Logo dsCH 

smallbanner 2

Hier kunt u mijn weblog lezen
Hier publiceer ik mijn recente preken: reacties zijn altijd welkom! Zo kan deze weblog de functie van een voor- en nagesprek krijgen.
Als je wilt reageren op 'tekst en inhoud' van mijn weblog, klik dan op de titel van het betreffende artikel. Dan verschijnt een nieuwe pagina, waarop de optie "Reageer als eerste" staat vermeld.

line

maandag, 21 oktober 2024 19:21

Soms probeer ik een gedichtje - of hoe je het noemen wilt - te schrijven over een actualiteit. Zo valt mij momenteel op, dat het diagnosticeren van kinderen en volwassenen een trend is. De samenleving is complex en de mensen hebben veel te verstouwen, maar ik vraag me af of (bijna) iedereen geholpen is met een psycho-medische behandeling. Vandaar dat ik in onderstaand gedichtje vanuit een wat humoristische invalshoek dit probeer te kantelen of te relativeren.

 

Anders

 

Niet gewoon,

maar ook niet gek of zo.

 

Gesproken met de psychocraat,

die in zijn ziel kneep.

Ook met de zielepeut,

die zijn verleden als een oude

koe uit de sloot sleepte.

 

Diagnose: hij is gewoon bijzonder.

Anders niet.

zondag, 22 september 2024 15:30

Preek gehouden op de 4e zondag van de herfst 22 september 2024 in de Catharijnekerk te Heusden n.a.v. Lukas 10: 38-42 (en 1 Korinthe 13)

 

Een keukentafelgesprek

 

Het was de week, waarin alles weer begon: ik bedoel in de kerk en in de politiek. Vorige week begon u hier aan een nieuw seizoen kerkenwerk – er is natuurlijk altijd kerkenwerk te doen: pastoraat, diaconaat en de zondagse vieringen gaan altijd onverminderd door – maar er zijn andere aspecten van het kerk-zijn, die in de wintermaanden extra aandacht kunnen krijgen.

Maar ook in de politiek heeft men van de week een nieuwe start gemaakt en als u het een beetje gevolgd hebt was dat een beetje een valse start. De sfeer was niet echt om over naar huis te schrijven en de meningen waren behoorlijk verdeeld over hoe de problemen benoemd en aangepakt zouden moeten worden. Veel gekissebis en weinig complimentjes.

Zou het verhaal van vanmorgen enig licht kunnen werpen op alles wat hier en daar gebeurt en gebeuren moet? Het is op het eerste gezicht maar een eenvoudig huis, tuin en keukenverhaaltje, waar ook van alles over en weer gaat, maar waar op een gegeven moment wel een soort clou of stip op de horizon verschijnt.

Laten we eerst nog even de hoofdlijnen van het verhaal opdienen en zo bevinden wij ons vanmorgen onverwacht aan de keukentafel van de gezusters Maria en Martha. Ik stel me zo voor, dat het misschien wel twee vrijgezellen zusters zijn, die hun ouders aan hun eindje hebben gebracht, zoals dat dan heet en nu alleen zijn achtergebleven. O ja, er was ook nog een vrijgezellen broer in huis, die al lange tijd ziek was, vaak op bed lag en zo nu en dan plaats nam aan tafel.

Vandaag was een bijzondere dag, want Jezus zou langskomen en ook aan tafel plaats nemen. En dan moet er natuurlijk ook wel wat op tafel komen. En nadat zij samen de taken verdeeld hebben en de voorbereidingen getroffen hebben komt Jezus toch al eerder dan verwacht. En dan gebeurt het, dat vanaf dat moment alle aandacht van Maria uitgaat naar Jezus en dat Martha er helemaal alleen voor staat.

Soep koken, tafel dekken, eitje bakken, toetje klaarmaken – alles moet Martha doen. En Jezus en Maria in de hoek van de kamer in een diepzinnig gesprek verwikkeld.

Als ze dan eindelijk aan tafel gaan en Jezus het zegengebed heeft uitgesproken: Gezegend zijt Gij, Gij Koning van de wereld, die het brood uit de aarde doet voortkomen en gezegend zijt Gij vanwege de vrucht van de wijnstok, die het hart verheugt.

Zo zaten zij met hun vieren aan tafel en de spanning is te snijden, want Martha zit vol zelfbeklag en vol verwijten in haar hart jegens Maria. Beste Heer Jezus, hebt u niet gezien, hoe ik me heb uitgesloofd om alles hier op tafel te krijgen – en Maria, wat heeft zij gedaan? Helemaal niks! Had u haar niet een zetje in de richting van de keuken kunnen geven?

En wij, die ook aan deze tafel zitten – en wellicht het grote gelijk van Martha omhelzen en de passieve Maria in ons hart veroordelen – wij zijn benieuwd wat Jezus zal zeggen. Zou hij het opnemen voor Martha? Dat zou wel heel sympathiek zijn en wij zouden hem meteen bijvallen. Dat is geen werk, Maria, alleen maar oreren, er moet ook gewerkt worden.

Maar dat zei hij niet. Hij zei: “Marta, Marta! Je maakt je druk om van alles en nog wat, maar één ding is nodig of noodzakelijk. En Maria heeft het beste deel uitgekozen”. Toen was het een lange tijd stil aan die keukentafel en Marta wachtte net zo lang tot Maria begon met afruimen en de vaatwasser inruimen.

Het lijkt erop, alsof Jezus ook ons aanspoort om alles uit onze handen te laten vallen en een toegewijd, contemplatief, kloosterachtig leven te gaan leiden. Maar dat is toch niet de bedoeling van dit gesprek. Martha hoeft niet precies hetzelfde te gaan doen als Maria, maar zij moet wat zij doet anders leren doen.

Martha is dienend bezig en dat is hartstikke goed. Zij doet het werk van de diaken, het dienaarswerk bij uitstek. Het is precies wat Jezus ook zelf deed en voordeed: Ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar Ik ben onder jullie als één die dient!

Het is het verzorgen van de zieke, het is het je inzetten voor de ander, die jou nodig heeft: belangeloos, zonder bijbedoelingen. De Mensenzoon zal vragen: heb je mij bezocht toen ik in de gevangenis zat, heb je mij te drinken gegeven, toen ik dorst had?

Marta is dus wel degelijk iemand, die in de weg van Jezus gaat. Maar wat mankeert er dan aan? En wat wil Jezus haar laten zien? Hij wijst haar zeker niet af, maar hij nodigt haar uit tot dieper en hoger inzicht. Daarom spreekt hij haar aan met ‘Marta, Marta!’ Tot twee maal toe, jij zoals je heet en jij, wie je bent! Zij wordt uitgenodigd om haar werk niet als een ‘moeten’ op te vatten, maar als een daad van liefde. Dat ‘Martha, Martha’ moeten wij dus niet horen als een verwijt, maar als een liefdevolle uitnodiging haar bezig zijn anders te zien en te beleven. Plaats het eens in het licht van het Koninkrijk Gods, steek je handen uit de mouwen uit liefde voor je medemens en voor de schepping.

Nu letten we ook nog even op de plaats waar dit gesprek plaatsvindt. Nee, ik bedoel nu niet ‘in de keuken’, maar in het geheel van het evangelie van Lukas: dit gesprek staat namelijk precies tussen de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan en de vraag van de leerlingen: wat zullen wij bidden en dan leert Jezus hun het Onze Vader.

Dus enerzijds de oproep om daadwerkelijk dienstbaar te zijn en anderzijds ook om tot jezelf en tot God in te keren en je leven te stellen in het perspectief van het Koninkrijk Gods, in dankbaarheid en afhankelijkheid.

Eén ding is nodig – maar wat is dat dan? Daar is ook al heel wat over gefilosofeerd en geschreven, maar ik licht het toe aan de hand van een ervaring. Als ik jarig ben bellen mijn zusters en broer mij op en dan feliciteren zij mij en wensen zij mij nog vele jaren toe en - zo voegen sommige er aan toe - bovenal ‘het ene nodige’. Wat dat precies inhoudt wordt niet onder woorden gebracht, maar zij bedoelen dan, dat je ‘bekeerd wordt’ om in hun jargon te blijven, dat je ‘wedergeboren wordt’ en kind van God bent. Ik kan daar zelf niets aan doen en daarom weet ik ook nooit zo goed wat ik daarop moet antwoorden. Ja, dank je wel of zoiets.

Maar, zoals u weet, ben ik weg gegroeid uit deze passieve piëtistische vroomheidsbeleving en zoek ik de betekenis van dit ene nodige daarom ook in een andere richting. En die wordt ons aangewezen door de apostel Paulus, als hij in 1 Kor. 13 schrijft, dat het ene nodige en blijvende uiteindelijk de liefde is.

Al diende ik nog zo hard en nog zo ijverig en al was ik heel de middag bezig in de keuken en al was er niets aan te merken op mijn inzet, maar ik had de liefde niet, dan was het toch maar wat trommelgekletter, gezwets en geschetter, ja ik was als een gillende keukenmeid, had ik de liefde niet.

Uiteindelijk gaat het om een leven voor het aangezicht van God: in liefde dienend, wat het ook is: op je werk, in je vrijwilligerswerk, als ambtsdrager, als vader of moeder, in de politiek, op school: je doet de dingen met het oog op anderen, met het oog op het welzijn van de wereld – de liefde is uiteindelijk de drijvende kracht en de inspirerende bron van waaruit je leeft en handelt. Daardoor komt alles in een ander licht en in een ander perspectief te staan en dat word je dagelijks te binnen gebracht door te blijven bidden, aanhoudend, zonder ophouden, want dat is het, waardoor je verbinding houdt en diepte aanbrengt in al je doen en laten.

Het was de middeleeuwse mysticus Meister Eckhart, die zei dat het eigenlijk niet om twee personen gaat, maar om twee gestalten, twee wijzen van zijn, die elkaar aanvullen: Marta en Maria zitten allebei in ons.

En toen Lazarus ’s avonds laat z’n olielampje uitblies zag hij door een kier van zijn slaapkamer, dat zij met z’n drieën bezig waren de vaat op te ruimen en hij hoorde ze met elkaar praten over hoe belangrijk het is om te dienen en hoe belangrijk het is om je te bezinnen en het Woord te horen. En vlak voordat hij insliep meende hij dat hij Jezus nog iets hoorde zeggen over – inderdaad - “het ene niet zonder het andere en het andere niet zonder dat ene”. 

 

maandag, 09 september 2024 17:04

Hier volgt het begin van mijn volgende hoofdstuk over Rein de Geer als hoogleraar theologie (later ook 'vaderlandse geschiedenis') in Franeker. Hij verwisselde in 1825 de kansel voor de katheder. 

 

 

Tot hoger ambt geroepen: hoogleraar te Franeker (1825-1837)

 

8.1. Inleiding

Het universiteitsstadje Franeker was Rein de Geer niet onbekend. Hij was er een paar keer geweest om een mogelijke geliefde te veroveren, wat echter jammerlijk mislukt was. Ook scheen hij in aanmerking te komen voor een hoogleraarspost, toen hij nog predikant was in Lienden, maar het bleek slechts een gerucht en daarom was Franeker op den duur uit zijn blikveld verdwenen. Totdat – min of meer onverwacht – Rein in 1825 op de nominatie kwam te staan om professor aan het Athenaeum Illustre te worden, zoals de universiteit vanaf 1815 was gaan heten. Enthousiast en met hoge verwachtingen begon hij aan zijn nieuwe carrière als hoogleraar theologie, een functie die hem leek te passen als een jas. Franeker lag evenwel ver van zijn ouderlijk huis, dat voor hem lange tijd zijn thuis bleef en waarheen hij meerdere keren per jaar naar afreisde. De tocht van en naar Franeker was altijd weer een hele onderneming, omdat die voor een deel over zee ging. Storm en koude konden de reis soms tot een gewaagd avontuur maken.

Of hij zijn loopbaan als professor even enthousiast eindigde als dat hij die begonnen was zullen we in de loop van dit hoofdstuk gewaar worden.

Nu eerst aandacht voor enkele bijzonderheden en wetenswaardigheden van de Friese Academie.

 

8.2. Van universiteit tot Athenaeum Illustre (1585-1843)

De Academia Franekerensis werd in 1585 gesticht en was vooral bedoeld als opleidingsplaats – naast Leiden – voor theologen en aanstaande predikanten, die een onmisbare falanx moesten vormen in de strijd tegen Spanje en het rooms-katholicisme[1]. Dat de opening van de universiteit plaats vond in de Martinikerk te Franeker en dat de academie gevestigd werd in het voormalige Kruisherenklooster en dat zij gefinancierd werd met de geconfisqueerde kloostergoederen waren evidente demonstraties van deze opzet. Ook het motto van de universiteit Christo et Ecclesiae getuigde van dit militante calvinisme. Dat wilde niet zeggen, dat deze universiteit uitsluitend een theologische faculteit bezat: ook rechten, medicijnen en de artes liberales (grammatica, logica, retorica, aritmetica, geometrica, musica en astronomia) werden er beoefend, zodat het een echte universiteit was, inclusief het ius promovendi, het recht om de doctorstitel te verlenen.

Met name in de 17e eeuw was de Franeker universiteit een alom bekend en geprezen instituut, waar ook veel buitenlandse studenten op af kwamen, vooral uit Hongarije. Wat de theologiebeoefening betreft zou men kunnen stellen, dat die te typeren was als gematigd ‘protestants’ verlicht[2]. De gereformeerde orthodoxie had er nauwelijks voet aan de grond gekregen. Daarvoor moest men in Utrecht zijn.

Aan het einde van de 18e eeuw was de universiteit onbetekenend geworden en het was een komen, maar vooral een gaan van hoogleraren. Ook het aantal studenten was sterk teruggelopen. In 1795 waren er nog maar acht. Bij keizerlijk besluit van Napoleon werd in 1811 de universiteit opgeheven, evenals die van Utrecht en Harderwijk.

In 1815 werden alle drie de instituten echter weer tot leven gewekt: Utrecht werd weer een echte universiteit als vanouds, maar de onderwijsinstellingen in Harderwijk en Franeker kregen de status van een Athenaeum Illustre. Het niveau en de vakken, die gedoceerd werden waren dezelfde als die aan de universiteiten, alleen ontbrak het ius promovendi voortaan. In 1843 viel het doek definitief.

Enkele klinkende namen zullen altijd met Franeker verbonden blijven: Johannes Bogerman, de vermaarde voorzitter van de Dordtse Synode, René Descartes, die er van 1628 tot 1630 studeerde, Johannes Coccejus, die er hoogleraar Oosterse talen was en zijn leerling Jodocus van Lodenstein, Herman Alexander Röell, hoogleraar theologie, Jean Henri van Swinden, hoogleraar natuurkunde en wijsbegeerte en Eise Eisinga, deeltijdstudent en later buitengewoon hoogleraar en vele anderen hebben de universiteit van Franeker bezocht, er gedoceerd en haar luister bijgezet. Eén van de hekkensluiters was Barthold Reinier de Geer van Jutphaas.

 

8.3. Een lang gekoesterde wens

Tamelijk uitvoerig geeft Rein in zijn Autobiografie zich rekenschap van zijn besluit om de kansel te verwisselen voor de katheder[3]. Allereerst stelt hij vast, dat hij lange tijd geaarzeld heeft of hij zich wel volledig zou willen wijden aan het predikantschap. De omstandigheden en zijn godsdienstige gevoelens – alsook de stille hoop van zijn vader, hoewel hij dit hier niet vermeldt - hebben hem gaandeweg doen besluiten om werkzaam te zullen zijn in de ‘Evangeliebediening’. In Vreeland had hij dat niet zonder nut en genoegen kunnen volbrengen, zo stelde hij vast, maar verschillende aspecten van het ambt hadden hem minder bevallen. Iedere zondag maar weer de ‘predikdienst’ vervullen viel hem zwaar en het omgaan met lakse en ongevoelige gemeenteleden vervulde hem met afkeer en verlamde hem dikwijls. Ongetwijfeld had hij deze zwarigheden, nu eenmaal verbonden met dit ambtswerk, met Gods hulp kunnen overwinnen, maar

 

het laat zich wel begrijpen, dat ik, nu mij hiertoe de gelegenheid wordt aangeboden, niet aarzel, de leraarsbediening te verwisselen met een werkkring bestemd om mij geheel, met ontheffing van de lasten aan het predikambt verknocht, aan de studie der godgeleerde wetenschappen toe te wijden.

 

De studie van de theologie en andere wetenschappen had hem eigenlijk altijd al geboeid, maar vooral sinds de voltooiing van zijn academische studie. Hij had er echter graag grotere vorderingen in willen maken. Daar was tot nu toe niet zoveel van terecht gekomen, omdat hij veel tijd had besteed aan gezelligheid, plezier en vertier, terwijl ook de vele en diverse ambtswerkzaamheden hem hadden afgehouden van een geregelde studie. Aan ambitie ontbrak het hem in geen geval, zo wilde hij graag zelf vaststellen.

Wat een prachtige kans deed zich nu voor om zich volledig aan de studie te kunnen wijden en jonge mensen te mogen opleiden, die zich willen verdiepen in de godgeleerdheid. Hun aantal zal dan wellicht gering zijn, maar des te intensiever zal het contact met en de begeleiding van hen kunnen zijn.

Hij verheugde zich er op, dat hij al zijn tijd kon besteden aan studie en colleges geven. Die tijd zal hij ook nodig hebben en nuttig willen besteden, omdat hij van zichzelf weet, dat ‘vlugheid van begrip, schranderheid van oordeel en die voorraad van geleerdheid ontbreken, die anderen van de aanvang aan met luister een professoraat doen bekleden’. Maar zo redeneerde hij verder, hij zal met Gods hulp zeker kunnen slagen .



[1] J. van Sluis, De academie van Vriesland - geschiedenis van de academie en het athenaeum te Franeker, 1585-1843 (Gorredijk 2015); W.B.S. Boeles, Frieslands Hoogeschool en het Rijks Athenaeum te Franeker, 2 dln (Leeuwarden 1878, 1879).

[2] Aldus J. van den Berg, ‘Theologiebeoefening te Franeker en te Leiden in de achttiende eeuw’ in: It Beaken. Meidielingen fan de Fryske Akademy, Jg. 47 (1985), nr. 4, pp. 181–194.

[3] Autobiografie, p. 312 ev.