Romeinen 8: 18-25
Preek gehouden in de Grote- of Mariakerk op de 5e zondag van de zomer, 20 juli 2014, n.a.v. Romeinen 8: 18-25.
In deze dienst wordt de Doop bediend aan Dani Rossing en Vigo Diaz Dunnink
De balans opmaken
Vandaag worden twee kinderen gedoopt. De ouders Peter en Gerdie en Harry en Jessica en hun beider families hebben daar naar toe geleefd en naar uit gezien en vandaag zijn zij hier. “Liebster Jesu, wir sind hier!” Het is altijd mooi en indrukwekkend, feestelijk en diepzinnig, wanneer de doop bediend wordt. Het is zo’n eenvoudig gebeuren en tegelijk zijn wij getuige van een diep geheimenis.
En iedereen heeft zo zijn of haar gedachten bij de doop, - en we spreken erover in het doopgesprek – maar dit is dan wel helder, dat het iets beslissends is, dat hij of zij, die gedoopt wordt overgaat van de dood naar het leven, vanuit de wanorde van de chaos naar de orde van het Koninkrijk Gods. Eén aspect moeten we altijd blijven onthouden en dat is, dat het Ja van God voorafgaat aan ons eigen Ja. Hij is het, die op ons en onze kinderen toekomt en zegt: Ik ben de Heer, jullie God, Ik heb jullie bevrijd, weggehaald uit het land van vuur en oven – en Ik zal jullie voeren langs wateren der rust, over groene weiden en grazige grasgrond. Jij bent mijn kind, jullie zijn mijn kinderen...wandel voor mijn aangezicht en wees oprecht!
Maar, zo zeggen we misschien tegen elkaar en tegen onszelf: het leven is vaak zo ambivalent, gespleten en ondoorzichtig. Ik denk eigenlijk maar weinig of nooit aan God, ja, nu ik in de kerk ben komt het allemaal wel in mij op en vind ik het ook belangrijk, maar als ik aan het werk ben, als ik druk in de weer ben met de kinderen, als ik boodschappen doe of met vakantie ben, ach, dan denk ik er
allemaal niet zo vaak aan. En als ik om me heen zie, wat er allemaal gebeurt aan narigheid en ellende dan begin ik ook te twijfelen...misschien niet hardop, want mensen in mijn kring zouden dat misschien wel vrijpostig vinden of ongepast, maar toch, zo is het gewoon. Dan kan ik de werkelijkheid niet rijmen met het geloof en dan val ik eigenlijk in een zwart gat zonder bodem en dan is er eigenlijk nog maar één uitroep, ja schreeuw: O God, in Wie ik geloof en niet geloof, laat mij niet vallen in deze bodemloze put, maar vang mij op!
Wat moeten we nou? Moeten we het geloof maar laten varen vanwege de gruwelijke werkelijkheid of zullen we het geloof behouden ondanks die gruwelijke werkelijkheid en is het wellicht mogelijk, dat ons geloof ons hoop en moed geeft anders naar die werkelijkheid te kijken? Volgens mij is die laatste optie de mogelijkheid, die Paulus aanreikt in Romeinen 8 en we proberen met elkaar nog even wat helderder te krijgen, wat hij daar dan schrijft.
Hij heeft het over ‘het lijden van deze tijd’ en over ‘het zuchten van de schepping’. Daar kunnen we ons wel iets bij voorstellen, denk ik: dat is precies wat we zien, als we de krant openslaan of het journaal bekijken: onheilsberichten, rampen en ongelukken, alles wat er mis kan gaan en mis gaat en waar we verbijsterd over zijn; ontslagen worden, geen werk meer hebben, je kind wordt ziek, je salaris op en de maand nog niet om, ... je kunt hier alles wel op een rij zetten, wat ons aan negatiefs en bedreigends invalt...en de rij is eindeloos. Paulus noemt het ‘het lijden van deze tijd’.
Maar zegt Paulus dit wel? Bedoelt hij te zeggen, dat de wereld in principe prima reilt en zeilt, maar helaas er zitten een paar rotte plekjes in de perzik? Er zit een wurm in de juttepeer, maar de peer zelf is tof?! Bedoelt hij dat? Ik denk het niet.
Dat we zo gaan denken komt door de vertaling van Paulus’ oorspronkelijke woorden. Vooral de Nieuwe Bijbelvertaling blinkt erin uit om nuances te
verdoezelen of de kern mis te lopen. Zo ook hier, dacht ik. ‘Het lijden van deze tijd’ heeft namelijk niet alleen betrekking op het leed, maar op alles. Daar kwam ik op, omdat ik hier bij Paulus hetzelfde woord tegenkwam als bij Homerus. De Ilias en de Odyssee van Homerus lazen wij op het gymnasium in klas 5 en 6 – minstens 4 of 5 uren per week – en ik heb toen 1 zin uit m’n hoofd geleerd – de openingszin van de Odyssee - en die ken ik nog steeds en daarin komt nou precies dat woord voor, waarover we het nu hebben: hier komt die zin: “Andra moi, ennepe, Mousa, polutropon os mala polla,...en dan even verder...polla de pathen”... En dat laatste woordje is van belang, want daar heeft Paulus het ook over. En dan nu de vertaling van deze zin en die is: “Vertel mij, o Muze, over de man, die zoveel geleden heeft”... OF- en zo kan het ook vertaald worden- : “Vertel mij, o Muze, over de man, die zoveel heeft meegemaakt”.
Zoals de NBV het heeft het over ‘het lijden van deze tijd’, zo kunnen we evengoed vertalen “alles wat we meemaken”. En nu ik toch lekker eigenwijs bezig ben, wil ik ook even opmerken, dat ‘deze tijd’ ook te ongenuanceerd is vertaald, want het gaat hier niet over een tijdsduur, maar Paulus gebruikt hier een heel ander woord, namelijk ‘kairos’ en dat is: een beslissend moment, een gegeven moment, een uur U, een ondeelbaar ogenblik, een ‘eeuwig NU’. Hij heeft het dus over dat wat we in dit ondeelbare ogenblik meemaken, beleven, ervaren, zijn. Vergelijk het met een foto, het is een opname van een moment en als je ze inplakt in een boek, al die momenten, hoogte- en dieptepunten, dan heb je je leven in een notendop en als je snel bladert dan zie je een film van je leven. In die richting zit Paulus te denken, denk ik.
En over die film, daar kun je verrukt over zijn, maar er zitten vast ook rottige passages tussen en stukjes, die je liever helemaal nooit meer wilt zien...en dan
kun je zeggen: is dit het? Wat is mijn leven? Wat is dit alles, uiteindelijk, in Gods oog?
Wel, dan komt Paulus met een soort eindconclusie, hij maakt a.h.w. de balans op en dan zegt hij: dit weegt niet op tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. Het allerbeste moet ons nog onthuld worden. Dat is nog verborgen. Dat kunnen we nog niet zien. Maar we hopen er op, dat dat nog in het verschiet ligt.
Daarmee poetst Paulus niet weg, wat wij hier allemaal meemaken en doen. Alsof dit leven niks voorstelt en dat het alleen gaat om een leven hierna. Nee, het gaat juist over ons leven hier en nu, dat in de toekomst nog verder ont-huld en ont-wikkeld zal worden. Zoiets. Ja, Paulus weet het ook allemaal niet zeker, maar hij hoopt er op, dat ons leven losgemaakt zal worden van zijn beperkingen en van zijn gebondenheid aan het materiële en dat we tot volle vrijheid en ruimte zullen komen. En niet alleen wij, zegt hij, ik hoop, dat dat ook zal gelden voor de hele schepping, voor alles wat is. Want ook de schepping hijgt daar naar, ziet er reikhalzend naar uit. Wat een opluchting zal dat zijn, zoals wanneer een moeder opgelucht adem haalt, wanneer haar kind eindelijk geboren is. Eindelijk! Daar is het wonder...tranen van pijn en blijdschap lopen door elkaar heen. En de verloskundige staat er bij en helpt de moeder een handje en zo komt het kind ter wereld. Zoiets schiet Paulus ook door het hoofd: zo zal het zijn met de mens en verlossing van de wereld, dat zij tot hun bestemming komen en zo verlost worden, verlost van alles wat ons beperkt, benauwt, belemmert, hindert en dat we dan volledig vrij zullen zijn. Vrij van al die beperkingen, samengevat in het woord ‘lichaam’ - en ook vrij tót... Vrij om helemaal te zijn wie je bent. Ja, daar hopen we op, zegt Paulus. Dat zou toch werkelijk geweldig zijn, ja een geweldige werkelijkheid! En het is de Geest van hierboven, die ons dit alles doet geloven en hopen! We hebben het niet zelf
bedacht en verzonnen, maar het is ons gegeven. Zoals alles ons gegeven is, waar of niet? En ook de doop is een vingerwijzing naar die toekomst, waarin God zal zijn alles in allen. En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En Hij die van deze dingen getuigt zegt: Ja, Ik kom spoedig! Amen! Kom, Heer Jezus! De genade van onze Heer Jezus zij met u allen. Amen!