Oudejaarsavond 2014
Overdenking gehouden op Oudejaarsavond 2014 in de Oude Kerk n.a.v. Psalm 90 en Hebreëen 13: 1-8
Tussen melancholie en hoop
Je kunt het jaar, dat voorbijgegaan is op verschillende manieren en op verschillende plaatsen doornemen. In het theater kun je het jaar weglachen; in jaaroverzichten en talkshows kun je het jaar samenvatten; op straat kun je het jaar wegknallen – en in de kerk kunnen we proberen het jaar te overzien: - en nu gebruik ik even twee aan het ‘kerklatijn’ ontleende vaststaande uitdrukkingen, namelijk – “coram Deo: voor het aangezicht van de Heer” en: “sub specie aeternitatis: onder het gezichtspunt van de eeuwigheid”. We willen het jaar plaatsen in het licht van Gods goedheid.
Als we op een jaar terugkijken zijn er altijd dingen, gebeurtenissen, die er uit springen. In samenvattingen komen die telkens terug en ik hoef ze niet allemaal op te sommen, want u weet het net zo goed als ik: de tragedie van de MH17, de politieke en militaire onrust in Oekraïne, de uitbraak van het ebola-virus in Afrikaanse landen, het politieke gesteggel en geharrewar over bezuingingen en aankopen, het opduiken van een Kalifaat in het Midden-Oosten, dat angst en weerzin oproept en de spanningen tussen Israël en Hamas en alle acties en reacties van geweld daaromheen. Teveel om om te noemen. Maar dit zijn dan vooral de dingen, die in de krant kwamen en op het Journaal. En dan vooral in ons eigen land. In andere landen bestaan weer totaal andere jaaroverzichten. En hoe verschillend is ieders persoonlijke jaaroverzicht. Als we allemaal een dagboek hadden bijgehouden en we zouden die allemaal naast elkaar leggen, dan zou er een veelheid van verschillen te zien zijn, ook in de beleving en waardering van de dingen die iedereen aangaan.
Nu zijn we hier in de kerk gekomen om het jaar voor Gods aangezicht te brengen; wij zoeken sturing en bewegwijzering vanuit de H. Schrift en zo hebben we ook vanavond een paar fragmenten beluisterd, die ons de weg kunnen wijzen.
Een aloude en bekende Psalm en een gedachte uit de Hebreeënbrief.
Psalm 90 zouden we kunnen typeren als een psalm van melancholie en van hoop. Een lied dat de kortstondigheid en de vergankelijkheid van ons leven bezingt, maar ook een lied, dat oproept tot vertrouwen in en op God, die onze tijdelijkheid teboven gaat en van geslacht op geslacht, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid een Toevlucht is voor ons en voor alle mensen, die tot Hem vluchten.
God als Toevlucht is een prachtig beeld – Hij is een veilige plek, waar je naar toe kunt vluchten, als je angstig bent of in gevaar. Als je je geen raad weet wend je je tot Hem. Mozes, de man Gods, op wiens naam deze Psalm staat, overziet de geschiedenis van zijn volk en van zijn eigen leven en hij weet, dat dat altijd zo gegaan is en telkens weer zo gaat. De mensen lopen aan tegen hun beperkingen, in tijd en in mogelijkheden: zij worden 70 of 80 en misschien wel 90, maar alles wat daar bij komt is moeite en verdriet. Het is mooi dat wij leven in een tijd, waarin mensen oud en steeds ouder kunnen worden, maar de keerzijde ervan zien we ook duidelijk: de mogelijkheden nemen af, men wordt ziek of dement, het leven wordt vaak een schaduw van wat het was. Zo gaat dat, weet de dichter van deze Psalm. Het zit in onze bestaanswijze ingebakken: niemand ontkomt daar aan. En hij ziet het zelfs als een uitwerking van Gods toorn. God is verontwaardigd over ons tot tijdelijkheid gedoemde bestaan, want Hij heeft ons bestemd voor de eeuwigheid. Zoals Jezus boos en vertoornd bij het graf van Lazarus stond, omdat Hij niets liever wilde dan dat hij zou leven, zo zegt de toorn van God iets over het oordeel, dat God velt over ons tijdelijke bestaan. Het is niet zoals het bedoeld is en wezen zal – en dat betekent ook, dat ook wij er niet in zullen berusten, ‘ach, zo is het nu eenmaal’ – maar dat we mét God mee-toornen en mee-wenen met Jezus over ons tijdelijke en vergankelijke bestaan.
Ja, daar kun je pessimistisch en melancholisch van worden en zeker op een avond als deze ligt dat voor de hand. Maar toch is er ook een ander geluid te
horen in deze psalm: iemand, die het leven de moeite waard vindt, iemand, die het werk van onze handen verheft tot bij God met de vraag om een zegen en een bevestiging ervan. Het leven is toch niet alleen maar kommer en kwel: de Eeuwige weet wie wij zijn en Hij laat niet los het werk van Zijn handen en ook ons werk wil Hij een plaats geven in Zijn Koninkrijk, hoe klein en onbeduidend wij het zelf misschien vinden. Maar nu wordt het tijd om nog even naar de Hebreëenbriefschrijver te luisteren.
Het is de schrijver van de Hebreeënbrief die ons oproept om vooral in het heden te leven. Daar is van alles en nog wat aan de hand en hij heeft daar zijn handen vol aan om aanwijzingen te geven, raadgevingen en aanbevelingen. Hij weet dat de gelovige mens, de gemeente van Christus, het zwaar heeft. Het is niet gemakkelijk om voor je geloof uit te komen en om er uit te leven. Wat te doen? Hoe te handelen? De richtlijnen, die hij dan geeft, hebben betrekking op gastvrijheid – laat je deur altijd open zijn, want sommigen hebben zonder het te weten engelen geherbergd – Het gaat ook over respect voor je herders en leraars, die u steeds weer het woord van God verkondigen; het gaat ook over de slaapkamer, die geen plek van overspel en orgieën moet worden; en over het verzamelen van schatten – kortom de dingen, die ook ons leven en onze tijd beheersen – niets nieuws onder de zon – en dan – temidden van al deze alledaagse beslommeringen en bekoringen stelt hij vast: “de Heer is mijn helper, ik heb niets te vrezen”. Hij helpt mij om vol te houden in het geloof, om te volharden om het goede te doen, om goed te doen – en iedere gelovige moet zich dat steeds weer te binnen brengen of laten brengen: de Heer is mijn helper; ik heb niets te vrezen. Wat de toekomst ook brengen moge, mij geleidt des Heren hand.
En, zo zegt hij even verder, zomaar tussen de regels door – Jezus Christus blijft dezelfde, gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid.
Wij denken vaak dat we er alleen voor staan; leefden we maar in de tijd van Jezus, denken we wel eens, dan was het gemakkelijker om te geloven of dan konden we tenminste profiteren van zijn nabijheid, door Hem geholpen worden en dan waren we tenminste tijdgenoten.
Maar, zegt de briefschrijver, dat zijn we ook nu: Jezus is altijd onze reis- en tijdgenoot. Hij is present in iedere tijd, want hij is geen historische figuur, maar de Man van Pasen, de opgestane en verheerlijkte Christus. En zodra wij aan Hem denken, ons op Hem richten, al is het door de feesten te vieren of in gebed te zijn, in Hem verdichten zich alle tijden en zijn wij Hem even nabij als Petrus, toen hij met Hem door het heilige land liep. En zoals Jezus toen was, zo is Hij nog: betrouwbaar en helpend, vergevend en opbeurend, de weg wijzend en voorgaand, mee-gaand en uiteindelijk is hij de grondlegger en voltooier van ons geloof.
Zo gaan we met hem het oude jaar uit en het nieuwe in…of liever: zo gaat Hij met ons het oude jaar uit en het nieuwe in, want Jezus Christus is steeds dezelfde en blijft dat ook, de eeuwen door: gisteren, vandaag en morgen.
En ik eindig zoals de briefschrijver eindigt, met deze woorden:
“Moge de God van de vrede, die onze Here Jezus Christus, de machtige herder van de schapen, door het bloed van het eeuwig verbond uit de wereld van de doden heeft weggeleid, ons toerusten met al het goede, zodat wij Zijn wil kunnen doen. Moge Hij in en door ons tot stand brengen wat Hem welgevallig is door Jezus Christus, aan wie de eer toekomt tot in alle eeuwigheid”. Amen.