Logo dsCH 

Marcus 6: 1-6

PREEK GEHOUDEN DOOR DS. CEES HUISMAN IN DE GROTE- OF MARIAKERK OP ZONDAG 8 JULI 2012 N.A.V. EZECHIËL 2: 1-7 EN MARCUS 6: 1-6 (TEVENS VIERING VAN DE MAALTIJD VAN DE HEER)

“Hoezo verbaasd?”

Vanmorgen vallen we van de ene verbazing in de andere. Eerst is er de verbazing van de toehoorders: wat een bijzondere prediker en wonderdoener is die Jezus toch! Waar haalt hij het allemaal vandaan en hoe kan het dat hij dat allemaal kan?!
Maar dan is er ook die ontnuchtering, ja ontgoocheling bijna, wanneer iemand zegt: hij is gewoon maar een timmerman, hoor. Hij heeft niet gestudeerd of zo. Hij is maar een gewone jongen, niks bijzonders. Kijk, daar staat Maria, zijn moeder. Die kennen we allemaal wel. Hoe zij Jezus gekregen heeft dat is inmiddels een publiek geheim. Wie zijn echte, biologische vader is dat is tot op de dag van vandaag onbekend gebleven. Nou, dan weet je het wel. Hij heeft hier ook nog een paar broers en zussen, maar wie hun vader precies is is ook onduidelijk. Kortom, een aparte familie en wat die Jezus in Gods Naam naar voren brengt, dat lappen wij aan onze laars. Ja, het grenst eigenlijk aan blasfemie, want hoe kan iemand die uit zo’n nest komt nu echt een profeet zijn? En zoon van God kan al helemaal niet, natuurlijk.
En tussen de mensen op dat marktplein zie ik ook een tijdgenoot staan. Hij is een fameuze filmregisseur en een kenner van de evangelien, zoals hij zelf beweert. Paul Verhoeven is zijn naam. Hij gaat een film maken over het leven van Jezus en dan echt, zoals hij was. Niet allerlei mythen en verhalen over hem, maar precies zoals hij was en dacht. Levensecht. Hij heeft al laten doorschemeren, dat dat misschien voor veel mensen teleurstellend zal zijn, want die man uit Nazareth liep natuurlijk niet over water en hij kon natuurlijk ook geen water in wijn veranderen en Zoon van God was hij natuurlijk ook niet, want zijn verwekking was niet helemaal pluis, want Maria heeft zich laten overmeesteren door een Romeinse soldaat. Zo zit het gewoon.
Nu kunnen we daar natuurlijk weer heel verontwaardigd over doen – en terecht – want hier zie ik iemand als een olifant door de porseleinkast denderen…maar Jezus, wat vindt hij er allemaal zelf van? Wel, hij staat er machteloos bij. Ja, inderdaad, machteloos, want, zo lezen we, hij was niet in staat nog iets voor hen te betekenen. Vanwege hun ongeloof.
Zij dachten precies te weten wie hij was – maar Jezus noemt het ongeloof. Je zou kunnen zeggen, dat de mensen op het marktplein van Nazareth precies wisten wie de historische Jezus was. Ze kenden zijn biologische achtergrond en zijn maatschappelijke positie. Wat ze daarover zeiden en wat ze daarvan wisten klopte wel. Zij wisten wel wie hij was, maar zij kenden hem niet.
Nu moeten we natuurlijk niet zeggen: ja, dat waren die mensen op dat plein in Nazareth. Die waren verhard of bijziend; zij waren jaloers of gefrustreerd. Net als die mensen in Babel, tegen wie Ezechiel moest zeggen: jullie zijn hardnekkig en kil, jullie willen niet horen en zien. Jullie kijken wel, maar zien niet; jullie horen wel, maar luisteren niet! Dat waren die mensen, zeggen wij dan, en als we snelle lijnen willen trekken, dan stellen we vast: dat waren de Joden, die waren en zijn altijd verstokt en ongehoorzaam, of er nu een profeet langs kwam of Jezus: het veranderde allemaal niks. Zo zijn die nu eenmaal, altijd en eeuwig.
Maar het zou heel goed kunnen, dat vandaag Ezechiel plotseling in ons midden staat en zijn stem verheft. En dat Jezus aan ons vraagt: neem jij ook een aanstoot aan mij? Geloof jij echt in mij of heb je je ongeloof vermomd als geloof? Zie je in mij alleen een historische figuur, de stichter van een godsdienst of een moraal,  of zie je in mij de brenger van een goede tijding, een nieuwe tijd, een nieuw zijn? Hoe zal Jezus tegen ons geloof aankijken of zal hij zich verbazen over ons ongeloof?

Ja, dat is die andere verbazing. Dat is de verbazing van Jezus. Hij stond verbaasd over hun ongeloof.
Maar nu nog even terug naar Ezechiel:
Ezechiel onmoet het volk van God in ballingschap, ver van huis. In den vreemde, vervreemd van God, van de ander en van zichzelf. En hij moet het hen laten zien; ze moeten dat horen, want ze hebben het zelf niet in de gaten. Zij hebben zich ingeburgerd in de babelse samenleving; hun eigenwaan reikt tot in de hemel en het leven is één groot feest. Maar ze hebben niet in de gaten, dat zij niet aan leven toekomen; dat hun bestaan gebouwd is op zand en dat hun droomkastelen van lucht zijn opgetrokken.
Moet ik ze dat vertellen, vraagt Ezechiel zich timide af? Wat zullen ze daar wel van vinden? Ze zullen mij wel willen killen, denk ik. Ze zullen misschien zeggen: we geloven echt wel, hoor. We hebben de bijbel en de kerk en God en zo. Ja, misschien is dat het probleem juist, zegt Ezechiel, jullie hebben God tot je bezit gemaakt; je denkt dat je je geloof bezit en in je binnenzak hebt en er altijd maar uit kan halen, wat er in zit.
Ezechiel vinden ze maar een zwartkijker en een dwarsligger: is dat nou de blijde boodschap? Hier worden we helemaal niet vrolijk van en daarom zijn we er ook niet van gediend. Ze zagen Ezechiel liever gaan dan komen, maar toch waren zijn woorden tot hun behoud. Ze moesten het alleen zelf nog gaan inzien. Zoals ook die mensen in Nazareth: zij namen aanstoot aan Jezus, omdat hij zo gewoon was en één van hen, maar ze moesten nog ontdekken, dat daarin juist het geheim van zijn wezen en de kern van zijn bestaan lag. Ze konden nog niet geloven dat God bij wijze van spreken als een timmerman tot hen was gekomen. En Jezus verbaast zich over hun ongeloof.
Ik denk vaak, dat hij zich ook verbaast over óns ongeloof en ook over óns geloof. Over ons doen en laten, over onze pretenties en goede bedoelingen, over onze ijver en onze gemakzucht, over wat wij over hem zeggen en niet-zeggen, wat wij allemaal in zijn naam ondernemen en christelijk noemen. Ik denk wel eens, dat Jezus zich verbaast over de kerk en hoe zij reilt en zeilt, wat zij zegt en niet zegt, wat zij doet en wat zij nalaat. Hij verbaast zich erover, dat we van zijn naam een handelsmerk gemaakt hebben, dat we van hem een doekje voor het bloeden gemaakt hebben, een dooddoener, die we te pas en te onpas van stal halen…of hij verbaast er zich erover, dat we hem zo hoog verheven hebben, dat we hem niet meer zien kunnen, dat hij geen familie en stadgenoot meer van ons is, maar een verre onbereikbare ster, die zo nu en dan van zich laat horen, bij toeval of bij toverslag.
Zal hij nog geloof vinden op aarde, als hij zal komen? Zal er een gemeente zijn van volgelingen, die de woorden van de profeet ter harte neemt en erkent, dat zij hardleers en stug is, vervreemd van haar oorsprong en door en door ingekapseld in het denken en doen van deze eeuw, tot een fossiel geworden zonder leven en fut. En zullen wij bij die gemeente horen, die geen aanstoot neemt aan zijn woord van verbazing, aan het scherpe woord van de profeet, maar dat wij bereid zijn het ter harte te nemen, want genezing vangt aan bij een juiste diagnose. Zullen wij bij die volgelingen van Jezus horen, die geen aanstoot nemen aan zijn nabijheid en gewoonheid, dat Hij met ons eet en met ons drinkt en ons de handen oplegt en geneest, ja geneest van onze verkeerde voorstellingen, geneest van onze vervreemding, ons geneest van onze eigenwijsheid, ons geneest van angst en doem en ons zo maakt tot mensen, die mogen gaan op eigen benen, sterk en zelfbewust, want Hij is de grond onder onze voeten geworden en hemelkoepel boven ons hoofd, de wind in onze rug en de horizon voor ons uit. Zullen wij bij die groep leerlingen van Jezus behoren, die blijven volharden in wat ons te doen gegeven is, zonder pretenties, zonder enige bijbedoeling, maar louter en alleen omdat het goed is en wij niet anders willen en kunnen? Zullen wij bij die leerlingen horen, die volharden in het breken van het brood en het delen van de wijn? Ja, ook vandaag doen wij dat en zullen we er geen aanstoot aan nemen, dat het maar gewoon een stukje brood is en een slokje wijn? En dat de Heer ons juist daarin tegemoet komt? En zullen we daardoor ook de ander anders zien dan voorheen, als was het met zijn ogen, als geliefde kinderen Gods?
Ja, laten wij ons verbazen over zijn nabijheid, zijn goedheid en vrede, die ons te binnenvalt en daaruit leven voortaan en elke dag opnieuw. En dat Hij zich zal verbazen over ons geloof, over onze inkeer, over onze bereidheid hem te volgen, stap voor stap. Neemt en eet, zal Hij zeggen, anders zal de weg voor u te zwaar zijn. En drinkt allen daaruit, want deze beker is de beker van de finale, de beker van de uiteindelijke overwinning, die is weggelegd voor allen, die volharden tot het einde.

A

B

C

D

E

G

H

I

J

K

L

M