Logo dsCH 

Wat op ons toe-komt

Preek gehouden op de Laatste zondag van het kerkelijk jaar 25 november 2018 in de Grote of Mariakerk in een dienst van Schrift en Tafel n.a.v. Openbaring 21: 1-7

 

Wat op ons toe-komt

 

“Gelooft u in de hemel?” Dat vragen mensen mij wel eens, als ik bij hen op bezoek ben of zomaar als ‘kerk en geloof’ ter sprake komen. Ik vind het een wat ongemakkelijke vraag, alsof ons geloof een soort bouwpakket is, samengesteld uit diverse losse onderdelen en de hemel is er dan al of niet eentje van.
Over de hemel worden allerlei vragen gesteld: wat is het eigenlijk? Waar is de hemel? Kom ik in de hemel en jij? Is er leven na de dood? En kunnen wij onze geliefden herkennen in de hemel? Komen we op een wolkje te zitten of veranderen we in een ster?
En er zijn nog veel meer vragen te stellen, maar wat moet je er op antwoorden? Ik weet het niet. Ik zeg altijd maar: ik geloof in God, die het blijkbaar de moeite waard vond om mij en u en alleman in het leven te roepen en ik geloof, dat Hij niet zal loslaten de werken van zijn handen, van wie ik er eentje ben en u en alleman ook.
Ik geloof in Jezus de Christus, die in verbondenheid met God, die Hij zijn Vader noemde, zijn leven leidde, in overgave en opoffering en die als een martelaar is gestorven, zich door God en mensen verlaten voelde, die gestorven is, maar die toch niet dood is, toch? Hij leeft, zo geloven en belijden wij.
Zijn Geest leeft in ons. Paulus kan zelfs beweren: niet meer ik, maar Christus leeft in mij. Onze ‘ik’, mijn identiteit is met Hem verbonden: ons leven is met Christus verborgen in God.
Dat opent perspectieven en deuren, denk ik dan, en wel zo, dat niets en niemand ons zal kunnen scheiden van de liefde van Christus, ook de dood niet, die voor Hem niet meer bestaat.
Het visioen van Johannes van vanmorgen sluit daar ook wel mooi op aan, vind ik. Hij ziet een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Die komen op ons af, op ons toe. Dat is dus echt een toe-komst, die niets met futurologie te maken heeft. Hier passen geen berekeningen en jaartallen bij, maar dit is al-tijd gaande. God komt telkens weer en alle dag op ons toe en Hij wil bij en in ons wonen. En hoe meer Hij in ons woont, hoe leefbaarder de aarde zal worden.
De vraag is niet zozeer of ik of wij naar de hemel gaan, maar of wij de hemel in ons willen laten geschieden. Staan wij open voor de hemel en breekt er iets van die hemelglans door in ons leven, hier op aarde? Zodat de hemel alvast een beetje op aarde komt, wanneer tranen gedroogd worden en het leven gevierd wordt en de dood in al zijn gedaanten – onrecht en ongerechtigheid, leugen en bedrog en noem maar op - zijn plaats gewezen wordt. Dat het witte paard ruim baan krijgt en zegeviert en al die andere paarden struikelen en in het stof bijten (verwijzing naar de preek over Openbaring 6 van vorige week). Kijk, als het zover komt, dan is daar de hemel op aarde!
Soms vragen mensen zich angstig en bezorgd af: zullen wij dat nog mee-maken? Ik zeg dan altijd: Ja, dat zullen en moeten wij zelfs méé-maken. Wij moeten onze bijdrage daar aan leveren, ook onze inspanningen, hoe klein ook, dragen bij aan de komst van de hemel op aarde: een vriendelijk woord, een lief gebaar, een ‘luust’rend oor’ (verwijzing naar de avond over pastoraat met Hendrik van Belkum, die Drentse verhalen vertelde…), maar ook in groter verband kunnen bijdragen geleverd worden, in de politiek, de economie, de zorg voor het milieu en de dieren en de bossen.
De kleine, angstige en vervolgde gemeente in de dagen van Johannes ziet er reikhalzend naar uit: “o God, kom, ja kom spoedig! Doe ons recht en wis de tranen van onze ogen en verdrijf de nacht van nood en dood”.
En als een telkens weerkerend voorproefje vieren wij van tijd tot tijd de Maaltijd van de Heer, de bruiloft van het Lam, tot Zijn gedachtenis, totdat Hij komt: “Maranatha, kom, Heer Jezus, kom spoedig!” Amen.

A

B

C

D

E

G

H

I

J

K

L

M