Mattheüs 22: 1-14
Preek gehouden op de 4e zondag van de herfst 12 oktober 2014 in de Grote- of Mariakerk – ZWO-zondag: Zending, Werelddiakonaat en Ontikkelingssamenwerking – n.a.v. Mattheüs 22: 1-14
“Dress code ignored”
De gelijkenis van het koninklijk bruiloftsmaal heeft een nogal grimmig einde en de slotconclusie over de velen, die geroepen zijn en de weinigen uitverkoren lijkt meer een algemene spreuk, die er zomaar (losjes) aan vast geknoopt is. Kortom, een gelijkenis met een onverwachte uitsmijter en een cryptische moraal. Zo’n slotspreuk is als een soort moraal bedoeld, zoals je kunt zeggen: ... en wat is de moraal van dit verhaal? En dan volgt een spreuk of gezegde, die de les uit het vertelde samenvat. Maar deze spreuk lijkt er zomaar losjes aan vastgeknoopt te zijn.
Laten we maar eens bij het begin beginnen. Dat is veel vrolijker en helderder dan het einde. Het gaat over het Koninkrijk van God (of: der hemelen, zoals Mattheüs dat liever noemt, om de naam van God niet te veel te gebruiken, uit eerbied. Zoals mensen ook wel i.p.v. ‘Oh, my God’ liever ‘hemeltje nog aan toe, zeg!’ zeggen.). En dat koninkrijk van God lijkt dan op een bruiloftsfeest: de prins, de zoon van de koning gaat trouwen en iedereen is uitgenodigd.
Wat is dat nu eigenlijk, dat Koninkrijk van God? Is dat iets van de verre toekomst? Is dat iets wat aan de orde is, als wij gestorven zijn? Of gaat het over ons leven van alledag, maar dan anders belicht? Jezus vertelt altijd gelijkenissen, als het over het Koninkrijk van God gaat. Het Koninkrijk Gods is ‘gelijk aan’ of: ‘is zoals’ en dan volgt een verhaal. Zoals ook dat verhaal van die bruiloft met zijn onverwachte wendingen en afloop. Wij hebben geen andere ingang tot wat het Koninkrijk van God is dan de gelijkenissen van Jezus. En als
we de gelijkenis dan op de voet volgen dan zien we, dat het alles te maken heeft met onze werkelijkheid van alledag, met onze geschiedenis. Het is een traject door de tijd, maar het stijgt er ook bovenuit. Het is gericht op een doel, maar de voltooiing ervan heeft te maken met tegenwerkingen, obstakels, verandering van plannen e.d. Het kan, kortom, raar gaan met de verwerkelijking van het Koninkrijk Gods.
Wat we in deze gelijkenis zien is, dat er iets aan de hand is met de gasten, die uitgenodigd zijn. Daar gaat alle aandacht naar uit. En wat in het verhaal verteld wordt kun je eigenlijk zo uitrollen over de geschiedenis, zoals die plaatsgevonden heeft in de 1e eeuw na Christus. Het gaat allereerst om de fase, waarin de uitnodiging om deel te nemen aan het feest van het Koninkrijk Gods, uitgaat tot het Joodse volk. Zij zien echter weinig heil in het werk en de persoon van de Bruidegom (en dat is Jezus, de Verteller himself) en dat leidt tot een enorme teleurstelling, maar ook tot een openlijk conflict. En er wordt zelfs een zinspeling gemaakt op de verwoesting van de stad Jeruzalem, die inderdaad in het jaar 70 plaatsvond, - en hier gezien als een straf op het niet ingaan op de uitnodiging van het bruiloftsfeest.
Maar dan breekt een volgende fase aan en dat is, wanneer de uitnodiging, de verkonding van de goede tijding, uitgaat naar de heidenen of de volken in de hele wereld. Iets waarmee m.n. de apostel Paulus een begin gemaakt heeft en zo zitten na verloop van tijd ineens heel andere mensen aan tafel: Romeinen en Grieken, Chinezen en Amerikanen, Nederlanders en Sri Lankezen en ga zo maar door. Het Koninkrijk Gods krijgt daardoor ineens een reikwijdte en omvang, die universeel en kosmisch te noemen is: er is plaats voor iedereen, er is genoeg voor iedereen, er is geen onderscheid tussen bozen en goeden, nette mensen en hufters, vromen en bandieten – het wordt één groot feest, een dolle boel, zouden we kunnen denken. Wie had dat gedacht?: wat zo klein en exclusief
was begonnen, maar al gauw mislukte, omdat er geen belangstelling voor was, wordt nu onbegrensd en onbeperkt voortgezet. Iedereen mag meedoen. Niemand hoeft te denken: ik pas daar niet bij of ik zal wel niet goed genoeg zijn. Nee, iedereen wordt er bijna met de haren bijgesleept.
Was het in het eerste deel nog zo, dat de mensen de uitnodiging konden afslaan. Men had zogenaamd andere belangrijke dingen aan het hoofd: zaken en familieaangelegenheden. De Koning vraagt netjes: komen jullie op het feest van mijn Zoon? Maar het antwoord is glashard: Nee, we hebben andere, interessantere dingen te doen!
Maar de Heer is niet voor één gat te vangen. Hij laat zich niet schaakmat zetten. Dan gooien we het over een heel andere boeg, - zo moet Hij, bij wijze van spreken, gedacht hebben - want het feest zal doorgaan! En hij stuurt zijn boden de wijde wereld in en rijp en groen, rot en gaaf, iedereen kan aanschuiven aan Tafel. En als iedereen binnen is kan het feest beginnen!
Zo kan dit bruiloftsfeest geplaatst worden midden in onze werkelijkheid. Het gaat niet aan dit feest te verschuiven tot achter de horizon, maar hier en nu nemen wij er aan deel, geven wij gehoor aan de uitnodiging en kleden ons met het feestgewaad. Concreet betekent dat, dat wij ons leven mogen zien als feestgangers. Ook al doet het leven zich aan ons voor als verre van een feest en zuchten we vaak vanwege onrecht, verdriet of pijn – we mogen ons geboren-zijn ten diepste opvatten als een deelname aan het feest van het Koninkrijk Gods. En hoe meer wij ons daarvan bewust zijn, des te meer zie je ook, dat het feest kan stagneren of dat je ook zelf je laat weghalen bij het feest vandaan. Dat je je zorgen om de dag van morgen de voorrang geeft boven de deelname aan het Koninkrijk van God. Zo bevinden wij ons in deze wereldwerkelijkheid eigenlijk in twee werelden: de wereld van onbehagen en wanorde, tijdelijkheid
en gebondenheid èn de wereld van de bruiloft, het feestmaal en de broederschap met allen, die ook meedoen aan dat feest.
Nu nog even iets over die man, die door de Gastheer wordt teruggewezen, die daar met een mond vol tanden komt te staan en eruit gesmeten wordt. Hij had geen feestkleed aan. Hij dacht: ik hoor, dat iedereen uiteindelijk binnenkomt, het maakt niet uit, hoe ik leef. Immers, het bruiloftskleed staat voor onze daden of werken van gerechtigheid. Ik denk dat deze figuur de persoon verbeeldt, die de leer van de genade misbruikt tot gemakzucht en luiheid. Hij heeft zich niet voorbereid, hij heeft zich er niet op verheugd, hij schuift uit het niets zomaar aan; hij meent er ook recht op te hebben, want iedereen mocht toch aanschuiven? En dan val je toch uit de toon en buiten de boot. Deze man was er met zijn hart niet bij. Hij dacht alleen maar aan zichzelf, maar niet aan de bruiloft en het feest en de andere feestgangers. Hij was een Einzelgänger, die de blijdschap en de vreugde miste, omdat hij meende er ook wel recht op te hebben. Maar wie meent recht te hebben op de genade van de Heer heeft niet begrepen wat ‘genade’ is en valt in de put en moet opnieuw beginnen. Ja, spijt en berouw natuurlijk – dat ene moment van confrontatie met de Heer en met zichzelf duurde wel een eeuwigheid, maar zal de Heer zo goed zijn, dat Hij uiteindelijk tegen hem zegt: hier, dit gewaad is onmisbaar, goede vriend: het gewaad van oprecht berouw en innerlijke vrede; het gewaad van omkeer en inkeer?! Het zal toch niet zo zijn, dat die buitenste duisternis en dat tandengeknars eeuwig zullen duren? En de Maaltijd zal toch niet beginnen dan voordat ook deze man zijn feestgewaad heeft aangedaan of aangekregen? Het is wel te hopen voor hem...wat zeg ik: het is ook voor óns wel te hopen!
Immers, Jezus heeft gezegd: Ik zal niet eerder drinken van de wijn van de wijnstok dan wanneer ik met jullie aanlig in het Koninkrijk Gods! Zo zal de vreugde van dit bruiloftsfeest niet eerder beginnen dan wanneer iedereen
aanwezig is. “We beginnen alvast” is er niet bij. Op wie wachten we dan? Nou, op jou! Op wie? Ja, op jou! En een vraag in mij komt op in mijn onrustig hart: “Ben ik het, Heer?”