Logo dsCH 

Lucas 2

Twee korte overdenkingen gehouden op de Eerste Kerstdag 2014 in de Oude Kerk te Meppel n.a.v. Lucas 2 en Johannes 1

Hoe God onder ons verscheen

In mijn vorige gemeente hadden we op de 1e kerstdag altijd ’s middags nog een kinderkerstfeest. Achteraf denk ik: dat was eigenlijk helemaal niet nodig geweest, want het kerstfeest is het feest van en voor kinderen. Het gaat over de geboorte van een kind en ook wij, volwassenen, moeten het feest vieren als een kind. Vandaag worden we allemaal weer een beetje een kind en staan we op ons tenen met ijsmutsjes op en een beetje verkleumd door de ramen van de stal te kijken wat er zich daar binnen allemaal afspeelt.

Toen ik een kind was sprak ik als een kind en dacht ik als een kind. Mooie tijd was dat, dacht ook de apostel Paulus, maar nu, nu ik volwassen ben geworden kijk ik toch anders tegen de dingen aan. Maar hoe ongecompliceerd was alles toen ik een kind was: engelen daalden af, alsof het niks was en een lange reis op een ezeltje was moeizaam, maar je wist zeker dat ze goed zouden aankomen in een stal, die al eeuwenlang klaarstond in de buurt van de velden van Efratha. En die herders waren ook toffe gasten, een beetje dromerige of juist ruige types, hoe dan ook: zij wisten als eersten dat het kindje Jezus geboren was. De engel was het hun komen vertellen. Zo was het gewoon. Niks bijzonders.

Pas later ontwikkelen zich kritische vragen en denk je: hoe komt het dat ik zelf nooit een engel op mijn pad zie. De wereld raakt onttoverd en je staat ineens onder een donkere hemel in een uitdijend heelal, waar geen centrum is een geen doel. Hoe komt dat toch? Misschien kunnen kinderen deze verhalen beter begrijpen, omdat ze zelf nog engelen zijn? Misschien hebben wij onze

onbevangenheid verloren, toen we uit het paradijs van onze onschuld werden verjaagd en de rede de voorrang gaven boven de intuïtie, de geschiedenis boven de mythe. Hoe dan ook, ik denk dat we de betekenis van het kerstevangelie pas weer ontdekken, als we ons een soort tweede naïeviteit eigen maken. Kind opnieuw! Wel anders dan de eerste keer, niet meer helemaal onbevangen, maar wel opnieuw verwonderd en aan de vragen en twijfels voorbij opnieuw een glans en weerkaatsing van de eeuwigheid vinden in deze verhalen, zoals door Lucas verteld en opgetekend.

In oude middeleeuwse handschriften komen we vaak prachtige miniaturen tegen: kleine gekleurde tekeningen, die een beginletter van een zin of hoofdstuk aanduiden. En in zo’n miniatuur wordt a.h.w. het hele verhaal uitgebeeld en samengevat. Kijk maar goed en aandachtig, zoals wij vanmorgen nog weer eens door het stalraampje naar binnen kijken: we zien het wiegje en Maria en Jozef, de os en de ezel en ook de herders en de wijzen...en wij, wij kijken mee en wij zijn mede opgenomen in het plaatje. Kijk, ik was er ook bij...ja, ik ben er bij: niet alleen als toeschouwer, maar als deelnemer. Als de herders beginnen te aanbidden, dan doe ik mee, als ze beginnen te zingen dan zing ik mee en als ze hun verhaal doorvertellen dan zeg ik: ja, ik weet het: ik was er ook zelf bij. Nee, die engelen heb ik niet gezien of gehoord, maar ik geloof jullie graag op jullie woord, maar al is de hemel zwart en dicht, ik weet dat onder ons verschenen is het licht der wereld, Christus de Heer!

“Ik wandel in gedachten in Gods geboortehuis, gezegend zijn de nachten van kerst, hier ben ik thuis. Mijn hart vergeet de wereld van haast en regeldruk. Hier vind ik Jezus’ kribbe, geloof is mijn geluk” (LB 480: 1).

En even later sta ik onverwachts oog in oog met één van de herders en ik vraag hem: Zeg, herder, waar kom jij vandaan? “Ik heb eens gekeken in een oude stal, daar zag ik een wonder, dat ik vertellen zal”.

Zeg eens, herder, wat heb jij gezien? “’k Zag een os en ezel bij een voederbak. ’t Was er koud en donker, tocht kwam door het dak”.

Zeg eens, herder, zag je daar nog meer? “Ja, ik zag een kindje, huilend van de kou, en daarbij stond Jozef, die het warmen wou”.

Zeg eens, herder, heeft het (kindje) iets gevraagd? “Ja, het vroeg om liefde, schatten vraagt het geen. Laten wij nu allen gaan tot Hem alleen!” (LB 485).

------

Keken wij zoëven door het stalraampje van Lucas naar binnen en werden we deelgenoot van een intiem en warm familietafereel, als we ons oor nu te luisteren leggen bij Johannes dan is daar niet veel meer van over. Stal en kribbe zijn plotsklaps verdwenen, geen engel meer te bekennen en herders en wijzen zijn ook vèr te zoeken. Zelfs Jozef en Maria worden niet meer bij name genoemd. Johannes is een prediker of evangelist, die een heel ander register opentrekt en helemaal niet geïnteresseerd lijkt in het verhaal. Hij is meer een beschouwer, een na-denker of filosoof.

Ieder zijn eigen stijl en zijn eigen aanpak. Daar is helemaal niks mis mee. Johannes kent het verhaal van Lucas heus wel en hij wil het niet betwisten of tegenspreken, maar hij wil het aanvullen of er een andere belichting aan toevoegen. Johannes moet gedacht hebben: allemaal mooi en aardig, zo’n verhaal van Lucas, dat midden in de winternacht een kind geboren werd, dat Jezus heette en Gods Zoon was, maar roept dat geen rare misverstanden op. Bijv. dat God zich nú pas met de wereld gaat bemoeien en onder de mensen verscheen. Roept het geen misverstanden op zo plompverloren te beweren, dat God in deze unieke mens is verschenen...maar, hoho...welke God dan precies, want het wemelt van de goden in onze wereld? Is het niet gevaarlijk om God zo te identificeren met deze ene historische persoon en hoe kan zo’n mens, die toen en daar geleefd heeft, dan ooit de Redder der wereld genoemd

worden? Dat zijn allemaal vragen, die in het hoofd en hart van Johannes opkomen.

En daarom trekt hij de stoute schoenen aan en gaat zelf zijn evangelie teboek stellen. En hij probeert daarin allereerst antwoord te geven op de vragen, die hij zojuist heeft opgeworpen.

Als we het eerste hoofdstuk van Johannes ons tweede venster noemen vanmorgen, dan is dat een venster in de hemel. Bij Lucas keken we de stal in, bij Johannes de hemel in. Johannes wil de tijd verbinden met de eeuwigheid. Wat in het midden van de tijd gebeurt is geen incident, dat plaats vindt en voorbij gaat, maar het is verbonden met en gaat uit van de eeuwige God. Jezus is geen toevallige toevalstreffer, die achteraf als een Redder van de wereld gezien kan worden...nee, zegt Johannes, Hij is de door God bedoelde en geschonken mens. In Hem heeft God zijn liefde getoond...en die liefde van God was er altijd al, ook voor de eeuwen vóór Christus, toen Jezus nog niet geboren was... maar zo kun je dat eigenlijk niet zeggen, want wat in Gods gedachten is is zo werkelijk als reëel maar zijn kan.

En zo zit Johannes maar door te redeneren en te filosoferen en hij haalt ook Mozes er nog bij, want die was toch ook een groot leermeester voor het Joodse volk en de wereld...ja, maar het meest eigenlijke is toch verschenen in Christus Jezus, hoewel het er eigenlijk altijd al was: namelijk het Zelf-beeld – of: de Icoon - van God. Wie God is en hoe Hij is, daar hoeft nu niemand meer aan te twijfelen: Hij is zoals Jezus is en was en altijd zal zijn.

A

B

C

D

E

G

H

I

J

K

L

M