Deuteronomium 30: 15-20
Preek gehouden in de Oude Kerk op zondag 8 september 2013 in een dienst van Woord en Tafel n.a.v. Deuteronomium 30: 15-20 en Lucas 14: 17-24
KOM AAN TAFEL!
Eind vorige maand zagen we hem in oude versleten zwart-wit beelden meerdere keren langskomen: Ds. Martin Luther King met zijn overgetelijke droom. Het was precies 50 jaar geleden, dat die droom gedroomd werd en daarna langzamerhand werkelijkheid werd. Maar ook werd verteld hoeveel weerstand er aanvankelijk was en hoe soms huizen van zwarte bewoners in brand werden gestoken en zo kwam ook een vrouw van een jaar of 60 met haar verhaal naar voren, dat zij als enige gered was uit dat brandende huis en dat haar broertje en zusje waren omgekomen en hoe vreselijk dat allemaal was. En dat ze die blanken, die dat gedaan hadden, altijd was blijven haten. Maar de scherpte was minder geworden en ze probeerde haar haat te overstijgen, want zo zei ze toen: “ik wil, als ik sterf, graag naar de hemel, dus moet ik wel vergeven”. Toen hoorde ik toch een zachte krak in mijn klomp, want deze redenering zet m.i. alles in een verkeerde volgorde of zelfs op z’n kop. Je gaat namelijk jouw bereidheid om te vergeven, waar je eigen innerlijk helemaal geen zin in hebt, zien als een middel om toch je doel of wens te bereiken, namelijk in de hemel komen. Is het eigenlijk niet eerder zo, dat dat vergeven wie je altijd gehaat hebt, het begin van de hemel is? Vergeven is geen weg naar de hemel, maar het is de hemel zelf, zou ik kunnen zeggen. Als je niet in staat bent om je naaste te vergeven dan heb je in de hemel niks te zoeken. Als je niet van harte het kwaad verafschuwt heb je in de hemel niks te zoeken. Dus ik zou aan die mevrouw willen vragen: waarom wil je zo graag naar de hemel? Het enig goede antwoord zou moeten zijn: om van mijn haat af te komen! Zoals die aardige Joodse legende vertelt over koning David, die aan de hemelpoort verschijnt en daar tot zijn grote schrik en ontsteltenis ook Goliath ziet rondstappen. Dan vraagt hij aan de Here God: “Wat doet hij hier? Ik had hem hier helemaal niet verwacht en ik wil eigenlijk niet dat hij hier is.” En dat God dan tegen David zegt: “Ik wil dat jullie vrienden worden!” De hemel is niets anders dan een ‘staat’ van vriendschap, vrede, liefde en vrijheid.
Met een boos hart ben je daar ver van verwijderd. Dit komt ook dicht in de buurt van de oproep van Mozes om toch vooral voor het leven te kiezen. God liefhebben is leven! Zijn geboden van harte doen is leven! Niet, als je zo doet, krijg je na je dood het eeuwige leven...nee, God liefhebben is het leven zelf! Dit is het eeuwige leven, zegt Jezus in het Johannesevangelie: God te kennen! Je inzetten voor de ander, onbevangen en zonder enige bijbedoeling, dàt is het leven zelf! Je leven opofferen aan de afgoden is de dood in de pot. Je afkeren van Gods geboden is de dood in de pot: stelen, roven, moorden, liegen en alleen je eigen belang najagen: dat is de dood in de pot! Het is maar goed dat Jezus ons nog even extra wakker schudt door te zeggen: wie tegen zijn broeder uitroept: “Rot op, jij klootzak!” dat wie dat zegt onder hetzelfde oordeel valt. Je komt er niet mee weg te denken en te zeggen: ik heb nog nooit iemand vermoord, dus mijn leven is in orde...want het gaat niet alleen om je hand, maar vooral om je hart. En wie dat in steeds meer in de gaten krijgt en die kwade neigingen in zichzelf steeds meer begint te haten, die schuift a.h.w. steeds dichter naar de hemel toe. M.a.w. hemel en hel zijn te beschouwen als verbeeldingen van onze stemmingen en gezindheden, ‘our states of mind’.
Nu nog even iets over de gelijkenis over de Maaltijd, heel toepasselijk juist vandaag, als wij genodigd worden aan de Tafel. De Heer zelf is de gastheer en Hij nodigt ons en die nodiging bereikt eerst de mensen van de kerk. Die horen erbij en die zijn erbij! Maar let op: zij zijn eigenlijk helemaal niet enthousiast over dat feestmaal. Ze zien het meer als een soort verplichting, als iets dat moet en als het even kan zoeken ze een uitvlucht. Iedereen heeft wel wat anders te doen: heel gewone dingen, op zichzelf is er helemaal niets mis mee, maar wat de Heer steekt is, dat die andere dingen voorrang krijgen. Ik kan wel een boek schrijven over de redenen, die mensen mij opgeven, waarom zij niet (meer) naar de kerk gaan. En sommige redenen zijn legitiem, andere moeten wij onszelf aantrekken, dat we zoveel aanleiding gegeven hebben dat anderen afhaken. Maar er is eigenlijk vooral één goede reden om wél te gaan en dat is, omdat de Heer roept. Hij verlangt naar ons. Hij wil ons aan zijn Tafel zien. Wat een klap in zijn gezicht als je dat afwijst, zeg nou zelf!
Maar het feest zal doorgaan! Dan roept hij de mensen erbij, die er normaal gesproken niet zoveel mee hebben. De randfiguren en vreemdelingen, de mensen van de straat en de markt, de mensen aan wie een steekje loszit en de mensen, die niets met de kerk hebben. Ik ook? Roepen ze verbaasd...ja, jij ook. Je bent een kind van God, door Hem gezien en bemind! Ik zal nooit vergeten, dat die oude man op zijn sterfbed tegen mij zei, toen ik hem wilde zegenen: “ben ik dat wel waard? Is het ook voor mij?” Ja, de Heer ziet uit maar de verbrijzelden van hart, maar hoogmoedigen heeft hij ledig weggezonden.
We kunnen de gelijkenis – tenslotte – kerkhistorisch of godsdiensthistorisch uitleggen door er op te letten, dat eerst de Joden genodigd zijn en toen de geestelijke elite niet wilde, dat Jezus zich daarna wendde tot de tollenaars en zondaars en dat tenslotte ook de heidenen, de volken van over de hele aarde in beeld komen, dat zijn “de wegen en de akkers buiten de stad”.
Maar vanmorgen wil ik er vooral een psychologische invulling aan geven, zodat ik mezelf herken – en u uzelf – in die drie groepen, die genodigd worden. En ik herken mijzelf dan in iedere groep. Je bevindt je in de eerste groep, als je andere dingen belangrijker vindt dan het Koninkrijk Gods. Je denkt: komt later wel. Maar pas op, dat het leven niet aan je voorbijgaat, terwijl je uit het leven probeert te halen wat er in zit!
Die tweede groep van uitgetelden, blinden en lammen, die langs de straten zwerven, wel, zo kun je er ook wel eens aan toe zijn, dat je je een vreemdeling op aarde voelt, dat je vindt dat je niet gezien wordt. Dat iedereen je links laat liggen en je hebt geen toekomst voor je, depressief en wanhopig kun je zijn. Dan is zo’n uitnodiging een verademing. Jij telt ook mee: de Heer heeft jou gezien!
“De wegen en de akkers buiten de stad”, dat heeft dan te maken met het gevoel helemaal buiten de boot gevallen te zijn. God is er ook niet meer, een vreemde verre echo in je vergroeide oor. Het leven is zinloos en de wereld een dramatische chaos. En de bode van de kerk zou je het liefst de deur wijzen...maar kijk, hij of zij komt mij niet bekeren, maar ik word opgepikt. Ik mag mee, ik word aan een feestmaal gezet, onvoorwaardelijk, zonder plichtplegingen of wat ook maar vooraf. “Kom, eet en drink, want alle dingen zijn gereed!” Amen.