Mattheus 22: 34-40
PREEK GEHOUDEN DOOR DS. CEES HUISMAN IN DE GROTE- OF MARIAKERK OP DE ZESDE ZONDAG VAN DE HERFST, 23 OKTOBER 2011 N.A.V. DEUTERONOMIUM 6: 1-9 EN MATTHEUS 22: 34-40 (TEVENS DOOP VAN WENDE MESKEN)
Er zijn ontzettend veel mensen met een hobby. En zo zijn er ook ontzettend veel hobby’s. Ik vind het altijd fascinerend om te zien hoe mensen kunnen opgaan in hun hobby. Ze geven zich er helemaal in en besteden alle vrije tijd aan het verzamelen van koekblikken of het borduren van merklappen, het noteren van temperaturen en neerslagen, het uitstallen van beren of panda’s, het in elkaar knutselen van machines, het nadoen van een artiest of het kweken van peren. Je kunt het zo gek niet bedenken of mensen hebben er hun hobby van gemaakt. Als je aan die mensen vraagt of ze hun hobby wel eens zat worden of een andere hobby willen, dan kijken ze je vreemd aan. Nee, natuurlijk niet: mijn hobby is mijn lust en mijn leven. Ik ga er helemaal voor en ik vind het leuk, zegt de hobby-man of –vrouw. Ja maar, vindt u het niet vervelend om elke zaterdag naar zo’n beurs te moeten om weer dingen te ruilen of te kopen? Nee, zegt de verzamelaar, dat vind ik helemaal niet vervelend: ik kijk er juist naar uit, dat het weer zaterdag is.
Ik houd van mijn hobby, zo vat de man met de vele vogels zijn bezigheid samen. Het is pure liefhebberij. Nu gaat het toevallig vandaag over “liefhebben” – over het liefhebben van God en van de naaste en van jezelf – dus misschien kan de hobbyist ons de weg wijzen en ophelderen wat liefhebben is.
Liefhebben is ergens voor gaan, je helemaal toewijden aan iets of iemand. Liefhebben is ook er helemaal voor gaan, niet hinken op twee gedachten, wel of niet enz....er is er maar eentje en dat is hij, dat is zij! Dat wil Deut. 6 ook onderstrepen door te stellen, dat de Heer onze God één is, d.w.z. de enige. Zoals we dat in de liefde tussen mensen ook kennen: er kan er maar eentje de ware zijn. Dat kan in de praktijk van het leven nog wel een heel gezoek en een heel gevecht soms zijn of worden, maar de kern van de liefde is: er kan er maar één de ware zijn. Zo belijdt Israël zijn God als de enige ware, de enige betrouwbare, de enige met wie ze verder willen. Natuurlijk zijn er ook wel andere goden en machten. Goden die hoge eisen stellen en offers vragen, goden die je angst aanjagen en die je overweldigen; goden die je helemaal in beslag nemen en voor wie je moet kruipen. De goden van druk, druk, druk en meer, meer, meer... Of goden die jezelf op een voetstuk zetten, zodat je denkt dat jezelf een god bent. Die goden waren en zijn er nog steeds, maar in de kerk bekennen wij ons tot de God van Israël, die heilige en heilzame richtlijnen heeft gegeven en die wij nog preciezer hebben leren kennen in de persoon van Jezus Christus, die als richtlijn voor het goede leven heeft gegeven dit gebod: gij zult de Heer, uw God liefhebben met heel je hart, met heel je ziel, met heel je verstand en met heel je vermogen en je zult je naaste liefhebben als jezelf. That’s it! Niet meer en niet minder!
Is het te doen? En waar te beginnen? Misschien is het wel het beste om achteraan te beginnen, niet vooraan. Als we vooraan beginnen komen we meteen bij de liefde tot God en dat lijkt ineens zo’n onmogelijke opgave. Hij staat wel voorop en van Hem gaat wel alles uit, maar in de uitwerking van het leven komt hij vaak achteraan. Zoals Mozes Hem ook alleen maar van achteren d.w.z. achteraf kon zien. En zoals de mensen, die bij Jezus voor het gericht verschijnen er pas achteraf achter komen, dat ze Hem gediend hadden door op te komen voor de achtergestelden en de misdeelden in deze wereld.
Daarom begin ik eerst even stil te staan bij de uitdrukking de naaste liefhebben als jezelf. Jezelf liefhebben gaat voorop, hoewel het achteraan staat. Daar begint het mee. Jezelf accepteren en leren kennen als bemind door God. Het gaat niet aan jezelf op een voetstuk te zetten, het gaat niet om opgeblazen egoïsme e.d., maar om het vanzelfsprekende opkomen voor jezelf. Dat wanneer je je in je vinger snijdt je zo snel mogelijk een pleister wilt opzoeken. Wanneer je ziek bent dat je naar de dokter gaat en niet zegt: ach, wat kan mij het schelen als ik ziek word?! Je neemt de bezorgdheid voor jezelf en je eigen welzijn als uitgangspunt voor je houding t.o.v. de ander. Zoals je begaan bent met jezelf, zo zul je dat zijn met de ander. Zoals je opkomt voor jezelf, zo kom je op voor de ander. Die laat je niet links liggen, of op straat...zoals dat arme kind in China. Zoals je jezelf liefhebt, zo heb je de ander, je naaste, lief. De naaste is hij of zij, die op jouw weg komt. Het is niet zomaar domweg iedereen. De naaste is de mens, die je na komt, met wie je te maken hebt, aan wie je niet voorbij kunt gaan, want dat kun je niet maken! Het aangezicht van de ander, dat jou aankijkt met een vraag om hulp of aandacht. Dat is jouw naaste en je zult een naaste voor hem zijn! En je zult de Heer, je God, liefhebben. Dat is het eerste en het grote gebod. O ja, dat ook nog, natuurlijk. Nee, zo kun je dat niet zeggen. Het is niet nog weer iets extra’s, iets wat er ook nog bij komt. Alles staat eigenlijk op één en dezelfde lijn. Johannes heeft dat in zijn brieven prachtig uitgewerkt, als hij zegt, dat je niet je broeder kunt haten en God liefhebben en God liefhebben en je broeder haten. Dat gaat gewoonweg niet. “Niemand heeft ooit groter liefde dan wie zijn leven geeft voor zijn vrienden”. Heeft Jezus zo zijn leven niet in liefde voor ons gegeven?! Je kunt ook niet eerst God liefhebben en dan je naaste als een soort gevolg of noodzaak. Nee, de liefde tot God vertaalt zich in de liefde tot de naaste en door de naaste lief te hebben worden we zelf de liefde van God gewaar. De liefde tot God en tot de naaste kunnen nooit met elkaar concurreren, omdat Godzelf mens wilde worden: de goddelijkheid van deze “onze” God ligt immers juist in zijn menselijkheid! Wie de naaste liefheeft heeft God lief! En zo ervaar ik ook zelf de liefde van God. Mijn medelijden en zorg voor anderen is Gods barmhartigheid jegens mij. Mijn geduld met hen is Gods geduld met mij. En dat liefhebben van ons dat is geen moeten of een uitwendige plicht, maar er staat bij: je moet het doen met heel je hart, met je ziel, met je zaligheid en met heel je hebben en houden. Oeps, dat is nogal wat. Ja, maar als we het goed zien is dit niet iets wat het zwaar maakt, maar juist licht. Mijn last is licht, zegt Jezus, maar jullie maken het zwaar en maken er een juk van. Dat liefhebben van Mij en van je naaste moet je niet zien als een verplichting en een zware opgave, maar vergelijk het met die man uit het begin van de preek, die man die een hobby had. Een liefhebberij waar hij plezier in heeft en waar hij helemaal voor gaat. Hij kan niet anders en wil niet anders. Het zit helemaal in zijn genen gebakken om koekblikken te verzamelen. In die richting moet je denken en handelen. En uitgangspunt en vooronderstelling bij dit alles is de liefde van God tot ons. Die gaat aan alles vooraf, zoals we ook zo mooi zien, wanneer een kindje wordt gedoopt. Zij weet nog van niks, ze gelooft nog niks, maar ze deelt volledig in de liefde van God. En de ouders houden van hun kind – ze kunnen en ze willen niet anders. En later vertellen ze erover, dat ze gedoopt is, toen en toen – en dat het over liefde ging – en dat de liefde van God aan alles vooraf gaat en dat onze liefde antwoord daarop is, ja de liefde is als de hartslag van het leven! Zoiets en nog veel meer en misschien ook wel anders, maar hoe dan ook: het komt ter sprake in het vervolg, bij het opstaan, aan tafel, onderweg of bij het slapen gaan. Hoe dan ook en waar dan ook! God is er! O ja? Waar dan en hoe kan ik dat weten? Hij is daar, waar liefde woont en gedaan wordt. God is er, kortom, voor de liefhebbers!