Logo dsCH 

Kyrië en Gloria

Preek gehouden door Ds. Cees Huisman uit Meppel in de Protestantse Gemeente te Heusden op zondag 11 november 2018 n.a.v. Markus 9: 14 e.v.

 

Kyrië en Gloria

 

Ik heb vanmorgen een schilderij meegenomen. Niet om de waarde ervan te schatten, niet om te beoordelen of het mooi of lelijk is, ook niet om er allerlei kunst-kritische of kunsthistorische opmerkingen bij te maken. Nee, het gaat mij erom om wat dichter bij het evangelieverhaal van vanmorgen te komen, daarom nodig ik u uit om eerst even aandachtig te kijken naar dit schilderij van Rafaël, dat hij gemaakt heeft vóór zijn dood in 1520. Zoals gezegd, ik wil aan de hand van dit schilderij de diepgang van het evangelieverhaal laten zien. Letterlijk: laten zien en we kijken dan mee met de ogen van de schilder Rafaël, die het verhaal op zijn manier en met zijn inzichten verbeeldt.
Op het eerste gezicht is het misschien een vol en verwarrend tafereel, een veelheid van mensen en veel gedrapeerde gewaden, er wordt naar boven en naar voren gewezen. Maar het meest opvallende is wel het lichte bovengedeelte en het donkere ondergedeelte van dit schilderij.
Vanmorgen hebben wij alleen het evangeliegedeelte gelezen, dat afgebeeld wordt in dat onderste deel: dat de leerlingen van Jezus niet in staat waren geweest om die jongen te helpen, die door zijn vader was meegenomen.
Die vader en die jongen zien we rechts onderin afgebeeld. De vader moet de jongen goed vasthouden, anders zou hij op de grond vallen. Je ziet de jongen verward en chaotisch met z’n armen zwaaien en zijn ogen rollen in zijn hoofd: hij heeft de blik omhoog gericht, maar hij ziet waarschijnlijk niks.
Hij is bezeten door een demon: de jongen is zichzelf niet, maar wordt bezeten door machten, die sterker zijn dan hijzelf. Ons wereldbeeld ziet er sinds enkele eeuwen wat anders uit en wij benoemen dit soort kwellingen en ziekten anders; we spreken misschien eerder van een psychose of van epilepsie, maar voor de vader en het kind maakt dat allemaal niet zoveel uit. Zij lijden onder iets ongrijpbaars en het maakt het leven zwaar en bijna ondraaglijk. Zij zoeken hulp.
Rafaël laat ook de moeder meekomen. Die wordt in het evangelie niet genoemd, maar voor de schilder is het zonneklaar, dat de moeder evenzeer begaan is met het lot van haar kind als de vader. Het lijkt wel of zij met twee handen naar haar kind wijst. Zie je het wel, hoe erg hij er aan toe is?
En ook zijn zusje is er bij, vlak naast haar vader. Ziekte in een gezin treft alle leden: als één lid lijdt lijden allen!
Vandaag wil ik er in het bijzonder op wijzen, dat deze vader en moeder en die dochter ook beschouwd kunnen worden als ‘mantelzorgers’. Al hun tijd en energie steken zij in de zorg voor hun zoon en broer. En al is het soms zwaar, zij doen het met liefde. En wellicht laten zij zich inspireren door Jezus of door Sint Maarten, die in navolging van Christus zijn mantel weggaf aan een arme man.
Vandaag gedenken wij zijn sterfdag, ook al doen wij dat als protestanten niet uitbundig of misschien wel helemaal niet, maar ik vind het wel mooi, dat in het nieuwe liedboek een rubriekje is opgenomen over ‘geloofsgetuigen’, waarin ook een lied over St. Maarten (nr. 744).
Het onderste deel van het tafereel is heel herkenbaar: het is onze dagelijkse ervaring. Het is ons leven ten voeten uit. Kijk naar de radeloosheid van de vader, het lijden van de jongen, de machteloosheid van de leerlingen van Jezus. Zie de wanhoop en de zoektocht naar oplossingen. Er is ook nog iemand, die in de Bijbel bladert – misschien is daar een aanwijzing te vinden, die soelaas biedt?
Het is donker daar aan de onderkant van het schilderij. Het is eigenlijk een typering van onze wereld. In de liturgie van de zondagse eredienst proberen we deze donkerte onder woorden te brengen in ons Kyrië-gebed, een roep om ontferming. Heer, zie ons hier worstelen met demonen, met het kwaad, met het onverklaarbare, met het ongerijmde, met het verdrietige, het lijden, de dood. En zie, hoe machteloos wij zijn – ja, we kunnen wel wat en misschien kunnen wij meer dan zij toen, maar er is toch altijd een grens.
Maar het mooie en bijzondere is, dat Jezus die grens overschrijdt en ook ons aanspoort om die grens te passeren. De grens van het onmogelijke naar het mogelijke, de grens van het zien naar het geloven. Jezus spoort de vader aan te geloven.
En Jezus wijst daartoe omhoog. Daar zien we een tafereel in het licht. En dat verbeeldt precies het verhaal, dat voorafgaat aan wat wij vanmorgen gelezen hebben. Het evangelie namelijk van de 2e zondag in de veertigdagentijd, dat wel genoemd wordt ‘de verheerlijking op de berg’ of ‘de transfiguratie’, zoals dit schilderij genoemd wordt d.i. de gedaanteverandering van Jezus op de berg, zijn ontmoeting met Mozes en Elia.
Eén en al licht en verheffing. Zij zijn daar niet meer met hun beide benen op de grond. Het gaat onze verbeelding en ervaring te boven. Wat daar plaats vindt is eigenlijk niet van deze wereld. Het overstijgt ons denken en overtreft onze mogelijkheden. Zij zijn daar in een ander weten, het lijden voorbij.
De drie leerlingen, die Jezus de berg op had meegenomen zijn wel aanwezig, maar toch eigenlijk ook niet. Zij proberen er iets van op te vangen, maar zij kijken de verkeerde kant op of het licht is te overweldigend voor hen. Zij kunnen het niet bevatten, het gaat boven hun pet, zoals het ook boven die van ons gaat.
Kijk eens, hoe Jezus daar figureert in het midden, te midden van Mozes en Elia, die grote leiders van weleer, het lijden nu te boven. Maar Jezus moet die weg nog gaan, maar toch, hier is hij het even te boven. Zo zal het worden, zo zal Hij worden en wij met Hem! In de gloria!
Ja, zo zou ik dat bovenstuk willen noemen: in de gloria. Beneden is ‘kyrie eleison’, maar boven is de ‘gloria’, de overwinning op het lijden, het te boven komen van de misère – niet als een ‘escape’, een eraan ontsnappen willen, maar echt als een erdoorheen gaan en het te boven komen,…want kijk eens goed naar de Jezus-gestalte in het midden. Hij ziet er uit als de gekruisigde, de tekenen van zijn lijden en dood draagt hij met zich mee. Hij ontsnapt niet aan onze werkelijkheid, maar Hij gaat er onderdoor en Hij komt het te boven.
En dan staat Hij daar ineens tegenover die vader en hij is met ontferming bewogen en wil niet liever dan die jongen helpen en bevrijden.
‘Geloof me’, zegt Jezus. En die vader zegt: ‘Ja, ik geloof. Kom mijn ongeloof te hulp’.
Die vader denkt misschien: wat moet ik geloven dan? Geloven? Wat bedoelt u eigenlijk? Moet ik geloven in God, maar wie is dat? Moet ik geloven, dat de aarde in zes dagen is geschapen?  Geloven is dat zoiets als het ondertekenen van de drie formulieren van enigheid? Mijn geloof, ach wat is dat eigenlijk? Als ik zeg, dat ik geloof, geloof ik het al niet meer en als ik zeg, dat ik niet geloof begin ik daar aan te twijfelen. Help, ik geloof, geloof ik! Het Bureau voor de Statistiek kan met zo’n gelovige, die zichzelf als een ongelovige typeert, niks aanvangen, natuurlijk. Geloof en geloven zijn niet te vangen door het zetten van een paar kruisjes – geloven is altijd vermengd met twijfel en onzekerheid, met twijfelen aan je eigen oprechtheid en met argwaan jegens je eigen zekerheid. Geloven is meer een waagstuk dan een ‘zeker weten’. Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!
Geloven is eerder je laten aanraken door het geheim van God en het leven dan het er op nahouden van een paar vaste leerstellingen.
Geloven is het wagen met God op hoop van zegen!
Maar wat er ook gebeurt en of het ergens op uitloopt of niet, ik zeg mét die vader: “Ik ga er voor! God zegene de greep!!”
Wie zo in het leven staat en open staat voor de mogelijkheden, die God ons geeft, leeft in een wereld vol wonderen.

A

B

C

D

E

G

H

I

J

K

L

M