Logo dsCH 

smallbanner 2

Hier kunt u mijn weblog lezen
Hier publiceer ik mijn recente preken: reacties zijn altijd welkom! Zo kan deze weblog de functie van een voor- en nagesprek krijgen.
Als je wilt reageren op 'tekst en inhoud' van mijn weblog, klik dan op de titel van het betreffende artikel. Dan verschijnt een nieuwe pagina, waarop de optie "Reageer als eerste" staat vermeld.

line

zondag, 18 mei 2025 12:06

Preek gehouden op Zondag Cantate (18 mei 2025) in het kerkgebouw van de wijkgemeente “De Rank” (Emmaüskerk) te Hattem n.a.v. Jesaja 45: 15-19 en Johannes 15: 9-17

 

Liefde barricadeert de chaos

 

We bewegen ons in de weken van Pasen naar Pinksteren in een opgaande lijn. We worden steeds volwassener en krijgen meer verantwoordelijkheden. Het eind- en hoogtepunt daarvan is wanneer wij de Geest krijgen en echt op eigen benen leren staan.

Van Pasen naar Pinksteren is een soort bewustwordingsschool, een cursus volwassen worden, wat we ook kunnen aflezen aan de namen van de zondagen.

De eerste zondag na Pasen heet ‘Quasimodo geniti’ oftewel ‘Als pasgeboren kindertjes’. Nog klein en onnozel, we kunnen eigenlijk nog niks. Dan volgt de zondag van ‘de Goede Herder’, waar wij als lammetjes de wei in worden gestuurd. We worden al wat groter, maar het onderwijs en de leiding van de herder is hard nodig.

Dan krijgen we een zondag, die ‘Jubilate’ heet – er komt een besef van vreugde en blijdschap bovendrijven. Het is een bewustwording van ‘er zijn’ en kraaien van plezier. In de wieg, in de box, in de wandelwagen…er is een jubelen, juichen en soms ook janken…ongearticuleerd, maar verbaasd en blij om het bestaan.

Dan komt zondag ‘Cantate’ – dat is vandaag! - dan wordt het juichen een zingen. Er komen woorden en zinnige teksten bij. En vanmorgen is dat een gedeelte uit Johannes 15.

Het gedeelte uit Johannes cirkelt voortdurend om het begrip ‘liefde’ of liever nog om het ‘werkwoord’ liefhebben. Als we daar iets zinnig over willen zeggen, dan moeten we eigenlijk altijd bij het begin beginnen en als we dat ook nu doen dan klinkt in ons oor: ‘Ik heb jullie liefgehad’. Ik was de eerste, ik ben begonnen. En dat is de liefde van de Vader, de liefde van God.

Is dat het niet wat mensen missen? Is er daarom niet zoveel onvrede en depressie? Wat is er belangrijker dan om te weten bemind te zijn! Dat geeft zelfvertrouwen en moedigt aan om te durven er te zijn! Bemind te zijn door God, dat is het beste wat een mens kan overkomen.

Johannes heeft er een handje van om een kleine gedachte steeds verder uit te werken door er steeds omheen te blijven lopen. Zo ook hier: steeds komt het woord ‘liefde’ terug en dat gaat samen met ‘in Hem blijven’ en ‘zijn geboden bewaren’. Dat is een soort drie-eenheid.

Wij denken daarbij meestal allereerst en meteen aan Vader, Zoon en H. Geest, maar bij Johannes lijkt het er op, dat wij zelf in de verbondenheid van de Vader met de Zoon worden betrokken, ja in getrokken worden.

Dat is natuurlijk een ongewone, maar ook opzienbarende gedachte. De Vader en de Zoon hebben een innige band met elkaar, maar nu wordt die band of verbinding uitgebreid naar ons. Ook wij gaan delen in die drie-eenheid, omdat wij verbonden zijn met Christus. ‘Blijft in Mij’ zegt de Opgestane en zo ben je verbonden met God.

Hiermee kantelt ons beeld van God en van onszelf. Zagen wij die twee eerst als gescheiden van elkaar: God is daarboven, God is ver weg, de onbewogen Beweger, zoals Aristoteles beweerde, God is van een geheel andere orde, onbereikbaar…en wij, wij zijn ook op onszelf aangewezen, in de ruimte en tijd gedropt op een goed moment en wij zijn zielsalleen in het oneindige heelal. Dat is het beeld en de gedachte, die doorgaans de situatie, zoals die is of zoals die wordt gedacht, weergeeft.

Maar Johannes zet daar een dikke streep doorheen en vertelt ons, dat Jezus gezegd heeft, dat wij allen één zijn. Dat er geen sprake is van gescheiden werelden, maar dat wij in Hem zijn en Hij in ons!

Ja, maar hoe zit dat dan? En hoe is dat begonnen - of heeft dat geen begin? Johannes onthult hier een ander geheim, wanneer hij stelt, dat alles begonnen is met de liefde van God. God is één en al liefde en dat is een uitnodiging aan ons om onszelf te leren zien als kinderen van God.

Nu klinkt dat misschien abstract en ook wat cliché. Het is een te groot geheim om te passen op een billboard, hoewel je het daar ook wel eens op tegenkomt. De liefde van God is de bron en het begin van alles. Niet wij hebben hem uitgekozen en liefgehad, maar Hij ons. Niet wij hebben Hem bedacht, maar Hij ons. En als we dat ook maar enigszins tot ons laten doordringen dan verandert alles en verbleken allerlei vragen en wat overblijft is een diepe vreugde. En dat is ook precies wat Jezus tegen zijn leerlingen, tegen ons zegt: ‘Dit zeg ik tegen jullie om mijn vreugde te geven en dan zal je vreugde ook volkomen zijn’.

Liefde en vreugde horen bij elkaar, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als mensen elkaar liefhebben hebben ze plezier in elkaars aanwezigheid. Blij elkaar te zien, elkaar blij te maken -liefde is niet egoïstisch, maar is gericht op de ander. Dat is geven uit de overvloed aan liefde, die nooit opraakt.

Ik kwam vroeger als puber van een jaar of 16 vaak als vriend van één van de jongens in een groot gezin. We hadden veel plezier met elkaar en soms hadden we het ook wel eens over boeken, die wij lazen. Eén van de zussen van mijn vriend was maar in één genre geïnteresseerd. Als we zeiden: dat boek moet je ook eens lezen, vroeg ze altijd: gaat het over liefde? Indien niet, dan liet zij het ongelezen.

Natuurlijk is liefde populair en belangrijk: het is als eten. En iedereen kent de hit van The Beatles “All you need is love”, maar onlangs stuitte ik op het boek van Elizabeth Gilbert, een Amerikaanse schrijfster, die haar boek de titel gaf ‘Eat, Pray, Love’ : ‘Eten, Bidden, Beminnen’, dat wereldwijd al meer dan 12 miljoen keer verkocht is. Zij houdt daar over de hele wereld lezingen over en dan springt zij heel enthousiast en levenslustig het podium op en zegt dan: ‘Ik wil het vanavond hebben over liefde’.

Prachtig toch? En dan spreekt zij over zelfacceptatie, over vragen waar je geen antwoord op hebt, over de magie van het leven; het leven is de moeite waard, maar als het erop aankomt onbegrijpelijk en ondoorgrondelijk. Laat vooral de vreugde de dragende grondtoon zijn, zo vat ik haar boodschap even kort samen.

Ik denk, dat het niet zo ver afstaat van wat Johannes ons vanochtend schrijft.

Het gaat ook over liefde, vreugde, over vriendschap en er zijn voor de ander.

Is dat moeilijk? Komt er iets van terecht en waar leidt het toe?

Nu kom ik nog even terecht bij het woord van Jezus, dat wij zijn geboden moeten bewaren. Dat is eigenlijk het instrument of het vehikel van de liefde, de bedding waardoor het water van de liefde kan gaan stromen. Er zit een gerichtheid in de liefde, het is niet zomaar domweg wat aanrommelen, maar het gaat ergens over en ergens naar toe. God heeft een groots plan in gedachten, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde – en Hij schakelt ons in om in die richting mee te denken en mee te handelen. De geboden van Jezus zijn daarbij handvaten, handleidingen. Uiteindelijk komt daarin ook alles weer neer op de liefde: voor God en zijn bedoelingen met mens en wereld, voor de ander, voor de schepping, voor jezelf.

En dat dan niet wettisch of slaafs, maar als vrienden en vriendinnen van Jezus, handelen vanuit ons hart, dat aangeraakt is door de Geest van Christus.

Waar leidt dit allemaal toe, wat is de zin ervan? Ik denk vooral, dat het een halt en een blokkade tegen de chaos is. ‘Niet als chaos schiep de Eeuwige de aarde, maar om te bewonen heeft hij haar gevormd’, zo hoorden we van Jesaja. Uit en tot liefde is de wereld er, zo kunnen we er in de geest van Jezus aan toevoegen – of dat verhelderen.

Het gebod van Jezus, dat in wezen geen gebod is, maar aansluit op het wezen van ieder mens – om elkaar lief te hebben dient uiteindelijk ook dit doel. De liefde als een verzet tegen de chaos, het liefhebben als het meest sterke werkwoord tegen alles wat de aarde en de mensheid bedreigt en vernielt. Liefde: het enige, kwetsbare verweer tegen de chaos.

Zo zouden we moeten leven, zo zullen wij ons laten inspireren door Jezus, ook al kost het soms moeite en pijn, het is waardevol en toekomstbestendig. Blijf in Hem zoals Hij in ons zal blijven, met Hem verbonden te blijven, zoals de ranken met de wijnstok, om te volharden in de liefde, om dichtbij God te blijven en zo het dichtst bij onszelf, om vriend van God te zijn, geen slaaf, Hem in vrijheid en vreugde te dienen en niet plichtmatig of onderdanig – want zo komen wij als mens ook het meest tot ons recht en valt er eigenlijk ook niets meer te vragen, want in de Geest zijn wij één met de Vader en de Zoon en hebben wij alles ontvangen, hoewel wij niets bezitten.

 

 

 

 

maandag, 17 maart 2025 10:48

Inleiding met het oog op 40-jarig ambtsjubileum en overdenking op de 2e zondag in de 40-dagentijd (Reminiscere – Gedenkt) 16 maart 2025 in de Catharijnekerk te Heusden n.a.v. Exodus 34: 27-35 en Lukas 9: 28-37.

 

Op de hoogte gebracht

 

Ik vind het bijzonder om vandaag samen met u even stil te mogen staan bij het feit, dat het morgen precies 40 jaar geleden is, dat ik hier als predikant bevestigd werd en verbonden aan deze gemeente. Dat ik daartoe deze zondag mocht inplannen in het preekrooster, daarvoor wil ik de preekvoorziener en kerkenraad oprecht bedanken!

Dat deze zondag juist in de 40-dagentijd valt is op zich niet zo bijzonder, maar dat het juist de 2e zondag in die periode is vind ik wel heel treffend, omdat deze zondag volgens de traditie de naam ‘Reminiscere’ draagt en dat betekent ‘Gedenkt’. Hoewel in die benaming andere aspecten een rol spelen vind ik het toch meer dan toevallig, dat wij juist vandaag deze ‘gedenk’-naam in de schoot geworpen krijgen.

En dat geldt eigenlijk ook voor de lezingen, die ons vandaag vanuit het leesrooster aangereikt worden. Zoals we straks zullen horen komt daarin het getal 40 voor. Dat is toch een bijzondere toevalligheid, niet?

Ik denk, dat er in de achterliggende 40 jaar veel veranderd is in Heusden – op allerlei gebied, maar ook kerkelijk en liturgisch. Het zijn soms maar details, maar toen ik hier kwam was alles zwart/wit: ik droeg een zwarte toga en op de avondmaalstafel hing iedere zondag een wit antependium. Er is intussen wat meer kleur en afwisseling in gekomen. Ik had nog geen dak of klankbord boven mijn hoofd; er was nog geen koororgel en geen vleugel en de muren waren nog grijs, gespikkeld en vochtig. In 1985 zat u nog op harde houten banken, nu zit u allemaal op pluche. Er was geen Paaskaars, geen beamer, geen koffie in de kerk e.d.

Ook de liedkeuze is gevarieerder: toen ik hier begon moest steevast met een Psalm begonnen worden (heb ik vandaag ook gedaan trouwens) en het lezen van de Tien Geboden was ook een vaste prik. Die komen vandaag overigens ook ter sprake. Een nieuwigheid die ik invoerde was het zingen van een gezongen Amen na de zegen – met een lied. Vandaag zingen we dat lied nog eens na de zegen, als een herinnering aan toen.

Als ik terugdenk aan de dag van bevestiging en intrede dan moet ik toegeven, dat ik nog maar een broekie van 31 jaar oud was (zo vind ik nu, toen niet, hoor!). Al onze kinderen zijn inmiddels ouder dan ik toen was.

Ik zou willen vragen: wie kan zich die dag nog herinneren en wie waren er bij toen? (vingers omhoog – ja ik zie vooral veel vingers omhoog - daarboven!). Op mijn intredepreek had ik natuurlijk mijn uiterste best gedaan. Het ging over het woord van Jezus: ‘Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt’. Hij is afgedrukt in het groene boekje ‘Eerstelingen’ en u kunt zelf nalezen, hoe dat inderdaad nog echt een ‘groene’ preek was. Ik weet niet of ik het nu beter doe, maar i.i.g. wel anders. Het is net als met broodbakken, dat ik nu sinds een paar jaar doe: de eerste broden waren of niet gaar of te snel uitgedroogd, echt lekker waren ze meestal niet, maar die ik momenteel bak zijn een stuk beter te pruimen, moet ik zeggen, voller van smaak en voeding, niet zo droog, denk ik. In ieder geval moet dit nog wel gezegd worden: een goed brood en een goede preek mogen best een beetje stevig zijn, geen slappe hap, maar beide moeten zeker ook wel luchtig zijn.

Nu maar over tot de orde van de dienst!

  

Het verhaal van de verheerlijking op de berg – ook wel de transfiguratie genoemd – zou ik willen herleiden tot deze gedachte: wie het hogerop zoekt vindt soortgenoten en gesprekspartners. En: wie het hogerop zoekt van hem of haar straalt iets uit, dat zijn weerslag op anderen heeft. Zo iemand is een baken van licht en van hoop 

Het is natuurlijk op het eerste gehoor een vreemd verhaal, onwerkelijk zoals wij dan zeggen. De evangelist weet dat ook wel en er zijn twee aanwijzingen, die dat al aangeven.

Allereerst zegt hij dat het op de 8e dag plaats vindt. Als de tijd zich in cycli van 7 voltrekt dan staat de 8e dag daarbuiten. Het is om aan te duiden, dat het buiten de tijd plaatsvindt, eraan voorbij. ‘Beyond Your Dreams’ zou je bijna zeggen. Het is iets wat wij aanduiden met het begrip eeuwigheid zonder precies te weten wat dat is. Maar het overtreft en overstijgt het gewone en het tijdelijke.

En de andere aanwijzing staat helemaal aan het eind: ‘en zij vertelden er niemand iets over’ – en dat komt vooral, omdat ze er geen woorden voor hadden. Of omdat ze wisten, dat iedereen zou denken dat zij gedroomd hadden, maar het ging verder dan dat!

Jezus zoekt het hogerop met het oog op zijn heengaan, met het oog op zijn weg die hij zou voltooien in Jeruzalem. Zijn exodus, zijn uittocht, zijn weg van neergang en opgang. Hij zoekt richting en bemoediging. En hij zoekt dat in het gebed, in gesprek met zijn Vader –

En terwijl hij met die vraag worstelt verschijnen hem twee figuren uit de Oudheid, uit lang vervlogen tijden, twee mensen van voorbij, maar springlevend staan zij daar in hemelse luister! En zij raken met elkaar in gesprek. Ik denk, dat zij Jezus goede raad geven, als twee coaches staan ze naast hem en zij delen ervaringen uit: ‘Zo verging het mij, toen ik op wilde komen voor God en zijn gerechtigheid…je zult het zien en beleven: het zal jou net zo vergaan!’

Elia zegt: ‘Ik nam het op tegen koning Achab, die alles naar zich toe wilde halen. Als een autocraat trad hij op, zelfs de wijngaard van zijn buurman moest nog bij zijn stuk land getrokken worden’. Zo iemand, u herkent dat soort figuren wel. ‘En ik’, zei Elia, ‘ik kwam op voor die arme man en ik verzette me in Gods naam tegen die agressieve politiek. Maar natuurlijk luisterde de autocraat niet. Hij wilde mij uit de weg ruimen, want tegenspraak dulden dat soort figuren niet.

En ik trad ook op tegen de Baälsdienst’, vervolgt Elia – ‘dat was zo’n H3-god, een god van halen, hebben en houden, van materiele welvaart en een verzekerd bestaan, van het grote geld en het materialisme. Op de berg Karmel heb ik laten zien, dat hun god een flutgod was, die niks voor elkaar kreeg, maar de God van het verbond liet van zich horen en bewees zichzelf als de enige en ware’.

‘Toch moest ik later erkennen’, zegt Elia, ‘dat dit spektakelstuk een verkeerd beeld van God opriep. Ook die brute slachtpartij, die toen plaatsvond, heeft een smet op de Naam van God geworpen. Daar kwam ik achter toen ik na 40 dagen door de woestijn te hebben gelopen bij de berg Horeb aankwam. Er vonden daar toen allerlei spectaculaire natuurverschijnselen plaats, die mij deden denken aan wat er op die andere berg gebeurd was. Maar God ontdekte ik er niet in. Het was veel kabaal, maar geen God te zien. Pas toen het uiteindelijk heel stil werd en ik de wind zachtjes hoorde suizen in mijn oren, pas toen bemerkte ik iets van de liefdevolle overmacht van God, die een streep zette door al mijn gedram en mijn alles willen bewijzen. Ik moest de hand op de mond doen, ik moest leren, dat God eerder hoorbaar is in gefluister dan in gebral’. “Als de koelte om ons staat, en een zacht suizen ons vervult, weten wij dat Gij komen zult, en wij omwinden het gelaat” (LB 892: 4).

Mozes zei: ‘Ik heb er niet zoveel aan toe te voegen, want precies zo moest ik ontdekken, dat God zich niet met geweld een weg door de wereld baant, maar door liefde, aandacht en compassie. En dat alles is dan samengevat in die twee stenen tafelen, waarop de tien geboden staan. Die kent zo zachtjes aan iedereen wel, maar ik merk wel, dat er een groot verschil is tussen ‘kennen’ en ‘doen’’.

Zo stonden ze daar te praten, een topgesprek, een overleg op hoog niveau, waar Jezus een hogere opleiding kreeg in de wegen van God.

Over de betekenis van de Tien Geboden wil ik nog twee dingen zeggen: allereerst, dat zij bedoeld zijn voor jezelf, niet om anderen de maat mee te nemen. Daarover gaat het volgende verhaaltje:

Een man stapt naar zijn rabbijn en zegt: iemand heeft mijn horloge gestolen. Hoe vind ik de dief? Kom naar de synagoge, zegt de rabbijn, en als ik de Tien Geboden lees en ik kom bij het 8e gebod: ‘je zult niet stelen’, dan moet je iedereen in de synagoge zo strak mogelijk aankijken. Wie een kleur krijgt die heeft het op zijn geweten. Zo gezegd, zo gedaan. Na een tijdje ontmoeten de rabbijn en de man elkaar en hij vertelt, dat hij zijn horloge weer terug heeft. Zie je wel, een goed advies, hè?, zegt de rabbijn. Nou, zegt de man, het zat eigenlijk anders, want toen u bij het 7e gebod kwam: je zult geen overspel plegen, herinnerde ik mij dat ik mijn horloge had laten liggen bij mw. Cohen.

Het tweede wat ik wil zeggen gaat over de twee tafelen of tabletten. Die worden altijd afgebeeld zoals op de voorkant van uw liturgie. In dit geval zelfs met Romeinse cijfers er op, dat is wel heel anachronistisch, maar dat terzijde. Het zijn duidelijk twee verschillende eenheden: je hebt het ene en het andere.

Maar nu kijken we nog even naar een schilderij van Rembrandt: Als een soort spandoek houdt hij één tablet omhoog en daarop is te lezen – in Hebreeuwse letters – gij zult niet doden, geen overspel, diefstal enz. Waar is de andere tafel over de liefde tot God gebleven? Ik denk, dat die aan de andere kant is afgedrukt, die kunnen wij niet zien. De liefde tot de naaste en de liefde tot God zijn eigenlijk twee kanten van dezelfde zaak. Dat is natuurlijk mijn interpretatie van wat ik zie op dit schilderij van Rembrandt. Je kunt ook andere invalshoeken inbrengen, zoals ‘hij tilt er zwaar aan’ of ‘het gaat hem boven zijn macht’

En de leerlingen? En wij? Het is te gênant voor woorden, maar toch echt waar: zij liggen te slapen. Het gaat hun boven de pet – in de vele voorstellingen hierover zie je dat steeds terug: zij zien niet eens wat er op de berg gebeurt! Dat is een werkelijkheid die wij allemaal wel herkennen. Het raakt ons vaak niet, wij slapen er doorheen en verslapen onze dag en tijd.

Daarom komt er nog een extra stem bij – het is om het geheel af te ronden en samen te vatten: ‘Dit is Mijn Zoon, dit is nu echt een man naar mijn hart – luister naar Hem en volg Hem na, zoveel in uw vermogen is’.

Hoe zal ik het allemaal samenvatten? Wat zegt u straks bij de koffie, hier of thuis? Misschien dit: ‘Wij zijn weer op de hoogte gebracht!’

vrijdag, 24 januari 2025 12:12

Mijn boek over Barthold Reinier de Geer van Jutphaas (1791-1840) begint al aardig vorm te krijgen. Om jullie iets van de voortgang te laten zien nodig ik je uit om het begin van Hoofdstuk 13 mee te lezen. Als je er op- of aanmerkingen bij hebt, laat het gerust weten. Ik streef ernaar zo helder mogelijk te formuleren en de draad van het verhaal steeds in het oog te houden.

De afbeelding is door AI (Copilot) gegenereerd. Ik vroeg om een hoogleraar met een klein groepje studenten rond 1830. Op deze tekening staan eigenlijk teveel studenten, maar herhaalde pogingen om dat aan te passen, lukte niet. AI is soms erg dom...hij leek mijn vraag om minder studenten niet te begrijpen.

 

HOOFDSTUK 13

 

Hoe professor De Geer verdween uit Franeker

 

13.1 Inleiding

Hoewel Rein vol goede moed en met energiek enthousiasme aan zijn loopbaan als professor in Franeker was begonnen bleek hem reeds na een aantal jaren, dat de werkelijkheid in vele opzichten niet beantwoordde aan zijn verwachtingen. Verschillende factoren maken deze teleurstelling begrijpelijk.

Zo was het aantal studenten theologie schrikbarend laag en het nam ook steeds meer af naarmate het Athenaeum op zijn laatste benen begon te lopen[1]. Bovendien was het curriculum in feite propedeutisch van aard, zodat de studenten zich dikwijls na twee jaar lieten inschrijven bij een andere universiteit om de studie daar te vervolgen.

Verder werd hij in de uitoefening van zijn werk hevig gehinderd door een steeds erger wordende oogkwaal. Lezen, studeren en schrijven werden er door bemoeilijkt, terwijl ook de soms gure weersomstandigheden invloed hadden op de mate waarin hij kon zien en zijn werk kon volbrengen.

Daar kwam bij, dat het ‘stadsleven’ in Franeker door hem zo beperkt en kleinburgerlijk werd gevonden, dat hij de plaats op den duur verfoeide. Bovendien was de reis naar zijn ouders in Jutphaas altijd een hele onderneming die wel twee of soms drie dagen in beslag nam. Rein genoot van het Utrechtse buitenleven en zijn presentie daar werd door zijn ouders buitengewoon gewaardeerd, vooral naarmate zij ouder en hulpbehoevender werden.

Verder moest hij op den duur onder ogen zien, dat een overplaatsing of promotie naar een andere universiteit niet meer haalbaar was. Niet alleen de slechte staat van zijn ogen leken zijn kansen te beperken, maar vooral de vele geruchten, die over hem de ronde deden speelden daarin een beslissend rol. Kort gezegd kwamen die hier op neer, dat beweerd en geloofd werd, dat hij te vrijpostig met het vrouwelijk geslacht omging en dat hij er een te frivole en joviale levensstijl op nahield, die niet passend werd geacht bij het waardige ambt van hoogleraar theologie.

Dit alles bij elkaar plus het feit, dat hij er niet in slaagde om een geschikte huwelijkspartner te vinden, leidde er toe, dat Rein vanaf 1835 met steeds meer tegenzin zijn werk in Franeker – met soms lange onderbrekingen – voortzette en alles in het werk stelde om zijn functie zo snel mogelijk te beëindigen.

Voordat het zover is wil ik nog aandacht geven aan enkele bijzondere gebeurtenissen, waarover hij zelf (soms) uitvoerig schrijft in zijn Autobiografie, die overigens gaandeweg wat onsamenhangender wordt en waarin ook de chronologie soms ver te zoeken is. Zo wil ik stil staan bij de ziekte en het overlijden van zijn moeder en bij de publicatie van zijn studie, een met goud bekroonde inzending van Rein als antwoord op de vraag van het Haagsche Genootschap hoe te oordelen over ‘het zedelijk karakter’ van de Hervormers in de 16e eeuw en hoe dat hun handelen heeft bepaald. Beide vonden plaats in het jaar 1835.

Een jaar later is Rein een actief deelnemer aan de festiviteiten ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van de universiteit van Utrecht. In datzelfde jaar onderneemt hij nog een reis naar Duitsland om Dr. De Leuw in Gräfrath te consulteren over de toestand van zijn ogen en hem zijn medewerking te vragen met het oog op zijn aanvraag van een vroegtijdig ontslag.

Ook zullen nog enkele reiservaringen en ontmoetingen de revue passeren, waarna in een volgend hoofdstuk de jaren van zijn emeritaat belicht zullen worden.

 



[1] Voor het Athenaeum in Franeker viel het doek op 25 februari 1843.