Logo dsCH 

Johannes 1

Johannes de Doper heeft gezegd: die na mij komt is voor mij geweest, want Hij was eer dan ik!
Die na mij komt…ja, dat kon Johannes terecht zeggen. Hij was ouder. Maar toch zegt hij van Jezus: hij was er toch al eerder dan ik. Hij gaat aan mij vooraf!
En dat is nu precies de richting waar Johannes de evangelist ons heenwijst – hij zegt eigenlijk: je moet over de leeftijd van Jezus de Christus eigenlijk op een andere manier denken dan je gewend bent. Als je hem alleen maar een leef-tijd laat hebben in die Joods-griekse wereld van de 1e eeuw dan heb je hem toch nog niet helemaal in het vizier. Want, zo wil Johannes nu verkondigen: Jezus is van alle tijden. De Logos, het Woord, in het bijzonder inwonend in Jezus, is iets dat in iedere tijd actueel en present is. Hij die ons vooruitgaat…die wij navolgen, die wij verwachten…is ook eerder dan wij: Hij gaat aan ons vooraf en tegelijkertijd is Hij het die ook nog komen moet.
Vreemde redenering, vindt u ook niet? Trouwens dat hele eerste deel van Johannes’ evangelie lijkt meer voer voor filosofen en theologen dan leesstof voor gewone mensen zoals u en ik. Hij vliegt zo hoog, deze adelaar, dat je er duizelig van wordt. Bij Lukas is alles op de begane grond: herdertjes en een stal, de os en de ezel, de krib en het lofgezang, de moeder en het kind…heerlijk, helder overzichtelijk…maar bij Johannes gaat het zo hoog en diep, dat je je afvraagt: gaat het over hetzelfde, gaat het over Dezelfde, het kindje in de kribbe?
Ja, toch wel. Maar hij wil niet zozeer een geboorteverhaal vertellen, maar de betekenis ervan aan het licht brengen. En hij gebruikt daar een paar kloeke woorden voor, haast in abstracties, als hij zegt: In den beginne was het Woord…en door het woord is alles geworden…en: het woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond en we hebben zijn heerlijkheid aanschouwd.
Johannes is op een heel bijzondere wijze bezig om het Kind uit de doeken te doen – want hij weet het wel: het is zo ingewikkeld. En toen hij met Lukas en Mattheus en Markus overlegde over hoe hij het nu zou beschrijven en waar hij nu zou beginnen, toen hebben ze gezegd: begin gewoon bij het begin. Dat hebben wij ook gedaan…al begonnen ze ook alle drie bij een ander begin.
Ik zal bij het alleeerste begin beginnen, moet Johannes gedacht hebben: bij het begin van Genesis 1 – hij kende natuurlijk de joodse rabbinale wijsheid, dat aan de schepping der wereld niet niets voorafging, maar deze zaken: de Thora, de tempel, de sabbat, de wijsheid en de messias om er een paar te noemen. Om het heel simpel te zeggen: De persoon over wie ik nu een boekje ga opendoen komt niet zomaar uit de lucht vallen, maar komt rechtstreeks uit Gods hart. De komst van Jezus, zijn geboorte, zijn werken en woorden, zijn geen toevallige incidenten, maar maken deel uit van Gods heilswil voor de wereld.
Iedereen heeft het over God, zegt Johannes. Ieder mens, die in de wereld komt, heeft weet van God. In hem of haar is het licht a.h.w. ingeboren: iedereen heeft een besef van God, een besef van goed en kwaad – in beginsel. Ja, zo kunnen we dat In den beginne ook wel vertalen met: in principe – waar het om begonnen is, is dat het licht in de wereld zal schijnen en zal overwinnen! Dat het niet opgeslokt wordt door de duisternis…dat niet het kwaad, de haat, de afgunst, de oorlog, de dood het laatste woord zullen hebben, maar de Logos, het Woord, de Christus. En daar hopen we vurig op, dat dit eerste woord van God, ook het laatste zal zijn!
Want in Hem hebben wij veel ontvangen: nl. genade op genade. In Hem hebben we de liefde en de vrede ontmoet: aan Hem hebben we kunnen aflezen, dat het goede doen essentieel is om de wereld een plaats van licht en niet van duisternis te laten zijn. Genade op genade, zoals golven in de zee, de ene de andere opvolgt en opstuwt, zo ook hier met de genade: het is de goedheid van God, die ons ten deel valt, het is een gave om mee en van te leven: om ook zelf een licht te zijn in een wereld van donkerheid en pijn. En dat moet doorgaan, voortgezet worden, zoals een golfslag altijd maar doorgaat: genade op genade, goedheid op goedheid, geen kwaad met kwaad vergelden, maar goedheid en nog eens goedheid!
Kwam dit zomaar op ons pad, onverwacht uit de lucht vallen? Nee, zegt Johannes: de wereld had al kennis gemaakt met de wet van Mozes: dat was a.h.w. het eerste licht in de wereld, maar nu zijn de genade en de waarheid in Christus Jezus nog duidelijker naar voren gekomen. Nee, er is geen sprake van een tegenstelling tussen wet en evangelie: het gaat om de ene en volmaakte heilswil van God, voor Israel en de gehele wereld.
Een tijd geleden zag ik een interview met Willem Barnard en halverwege zei hij: toen ik hierheen kwam was ik al bang dat u zou gaan vragen: gelooft u in God? Wat moet ik daar op zeggen? Een vraag die hem in verlegenheid bracht: wat God, wie God, hoe God? De grote albedisselaar en ereburgemeester van het heelal? Allah?
Johannes wijst een belangrijke richting aan: hij zegt: niemand heeft ooit God gezien, maar de eniggeboren Zoon, die heeft Hem ons doen kennen!
Jezus van Nazareth als uitdrukking van God. Aan zijn leven, zijn doen en laten kunnen we aflezen wie God is. Hij heeft hem ons uitgelegd, zegt Joh. …Jezus is de exegese van God.
We hebben zijn heerlijkheid gezien…wat heerlijkheid? Toch niet met goudstralen omgeven en in prachtige statiegewaden? Nee, die heerlijkheid is doksa, paradoksa… onder de schijn van het tegendeel. Want aan Hem was niets dat begerenswaardig of heerlijk was: hij was arm en verstoten, verdrukt en vervolgd…hij droeg precies de contouren van zijn volk in alle tijden…maar juist daarin verschijnt God ons! Het woord is vlees geworden en heeft zo onder ons gewoond: rakelings nabij..zo dichtbij dat je het over het hoofd zou zien.
De heerlijkheid van God verschijnt in zijn tegendeel: tegen alle verwachting in aan het licht gebracht aan het kruis…
De mensen hebben veel klachten over God: dat hij niet naar ons luistert, dat hij niet doet wat wij willen; dat Hij niet ingrijpt en de wereld niet beter bestuurt. Maar, zo vraagt Herman Finkers zich af – en wij met hem: wie vraagt zich af hoe het met God is: niemand weet of God drinkt, of ’s nachts wakker ligt of verdriet heeft. Hij vindt het zo mooi dat in de bijbel de dingen op z’n kop gaan…en dat is ook zo bij Johannes. Aan Jezus zien we wie God is: ongehoord is dat…maar ook buitengewoon troostend en bevrijdend!
Er was eens een strenge koning. Hij zat op de troon omdat hij zijn tweelingbroer, die eigenlijk recht had op de troon, verjaagd had. Hij werd al een beetje oud en hij zag dat iedereen ontzag voor hem had en hij kon het niet hebben dat nog veel mensen meer eerbied voor God hadden dan voor hem. Wat bezielt de mensen toch om zoveel eerbied voor God te hebben…die hebben ze nog nooit gezien…en mij wel. Ik wil God ook wel eens zien, zei hij tegen zijn ministers en dienaars, maar die vonden het een absurde opdracht. Toen kwam er een oude man in het paleis, het leek wel een herder en zie zei: kom maar mee naar buiten, dan wil ik proberen uw wens te vervullen. Daar stond de stralende zon aan de hemel en de man zei: kijk daar maar eens recht in! Onmogelijk, zei de koning..wil je dat ik blind word? Als de zon, die gemaakt is door God, uw ogen al verblindt, hoe zou u God zelf dan kunnen zien? Zei de herder.
Toch wil ik God zien…en het kan ook zei de man: u moet vanavond laat, als het donker is, u verkleden als bedelaar en stilletjes het paleis verlaten…en u mag niets meenemen!
En zo gezegd, zo gedaan…en hij merkte al gauw dat niemand hem zag…iedereen snauwde hem af…wegwezen, ouwe vieze bedelaar! Toen zag hij een klein huisje en wilde aanbellen, maar de hond joeg hem weg…en hij werd een beetje duizelig en viel op de koude grond….en hij dacht dat hij doodging.
Toen merkte hij dat iemand bij hem kwam, hem optilde en ondersteunde en hem naar binnen bracht en hem in een bed legde. Toen hij zich afvroeg wie toch deze man wel was, zag hij tot zijn ontsteltenis dat het zijn tweelingbroer was…zou hij wraak gaan nemen en mij in dit verlaten huis doden? Maar er was geen haat in de ogen van de broer…hij glimlachte en gaf de koning te drinken. En de zon kwam op, een nieuwe dag brak aan…en diep van binnen wist de koning het: nu heb ik werkelijk iets van God gezien!

A

B

C

D

E

G

H

I

J

K

L

M