Mattheus 21
PREEK N.A.V. MATTHEUS 22
Een paar weken geleden, toen we niets dan regen en nog eens regen hadden, was er een reportage op de TV over wijnboeren in Nederland. Door de klimaatverandering en ook de grotere variëteit in gewassen is het heel goed mogelijk om ook hier in Nederland de druiventeelt te beoefenen. Maar de meeste wijnboeren liepen met een treurig gezicht langs hun wijnstokken. Er was er zelfs een, die zei: deze soort druif doet het hier toch niet zo goed. Ik ga alles eruit gooien en nieuwe planten. Rigoureus, maar op langere termijn toch misschien wel een goed besluit. In beide lezingen van vandaag gaat het ook over wijngaarden, over de opbrengst ervan, over de eigenaar en zijn knechten. Het is duidelijk, dat de wijngaard ergens voor staat. Het gaat om Israël, eerste bondgenoot van God, de Heer, en God lijkt op die wijnboer uit Nederland, die teleurgesteld en bijna wanhopig zijn wijngaard inspecteert. Het is niet veel soeps; de opbrengst is magertjes. Ik had er meer van verwacht. Zo kijkt God naar zijn eigen volk. Hij had het uit Egypte gehaald, door de woestijn geleid, Hij had het zijn geboden en inzettingen gegeven, Hij had ze een mooi land gegeven om in te wonen, te werken en te genieten. Hij had ze apart gesteld om uit te blinken in gerechtigheid en heiligheid, kortom, dat zij anders zouden zijn dan de rest: niet omdat ze beter waren, maar omdat ze beter wisten en het ook konden. Maar het kwam eigenlijk niet van de grond, het leek eigenlijk nergens naar. Het is de profeet Jesaja die in Gods Naam zegt: Ik verwachtte recht, maar oogstte onrecht; Ik zocht rechtsbetrachting, maar vond rechtsverkrachting. Wie zijn schuld is dat nou eigenlijk? Niet van Mij, zegt God....Ik heb er alles aan gedaan, je kunt Mij niets verwijten. Dat het zo’n puinhoop is en niets oplevert is niet Mijn schuld! Ah, dat is wel even iets om in de oren te knopen, want er wordt nogal eens met de vinger naar God gewezen, terwijl het gewoon onze eigen schuld is. Dat het bestaan zo vruchteloos en vreugdeloos is en dat de werkelijkheid zo teleurstellend is komt vaak door ons eigen falen. Natuurlijk, ik weet ook wel, dat niet alles kan worden teruggevoerd op onze misstappen en niets-doen (ja, ook daar zit vaak een bron van kwaad) – maar het is te gemakkelijk om meteen naar God te wijzen. Hij zegt: wat kon ik dan meer aan mijn wijngaard doen? Wat heb Ik te weinig gedaan, dan? Nee, kom niet bij Mij klagen over dingen, die je zelf nalaat of had moeten doen. Ik heb jou daar gesteld als mens, als mijn geliefde mens en bondgenoot, maar jullie hebben je roeping naast je neergelegd en jullie zijn jullie eigen gang gegaan. Daarom ziet die wijngaard er zo troosteloos en triest uit. Zo legt Hij de vinger op de zere plek en vervolgens trekt Hij zijn handen af van de wijngaard. Ik doe er niets meer aan, zegt Hij. Ik laat het op zijn beloop...Ik ben weg, Mij niet meer gezien. Ja, dat is precies wat dan gebeurt en ook alom merkbaar is. Ook in de gelijkenis die Jezus vertelt komen we dat tegen, dat de heer van de wijngaard zich terugtrekt, niet zichtbaar aanwezig is. God wil in bondgenootschap God zijn, maar als de andere partner het laat afweten, dan staat Hij in zekere zin ook machteloos. God kan en wil alleen maar in bondgenootschap God zijn, niet op zichzelf alleen. Hij wil God met ons zijn...en als dat niet lukt, van ons uit, dan is Hij er in zekere zin niet, niet meer bij ons en met ons. Zal Hij dat volhouden? En wij dan? Houden wij dat vol, zonder God? In de gelijkenis die Jezus vertelt zit nog een ander aspect, dat ik even wil belichten en dat is het moedwillige verzet tegen God en zijn bemoeienis met ons. Dat zie ik in de handelwijze van de pachters, die met bruut geweld alles wat met de grote Baas te maken heeft buiten de deur zetten. Zij zien God als een bedreiging, als een concurrent. Ze willen zelf de baas zijn, baas in eigen huis, autonoom – en God buiten de deur houden...trouwens, over Wie hebben we het eigenlijk, we hebben Hem hier nog nooit gezien. Hij is de grote Afwezige, dus dat willen we ook houden zo! En iedereen, die het toch over Hem heeft, krijgt de wind van voren. Houd je mond, want God bestaat niet of we willen niet met Hem rekenen. Zelfs als Hij zijn Zoon stuurt is men niet bereid Hem te accepteren. Nee, Hem moeten we zeker uit de weg ruimen, want dan is alles van ons. Dan kunnen wij ons de wijngaard toe-eigenen, dan zijn wij de erfgenamen. Naïeve gedachte, natuurlijk, want waarom zou de Eigenaar zijn wijngaard nalaten aan zulke onverlaten?
Natuurlijk herkennen wij in dit verhaal dat wat met Jezus gebeurd is. Hij wordt Zoon van God genoemd en de pachters hebben hem gevangen genomen, gegeseld, buiten de stad gewerkt en Hem gedood. Een vreselijk drama voltrok zich daar en toen.
Dat zal niet ongestraft blijven, zo vervolgt de gelijkenis...want wat zal de eigenaar doen met zulke wijnbouwers?! En het antwoord ligt voor op de tong: Hij moet ze natuurlijk verwijderen en de wijngaard aan andere pachters geven. En zo is het ook gebeurd. En nu trekken we misschien een paar snelle conclusies en redeneren we als volgt: toen Jezus gedood werd en door het Joodse volk miskend werd als de messias heeft God zich van zijn volk afgekeerd en zich toegewend naar de volken en voortaan werd de christelijke kerk zijn volk. De doop kwam in de plaats van de besnijdenis en het volk Israël had voortaan afgedaan, deed niet meer mee in Gods verbond. En dat het Joodse volk het altijd zo moeilijk heeft gehad en vervolgd werd, dat hebben ze dan eigenlijk aan zichzelf te wijten. Dat is lange tijd de gangbare uitleg van deze gelijkenis geweest, maar het wordt tijd om even op adem en bij zinnen te komen, want zo maken we van het evangelie van Jezus Christus een stok om mee te slaan. En dat kan toch niet de bedoeling zijn?!
– Orgelspel -
Als een boemerang komt de gelijkenis nog een keer op ons af en in ons doffe oor horen wij: Gij zijt die man! Of: jij bent zelf de aangeklaagde. Jullie zijn het die nu in het geding zijn!Zo stond de profeet Nathan met priemende vinger op koning David gericht. Hij had hem een gelijkenis verteld over een lammetje dat weggenomen was van een arme drommel om geslacht te worden, terwijl hij zelf in bezit was van een hele kudde. Toen David het verhaal gehoord had sprak hij er schande van. Die man moest op staande voet gedood worden. “Gij zijt die man”, had Nathan toen gezegd. Hij had dus het vonnis over zichzelf geveld. Geldt dat ook niet voor de gelijkenis van vandaag? Dat wij in ons doof geworden oor te horen krijgen: jullie zijn zelf in het geding! Jullie, wij zijn het die het oordeel aangezegd krijgen over onze brute omgang met de oudste zoon. Wij dachten dat wij bezit konden nemen van de erfenis, zoals neergelegd in het Oude Testament. Wij dachten dat wij bij God op schoot zaten, terwijl wij Gods eerste erfgenamen het leven zuur maakten, het in aparte wijken lieten wonen en hun. een ster op hun revers prikten en hun synagogen bekladden met hakenkruisen en de ruiten ingooiden. Ook in Meppel, een lege plek is het geworden, waar ooit het Joodse Godshuis stond. Als het ons niets zegt, dan vraag ik me af of we ooit het woord van God gehoord hebben: Gij zijt die man! Als we er schouder ophalend aan voorbij gaan, en zeggen, dat de Zoon voor ons is verschenen en gestorven en dat zij maar moeten toekijken...dan hebben we het evangelie naar onze eigen hand gezet en wanneer Hij komt op de wolken des hemels: zal hij ons dan kennen? Zullen wij Hem wel kennen en herkennen? Vertoont hij niet veel gelijkenis met de mens, die we uitgestoten hebben, die we een ster gaven op de plek waar zijn hart klopte?! En: deze gelijkenis zal – zeker op deze zondag van Kerk en Israël – ons moeten brengen tot inkeer en tot kritische zelfreflectie. Te vaak, te lang en te gemakkelijk hebben wij onszelf in de positie gemanoeuvreerd van de bezitters van de wijngaard. Wij dachten dat wij het waren die waren uitverkoren. We meenden overal recht op te hebben en alle beloften ons te kunnen toe-eigenen.
En tegen het Joodse volk hebben wij gezegd: jullie hebben je tijd gehad en je rechten verspeeld. Wij zijn de nieuwe kinderen van God. Dat misverstand ligt altijd op de loer: ook als we het heil voor onszelf reserveren en de ondergang voor de anderen.
Droevig en gevaarlijk misverstand. Gelukkig is er een kentering gekomen in de kerk, als het gaat om de visie op Israël en het Jodendom. Sommige theologen hebben er hun levenswerk van gemaakt: theologen als Miskotte en Marquardt mogen wel met ere genoemd worden. Het heeft geleid tot een herwaardering van het Oude Testament en tot een bescheidener plaats van onszelf in het geheel van Gods heilsplan. Want God heeft zijn volk niet verstoten en wij zijn ge-ent op de stam en hoe zullen wij ons dan kunnen beroemen de boom zelf te zijn?!
De steen des aanstoots, die wij verworpen hadden, heeft God echter gemaakt tot een hoeksteen. Dat is de weg die God telkens weer gaat, de geschiedenis door, van Israël zelf, van de Zoon van Israël, van de kerk: telkens wanneer wij denken: nu is het afgelopen, nu zit er geen leven en toekomst meer in, nu is het verhaal over en uit – dan zegt Hij: ik maak dit kwade tot iets goeds; wat jullie weggooiden en over het hoofd zagen, daar ga Ik een nieuw begin mee maken. Zo leert God ons telkens weer allereerst een toontje lager te zingen en ook leert Hij ons nooit te wanhopen aan zijn liefde, maar ook niet aan zijn mogelijkheden, want die zijn oneindig en altijd verrassend.
Want ook uit dat oude conflict tussen Israël en de Kerk en uit dat oude zeer en die versleten misverstanden – daaruit komt toch weer iets goeds en iets moois. Kleine tekenen van hoop, mooie momenten van ontmoeting en bezinning, een gezamenlijk uitzien naar de komst van het Rijk van de Messias: Hij is gekomen, zo belijden wij, maar ook – samen met het Joodse volk bidden wij: moge Hij komen, ach wanneer?!
Kom, Heer Jezus, zo roepen en smeken wij: Maranatha, en maak alle dingen nieuw! En vergeef ons onze schulden, want wij wisten niet, nee, we wisten echt niet, wat we deden. En Hij die op de troon zit zegt: Het oude is voorbijgegaan, zie, Ik maak alle dingen nieuw!