Logo dsCH 

smallbanner 2

Hier kunt u mijn weblog lezen
Hier publiceer ik mijn recente preken: reacties zijn altijd welkom! Zo kan deze weblog de functie van een voor- en nagesprek krijgen.
Als je wilt reageren op 'tekst en inhoud' van mijn weblog, klik dan op de titel van het betreffende artikel. Dan verschijnt een nieuwe pagina, waarop de optie "Reageer als eerste" staat vermeld.

line

Blog

Blog (204)

maandag, 11 november 2024 15:57

Op z'n kop

Geschreven door

Op z’n kop

 

De eerste week van november was een week vol (onaangename) verrassingen. Misschien is dat niet helemaal het goede woord, want je kon bepaalde ontwikkelingen en gebeurtenissen op je klompen voelen aankomen. Dat Trump niet herkozen zou worden was vooral ‘wishful thinking’ en dat de democratische en liberale gedachten het zouden winnen in een steeds killer en reactionair wordend politiek klimaat in de wereld bleek ijdele hoop. Ook in Europa maken anti- en ondemocratische krachten zich immers sterk en grijpen autocratische leiders de macht, zoals in Hongarije, Tsjechië, Italië, terwijl in andere Europese landen het verlangen naar het verleden hoogtij viert, zelfs als dat (donker)bruin is, zoals in Duitsland.

Dichterbij huis zien wij natuurlijk dezelfde ontwikkelingen. Rechts-populistische partijen liggen goed in de kiezersmarkt en na maandenlange onderhandelingen is er nu een vier partijen kabinet, dat vrijwel niet anders doet dan afrekenen met het tot nu toe gevoerde beleid en goede sier maakt naar de kiezers door gedane beloften met betrekking tot asiel, klimaat en cultuur te etaleren en streng uit te voeren, zo is de riedel, want zo spreekt en wil het volk!

Dat er veel grotere en meer urgente problemen zijn, die onze kritische aandacht verdienen wordt gemakshalve genegeerd. Hoewel onze regering met de mond belijdt achter Oekraïne te staan zal de grote vraag zijn of zij niet aan de leiband van Trump gaat lopen en genoegen gaat nemen met een onvoordelige oplossing voor dit land, dat als een neutrale machteloze rompstaat zal achterblijven. Niemand weet nog wat ‘de 24-uurs oplos-deal’ van Trump zal inhouden, maar dat het zoiets zal worden, daarover wordt al wel gespeculeerd.

Dan is er natuurlijk de nog steeds maar doorgaande oorlog van Israël in Gaza en Libanon, die door Israël nog steeds verdedigd wordt met het argument, dat al deze militaire acties noodzakelijk zijn uit nationaal zelfbehoud, maar dit argument is te doorzichtig om geloofwaardig te zijn. De ongelooflijke aantallen burgerdoden en kinderen in Gaza kunnen toch niet verdedigd blijven worden met het refrein, dat er zich Hamasstrijders of munitiedepots juist op die plekken bevinden? Dat de Nederlandse regering kritiekloos dit wraakzuchtige beleid van Netanjahoe blijft goedkeuren en verdedigen is God geklaagd.

Deze treurige en laffe houding kwam ook weer breeduit op het Nieuws naar aanleiding van de rellen en opstootjes in Amsterdam vóór en na de voetbalwedstrijd Maccabi Tel Aviv tegen Ajax. De naam van de club heeft ongetwijfeld een verwijzing in zich naar de vrijheidsstrijders, de Makkabeeën, uit lang vervlogen tijden, die (ook) geweld niet uit de weg gingen.

Ik ga het hele gebeuren in Amsterdam niet beschrijven, want die ‘gitzwarte’ nacht is uitvoerig op TV geweest en ieder, die maar voor de camera wilde verschijnen kon met een ontdaan en bleek gezicht zijn of haar afschuw over al dit antisemitisch geweld ventileren. Grote woorden werden uit de geschiedenis-kast gehaald: Kristalnacht, pogroms en sommigen zeiden zelfs, dat zij in Israël veiliger waren dan in Amsterdam. De hele verslaggeving had iets van een verdraaiing van de feiten en een bewust willen aansturen op het aanwijzen van de schuldigen, de mensen die het Israëlische geweld in Gaza afkeuren en opkomen voor de rechten van de Palestijnen. In Nederland schijnt dat onmogelijk te zijn en er kan blijkbaar maar één kant van het verhaal verteld worden en dat is de politieke koers van dit en het vorige kabinet om kritiekloos achter de Israëlische regering te staan. ‘Onopgeefbaar verbonden’, zo lijkt het adagium. Deze houding heeft oude wortels, begrijpelijke achtergronden, maar gelet op het huidige tijdsgewricht is een herziening daarvan beslist noodzakelijk. Ook in de kerk!

Toen de hervormde kerkorde van 1951 in haar belijden wilde opnemen, dat de christelijke gemeente een ‘onopgeefbare verbondenheid’ met Israël had werd dat mede ingegeven door de dramatische gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog, maar ook door de stichting van de staat Israël in 1948. De kerk had duidelijk iets goed te maken en wilde een inspanning leveren om die verbondenheid – desnoods eenzijdig – uit te spreken. Die verbondenheid betrof echter het ‘volk’ Israël en had niet zozeer betrekking op de staat Israël, hoewel voor sommigen wellicht eschatologische dromen begonnen te herleven. Het artikel sprak vooral over het gesprek met Israël om de Schrift te verstaan m.n. met het oog op de komst van het Koninkrijk Gods. Het is natuurlijk een gevaarlijke misvatting het Koninkrijk Gods te versmallen tot de staat Israël, wat helaas in sommige delen van de kerk gebeurt.

Deze ‘onopgeefbare verbondenheid’ is dus een theologisch gefundeerd belijden en niet een politiek statement. De berichtgeving over de laatst gehouden synodevergadering laat zien, dat deze zaken maar al te gemakkelijk door elkaar gehaald worden en daarom tot grote verdeeldheid leiden en tot halfbakken compromissen, waarbij de geit en de kool gespaard worden en er geen krachtig protest hoorbaar is tegen de politiek van de staat Israël. Dat zou m.i. wel degelijk kunnen samengaan met het vasthouden van de ‘onopgeefbare verbondenheid’ met het volk Israël. Ook zou niet alleen de solidariteit met de Palestijnse christenen uitgesproken moeten worden, maar met het héle Palestijnse volk, dat verdrukt en gedecimeerd wordt.

We zijn dus deze week getuige geweest van verontrustende ontwikkelingen, van selectieve verontwaardiging, van moedwillig wegkijken en negeren van problemen, die er werkelijk toe doen. Antisemitisme wordt al gauw als beschuldiging ingebracht, waar in werkelijkheid sprake is van gegronde kritiek op het beleid van de Israëlische regering.

Zondag was ik als gemeentelid aanwezig in de dienst van De Drie Ranken, waar mijn collega ds. Hanneke Siebert de lezingen uit Leviticus 19: ‘Blijf geen wraakzucht of wrok koesteren, maar heb je naaste lief als jezelf’ en uit Markus 12 over het dubbelgebod van de liefde besprak. De haat en de wraak zullen uiteindelijk alleen maar overwonnen kunnen worden door de liefde, zo was de uitdagende en ook hoopgevende boodschap.

Uiteindelijk zal dat de huidige wereld op z’n kop zetten, waar iedereen naar verlangt en op hoopt.

maandag, 21 oktober 2024 19:21

Anders

Geschreven door

Soms probeer ik een gedichtje - of hoe je het noemen wilt - te schrijven over een actualiteit. Zo valt mij momenteel op, dat het diagnosticeren van kinderen en volwassenen een trend is. De samenleving is complex en de mensen hebben veel te verstouwen, maar ik vraag me af of (bijna) iedereen geholpen is met een psycho-medische behandeling. Vandaar dat ik in onderstaand gedichtje vanuit een wat humoristische invalshoek dit probeer te kantelen of te relativeren.

 

Anders

 

Niet gewoon,

maar ook niet gek of zo.

 

Gesproken met de psychocraat,

die in zijn ziel kneep.

Ook met de zielepeut,

die zijn verleden als een oude

koe uit de sloot sleepte.

 

Diagnose: hij is gewoon bijzonder.

Anders niet.

zondag, 22 september 2024 15:30

Een keukentafelgesprek

Geschreven door

Preek gehouden op de 4e zondag van de herfst 22 september 2024 in de Catharijnekerk te Heusden n.a.v. Lukas 10: 38-42 (en 1 Korinthe 13)

 

Een keukentafelgesprek

 

Het was de week, waarin alles weer begon: ik bedoel in de kerk en in de politiek. Vorige week begon u hier aan een nieuw seizoen kerkenwerk – er is natuurlijk altijd kerkenwerk te doen: pastoraat, diaconaat en de zondagse vieringen gaan altijd onverminderd door – maar er zijn andere aspecten van het kerk-zijn, die in de wintermaanden extra aandacht kunnen krijgen.

Maar ook in de politiek heeft men van de week een nieuwe start gemaakt en als u het een beetje gevolgd hebt was dat een beetje een valse start. De sfeer was niet echt om over naar huis te schrijven en de meningen waren behoorlijk verdeeld over hoe de problemen benoemd en aangepakt zouden moeten worden. Veel gekissebis en weinig complimentjes.

Zou het verhaal van vanmorgen enig licht kunnen werpen op alles wat hier en daar gebeurt en gebeuren moet? Het is op het eerste gezicht maar een eenvoudig huis, tuin en keukenverhaaltje, waar ook van alles over en weer gaat, maar waar op een gegeven moment wel een soort clou of stip op de horizon verschijnt.

Laten we eerst nog even de hoofdlijnen van het verhaal opdienen en zo bevinden wij ons vanmorgen onverwacht aan de keukentafel van de gezusters Maria en Martha. Ik stel me zo voor, dat het misschien wel twee vrijgezellen zusters zijn, die hun ouders aan hun eindje hebben gebracht, zoals dat dan heet en nu alleen zijn achtergebleven. O ja, er was ook nog een vrijgezellen broer in huis, die al lange tijd ziek was, vaak op bed lag en zo nu en dan plaats nam aan tafel.

Vandaag was een bijzondere dag, want Jezus zou langskomen en ook aan tafel plaats nemen. En dan moet er natuurlijk ook wel wat op tafel komen. En nadat zij samen de taken verdeeld hebben en de voorbereidingen getroffen hebben komt Jezus toch al eerder dan verwacht. En dan gebeurt het, dat vanaf dat moment alle aandacht van Maria uitgaat naar Jezus en dat Martha er helemaal alleen voor staat.

Soep koken, tafel dekken, eitje bakken, toetje klaarmaken – alles moet Martha doen. En Jezus en Maria in de hoek van de kamer in een diepzinnig gesprek verwikkeld.

Als ze dan eindelijk aan tafel gaan en Jezus het zegengebed heeft uitgesproken: Gezegend zijt Gij, Gij Koning van de wereld, die het brood uit de aarde doet voortkomen en gezegend zijt Gij vanwege de vrucht van de wijnstok, die het hart verheugt.

Zo zaten zij met hun vieren aan tafel en de spanning is te snijden, want Martha zit vol zelfbeklag en vol verwijten in haar hart jegens Maria. Beste Heer Jezus, hebt u niet gezien, hoe ik me heb uitgesloofd om alles hier op tafel te krijgen – en Maria, wat heeft zij gedaan? Helemaal niks! Had u haar niet een zetje in de richting van de keuken kunnen geven?

En wij, die ook aan deze tafel zitten – en wellicht het grote gelijk van Martha omhelzen en de passieve Maria in ons hart veroordelen – wij zijn benieuwd wat Jezus zal zeggen. Zou hij het opnemen voor Martha? Dat zou wel heel sympathiek zijn en wij zouden hem meteen bijvallen. Dat is geen werk, Maria, alleen maar oreren, er moet ook gewerkt worden.

Maar dat zei hij niet. Hij zei: “Marta, Marta! Je maakt je druk om van alles en nog wat, maar één ding is nodig of noodzakelijk. En Maria heeft het beste deel uitgekozen”. Toen was het een lange tijd stil aan die keukentafel en Marta wachtte net zo lang tot Maria begon met afruimen en de vaatwasser inruimen.

Het lijkt erop, alsof Jezus ook ons aanspoort om alles uit onze handen te laten vallen en een toegewijd, contemplatief, kloosterachtig leven te gaan leiden. Maar dat is toch niet de bedoeling van dit gesprek. Martha hoeft niet precies hetzelfde te gaan doen als Maria, maar zij moet wat zij doet anders leren doen.

Martha is dienend bezig en dat is hartstikke goed. Zij doet het werk van de diaken, het dienaarswerk bij uitstek. Het is precies wat Jezus ook zelf deed en voordeed: Ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar Ik ben onder jullie als één die dient!

Het is het verzorgen van de zieke, het is het je inzetten voor de ander, die jou nodig heeft: belangeloos, zonder bijbedoelingen. De Mensenzoon zal vragen: heb je mij bezocht toen ik in de gevangenis zat, heb je mij te drinken gegeven, toen ik dorst had?

Marta is dus wel degelijk iemand, die in de weg van Jezus gaat. Maar wat mankeert er dan aan? En wat wil Jezus haar laten zien? Hij wijst haar zeker niet af, maar hij nodigt haar uit tot dieper en hoger inzicht. Daarom spreekt hij haar aan met ‘Marta, Marta!’ Tot twee maal toe, jij zoals je heet en jij, wie je bent! Zij wordt uitgenodigd om haar werk niet als een ‘moeten’ op te vatten, maar als een daad van liefde. Dat ‘Martha, Martha’ moeten wij dus niet horen als een verwijt, maar als een liefdevolle uitnodiging haar bezig zijn anders te zien en te beleven. Plaats het eens in het licht van het Koninkrijk Gods, steek je handen uit de mouwen uit liefde voor je medemens en voor de schepping.

Nu letten we ook nog even op de plaats waar dit gesprek plaatsvindt. Nee, ik bedoel nu niet ‘in de keuken’, maar in het geheel van het evangelie van Lukas: dit gesprek staat namelijk precies tussen de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan en de vraag van de leerlingen: wat zullen wij bidden en dan leert Jezus hun het Onze Vader.

Dus enerzijds de oproep om daadwerkelijk dienstbaar te zijn en anderzijds ook om tot jezelf en tot God in te keren en je leven te stellen in het perspectief van het Koninkrijk Gods, in dankbaarheid en afhankelijkheid.

Eén ding is nodig – maar wat is dat dan? Daar is ook al heel wat over gefilosofeerd en geschreven, maar ik licht het toe aan de hand van een ervaring. Als ik jarig ben bellen mijn zusters en broer mij op en dan feliciteren zij mij en wensen zij mij nog vele jaren toe en - zo voegen sommige er aan toe - bovenal ‘het ene nodige’. Wat dat precies inhoudt wordt niet onder woorden gebracht, maar zij bedoelen dan, dat je ‘bekeerd wordt’ om in hun jargon te blijven, dat je ‘wedergeboren wordt’ en kind van God bent. Ik kan daar zelf niets aan doen en daarom weet ik ook nooit zo goed wat ik daarop moet antwoorden. Ja, dank je wel of zoiets.

Maar, zoals u weet, ben ik weg gegroeid uit deze passieve piëtistische vroomheidsbeleving en zoek ik de betekenis van dit ene nodige daarom ook in een andere richting. En die wordt ons aangewezen door de apostel Paulus, als hij in 1 Kor. 13 schrijft, dat het ene nodige en blijvende uiteindelijk de liefde is.

Al diende ik nog zo hard en nog zo ijverig en al was ik heel de middag bezig in de keuken en al was er niets aan te merken op mijn inzet, maar ik had de liefde niet, dan was het toch maar wat trommelgekletter, gezwets en geschetter, ja ik was als een gillende keukenmeid, had ik de liefde niet.

Uiteindelijk gaat het om een leven voor het aangezicht van God: in liefde dienend, wat het ook is: op je werk, in je vrijwilligerswerk, als ambtsdrager, als vader of moeder, in de politiek, op school: je doet de dingen met het oog op anderen, met het oog op het welzijn van de wereld – de liefde is uiteindelijk de drijvende kracht en de inspirerende bron van waaruit je leeft en handelt. Daardoor komt alles in een ander licht en in een ander perspectief te staan en dat word je dagelijks te binnen gebracht door te blijven bidden, aanhoudend, zonder ophouden, want dat is het, waardoor je verbinding houdt en diepte aanbrengt in al je doen en laten.

Het was de middeleeuwse mysticus Meister Eckhart, die zei dat het eigenlijk niet om twee personen gaat, maar om twee gestalten, twee wijzen van zijn, die elkaar aanvullen: Marta en Maria zitten allebei in ons.

En toen Lazarus ’s avonds laat z’n olielampje uitblies zag hij door een kier van zijn slaapkamer, dat zij met z’n drieën bezig waren de vaat op te ruimen en hij hoorde ze met elkaar praten over hoe belangrijk het is om te dienen en hoe belangrijk het is om je te bezinnen en het Woord te horen. En vlak voordat hij insliep meende hij dat hij Jezus nog iets hoorde zeggen over – inderdaad - “het ene niet zonder het andere en het andere niet zonder dat ene”. 

 

maandag, 09 september 2024 17:04

Rein de Geer hoogleraar te Franeker

Geschreven door

Hier volgt het begin van mijn volgende hoofdstuk over Rein de Geer als hoogleraar theologie (later ook 'vaderlandse geschiedenis') in Franeker. Hij verwisselde in 1825 de kansel voor de katheder. 

 

 

Tot hoger ambt geroepen: hoogleraar te Franeker (1825-1837)

 

8.1. Inleiding

Het universiteitsstadje Franeker was Rein de Geer niet onbekend. Hij was er een paar keer geweest om een mogelijke geliefde te veroveren, wat echter jammerlijk mislukt was. Ook scheen hij in aanmerking te komen voor een hoogleraarspost, toen hij nog predikant was in Lienden, maar het bleek slechts een gerucht en daarom was Franeker op den duur uit zijn blikveld verdwenen. Totdat – min of meer onverwacht – Rein in 1825 op de nominatie kwam te staan om professor aan het Athenaeum Illustre te worden, zoals de universiteit vanaf 1815 was gaan heten. Enthousiast en met hoge verwachtingen begon hij aan zijn nieuwe carrière als hoogleraar theologie, een functie die hem leek te passen als een jas. Franeker lag evenwel ver van zijn ouderlijk huis, dat voor hem lange tijd zijn thuis bleef en waarheen hij meerdere keren per jaar naar afreisde. De tocht van en naar Franeker was altijd weer een hele onderneming, omdat die voor een deel over zee ging. Storm en koude konden de reis soms tot een gewaagd avontuur maken.

Of hij zijn loopbaan als professor even enthousiast eindigde als dat hij die begonnen was zullen we in de loop van dit hoofdstuk gewaar worden.

Nu eerst aandacht voor enkele bijzonderheden en wetenswaardigheden van de Friese Academie.

 

8.2. Van universiteit tot Athenaeum Illustre (1585-1843)

De Academia Franekerensis werd in 1585 gesticht en was vooral bedoeld als opleidingsplaats – naast Leiden – voor theologen en aanstaande predikanten, die een onmisbare falanx moesten vormen in de strijd tegen Spanje en het rooms-katholicisme[1]. Dat de opening van de universiteit plaats vond in de Martinikerk te Franeker en dat de academie gevestigd werd in het voormalige Kruisherenklooster en dat zij gefinancierd werd met de geconfisqueerde kloostergoederen waren evidente demonstraties van deze opzet. Ook het motto van de universiteit Christo et Ecclesiae getuigde van dit militante calvinisme. Dat wilde niet zeggen, dat deze universiteit uitsluitend een theologische faculteit bezat: ook rechten, medicijnen en de artes liberales (grammatica, logica, retorica, aritmetica, geometrica, musica en astronomia) werden er beoefend, zodat het een echte universiteit was, inclusief het ius promovendi, het recht om de doctorstitel te verlenen.

Met name in de 17e eeuw was de Franeker universiteit een alom bekend en geprezen instituut, waar ook veel buitenlandse studenten op af kwamen, vooral uit Hongarije. Wat de theologiebeoefening betreft zou men kunnen stellen, dat die te typeren was als gematigd ‘protestants’ verlicht[2]. De gereformeerde orthodoxie had er nauwelijks voet aan de grond gekregen. Daarvoor moest men in Utrecht zijn.

Aan het einde van de 18e eeuw was de universiteit onbetekenend geworden en het was een komen, maar vooral een gaan van hoogleraren. Ook het aantal studenten was sterk teruggelopen. In 1795 waren er nog maar acht. Bij keizerlijk besluit van Napoleon werd in 1811 de universiteit opgeheven, evenals die van Utrecht en Harderwijk.

In 1815 werden alle drie de instituten echter weer tot leven gewekt: Utrecht werd weer een echte universiteit als vanouds, maar de onderwijsinstellingen in Harderwijk en Franeker kregen de status van een Athenaeum Illustre. Het niveau en de vakken, die gedoceerd werden waren dezelfde als die aan de universiteiten, alleen ontbrak het ius promovendi voortaan. In 1843 viel het doek definitief.

Enkele klinkende namen zullen altijd met Franeker verbonden blijven: Johannes Bogerman, de vermaarde voorzitter van de Dordtse Synode, René Descartes, die er van 1628 tot 1630 studeerde, Johannes Coccejus, die er hoogleraar Oosterse talen was en zijn leerling Jodocus van Lodenstein, Herman Alexander Röell, hoogleraar theologie, Jean Henri van Swinden, hoogleraar natuurkunde en wijsbegeerte en Eise Eisinga, deeltijdstudent en later buitengewoon hoogleraar en vele anderen hebben de universiteit van Franeker bezocht, er gedoceerd en haar luister bijgezet. Eén van de hekkensluiters was Barthold Reinier de Geer van Jutphaas.

 

8.3. Een lang gekoesterde wens

Tamelijk uitvoerig geeft Rein in zijn Autobiografie zich rekenschap van zijn besluit om de kansel te verwisselen voor de katheder[3]. Allereerst stelt hij vast, dat hij lange tijd geaarzeld heeft of hij zich wel volledig zou willen wijden aan het predikantschap. De omstandigheden en zijn godsdienstige gevoelens – alsook de stille hoop van zijn vader, hoewel hij dit hier niet vermeldt - hebben hem gaandeweg doen besluiten om werkzaam te zullen zijn in de ‘Evangeliebediening’. In Vreeland had hij dat niet zonder nut en genoegen kunnen volbrengen, zo stelde hij vast, maar verschillende aspecten van het ambt hadden hem minder bevallen. Iedere zondag maar weer de ‘predikdienst’ vervullen viel hem zwaar en het omgaan met lakse en ongevoelige gemeenteleden vervulde hem met afkeer en verlamde hem dikwijls. Ongetwijfeld had hij deze zwarigheden, nu eenmaal verbonden met dit ambtswerk, met Gods hulp kunnen overwinnen, maar

 

het laat zich wel begrijpen, dat ik, nu mij hiertoe de gelegenheid wordt aangeboden, niet aarzel, de leraarsbediening te verwisselen met een werkkring bestemd om mij geheel, met ontheffing van de lasten aan het predikambt verknocht, aan de studie der godgeleerde wetenschappen toe te wijden.

 

De studie van de theologie en andere wetenschappen had hem eigenlijk altijd al geboeid, maar vooral sinds de voltooiing van zijn academische studie. Hij had er echter graag grotere vorderingen in willen maken. Daar was tot nu toe niet zoveel van terecht gekomen, omdat hij veel tijd had besteed aan gezelligheid, plezier en vertier, terwijl ook de vele en diverse ambtswerkzaamheden hem hadden afgehouden van een geregelde studie. Aan ambitie ontbrak het hem in geen geval, zo wilde hij graag zelf vaststellen.

Wat een prachtige kans deed zich nu voor om zich volledig aan de studie te kunnen wijden en jonge mensen te mogen opleiden, die zich willen verdiepen in de godgeleerdheid. Hun aantal zal dan wellicht gering zijn, maar des te intensiever zal het contact met en de begeleiding van hen kunnen zijn.

Hij verheugde zich er op, dat hij al zijn tijd kon besteden aan studie en colleges geven. Die tijd zal hij ook nodig hebben en nuttig willen besteden, omdat hij van zichzelf weet, dat ‘vlugheid van begrip, schranderheid van oordeel en die voorraad van geleerdheid ontbreken, die anderen van de aanvang aan met luister een professoraat doen bekleden’. Maar zo redeneerde hij verder, hij zal met Gods hulp zeker kunnen slagen .



[1] J. van Sluis, De academie van Vriesland - geschiedenis van de academie en het athenaeum te Franeker, 1585-1843 (Gorredijk 2015); W.B.S. Boeles, Frieslands Hoogeschool en het Rijks Athenaeum te Franeker, 2 dln (Leeuwarden 1878, 1879).

[2] Aldus J. van den Berg, ‘Theologiebeoefening te Franeker en te Leiden in de achttiende eeuw’ in: It Beaken. Meidielingen fan de Fryske Akademy, Jg. 47 (1985), nr. 4, pp. 181–194.

[3] Autobiografie, p. 312 ev.

maandag, 17 juni 2024 07:47

In memoriam Jürgen Moltmann (1926-2024)

Geschreven door

In memoriam Jürgen Moltmann (1926-2024)

 

Op 3 juni jl. overleed de bekende Duitse theoloog Jürgen Moltmann. Hoewel ik zijn naam en de titels van zijn bekende werken al lang tijd kende ben ik mij pas later in zijn studies gaan verdiepen. Hij was een dogmaticus, die nieuwe wegen bewandelde, maar ook een theoloog, die de uitdagingen van onze tijd verwerkte in zijn theologie. In die zin was hij ook een praktisch theoloog.

Tot op hoge leeftijd hield hij referaten, die je op Youtube kunt terugvinden en beluisteren: wat een energie en engagement!

In de laatste Stille Week, die ik als predikant in Meppel beleefde (maart 2019), heb ik een lezing gehouden over de betekenis van het kruis in de theologie en daarbij ook aandacht gevraagd voor het boek van Moltmann “Der gekreuzigte Gott”.

Wat ik daar toen over vertelde volgt (nog eens) hieronder, mede als eerbetoon aan deze inspirerende theoloog.

 

Der gekreuzigte Gott

 

We zijn nu toe aan een korte bespreking van ons onderwerp aan de hand van een bekende publicatie van Jürgen Moltmann, “Der gekreuzigte Gott”, dat in 1972 is verschenen en vele malen is herdrukt en vertaald.

 

Eerst iets over Moltmann zelf. Hij is inmiddels 93 jaar oud en op youtube kun je diverse lezingen van hem vinden, die hij in zijn lange en arbeidzame leven heeft gehouden in diverse landen en bij verschillende gelegenheden. Duits is zijn moedertaal uiteraard, maar zijn lezingen zijn vaak in het Engels en al zijn boeken zijn ook in het Engels verschenen. Hij heeft een onderkoeld gevoel voor humor, vind ik, wanneer hij bijv. voorafgaand aan een lezing door de voorzitter wordt geïntroduceerd en wordt geprezen om zijn inzichten en zijn vele publicaties en verdiensten, dat hij dan opmerkt, dat hij met genoegen heeft geluisterd naar deze inleider, maar dat hij zich wel afvroeg of alles ook werkelijk zo was.

Ook vroeg een student hem eens of hij zichzelf beschouwde als een pessimist of een optimist, waarop hij antwoordde: een optimist, want anders zou ik een pessimist zijn…

Jürgen Moltmann werd in 1926 geboren in Hamburg en groeide op in een seculier milieu. Na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog – hij vocht als Duits soldaat bij de slag om Arnhem - heeft hij naar eigen zeggen voor het eerst de realiteit van God ervaren.

Ook verloor hij verschillende van zijn vrienden tijdens een geallieerd bombardement van Hamburg. Zijn vrienden sneuvelden, maar hij bleef leven…waarom? zo vroeg hij zich af.

Zijn kennismaking met het christelijk geloof gebeurde tijdens zijn gevangenschap als Duits soldaat van 1945-1947, eerst in België en later in Schotland. Moltmann ontmoette toen in het kamp een groep christenen en door een Amerikaanse geestelijke werd hem een boekje met het Nieuwe Testament en de Psalmen gegeven. Hij werd gegrepen door het christelijk geloof en getuigde later: ‘I didn’t find Christ, he found me.’ In zijn gevangenschap had hij een dialectische ervaring van God als bron van hoop enerzijds en van Zijn aanwezigheid in het lijden anderzijds. Deze gebeurtenis legde de basis voor twee grote thema’s in zijn theologie: hoop en lijden. Hoop fundeerde Moltmann op de opstanding van Christus, en Gods aanwezigheid in het lijden op het lijden van God in Christus.

Na zijn terugkeer in Duitsland in 1948 ging hij theologie studeren aan de Universiteit van Göttingen, een instituut met professoren die volgelingen van Karl Barth waren en betrokken bij de ‘Bekennende Kirche’ (belijdende kerk) in Duitsland. Moltmann gaat daar aan het werk in een poging een theologie te ontwikkelen die de ‘overlevenden van zijn generatie’ zou bereiken. Hij had de hoop dat het voorbeeld van de ‘Bekennende Kirche’ na de oorlog zou worden herhaald door middel van nieuwe kerkelijke structuren. Hij en vele anderen raakten echter teleurgesteld toen ze zagen dat in plaats daarvan werd voortgeborduurd op de situatie van de staatskerk. In 1952 beëindigde Moltmann zijn studie theologie, werd pastor in Bremen en in 1959 professor aan de Lutherse Hogeschool in Wuppertal. Daarna kreeg hij een aanstelling als docent en onderzoeker in Bonn en uiteindelijk ook aan de Universiteit van Tübingen. Van 1967 tot 1994 was hij in Tübingen professor in de systematische theologie. Met het verschijnen van zijn boek Theologie der Hoffnung in 1964 kreeg hij brede bekendheid. Dit was het eerste boek van zijn grote trilogie van vroege werken. De andere twee waren Der gekreuzigte Gott (1972) en Kirche in der Kraft des Geistes (1975).

Moltmann benadert het ‘probleem’ van het kruis – als ik het even zo noemen mag – op een heel andere manier dan Anselmus en de Catechismus. Meer doordenkend in de lijn van Luther, die worstelde met de vraag hoe God van God verlaten kon zijn, komt Moltmann tot de gedachte, dat het kruis iets, ja alles onthult van wie God is.

In de theologie van Anselmus en de Catechismus draait het vooral om de vraag wat het kruis voor óns te betekenen heeft, wat de betekenis ervan is met het oog op onze redding en zo is het een onderdeel geworden van de leer over de verzoening en verlossing (de soteriologie).

Maar voor Moltmann gaat een andere vraag zich voordoen, namelijk wat betekent het kruis voor God zelf en voor ons beeld van Hem?

De oudere theologie had altijd een onderscheid gemaakt tussen de goddelijke en de menselijke natuur van Jezus. Naar zijn goddelijke natuur kon hij niet lijden, alleen zijn menselijke natuur was vatbaar voor lijden en dood. Maar zo ontstond er eigenlijk een soort dubbelpersoon, een dualistische figuur, die in werkelijkheid maar ten dele onze lot- en bondgenoot kon zijn.

Voor Moltmann zijn dit onbegaanbare en heilloze denkwegen. Moltmann gaat niet uit van een twee naturenleer, waarbij ook bij voorbaat al vaststaat wie of wat God is en wat de mens is, zodat je beide grootheden netjes kon scheiden en uit elkaar kon houden. Maar hij stelt vast, dat wat Jezus doet en aan Hem geschiedt het verhaal van God is. Aan Jezus, zijn lijden, sterven en opstanding lezen wij af, wie God is.

Het beeld van God, dat wij zelf ontworpen hebben door alle kenmerken die niet ‘des mensen’ zijn aan God toe te schrijven of andere positieve eigenschappen van de mens tot in het oneindige op God te projecteren, is volgens Moltmann aanvechtbaar en verhindert ons om God in het lijden te kunnen zien. Wij hebben op filosofische gronden een metafysische God ontworpen, die geen relatie kan hebben met het lijden, want dat is menselijk en vreemd aan God, zo vinden wij. God is in principe a-pathisch. En zo komt de lijdende Jezus tegenover de niet mee-lijdende God te staan. Maar een a-pathische God is geen God van liefde maar van onverschilligheid. Je kunt die twee niet in een eenheid zien. Liefde veronderstelt begaan zijn met het lijden: die twee zijn onlosmakelijk verbonden.

Daarom is dat a-pathische beeld van God een verwrongen en ook on-bijbels beeld van God: God verschijnt ook in het OT helemaal niet a-pathisch, maar eerder sym-pathisch. God is juist heel erg sym-pathiek, beslist niet on-sympathiek.

Hij is begaan met het lijden van Israël in slavernij en Hij gaat mee in de ballingschap en zo redt en bevrijdt Hij zijn volk steeds en voort-durend.

Zo wil Moltmann het lijden van Jezus zien als een gebeuren in God en in plaats van het lijden op te splitsen over twee naturen, wil hij het juist zien als plaats vindend in Gods drie-eenheid. M.a.w. wij moeten proberen het kruis trinitarisch te verstaan.

Het gaat uiteindelijk niet om de vraag of wij God wel kunnen plaatsen in dit lijdensgebeuren, maar de vraag is, hoe wij Gods wezen kunnen afleiden uit dit lijdensverhaal. God identificeert zich met het lijden en sterven van Jezus en zo daalt God zelf af in de diepste diepte, waarin de mens zich bevindt, zodat geen enkel mens van God verlaten kan en zal zijn. Dat is de grondeloze liefde van God, dat Hij ons tot het uiterste nabij is, zelfs in onze Godverlatenheid en ons door zijn levendmakende Geest het leven schenkt.

Het kruis laat ons op een indringende manier zien, dat Gods liefde tot het uiterste gaat en dat Hij tot in onze diepste diepten met ons begaan is.

Zo heeft Moltmann met deze studie een belangrijke bijdrage geleverd aan een ander en nieuw verstaan van het passie- en paasgebeuren, waarbij de Vader niet tegenover de Zoon wordt geplaatst, maar de Vader en de Zoon in eenheid dit lijden ondergaan, waarbij de Vader evenveel verdriet en pijn ervaart als de Zoon en dat de vraag over de Godverlatenheid van Jezus daardoor ook een binnen-trinitarisch zelfgesprek wordt, zoals ook Paulus kan zeggen, dat dat ook voor onze eigen gebeden geldt, dat het de Geest zelf is die ze woordeloos in ons uitdrukt en dat de Geest van God in ons bidt. Zo kunnen we ook de schreeuw van Jezus om God horen en zien als een schreeuw in en van God zelf.

Deze hulpeloosheid en krachteloosheid van God is echter tegelijkertijd zijn kracht en zijn glorie, want zo baant Hij de weg naar zijn Rijk van liefde, gerechtigheid en vrede.

 

 

dinsdag, 11 juni 2024 17:02

Met goud bekroond

Geschreven door

Mijn volgende hoofdstuk van het boek over ds. Rein de Geer (1791-1840) - hoofdstuk 6 - gaat over zijn inzending voor een prijsvraag, die uitgeschreven was in 1821 om te dienen als handleiding bij het vruchtbaar lezen van de Bijbel. De inzending van Rein werd met goud bekroond.

De inleiding daarop vind je hieronder.

Het portret is een door AI gegenereerde afbeelding van een theologiestudent in het begin van de 19e eeuw. Hij zou er dus zo uitgezien kunnen hebben, maar niemand weet dat, want een portret is nooit van hem gemaakt.

 

 

HOOFDSTUK 6

 

Met goud bekroond

 

Toen de Fransen uit het land waren verdreven of vertrokken en de zoon van oud-stadhouder Willem V vanuit Engeland in 1813 als de nieuwe koning Willem I was geïnstalleerd gaven deze gebeurtenissen aanleiding tot de gedachte, dat er een nieuwe tijd was aangebroken. Er was een sterk verlangen om de oude tegenstellingen in de politiek, in de kerk en in de samenleving te boven te komen en de oprichting van het Nederlandsch Bijbelgenootschap was daar ook een uiting van. Geïnspireerd op het Engelse Bijbelgenootschap kwam men in 1814 tot de stichting van de Nederlandse variant daarvan en één van de doelstellingen was om de Bijbel onder brede lagen van de bevolking beschikbaar te maken, zodat men in staat gesteld werd de Bijbel te lezen zonder confessionele of dogmatische richtingwijzers of duidingen. De mensen zouden de Bijbel sec als Woord van God tot zich kunnen nemen, zo was de leidende gedachte. Het was een loffelijk, maar ook enigszins naïef voornemen, maar op deze wijze liet men wel zien, dat men de oude confessionele tegenstellingen en strijdpunten achter zich wilde laten en deze zo mogelijk ook kon overstijgen.

Natuurlijk werd dit na enige tijd een onderwerp van gesprek en discussie onder aanhangers en vrienden van het Bijbelgenootschap, of de Bijbelverspreiding wel werkelijk vruchtbaar kon zijn, als er niet een gids of handleiding beschikbaar zou komen. Zo kwam een Gezelschap Bijbelvrienden in 1821 op de gedachte om een prijsvraag uit te schrijven, waarbij de opdracht was om aan te tonen, dat de Bijbel een in vele opzichten interessant en lezenswaardig boek was. Maar ook werd gevraagd naar adviezen hoe en in welke volgorde men het beste de Bijbel(boeken) kon lezen, kortom hoe kon men ‘wél en vruchtbaar de Bijbel lezen’. Het uitschrijven van deze prijsvraag – een veel voorkomend fenomeen sinds het laatste kwart van de 18e eeuw – wijst er al op, dat het ter beschikking stellen van Bijbels alleen niet voldoende werd geacht om mensen geïnteresseerd te laten zijn in en vatbaar te maken voor de inhoud ervan. Daartoe was een handleiding of gids onmisbaar, zo meende dit gezelschap en het uitte door het uitschrijven van deze prijsvraag impliciet kritiek op het beleid van het Nederlandsch Bijbelgenootschap.

De inzendingen zouden beoordeeld worden door drie toonaangevende kopstukken in godgeleerd Nederland, te weten de heren J. van Geuns, doopsgezind predikant te Amsterdam, J. Clarisse, hoogleraar te Leiden en I.J. Dermout, hofprediker en predikant te ’s-Gravenhage, alle drie niet-dogmatische, boven-confessioneel denkende theologen.

 

Terwijl ds. Rein de Geer zijn laatste jaar uitdiende in Lienden kwam deze prijsvraag ‘als geroepen’ bij hem binnen. Hij was er wel aan toe om wat meer tijd aan studie te besteden en het beantwoorden van deze prijsvraag leidde hem bovendien op een zinnige manier af van alle beuzelingen en teleurstellingen in Lienden. Blijkbaar werd ‘de Geest vaardig over hem’, want in enkele weken tijd had hij zijn voorstel, zijn essay, afgerond en ingestuurd. In gedrukte vorm kreeg het een omvang van ruim 130 pagina’s. Het is bijna onvoorstelbaar hoe Rein in zo korte tijd zoveel op papier heeft kunnen zetten, maar mogelijk heeft hij kwistig gegrist uit zijn vroegere collegedictaten, die hij wellicht in zijn bureaulade had liggen. Maar hoe het ook zij, een prestatie van de bovenste plank was het! De juryleden zagen dat blijkbaar ook in, want van de acht inzendingen werd die van Rein als de beste beschouwd en met goud bekroond. Handleiding tot het wel en vruchtbaar lezen van den Bijbel werd de titel van zijn inzending, dat in 1822 in ‘s-Gravenhage verscheen bij wed. J. Allart en Comp.

Wat Rein in zijn prijsverhandeling allemaal ter sprake brengt en aanvoert om mensen enthousiast te maken om de Bijbel te lezen wil ik in hoofdlijnen aan de lezer voorleggen om vervolgens te vernemen wat zijn tijdgenoten ervan vonden en tenslotte bezien welke indruk(ken) zijn verhandeling op ons nalaat.

 

 

 

 

donderdag, 09 mei 2024 14:52

Promotie van Rein de Geer

Geschreven door

 Langzaam vordert mijn studie naar het leven en denken van Barthold Reinier de Geer van Jutphaas (1791-1840). In 1816 promoveerde hij tot doctor in de theologie op een dissertatie over de geschiedenis en de spreuken van Bileam bij Prof. Jean Henri Pareau. Hieronder een fragment uit Hoofdstuk 4 (van mijn boek i.w.).

 

In de dissertatie van Rein ging het niet alleen over deze wonderlijke figuur Bileam en zijn belevenissen, maar ook over zijn profetische spreuken, die hij vanaf een hoogte over Israël uitsprak en hoe die te interpreteren waren.

Het werkstuk van Rein – of preciezer van Pareau – bevat bijna 200 pagina’s en is naar goed academisch gebruik in drie delen verdeeld.

In het eerste deel beschrijft Rein wie Bileam was, waar hij vandaan kwam, welke religie hij aanhing en hoe zijn karakter was.

Het tweede deel handelt over de spreuken en profetieën van Bileam en beschrijft het verloop van zijn leven tot aan zijn dood.

In het laatste deel wordt ingegaan op de historische betrouwbaarheid van het verhaal. Betoogd wordt dat deze historia van Bileam niet door Mozes verzonnen kan zijn, ook niet door anderen in een latere tijd. Evenmin kan het verzonnen zijn door de Moabieten of door Bileam zelf.

Vervolgens wordt de historisch-kritische benadering van dit verhaal op de korrel genomen en afgewezen. Vooral de woordvoerder De Wette moet het ontgelden[1].

Geheel in de lijn van de overtuiging van Pareau wordt ‘vastgesteld’, dat Mozes zelf de meest betrouwbare schrijver van deze gebeurtenissen is. Ook wordt aandacht besteed aan de meest wonderbaarlijke voorvallen in deze vertelling, zoals het gedrag en het spreken van de ezelin. In navolging van zijn leermeester Pareau, die een fel tegenstander was van de mythologische of symbolische exegese, houdt ook Rein het bij een letterlijke interpretatie. Zo komt de goddelijke waarheid van de Heilige Schrift en het bijzondere van de geschiedenis van Bileam het meest tot hun recht, zo was de overtuiging van beide heren.

                                      

 Uit de Stellingen, die Rein aan zijn dissertatie toevoegt, blijkt ook duidelijk de hand van zijn leermeester, hoewel Rein beweerde, dat de Inleiding en de Questiones van zijn eigen hand zijn. Ongetwijfeld heeft hij ze zelf opgesteld, maar inhoudelijk komen zij volkomen overeen met de standpunten van Pareau.

Ik volsta met een paar voorbeelden. Stelling 1 zegt: Het boek Genesis lijkt voor een groot deel uit oude archieven te zijn samengesteld. Stelling 9: De Hebreeuwse dichters overtreffen de Griekse dichters in hoge mate. Stelling 10 oppert, dat de lofzangen van Maria en Zacharias in Lukas 1 in het Hebreeuws zijn uitgesproken. In Stelling 11 verdedigt Rein, dat Jezus werkelijk over het water heeft gelopen (Matth. 14: 25ev.).

In 20 stellingen geeft Rein er blijk van een goede leerling van zijn promotor te zijn en daardoor is er weinig verrassends of vernieuwends in op te merken en zo draagt zijn dissertatie een nogal conservatief en reactionair karakter. Gelet op het voorgaande komt dat echter meer op het conto van Pareau dan van Rein, hoewel hij zelf ook nooit een modern of vernieuwend theoloog zal worden.

Op 22 maart 1816 was de grote plechtigheid om 11.00 uur in het Academiegebouw te Utrecht en mocht Rein zijn dissertatie verdedigen. Uiteraard had hij daartoe een passende uitmonstering aangetrokken, een pandjesjas, een kuitbroek, witte kniekousen, een steek in de hand en een degen aan zijn zijde gegespt. Familie en vrienden waren uitgenodigd en volgden het ritueel van nabij, hoewel het de meesten ontging, waar het allemaal precies over ging, want de discussie werd in het Latijn gevoerd.

Gelukkig was er daarna het diner en kon het glas hoog geheven worden. Proficiat doctori Regnero!!

 

 



[1] W.M.L. de Wette (1780-1849) was een Duits theoloog en Bijbelgeleerde, hoogleraar theologie in Heidelberg en Berlijn, vriend van F. Schleiermacher. Publiceerde Beiträge zur Einleitung in das Alte Testament (1806-1807) en in 1817 Lehrbuch der historisch-kritischen Einleitung in die Bibel.

zondag, 05 mei 2024 15:38

Liefde weerstaat de chaos

Geschreven door

Preek gehouden op 5 mei 2024 de 6e zondag van Pasen (Rogate: Vraagt/Bidt) in de geloofsgemeenschap “De Drie Ranken” in Apeldoorn n.a.v. Jesaja 45: 15- 19 en Johannes 15: 9-17.

 

Liefde weerstaat de chaos

 

We bewegen ons in de weken van Pasen naar Pinksteren in een opgaande lijn. We worden steeds volwassener en krijgen meer verantwoordelijkheden. Het eindpunt en hoogtepunt daarvan is wanneer wij de Geest krijgen en echt op eigen benen leren staan.

Van Pasen naar Pinksteren is een soort bewustwordingsschool, een cursus volwassen worden, wat we ook kunnen aflezen aan de namen van de zondagen.

De 1e zondag na Pasen heet ‘Quasimodo geniti’ oftewel ‘Als pasgeboren kindertjes’. Nog klein en onnozel, we kunnen eigenlijk nog niks. Dan volgt de zondag van ‘de Goede Herder’, waar wij als lammetjes de wei in worden gestuurd. We worden al wat groter, maar het onderwijs en de leiding van de herder is hard nodig.

Dan krijgen we een zondag, die ‘Jubilate’ heet – er komt een besef van vreugde en blijdschap bovendrijven. Het is een bewustwording van ‘er zijn’ en kraaien van plezier. In de wieg, in de box, in de wandelwagen…er is een jubelen, juichen en soms ook janken…ongearticuleerd, maar verbaasd en blij om het bestaan.

Dan komt zondag ‘Cantate’: dan wordt het juichen een zingen. Er komen woorden en zinnige teksten bij. De blijdschap krijgt woorden en een stem en zo komen wij aan bij vandaag: ‘Rogate’: Vraagt of Bidt. Dat is nog weer een stap verder. Er is nog steeds vreugde en blijdschap, maar blijkbaar ook een gemis, een onzekerheid. Er komen vragen op, zoals in ieder mensenleven gebeurt, zodra de kinderjaren voorbij zijn – wanneer het besef ontstaat, dat je niet meer terug kunt vallen op vader of moeder, je alleen op de wereld staat, zoals we volgende week overdenken. En dat zijn precies de voorbereidende stappen naar het geheim van het Pinksterfeest. Ook al sta je alleen, weet echter dat de Geest jou inspireert, de Geest van Christus Jezus, die in jou is en jou wegen wijst door de tijd. En wat je de Vader vraagt in mijn Naam, zegt Jezus, zal Hij jou geven.

Nee, je kunt niet alles vragen, egoïstische verlanglijstjes verdwijnen meteen in de prullenbak. Misschien moeten we eerst horen wat Jezus bespreekt met zijn leerlingen, voordat hij afsluit met de woorden: vraag maar en het zal je gegeven worden.

Dan moet je eigenlijk altijd bij het begin beginnen en als we dat ook nu doen dan klinkt in ons oor: ‘Ik heb jullie liefgehad’. Ik was de eerste, ik ben begonnen. En dat is de liefde van de Vader, de liefde van God.

Nu klinkt dat misschien abstract en ook wat cliché. Het is een te groot geheim om te passen op een billboard, hoewel je het daar ook wel eens op tegenkomt. De liefde van God is de bron en het begin van alles. Niet wij hebben hem uitgekozen en liefgehad, maar Hij ons. Niet wij hebben Hem bedacht, maar Hij ons. En als we dat ook maar enigszins tot ons laten doordringen dan verandert alles en verbleken allerlei vragen en wat overblijft is een diepe vreugde. En dat is ook precies wat Jezus tegen zijn leerlingen, tegen ons zegt: ‘Dit zeg ik tegen jullie om mijn vreugde te geven en dan zal je vreugde ook volkomen zijn’.

Liefde en vreugde horen bij elkaar, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als mensen elkaar liefhebben hebben ze plezier in elkaars aanwezigheid. Blij elkaar te zien, elkaar blij te maken -liefde is niet egoïstisch, maar is gericht op de ander. Dat is geven uit de overvloed aan liefde, die nooit opraakt.

Ik kwam vroeger als puber van een jaar of 16 vaak als vriend van één van de jongens in een groot gezin. We hadden veel plezier met elkaar en soms hadden we het ook wel eens over boeken, die wij lazen. Eén van de zussen van mijn vriend was maar in één genre geïnteresseerd. Als we zeiden: dat boek moet je ook eens lezen, vroeg ze altijd: gaat het over liefde? Indien niet, dan liet zij het ongelezen.

Natuurlijk is liefde populair en belangrijk: het is als eten. Je kunt niet zonder.

In het Concertgebouw trad deze week Elizabeth Gilbert op, een Amerikaanse schrijfster, die haar boek promoot en daar lezingen over geeft. ‘Eat, Pray, Love’ heet haar boek: Eten, Bidden, Beminnen, dat wereldwijd al 12 miljoen keer verkocht is. Zij huppelt de trap af en zij begroet het publiek uitbundig met een paar danspasjes en zegt dan: Ik wil het vanavond hebben over liefde.

Prachtig toch? Het gaat over zelfacceptatie, over vragen waar je geen antwoord op hebt, de magie van het leven; het leven is de moeite waard, maar als het erop aankomt onbegrijpelijk en ondoorgrondelijk. Laat vooral de vreugde de dragende grondtoon zijn, zo vat ik haar boodschap even kort samen.

Ik denk, dat het niet zo ver afstaat van wat Johannes ons vanochtend schrijft.

Het gaat ook over liefde, vreugde en vragen, over vriendschap en er zijn voor de ander.

Is dat moeilijk? Komt er iets van terecht en waar leidt het toe?

Er zit misschien toch nog wel een lelijk en venijnig addertje onder het gras: je leven geven voor je vrienden, zoals Jezus ook zelf gedaan heeft. Misschien moeten we de ultieme en dramatische consequentie even tussen haken zetten. Alsof altijd het offer van de dood gevraagd wordt. Soms kan dat op je weg komen dat je letterlijk je leven geeft voor een ander. Juist rond 4 en 5 mei denken aan die voorbeelden, indrukwekkend is dat.

Maar je kunt het ook zo zien, dat je andere mogelijkheden, andere mogelijk te leven levens uitsluit en niet tot ontwikkeling laat komen, omdat je hebt gekozen voor die ene. En dat doe je consequent en voortdurend en zo geef je je andere leven op.

Waar leidt dit allemaal toe, wat is de zin ervan? Ik denk vooral, dat het een halt en een blokkade tegen de chaos is. ‘Niet als chaos schiep de eeuwige de aarde, maar om te bewonen heeft hij haar gevormd’, zo hoorden we van Jesaja. Uit en tot liefde is de wereld er, zo kunnen we er in de geest van Jezus aan toevoegen – of dat verhelderen.

Het gebod van Jezus, dat in wezen geen gebod is, maar aansluit op het wezen van ieder mens – om elkaar lief te hebben dient uiteindelijk ook dit doel. De liefde als een verzet tegen de chaos, het liefhebben als het meest sterke werkwoord tegen alles wat de aarde en de mensheid bedreigt en vernielt. Liefde: het enige, kwetsbare verweer tegen de chaos.

Wat zullen wij dan vragen? Om in Hem te blijven, met Hem verbonden te blijven, zoals de ranken met de wijnstok, om te volharden in de liefde, om dichtbij God te blijven en zo het dichtst bij onszelf, om vriend van God te zijn, geen slaaf, Hem in vrijheid en vreugde te dienen en niet plichtmatig of onderdanig – want zo komen wij als mens ook het meest tot ons recht en valt er eigenlijk ook niets meer te vragen, want in de Geest zijn wij één met de Vader en de Zoon en hebben wij alles ontvangen, hoewel wij niets bezitten.

Wat zijn de goede vruchten

die groeien aan de Geest?

De liefde en de vreugde,

de vrede allermeest,

geduld om te verdragen

en goedertierenheid,

geloof om veel te vragen,

te vragen honderduit!

 

 

 

 

zondag, 24 maart 2024 14:11

Stad van jubel, stad van feest

Geschreven door

Preek gehouden op Palmzondag 24 maart 2024 in de Evangelisch-Lutherse Gemeente te Zutphen n.a.v. Johannes 12: 12-36

 

Stad van jubel, stad van feest

 

Als we vanmorgen de evangelist Johannes tot ons horen spreken, allereerst over die wonderlijke en vreemde optocht naar en intocht in Jeruzalem – en dan het gesprek met enkele Grieken, waarin het gaat over Jezus’ lijden en sterven, een gesprek waarin zich ineens een donderslag bij heldere hemel mengt – en dan ook nog over zijn verheffing en over kinderen van het licht zijn – dan begint het mij – eerlijk gezegd – een beetje te duizelen. Wat is nu eigenlijk de hoofdlijn, want het lijkt wel, alsof Johannes van de hak op de tak springt en van alles en nog wat aan elkaar breit en met elkaar verbindt.

Zo staan wij 20 eeuwen later een beetje met ons handen in het haar en zouden graag willen, dat er wat verheldering kwam in deze toch tamelijk verwarrende teksten.

Het is mij onmogelijk om het weefsel van dit groots opgezette netwerk te ontrafelen, maar we kunnen wel proberen een paar in het oog springende thema’s met elkaar te bespreken en horen wat die voor ons vandaag kunnen betekenen, voor ons als mensen, die Jezus, hoe dan ook, proberen te volgen.

Allereerst moet voorop gesteld worden, dat Johannes een mysticus is – hij doordenkt het komen en gaan van Jezus tot op de kern van de zaak – hij doet dat niet op de wijze van een historicus, maar op die van een evangelist, die gegrepen is door het wonder van Pasen, waarin Hij Jezus ziet triomferen als de Christus en waarin Hij zich vertoont als de Heer der wereld, als Zoon van God, ja als God Zelf. Johannes is geïnteresseerd in de vraag, waar het allemaal toe leidde, ook die afgang van Jezus, die vernedering…zien we dat wel goed? zegt Johannes. En dan laat hij op paradoxale wijze zien, dat er in wezen sprake is van zijn opgang, van zijn verhoging, van zijn intronisatie. Dat maakt ook precies het verschil uit tussen de Mattheüs passie en de Johannes passie van Johann Sebastiaan Bach. In het Mattheüs-verhaal gaat het om de afgang ten dode, dat Jezus wordt overgeleverd en zich gewonnen moet geven en ten dode is opgeschreven…en de droefheid daarover, het geween en geklaag. “Wir setzen uns mit Tränen nieder”: Jezus lijdt als mens van vlees en bloed.

Bij Johannes is dat heel anders: daar komt Jezus naar voren als een koninklijk figuur, die a.h.w. de regie zelf in handen heeft. Hij wordt verhoogd aan het kruis, ja, hoort u het? Dat is wat Johannes wil zeggen…de Johannes Passion begint dan ook na een uitbundig instrumentale intro met een uitvoerig koorgedeelte, waar Jezus wordt bezongen als “Herr, unser Herrscher, dessen Ruhm in allen Landen herrlich ist”.

Zo is de intocht in Jeruzalem daar ook een voorspel op, ja een verbeelding van zijn koningschap. Ja, voor het oog lijkt het onbeduidend, maar wie op de details let – en Johannes wijst ons er op – ziet dat bijv. het noemen van de palmtakken (alleen bij Johannes! – in het Grieks verwijst het bovendien naar de kleur rood!) verwijst naar de feestelijke inhuldiging van Simon Maccabeüs nadat hij de tempel van afgodendienst gezuiverd had. En er wordt gescandeerd: De Koning der Joden!

En waarom dan? Wel, daar geeft Johannes een belangrijk motief voor – en hij noemt dat twee keer: omdat men onder de indruk was van de opwekking van Lazarus uit de dood. Zo zinspeelt Johannes hier op twee motieven in één: Hij is de Koning der Joden, maar naar het schijnt vertoont zijn koningschap zich in zijn tegendeel: als hij als een berooid en uitgekleed mens aan het hout is genageld staat er boven zijn hoofd te lezen: Dit is de Koning der Joden.

Ja, zeker, zegt Johannes dan, maar kijk goed: zijn koningschap is niet aards en voorbijgaand, maar hemels en eeuwigdurend – en niet beperkt tot één land of één volk, maar universeel. Alle volken – en daar staan die Grieken weer model voor - , alle mensen, alle tijden staan onder het bewind van deze Koning – en zoals de arme en de zieke Lazarus niet vergeten wordt zo mag ieder mensenkind opstanding en leven verwachten – zijn koningschap zal geen einde kennen, d.w.z. niemand valt buiten zijn blikveld, niemand ontkomt aan zijn overmacht – hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn van de Heer.

Nu komen we als vanzelf bij de graankorrel uit. Ja, dat is maar zo’n nietig en onbenullig dingetje, klein en fragiel. Je zou het als een beeld van de mens kunnen opvatten en Jezus ziet zichzelf inderdaad als een graankorrel – maar dan ook in zijn volle betekenis en waarde, als het Brood uit de Hemel tot voedsel voor ieder mensenkind. Zoals het manna neerdaalde in de woestijn, iedere dag weer, genoeg om van te leven, geschenk van Hogerhand, zo ook hier Jezus Messias!

Maar wat zegt de mysticus Johannes hier verder over: wel, die graankorrel kan pas vrucht gaan geven, kan zich pas vermeerderen als hij in de aarde valt en sterft. Zo is de gang van Jezus geweest, ten dode toe en zo bracht hij het leven aan het licht. Van de in de aarde gestorven graankorrel blijft niets over, maar er ontstaat wel iets nieuws. Nieuw leven, nieuwe toekomst.

Dat geldt ook voor onszelf. De apostel Paulus schrijft daar ook over in 1 Korinthe 15, het hoofdstuk over de opstanding, “dat wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid wordt in onvergankelijke vorm opgewekt”.

Het zijn op het eerste gezicht misschien somber stemmende gedachten, maar in de geest van Johannes zeggen we vanmorgen tegen elkaar: nee, kijk nou eens goed: er komt iets moois en nieuws uit voort! Dat is de kern van de zaak! Dat is het geheim van Pasen!

Als mens, die ouder wordt en als kerk die op jaren komt kunnen we wel denken: het gaat niet goed, het loopt allemaal terug en af. Zo was er bijv. een groepje zusters, Kleine zusters van Jezus, noemden zij zich, die een soort woestijnleven nastreefden en zo vestigden zij zich in IJburg. Maar onlangs ging de laatste zuster daar weg en toen zei zij: Misschien moet je wel sterven om werkelijk vrucht te dragen. En geldt dat niet voor ieder mens en ook voor de kerk in haar geheel? Het oude is de verdwijning nabij…zie, Ik maak iets nieuws, ziet u het al?

“Jezus ging weg en verborg zich”. Dat zijn de veelbetekenende en ook zeer treffende woorden, waarmee het evangeliebericht vandaag afsluit…

Ik eindig nu met een gedicht, dat van Inge Lievaart is:

 

Stad van jubel, stad van feest / tempelstad, uw offers, uw gebeden

onvolkomen zijn ze, zoek uw vrede /toch in Hem die heel maakt en geneest.

 

Stad vol poorten naar rondom / waar uw zonen zingend binnenstromen

zie uw priester tot zijn roeping komen / zie het Lam dat naar het altaar komt.

 

Zij die vragen Hem te zien / weten zij tot Wie zij zijn genaderd?

al zijn heerlijkheid heeft Hij genadig / afgelegd. Hij is een knecht die dient.

 

Want indien het graan niet sterft / wordt het niet tot vrucht vermenigvuldigd.

wie zijn leven vasthoudt is het schuldig: / zie de mens, verdreven van Gods erf.

 

Stad, gegrond op heilgebod /zie uw vloek wordt uit u weggezonden,

zie de priester zelf draagt al uw zonden/ Hij verbloedt en maakt u vol van God.

 

dinsdag, 12 maart 2024 15:36

Een eerste stap: Inleiding

Geschreven door

Ook al heb ik mijn onderzoek naar het leven van jhr. dr. De Geer van Jutphaas nog niet afgerond, toch waagde ik alvast de eerste stap om er iets van op papier te zetten. Het is een begin, dat zoals altijd moeilijk is, maar tegelijkertijd een opstap is naar een vervolg.

Ik publiceer hier mijn Inleiding om mijn lezers een eerste ‘preview’ te geven en om ook de gelegenheid te bieden om er op te reageren. De e-mailknop op deze site heb ik uitgeschakeld om allerlei spam te weren, maar je kunt mij gewoon mailen: ceeshuisman at gmail.com

 

Barthold Reinier de Geer van Jutphaas (1791-1840). Portret van een solitair theoloog

 

 

INLEIDING

 

 

Wie het plan opvat om een biografie te schrijven van Barthold Reinier de Geer van Jutphaas (1791-1840) krijgt steevast de vraag gesteld: wie was dat en waarom verdient hij een biografie? Inderdaad is hij een nogal onbekende figuur en waarom zou men aandacht schenken aan iemand, die (bijna) vergeten is en wiens nalatenschap door niemand meer gekend of gewaardeerd wordt?

In het algemeen wil ik daar allereerst op antwoorden, dat de criteria waarom iemand een biografie zou verdienen nogal willekeurig en aanvechtbaar zijn. Meestal wordt als rechtvaardiging daarvan verwezen naar de invloed van zo iemand op de ontwikkeling van de wetenschap of van de cultuur in zijn of haar tijd. Wanneer die zich nog verder uitstrekt tot zelfs in onze tijd dan is het verschijnen van een biografie haast onontkoombaar en bijna vanzelfsprekend. Zulke figuren verdienen onmiskenbaar, dat hun leven en nalatenschap geboekstaafd wordt, zoals jaren geleden ‘voorbeeldig’ gebeurd is in Erflaters van onze beschaving door Jan en Annie Romein[1]. Maar waarom zou men niet eens aandacht schenken aan een kleinere ster, die misschien minder licht uitstraalt en wellicht zelfs reeds uitgedoofd is of lijkt, maar die desalniettemin een eigen – misschien onopvallende - bijdrage levert aan de kleurrijke uitbundigheid van het firmament?

Het is zonneklaar, dat de grote, spraakmakende en interessante figuren de aandacht als vanzelf naar zich toe trekken en nauwelijks moeite hoeven te doen om hun biograaf te vinden. Zij staan als het ware in de rij en breeduit te poseren, zoals overduidelijk te zien is op de Nachtwacht en andere schutterstukken. Maar toch blijft het belangrijk om vast te stellen, dat ieder personage zijn of haar eigen bijdrage levert aan het geheel, ook de minder zichtbare figuren op de achtergrond. Immers, om een plaatje of afdruk zo helder en compleet mogelijk te krijgen doet in feite iedere pixel ertoe.

Deze biografie zal daarom niet alleen het leven van deze persoon aan de vergetelheid ontrukken, maar zij levert tevens een bijdrage aan en een aanvulling op het bestaande beeld van de geschiedenis van de Nederlandse samenleving, van de kerk en haar dienaars in hun werk als cultuurdragers en als influencers in de eerste helft van de 19e eeuw.

Trouwens, zo’n heel klein en onbeduidend sterretje was Barthold Reinier de Geer nu ook weer niet. In zijn tijd was hij zeker geen onbekende persoonlijkheid en maakte hij deel uit van een aanzienlijke familie. In de kerk en in de wetenschap werd hij zeker gezien en gewaardeerd, wat moge blijken uit enkele prijzen die hij ontving als bekroning op zijn publicaties.

Wat mij echter vooral aanspoorde om zijn biografie te boek te stellen was de ontdekking van een manuscript, waarin hij zijn eigen leven beschrijft. Het is een tamelijk omvangrijk document, dat zich bevindt in het Utrechts Archief[2]. Deze autobiografie vormt als het ware de basis van deze studie en dit egodocument geeft een boeiend inkijkje in de lotgevallen van Barthold en zijn reflecties daarop. Het is aannemelijk dat hij deze levensschets aan het einde van zijn leven geschreven heeft, zodat het het karakter van een terugblik en van ‘de balans opmaken’ heeft gekregen. Hij geeft zelf toe dat er in feite niet zoveel opvallends of uitzonderlijks in zijn leven heeft plaats gevonden, maar hij wil zijn levensverhaal toch graag nalaten aan zijn familie ‘tot lering en vermaak’. Ieder mens, zo stelt hij, heeft in zijn leven immers te maken met hoogte- en dieptepunten, met winst en verlies, met dwaasheid en teleurstelling en zo is het mogelijk om al lezende meer inzicht te krijgen in de wisselvalligheden van het leven en kan men daar wellicht ook wijzer door worden. Zo mikte hij met zijn autobiografie op een hoger doel: het is een verhaal met een moraal!

De journalistieke code, die stipuleert dat ‘één bron geen bron is’ geldt natuurlijk ook voor ieder historisch onderzoek. Toch kan dit egodocument van Barthold de Geer wel degelijk als bron gebruikt worden om de hoofdlijnen van zijn levensloop te kunnen beschrijven. Wel moet de historicus er altijd op bedacht zijn, dat de herinneringen van de hoofdpersoon selectief en gekleurd zullen zijn en vooral blijk geven van zijn beleving van de werkelijkheid. Bij gebrek aan andere bronnen zal dit egodocument toch wel degelijk als ‘Fundgrube’ gebruikt kunnen en moeten worden als de historicus zich er maar steeds van bewust is, dat wij hier te maken hebben met een uitermate subjectief document.

Daarnaast heeft De Geer ook nog enkele grote reizen ondernomen, waarvan hij uitvoerig verslag heeft gedaan[3]. Ook deze verslagen vormen een interessante bron, die ons nader kennis doen maken met zijn ervaringen onderweg, met zijn ontmoetingen en zijn belangstellingssfeer. Het lezen en gebruiken van deze verslagen vereist uiteraard dezelfde precautie als die ten aanzien van zijn autobiografie.

In het familiearchief bevinden zich ook nog enkele brieven en genealogische notities, die zijn plaats in familiekring verder kunnen verhelderen.

Uiteraard zal de tijd, de politieke, maatschappelijke, culturele en kerkelijk-religieuze context waarin zijn leven zich afspeelt impliciet of ook expliciet ter sprake komen. Hij werd geboren toen het ‘ancien régime’ op haar laatste benen liep en hij stierf in het jaar, waarin Koning Willem I afstand deed van de troon. In zijn kinder- en tienerjaren had hij de Franse tijd nog meegemaakt, maar als student, predikant en hoogleraar was hij een gehoorzaam en content onderdaan van het Koninkrijk der Nederlanden.

 

In dit boek wil ik allereerst aandacht schenken aan de familie, waarvan Barthold Reinier deel uitmaakte. Daarbij zal vooral de erflater Louis de Geer (1587-1652) als aartsvader van de familie De Geer ons interesseren. Hij was inderdaad ook één van de door Romein besproken erflaters, maar zijn nazaten over meerdere generaties hebben niet alleen geprofiteerd van zijn nagelaten puissante rijkdom, maar sommigen erfden ook zijn ernstige en praktische protestantse vroomheid.

De zeer uitgebreide familie(geschiedenis), waarvan een deel zich in Zweden heeft afgespeeld, zal slechts ter sprake komen voor zover die relevant is om Barthold Reinier te kunnen plaatsen in zijn familiale domein. De relatie met zijn ouders, broers en zussen komt uitvoeriger ter sprake dan die met zijn voorouders.

Daarna komen zijn tienerjaren ter sprake, de plek waar Barthold Reinier opgroeide en hoe hij zijn klassieke educatie ontving van een privé-docent in Hoorn, waarna hij aan de studie theologie in Utrecht begon. Omdat hij wat ouder was dan zijn jaargenoten werd hij in juni 1815 benoemd tot eerste luitenant van de compagnie vrijwilligers te voet van de Utrechtse studenten. Over deze in militair opzicht vrij nutteloze expeditie zal ook een en ander verteld worden op basis van zijn eigen aantekeningen daarover.

Hij rondde zijn studie af door een dissertatie te schrijven over Bileam, een studie die hij voltooide onder leiding van professor theologie en oosterse talen J.H. Pareau. De inhoud van deze studie en haar receptie zal in hoofdlijnen voor de geïnteresseerde lezer geschetst worden.

Daarna zal worden stilgestaan bij zijn activiteiten en ervaringen als predikant in Lienden en Vreeland. Vervolgens zal hij een aantal jaren werkzaam zijn als hoogleraar aan het Athenaeum te Franeker, waar hij theologie en vaderlandse geschiedenis doceerde voor een handjevol studenten. Vanwege een ernstige oogkwaal ging hij daar met vervroegd emeritaat.

Tussendoor zal er aandacht zijn voor zijn publicaties op theologisch gebied, voor zijn zoektocht naar een geschikte levenspartner, voor zijn hobby’s botanica, jagen, reizen en schaatsen en andere toevalligheden en vermakelijkheden.

Tenslotte zal bezien worden hoe hij door tijdgenoten werd beoordeeld en hoe latere generaties op zijn oeuvre, zijn karakter en betekenis terugkijken.

Het geheel wordt afgerond met een overzicht van relevante archiefstukken, publicaties van de hoofdpersoon en gebruikte en relevante literatuur.

Helaas is er geen getekend of geschilderd portret van Barthold Reinier de Geer gemaakt. Deze biografie wil op een andere manier in deze leemte voorzien: Barthold Reinier de Geer van Jutphaas (1791-1840). Portret van een solitair theoloog.

Het portret dat ik van hem schilder in dit boek is enigszins in de impressionistische stijl op papier gezet. Het is immers onmogelijk om vast te stellen dat het ‘naar de werkelijkheid’ is. Een vaag silhouet wordt wellicht zichtbaar, de omtrek van de ruimte en de duur van de tijd zijn te bepalen, maar veel blijft verborgen en onzichtbaar. Niettemin verwijst de gepresenteerde illusie naar de werkelijkheid, hoe onkenbaar en diffuus die ook moge zijn.

Met instemming en met een glimlach citeer ik graag enkele gefingeerde gedachten van Joan van Oldenbarnevelt over zijn eigen leven en verleden, zoals die uitgedrukt worden door Nicolaas Matsier: “Het verleden – was dat niet altijd al iets geweest dat bijgehouden moest worden, goed vormgegeven, opgekalefaterd, gefatsoeneerd, uitgedeukt, bijgewerkt, en nog maar eens opgepoetst en overgeschilderd? Waren de herinneringen niet altijd op de groei gemaakt, als de kleren die je aantrok, moesten ze niet eens in de zoveel tijd in de was?”[4]

 

 

 

 

 

 

 



[1] J. Romein en A. Romein-Verschoor, Erflaters van onze beschaving. Nederlandse gestalten uit zes eeuwen (Amsterdam 1977), oorspronkelijk verschenen in 4 delen tussen 1938 en 1940.

[2] Inventaris Familie De Geer van Jutphaas 68.2.1.15.419.

[3] Inventaris Familie de Geer van Jutphaas 68.2.1.15.418: Verslagen van reizen naar Aken, Gräfrath, Frankrijk en Zwitserland in 1827 en 1834 ondernomen.

[4] Nicolaas Matsier, De Advocaat van Holland (Amsterdam 2019), p. 313.