Blog (204)
Overdenking op de 40e dag van Pasen (Hemelvaartsdag) 30 mei 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Lukas 24: 44-53 en Filippenzen 2: 5-11
Himmelhoch jauchzend
De hemelvaart zouden we het kroningsfeest van Christus kunnen noemen. Of de voltooiing van het Paasfeest. Toch wordt dit feest maar mondjesmaat gevierd en het is meestal maar een klein deel van de kudde die dan samenkomt om dit feest te vieren.
We hebben drie verschillende lezingen beluisterd over de hemelvaart: een liturgische hymne uit de Filippenzenbrief, het evangeliebericht van Lukas en twee vragen uit de Heid. Catechismus. Alle drie hebben een andere klankkleur en alle drie proberen iets van de betekenis van Hemelvaart te onthullen.
In de eerste en oudste lezing, die liturgische hymne, zoals ik die noemde, daarin wordt bezongen, hoe de Christusfiguur bij God vandaan is neergedaald naar de aarde, naar de mensenwereld, en daaraan heeft deelgenomen en in alles aan de mensen gelijk geworden is, hoewel Hij God was, en zichzelf heeft overgegeven, ja tot in de diepste vernedering is neergedaald. Deze hymne is een voorbeeld van de zgn. kenosis-theologie, d.w.z. dat God zichzelf a.h.w. heeft ontledigd, klein gemaakt om zo dicht mogelijk bij de mensen te zijn: onopvallend haast, onopgemerkt was Hij ons nabij in de persoon van Jezus de Christus.
Maar daarna wordt verteld van een beweging opwaarts: deze vernederde en verachte mens heeft God uitermate verhoogd en Hem de Naam boven alle namen gegeven, d.i. de Naam van God zelf. Hij heeft hem verhoogd en verheven, een toppositie gegeven. Deze vernederde en geplaagde mens mag naast God zitten. Dat is het wat wij met de Hemelvaart vieren, zo wil deze hymne ons vertellen. Wij moeten daar vooral van zingen: wij waren ‘zum Tode betrübt’ toen wij Hem aanschouwden in zijn vernedering, maar nu zijn wij in een stemming gekomen van ‘Himmelhoch jauchzend’.
Dan is er het evangelieverhaal, een vertelling, waarin verhaald wordt hoe het in zijn werk ging, hoe Jezus werd opgeheven en al zegenend afscheid nam van zijn leerlingen. Lukas maakt ons misschien wel deelgenoot van een bijzondere ervaring, maar het is vooral bedoeld als een afsluiting van een periode. De tijd breekt aan, dat de volgelingen van Jezus zijn nabijheid moeten ontberen. Hij is hier niet meer, niet meer op deze aarde. Zoals wij ook kunnen zeggen van mensen, die ons ontvallen zijn: zij zijn niet meer op aarde, zij zijn in de hemel, bij God geborgen. En van Jezus wordt dat ook gezegd, zoals van vele anderen voor en na Hem: van Henoch en Mozes, van Elia en Jesaja, van Stephanus en vele anderen: zij zijn weggenomen en opgenomen. Zij leven bij God, in de gloria!
Van de hymne gingen we naar de vertelling en tenslotte komen we uit bij de catechetische doordenking. Er wordt een soort dogmatisch extract geformuleerd. Wat is het eigenlijk, die hemelvaart en waar is het goed voor, wat hebben wij er aan?
Een catechismus is een leerboekje, dus hoeven wij ons niet te verwonderen over de methode, al is die in onze tijd niet meer zo gangbaar. In een vraag en antwoord-spel wordt nagegaan wat de inhoud en betekenis van het christelijk geloof is. O.a. wordt aan de hand van de 12 geloofsartikelen de hoofdlijnen van het geloof uitgetekend en dan komt ook de hemelvaart ter sprake, omdat wij geloven in Jezus Christus, geboren uit de maagd Maria, die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven (zum Tode betrübt), nedergedaald ter helle, ten derde dage wederom opgestaan van de doden, opgevaren ten hemel, zittend aan de rechterhand van God, de Vader, (Himmelhoch jauchzend), vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
Over dat laatste gedeelte gaat het dan in de twee vragen, die wij vanmorgen even hoorden voorlezen.
We gaan dat nu niet uitvoerig bespreken en becommentariëren – er zijn kritische opmerkingen te plaatsen bij het in onze ogen verouderde wereldbeeld en de naïef-historische en ruimtelijke voorstelling van zaken, maar ook kunnen we een positieve opmerking plaatsen bij de zin van zo’n laatste vraag: welk nut heeft de Hemelvaart voor ons? Wat is de relevantie ervan voor ons?
En dan komt het er eigenlijk op neer, dat er sprake is van een verbondenheid tussen hemel en aarde. Twee gescheiden werelden, die van God en die van de mensen, die vormen voortaan een eenheid. Er is eigenlijk geen afstand meer, ruimtelijk niet, maar vooral spiritueel niet. God en mens zijn elkaar zo dicht genaderd, dat de mens Jezus Christus naast God zit, ja, zo zou ik bijna willen zeggen, bij God op schoot zit. Er is sprake van een zekere intimiteit en ook van een identificatie: die twee zijn eigenlijk één, je kunt ze niet meer uit elkaar houden.
De hemelvaart betekent dus het e.e.a. voor ons, zoals de Catechismus uit de doeken doet, maar het betekent vooral ook veel voor God. Hij is veranderd, sinds Jezus naast Hem zit, zouden we misschien kunnen zeggen.
Tenslotte wil ik u deelgenoot maken van een droom van Jozef, zoals die beschreven wordt door de Duitse romanschrijver Thomas Mann in zijn boek ‘Jozef en zijn broers’*. Iedereen kent Jozef’s dromen over de zon, maan en sterren en over de buigende korenschoven, maar in deze roman fantaseert Mann, dat Jozef ook nog een andere droom droomt, die hij aan zijn broertje Benjamin vertelt. En die gaat zo: Jozef is in een diepe slaap en ineens nadert een enorme roofvogel, die hem met zijn klauwen bij zijn middel grijpt en hem omhoog tilt…en steeds hoger en hoger, totdat hij de wereld als een broodmandje ziet. “Waarheen en hoe hoog breng je me?”, vroeg Jozef en de adelaar antwoordde: “Uitbundig hoog, naar de hoogste hoogte van het wereldnoorden, ik moet jou brengen naar de zevende hemel, de schatkamer van het leven, naar de hoogste zaal in het midden van het grote paleis. Daar staat de wagen en de zetel van de Heer, die je voortaan dagelijks zult moeten dienen. Je zult voor hem staan en je mag de zalen van de zevende hemel openen en sluiten. Toen hoorde ik er Eén spreken, zo vervolgt Jozef, die tegen mij zei: Mensenkind, ga staan op je voeten. Voortaan zul je staan voor mijn zetel als metatron (aartsengel) en knaap van God. Je zult tot bevelhebber worden aangesteld over alle heerscharen, want de Heer beziet je met welgevallen.
En de Heer zei: Op deze hier leg ik mijn hand, ik zegen hem met 365.000 zegeningen en ik maak hem groot en verheven. Ik maak voor hem een zetel als de mijne, bekleed met louter glans, licht, schoonheid en heerlijkheid. Die zet ik aan de ingang van de zevende hemel en daar doe ik hem plaatsnemen. Met een zware krans kroon ik zijn hoofd en ik verleen hem de hoogheid, de pracht en glans van mijn troon. En het spijt mij alleen, zo zei de Allerhoogste, dat ik zijn zetel niet groter kan maken dan de mijne en zijn heerlijkheid niet groter dan de mijne, want die zijn oneindig groot. Zijn naam echter zal zijn: De kleine God!
Hier eindigt de droom van Jozef, zoals die gezogen is uit de duim van Thomas Mann, maar wat daarin dan aan Jozef wordt toegedicht dat is precies wat wij belijden van Jezus de Christus op de dag van de hemelvaart: vandaag en alle dagen van ons leven!
- Thomas Mann, Joseph und seine Brüder (1933-1943). Ned. vertaling: Jozef en zijn broers (Amsterdam 2014), pp. 346-353.
Preek gehouden op de 6e zondag van Pasen 26 mei 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Johannes 14: 23-29
Vrede ontvangen en geven
Johannes lezen is net zoiets als ‘geheimschrift’ lezen. Je denkt: waar gaat het precies over en waar wil hij eigenlijk heen? Er zit geen woord Spaans of Frans bij, geen ingewikkelde woorden of zinnen, en toch denk je: ik begrijp de zinnen wel, maar versta ik ook, wat hij zegt?
Bij Johannes kom je in hogere sferen en toch wil hij ons met beide benen op de grond houden of zetten. Het gaat niet over een vlucht uit de wereld, maar om een gezonden-worden in de wereld en je daarin staande houden.
Er klinken bekende woorden en toch zitten ze vol geheimenis en verborgenheid. Het gaat over geboden en liefde, over inwoning en de Geest, over vrede en in de wereld zijn en alles hangt met alles samen, maar het is moeilijk om er grip op te krijgen.
Zo is er ook al verwarring over de vraag ‘wanneer dan?’ Wanneer zijn deze woorden gezegd, wanneer zijn ze opgetekend, over welke tijd gaat het eigenlijk? Of vloeit alles in elkaar over en kun je niet van een eenmalig gebeuren spreken, maar voltrekt zich dit in iedere tijd, al-tijd?
Jezus heeft het over zijn heengaan en zijn weerkomen. Pas aan het einde van onze perikoop blijkt, dat hij het heeft over zijn gevangenneming door de Romeinse autoriteiten. Het is het heengaan naar zijn levenseinde, zijn kruisgang en teloorgang.
Maar tegelijkertijd denk je: hé, hij heeft het over zijn heengaan naar de Vader, wat wij a.s. donderdag vieren op de dag van Hemelvaart.
En dan heeft hij het over zijn terugkomen; waarop heeft dat dan betrekking? Gaat dat dan over die vroege Paasmorgen, wanneer hij gaat verschijnen aan zijn leerlingen? Of is het zijn terugkomen in de gave en de komst van de Geest? Daar spreekt hij ook over, wanneer hij de gids-en-helper, de heilige Geest, zal sturen en dat Hij op die wijze naar ons toekomt en bij ons blijft? Of heeft hij het ook nog over een terugkomen aan het einde der tijden, op de wolken des hemels?
Het is allemaal raadselachtig en verborgen, niet eenduidig en helder, maar het is wonderlijk en vreemd, het is het één en het ander en het één in het ander en zo vloeien de tijden, de verschillende momenten ineen tot en in een eeuwig Nu.
En wij, die leerlingen van Jezus willen zijn en als vrienden en vriendinnen ons willen laten gezeggen door zijn aanwijzingen, wij voelen ons verwant met die eerste leerlingen en net als zij staan wij bedremmeld en onzeker op onze voeten en vragen ons af: hoe nu verder? Als hij weggaat en wij alleen achter blijven? Hoe kunnen wij ons staande houden in een vijandige wereld en wat moeten we doen?
Te midden van die raadselachtige teksten kunnen wij misschien wel een paar aanwijzingen vinden, een paar handleidingen en voetnoten, die ons verder helpen.
Zo klinkt niet geheel onverwacht als een soort opgerichte banier het aloude en toch ook weer gloednieuwe gebod van de liefde. Dat is kernpunt en criterium van alles. Aan de liefde kun je zien of iemand bij Jezus en zijn Vader hoort. Het is niet zo, dat Jezus iemand liefheeft, die zijn geboden bewaart, want dan wordt het een voorwaarde tot. Toch hoor ik veel mensen zo redeneren: als ik geloof en netjes leef dan komt het wel goed met mij. Dat is het oude verdienmodel van de Wet. Daar moeten we definitief en beslist afscheid van nemen.
Nee, Johannes vat het zo samen: wie mijn geboden heeft, bewaart en daar naar leeft, die is het die mij lief heeft. En God houdt van die mens en woont in hem of haar.
Er is geen onderscheid tussen geloven en doen, woorden en daden. Je kunt niet in Jezus geloven zonder je te houden aan zijn gebod van de liefde. Geloven in Jezus, de Levende, is ook zelf leven in geloof en vertrouwen. Ja, Hij leeft dan in en door ons en zo vertegenwoordigen wij Hem in de wereld, bij zijn afwezigheid, maar aanwezig in ons: Hij is één met de Vader en wij met Hem en Hij met ons.
Dat klinkt allemaal nogal hoogdravend en mystiek, maar in wezen is het heel concreet en aards: ons doen en laten, de manier hoe wij leven, met elkaar omgaan, gemeente-zijn, ons werk verrichten en hoe wij gelukkig zijn en hoe wij omgaan met tegenslag en verdriet, dat alles vindt niet alleen plaats voor het aangezicht van God, maar vindt plaats in God: wij in Hem, Hij in ons.
Als wij ons niet aan Gods geboden houden en maar voor het vaderland weg leven dan schaden we daarmee het beeld van God en frustreren we zijn bedoelingen.
Het is een bekende riedel om te zeggen: he, van al die godsdiensten en dat geloof, daar komt alleen maar narigheid van. Integendeel, zou Johannes zeggen, er komt alleen maar goedheid, vrede en blijdschap van!
En als dat er niet van komt, dan heb je God niet lief en houd je je niet aan zijn aanbevelingen. Even verder, in H. 16, zegt hij: er zijn mensen, die denken, dat ze God eer bewijzen door iemand te doden, die hun in de weg zit. Maar zegt Jezus dan: door dat te doen geven zij er blijk van God niet te kennen en Mij evenmin.
En dan zegt Jezus, dat Hij ons vrede geeft. Niet de vrede van de wereld, dat is de Pax Romana van het Grote Rijk, dat gebaseerd is op macht, geweld en onderdrukking. Nee, deze vrede is anders, het tegendeel ervan. Dat zijn natuurlijk nogal grote woorden en zij moeten a.h.w. in hapklare brokjes in ons dagelijks leven vorm krijgen. Want we denken misschien meteen te groot en te alomvattend door wanhopig te wijzen naar brandhaarden in de wereld en dreigingen van oorlog en geruchten van oorlog in ons bange oor te horen.
Maar ‘vrede’ is allereerst gewoon de dagelijkse groet in de vriendschappelijke omgang met elkaar. Sjaloom voor jou, het ga je goed. Ik gun jou het goede en zo kun je ook het goede voor de ander bewerken en versterken.
Als mensen langs elkaar heen leven en elkaar mijden en geen oog meer voor elkaar hebben dan is de vrede ver te zoeken en zal verharding en verbittering de toon gaan zetten.
Jezus begint ermee en zijn aanzet tot vrede werkt aanstekelijk. Vrede laat ik u na, ook al ga ik zelf weg, mijn vrede geef ik aan u!
En wij ontvangen die vrede in ons hart en in ons leven – wij hebben er vrede mee, dat Hij ons zo verrijkt met zijn gaven en dat Hij ons de angst voor God, het leven en de dood heeft afgenomen – en nu wij die ontvangen hebben kunnen wij die ook weer weggeven en doorgeven.
Wil je vrede? Geef vrede, straal die zelf uit en je zult zien, hoe de vrede zich voortzet in je omgeving. Wil je een einde aan verbittering en achterdocht: houd er zelf mee op om zo te denken en te leven en je zult zien, dat het werkt. Wil je een einde aan alle wantrouwen, straal zelf vertrouwen uit en stap op de ander af met open, uitgestoken hand.
Negatieve gedachten en gevoelens brengen negatieve reacties voort, die zich verspreiden als kringen in een vijver, waar iemand een steen in heeft gegooid.
Wil je vrede? Geef vrede, zoals wij die van Jezus ontvangen hebben in ons hart en in ons leven, toen Hij zei: Vrede laat ik u na, mijn vrede is het die ik u geef.
En dan eindigt dit gedeelte met een oproep om op te staan, wakker te worden en de plaats waar men is te verlaten. Geloven en leven als gelovend mens is altijd weer opstaan en van plaats veranderen en je opnieuw oriënteren en op weg gaan, zoals die man uit Oer deed, die de vader van alle gelovigen is.
En achter hem op weg gaan, naar het land dat Hij ons zal wijzen!
Preek gehouden in de Oude Kerk op de 4e zondag van Pasen (Zondag van de Goede Herder) n.a.v. Numeri 27 (slot) en Johannes 10: 14-17; 22-30.
Wie hoort (bij) de Herder?
Dat er op een van de zondagen na (of: van) Pasen aandacht is voor Jezus als de Goede Herder is niet zo vreemd eigenlijk. Het Paasfeest is oorspronkelijk het feest van bevrijding, van uittocht vanuit de duisternis naar het licht, van de overwinning van de dood – en dat zijn precies ook de verhalen, die bij de Goede Herder horen.
Het prototype of het voorbeeld, waarnaar de Goede Herder gemodelleerd is is natuurlijk Psalm 23. Als je wilt weten Wie de Goede Herder is en wat Hij allemaal doet dan ga je daar te rade. En wat dan midden in die psalm aan de orde is is dat er sprake is van het dal van diepe duisternis en van de schaduw van de dood – en dat de Herder zijn schapen daar doorheen leidt en ook zelf die weg gaat – Hij is daar en Hij brengt ons terecht. Hier ontdekken we ineens, dat de Herder de weg van de schapen gaat en a.h.w. zelf een schaap of een lam is geworden om te weten wat het is de weg te bewandelen van de diepste duisternis en de schaduw van de dood. Dat is het verhaal en het geheim van Pasen.
De Heer is mijn Herder, zegt de dichter van Psalm 23. Het is een woord over leven, hoop en toekomst, dat nog lang niet gedoofd en uitgestorven is. Want hoe vaak lezen wij het niet boven een rouwbrief of op een grafsteen. Het is een laatste houvast: de Heer is mijn Herder, mij zal niets ontbreken…of liever: dat zal mij niet ontbreken. Nu kan ik de overtocht beginnen: in het land van de schaduw van de dood zal Hij erbij zijn, met zijn stok en zijn staf en Hij zal mij geleiden en samen zullen we op de plaats komen van onze bestemming.
De Heer is mijn Herder. ‘Ik ben de goede Herder’, zegt Jezus in het Johannesevangelie vanmorgen. Niet om te weerspreken, dat de Here God als Herder wordt beleden en erkend. Nee, Jezus wil het beeld van God als Herder inkleuren en misschien ook wel wat bijstellen. Jezus wil God vertegenwoordigen bij de mensen, Hem a.h.w. uitbeelden in zijn doen en laten en ons laten weten: zo is God! Zoals ik doe, zoals Ik ben. Ik ben de Goede Herder, zoals God de Herder is geweest en altijd zal zijn. Wil je een plaatje hebben bij Psalm 23, wel, kijk dan naar Mij, zegt Jezus. Zo is God!
Natuurlijk leverde dat nogal wat gekrakeel op. De hoeders van de theologische traditie en de mannen van de orthodoxie waren meteen op hun hoede en zeiden: Ho, ho…dat is nogal overmoedig en klinkt ons als blasfemie in de oren. Dat kun je zo maar niet zeggen: Ik ben de Goede Herder. Dat zeggen wij van God en nu zeg jij het van jezelf!
Wat een akelige discussie wordt dat. En dan is het nog winter ook. Koud en kil en ik zie ze daar al kuierend in de zuilengalerij van de tempel tegen elkaar opbieden met argumenten uit de Schrift en de traditie. Het wordt een welles-nietes spel van de bovenste plank. Zoiets is in de geschiedenis van de kerk natuurlijk ook herhaaldelijk gebeurd. Iemand zegt iets, wat op het eerste gehoor vreemd en ketters klinkt – en hup, iedereen wordt opgetrommeld en in een plechtige vergadering worden de puntjes op de oude I gezet en de zogenaamde nieuwlichterij wordt buiten de deur gezet.
Zo is het protestantisme zelf ook ontstaan, als een conflict over een interpretatie van de Schrift. En buiten de deur ontwikkelde het zich tot calvinistische, lutherse en anglicaanse kerken en nog weer later kwamen er weer andere verschillen van inzicht en dan krijg je hier in ons land op een gegeven moment de Dordtse Synode, die een groep andersdenkenden, de remonstranten, buiten de deur zet, nu precies 400 jaar geleden. En de Dordtse Leerregels of de 5 artikelen tegen de remonstranten werden opgesteld en er werd alles op alles gezet om te onderstrepen, dat Gods genade aan alles vooraf gaat, ook aan ons geloof. Helaas kon het ook weer zo uitgelegd worden alsof God een soort willekeurige tiran was, die sommigen tot geloof bestemde en anderen niet. Daar konden de remonstranten niet mee leven en niet in geloven. En gelukkig zijn er vorige week voor het eerst na al die eeuwen weer eens gesprekken geweest en is er spijt betuigd over die harde woorden van toen.
Als de ene groep zegt: ‘God bepaalt van tevoren of iemand gaat geloven of niet’ en de andere groep zegt: ‘Geloof begint bij jezelf’ dan wordt het tijd om elkaar eens recht in de ogen te kijken en te bevragen op wat men ten diepste wil zeggen.
Ik denk zelf, dat wij uiteindelijk met een mysterie of geheim te maken hebben en dat het weinig zin heeft om te willen weten, waar je geloof uiteindelijk vandaan komt. Het is iets van jezelf, het is heel persoonlijk en met jouw leven verbonden, maar het stijgt er ook bovenuit. Ik heb het niet zelf bedacht of uitgevonden, nee, het was ook een kennismaken met, een vertrouwd worden met wat mij is aangereikt en een daar door gegrepen zijn. Het laat me niet los en ik laat het niet los. Zoiets klinkt ook mee in wat Jezus zegt: de schapen, die Mij kennen, die horen mijn stem – en als een soort andere kant van de medaille zegt hij: ja, het zijn de schapen, die mijn stem horen – als je geen schaap bent en geen deel uitmaakt van de kudde, dan hoor je mijn stem ook niet en volg je mij niet. Dan kun je Mij niet volgen, snap je?
Het is een soort ‘boeren-logica’, die niet tot in allerlei uiterste consequenties moet worden uitgedacht en die je niet tot een soort theo-logica moet verheffen, want ‘Jede Konsequenz führt zum Teufel’ heeft een wijs man eens gezegd en dan krijg je van die onmenselijke en bitse formuleringen, die mensen uitsluiten en bang maken.
Jezus wil die tour helemaal niet op, denk ik. Hij geeft alleen maar aan, dat er goede verstaanders van zijn woorden zijn en slechte verstaanders. En wie het niet verstaat heeft er ook inderdaad helemaal niks van begrepen. Outsiders snappen het niet, zo simpel is het. Maar iedere outsider kan een insider worden door zich open te stellen voor wat Hij zegt, door hem te volgen en zodra je hem volgt en kunt volgen maak je deel uit van zijn kudde.
Het heeft dus helemaal niets met uitverkiezing of predestinatie te maken: dat soort begrippen geven alleen maar aan, dat je op hol geslagen bent en dat je van God een wrede en onberekenbare dobbelsteen hebt gemaakt.
Ik ben de Goede Herder, zegt Jezus. Aan Hem kun je aflezen wat het betekent een goede herder te zijn. Hij heeft oog voor zijn kudde: zij kennen elkaar en vertrouwen elkaar. Ze luisteren naar elkaar en zoeken naar een begaanbare weg, ook al gaat die soms langs donkere dalen en duistere plekken. Ze laten elkaar niet los en ook al zien ze geen hand voor ogen, ze horen het tikken van de stok en het prikken van de staf.
Het beeld van de goede herder is wat wollig en stoffig geworden en het wordt wel tijd voor een ‘re-shaping’, denk ik. Dat we een herder voor ons zien met lef en liefde, stoer en mild, zonder geitenwollen sokken, maar vastberaden en stevig in de schoenen richting toekomst, wat die ook brengen moge. Maar Hij zal niet ontbreken. Hij zal ons leiden, gidsen en corrigeren, als wij verkeerde wegen dreigen te gaan. Dat is geen tocht van triomf en succes, maar één van lijden en zelfovergave, zoals Hij heeft voorgedaan.
Ik ben de Goede Herder. Als wij zijn stem horen zijn we bij Hem in de buurt en zullen en kunnen wij Hem volgen. Als ik zijn stem niet meer hoor ben ik ver heen, ja dan ben je eigenlijk nergens. Maar zelfs daar zal de Herder mij zoeken en vinden.
Inleiding gehouden op de lezing en de Cantate “Bleib bei uns, denn es will Abend werden” (BWV 6) n.a.v. Lukas 24: 28-35 op de 3e zondag van Pasen (Misericordia Domini – de barmhartigheid van de Heer) 5 mei 2019 in de Grote of Mariakerk.
Bleib bei uns
Je zou eigenlijk verwachten, dat Bach op die 2e Paasdag in 1725 nog eens wat extra registers op zijn orgel zou opentrekken en dat hij ‘die schmetternde Töne der muntre Trompete’ door de kerk in Leipzig zou laten schallen: de 2e paasdagviering als een soort kers of toef slagroom op de feesttaart van Pasen. Maar niets van dat al. Integendeel zelfs, want de cantate die hij voor die 2e paasdag schrijft en die wij vanmorgen in deze kerk beluisteren, heeft een heel ander karakter: eerder ingetogen dan uitbundig, eerder beschouwend en tot zichzelf inkerend dan luidruchtig verkondigend en vreugdevol juichend.
Het vertrekpunt is het bekende verhaal van de Emmaüsgangers, die twee leerlingen, die moedeloos en teleurgesteld Jeruzalem achter zich lieten en met elkaar bespraken wat daar allemaal had plaatsgevonden tot aan de dood van Jezus, hun vriend en geestelijk leider – dat zich onderweg een derde persoon bij hen voegde, die hen aanhoorde en ondervroeg, maar ook vertelde hoe zij e.e.a. ook anders konden zien in het licht van de Schriften.
En als zij dan al pratend op hun eindbestemming zijn aangekomen en het al donker begint te worden zeggen zij tegen hun vreemde reisgenoot: ‘Bleib bei uns!’
En dat wordt precies het thema van deze cantate. Maar deze vraag wordt uitgetild boven het verhaal en krijgt de inhoud en lading van een gebed, dat veel verder en wijder strekt dan in het evangelieverhaal zelf. Als je de teksten van de cantate goed beluistert verneem je fragmenten en flarden van het zgn. Luthers avondgebed. Voor Bach en zijn tijdgenoten was dat natuurlijk ook een zeer bekende tekst (ook al is die in de huidige vorm niet helemaal van Luther zelf, maar de hoofdlijnen komen wel bij hem vandaan). Een zeer bekende tekst, waarin gebeden wordt om Gods lichtende nabijheid, nu de avond valt.
En dat licht komt vooral vanuit de Heilige Schrift en zo zullen Woord en Sacrament onze lichtende gidsen zijn in deze donkere tijden.
De avond strekt zich verder uit dan de paar uren donkerte en duisternis tussen twee dagen in. Bach ziet de nacht in deze cantate als een metafoor van ongerechtigheid en verlorenheid. Als God zijn Woord zou weghalen bij ons dan zouden wij overgeleverd zijn aan de duisternis en het kwaad.
Het is beslist geen overbodige of gedateerde bede – de geschiedenis heeft meerdere keren, telkens weer, laten zien, dat een land of een volk kan wegzakken in barbarij en tirannie, wanneer de ‘muntre Töne’ van het Woord van God niet meer klinken en de kerk begint mee te huilen met de wolven in het bos en niet meer alert is op de geest van de tijd, die de humaniteit kan bedreigen en de medemenselijkheid in gevaar kan brengen.
Laat a.u.b. de kandelaar van uw Woord fier overeind blijven staan en breng ons telkens weer tot inkeer om het licht van Jezus, de opgestane Heer, te volgen en ook zelf als een licht in de wereld te leven.
Zo heeft Bach die simpele vraag van ‘Blijf bij ons’ vertaald naar de context van zijn tijd en daaroverheen spreekt deze cantate ook ons aan en proberen wij deze bede te begrijpen en te actualiseren voor onze tijd.
Maar voordat wij de cantate gaan beluisteren horen wij nu eerst het laatste gedeelte van de evangelielezing, waarop deze cantate gebaseerd is.
Cantate BWV 6: Bleib bei uns, denn es will Abend werden
Koor Bleib bei uns, denn es will Abend werden, und der Tag hat sich geneiget. |
Blijf bij ons, want het is al bijna avond geworden en de dag heeft zich te rusten gelegd. |
Aria [alt] Hochgelobter Gottessohn, laß es dir nicht sein entgegen, dass wir itzt vor deinem Thron eine Bitte niederlegen: Bleib, ach bleibe unser Licht, weil die Finsternis einbricht. |
Hooggeprezen Zoon van God, laat het u niet onwelgevallig zijn, dat wij nu voor uw troon een bede neerleggen: Blijf, ach, blijf ons licht, nu de duisternis valt. |
Koraal [sopranen] Ach bleib bei uns, Herr Jesu Christ, weil es nun Abend worden ist, Dein göttlich Wort, das helle Licht, laß ja bei uns auslöschen nicht. |
Blijf toch bij ons, Heer Jezus Christus, omdat het nu avond geworden is, uw goddelijk Woord, dat helle licht, laat dat bij ons niet uitdoven. |
In dieser letzt'n betrübten Zeit verleih uns, Herr, Beständigkeit, dass wir dein Wort und Sakrament rein b'halten bis an unser End.
|
Verleen ons, Heer, standvastigheid in deze laatste, droeve tijd; dat wij uw Woord en Sacrament zuiver houden tot aan ons eind. |
Recitatief [bas] Es hat die Dunkelheit an vielen Orten überhand genommen. Woher ist aber dieses kommen? Bloß daher, weil sowohl die Kleinen als die Großen nicht in Gerechtigkeit vor dir, o Gott, gewandelt und wider ihre Christenpflicht gehandelt. Drum hast du auch den Leuchter umgestoßen. |
De duisternis heeft op vele plaatsen de overhand genomen. Vanwaar is ze toch gekomen? Enkel omdat zowel de kleinen als de groten niet in gerechtigheid voor u, o God, gewandeld hebben en tegen hun christenplicht gehandeld. Daarom hebt u ook hun kandelaar omgestoten.
|
Aria [tenor] Jesu, lass uns auf dich sehen, dass wir nicht auf den Sündenwegen gehen. Laß das Licht Deines Worts uns heller scheinen und dich jederzeit treu meinen. |
Jezus, laat ons op u zien, opdat wij niet op zondige wegen gaan. Laat het licht van uw Woord helderder voor ons schijnen en u altijd zuiver weergeven.
|
Koraal [koor] Beweis dein Macht, Herr Jesu Christ, der du Herr aller Herren bist; beschirm dein arme Christenheit, dass sie dich lob in Ewigkeit. |
Bewijs uw macht, Heer Jezus Christus, u die de Heer van alle heren bent; bescherm uw arme christenheid, dat zij u looft in eeuwigheid. |
Preek gehouden op de 2e zondag van Pasen 28 april 2019 (Beloken Pasen of Quasimodo geniti – Als pasgeboren kinderen) in de St. Catharinakerk van de Protestantse Gemeente te Heusden n.a.v. Johannes 20: 24-31
Thomas ongelovig?
Ongelovige Thomassen kom ik in allerlei vormen en maten regelmatig tegen. De eerste, die ik elke dag zie, staat in mijn voortuin. Een klein beukenhaagje, dat zijn blad van de herfst nog vasthoudt, hoewel het al lente is en de nieuwe groene blaadjes zich al zichtbaar ontwikkelen. Deze beukenhaag gelooft niet, dat het lente is geworden. Hij denkt, dat het nog steeds herfst is. Hij houdt vast aan wat hij heeft en durft zich niet gewonnen te geven aan de nieuwe toekomst. Hij zit vol ongeloof, maar de lente zal uiteindelijk de doorslag geven en de herfstblaadjes zullen wegdwarrelen op de lentebries. Zo’n beukenhaag heet niet voor niets een ‘ongelovige Thomas’…
Dan kom je heel veel ongelovige Thomassen tegen in de politiek en in de wereld van de economie en de financiën, in de wereld van de energie en de duurzaamheid. Veel mensen geloven, dat het niet zo’n vaart zal lopen met de klimaatverandering of dat de wereldvrede bedreigd wordt. Zij wantrouwen de studies en de rapporten en halen hun schouders op. Na ons de zondvloed, denken ze dan en ze gaan over tot de orde van de dag en zetten hun leventje voort, zoals ze altijd deden.
Dat we op de drempel staan van een periode van enorme transities op de terreinen van economie, voedsel, transport, geldverkeer – dat geloven veel mensen niet. Zij denken, dat alles blijft, zoals het is, maar ik hoorde iemand onlangs zeggen, dat de veranderingen, die in de komende 20 jaar zullen voorkomen groter en ingrijpender zullen zijn dan die van de laatste 300 jaar bij elkaar. Thomassen geloven dat niet…
In de wereld van de kerk en het geloof komen ook heel veel Thomassen voor. Een jaar of 20 geleden werden zelfs aparte diensten voor en met hen georganiseerd, de zgn. Thomas Celebrations (of: - vieringen), die bedoeld waren om mensen, die het allemaal niet zo zeker meer wisten of wat waren afgedwaald van de kerk en haar rituelen een warm welkom te heten. Iedereen kon aanschuiven en als je je twijfels had dan kon je die gewoon uiten.
Dan liep ik jaren geleden elke dag een rondje met Thomas; zo heette onze hond. Hij kon eigenlijk niet anders dan een ‘ongelovige Thomas’ zijn, want al het menselijke was hem vreemd. Toch wist hij op den duur, wanneer het zondag was, want dan liet ik hem op een later tijdstip uit en wachtte hij geduldig tot zijn baasje zijn dienst had gedaan. Maar dit zondagsbesef had geen religieuze achtergrond, zodat ik hem, ondanks dat, toch een ‘ongelovige Thomas’ kon blijven noemen zonder dat hij zich daar overigens door beledigd voelde.
Zijn er nog meer ‘ongelovige Thomassen’? Nou, de man over wie het vanmorgen in het evangelie gaat, is toch in zekere zin een oude bekende, nietwaar? Het is iemand, die zekerheid wil hebben, die zich niet laat afschepen door mooie praatjes. ‘Hard evidence’, daar gaat het om. Je kunt toch niet alles zomaar voor zoete koek aannemen?
Ik wil ‘hard bewijs’, ik wil zeker weten, ik wil mijn vinger er achter krijgen, hoe het nu precies zit met die Jezus en zijn opstanding. Ik wil het kunnen verifiëren, zodat het helder en duidelijk is voor mij. Ik wil niet afgaan op loze praatjes en doorgegeven berichten.
Het is opvallend, dat Thomas zo vaak het woordje ‘ik’ gebruikt. Hij presenteert zich als de autonome, ‘self-centered’ mens, die zich buiten de kring van de leerlingen van Jezus heeft begeven – hij was er niet bij, die eerste keer: hij had zijn tijd verslapen of hij had er toch sowieso geen fiducie meer in – en nu, nu hij hun verhalen hoort, nu komt hij met zijn voorwaarden. OK, ik wil eventueel best geloven, maar alleen als ik Hem kan aanraken en voelen.
‘Ik’…ik bepaal, hoe en wanneer ik zal gaan geloven. Als aan al mijn voorwaarden is voldaan dan zal ik zeker ook gaan geloven.
Ik herken dat wel. Bij anderen, bij mijzelf. Hoe vaak hoor ik mensen niet zeggen, dat ze best zouden willen geloven, als God maar meer van zich liet horen of als de wereld niet zo’n puinhoop was of als wetenschappelijk was bewezen, dat de Bijbel historisch van a tot z klopt of als ik een stem in mijn hart hoorde, die zei, dat ik een kind van God ben of als ik plotseling van mijn ziekte zou genezen zijn of als ik zeker wist dat God bestond….ja, dan….
Thomas is niet een vreemde, verre figuur, maar hij zit in ieder van ons. Het aardige is, dat hij Thomas Didimus genoemd wordt. Dat kan ‘de twijfelaar’ betekenen, maar ook ‘tweeling’. Voortdurend op twee gedachten hinken. Zowel in ‘tweeling’ als in het woord ‘twijfel’ zit het woord ‘twee’ verstopt. Steeds maar afwegen, het ene of het andere, wat is waar, wat is niet waar, wat is zeker en wat niet?
Geloof is altijd vermengd met twijfel. Als je eerst wilt zien en dan geloven dan is het geen geloven meer, maar ‘aanschouwen’. De Hebreeënbrief-schrijver probeerde ‘geloof’ ook al onder woorden te brengen en hij schreef zoiets als, dat het geloof het bewijs is van de dingen die men niet ziet. In ‘geloven’ zit altijd iets van een ‘waagstuk’, een overgave, een ergens door gegrepen zijn en er niet van kunnen loskomen, op hoop van zegen. “Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp”.
Thomas is mijn tweelingbroer. Hij lijkt sprekend op mij en ik op hem: twee druppels water.
Na acht dagen gaat geloof over in aanschouwen. Dan verschijnt de Heer aan Thomas en mag hij voelen en wordt zijn tasten een zeker weten. Ja, Hij is het, mijn Heer en mijn God!
De acht staat voor de eeuwigheid. Het is 7 + 1, d.w.z. de aardse tijd overtroffen.
In de wiskunde is ook niet voor niets de liggende 8 het symbool voor ‘oneindigheid’. De twijfel en de onzekerheid voorbij, geloven dat is overgegaan in aanschouwen.
Geloven is zien wat je nog niet ziet. Het is uitgaan van wat nog moet komen. Het is je laten meeslepen door de lijdende en opgestane Heer, die zelfs in zijn verheerlijkte gedaante zijn wonden met zich meedraagt. Alles gaat voorbij, maar niets gaat verloren.
Er is onlangs een mooi boek verschenen van de Tsjechische priester Tomas Halik, dat als titel heeft “Raak de wonden aan”. Het gaat over de wonden van Jezus, die hij opliep in het aardse bestaan en die hij meenam in zijn verheerlijkte bestaan. Alles draagt de tekenen van het lijden van Jezus, zegt Halik en wij zullen de wonden moeten aanraken om God werkelijk te kunnen ontmoeten. Wij denken bij God aan het volmaakte en het harmonieuze en het perfecte, maar Thomas ontdekte God in de wonden van de verheerlijkte Christus. Hij komt dan tot de meest uitgesproken belijdenis, wanneer hij zegt: mijn Heer en mijn God…of beter: mijn Heer, ja, mijn God! Om God te ontmoeten moet je niet wegvluchten van de wonden van deze wereld, maar er a.h.w. diep op in gaan. Je moet ze a.h.w. met de handen tasten, je vinger er achter krijgen en in de gewonde en gehavende medemens de presentie van de Christus zien en ervaren. Wat je aan een van mijn minste broeders of zusters hebt gedaan heb je aan Mij gedaan, zal de Mensenzoon zeggen.
Of Thomas daadwerkelijk zo handtastelijk is geworden is voor mij nog een vraag. De schilder Hendrik ter Bruggen uit de 17e eeuw dacht van wel. Het lijkt wel op de werkwijze in een laboratorium, pen en papier erbij en de bril er bij op: goed kijken en voelen, handen en vingers in de aanslag, want je vergist je zo maar.
Ik denk eerder, dat Thomas zo overweldigd was door de verschijning van de Heer en zo verrast was door de uitnodiging van de Opgestane Heer om zijn proefondervindelijk bewijs uit te voeren, dat het daar helemaal niet meer van kwam. Hij was zo gegrepen door zijn onverwachte verschijning, zo overrompeld door de goedheid en welwillendheid van de Heer, die zei: toe maar, tast maar toe…dat Thomas zich meteen gewonnen gaf en zei: mijn Heer, mijn God!
Nu heb ik God gezien. God is niet ver weg, hoog in de hemel en onaantastbaar en ongenaakbaar: maar hier is Hij, zo nabij, zo kwetsbaar, zo menselijk, hier in dit naakte en doodse bestaan is Hij en doet Hij zich kennen als de verwonde Levende.
De ongelovige Thomas is een buitengewoon gelovige Thomas: Didymus heet hij, tweeling of twijfelaar. Zo verbeeldt hij precies ons eigen geloof en ongeloof, het is een voortdurend heen en weer gaan. Soms wil je meer bewijs en denk je, dat je overtuigd moet worden door zgn. ‘harde bewijzen’, maar dan weer laat je je overtuigen door zijn aanspraak en is het voldoende, wanneer je je naam hoort roepen: “Thomas!, kom maar dichterbij. Wees niet zo ongelovig en hink niet altijd op twee gedachten, Ik ben het!” En Hij biedt zichzelf aan aan ons– zoals wanneer Hij ons de tekenen van brood en wijn aanreikt en zegt: dit is mijn lichaam , gebroken, verwond en overgegeven voor u!
En – tenslotte - “wees zelf Mijn lichaam in deze wereld! En kijk niet vreemd op, wanneer je wonden en verminkingen oploopt. Wantrouw een perfecte, zuivere kerk; want de ware kerk herken je vooral aan mijn wonden”.
God en/in het lijden
Een systematisch-theologische verkenning ‘De Passione Jesu Christi’
Lezing in de passieweek van 2019
woensdag 17 april
in de Grote of Mariakerk
Inleiding
Ik moet u allereerst bekennen, dat het wel met enige schroom en terughoudendheid is, dat ik vanavond dit beladen en geheimnisvolle onderwerp wil inleiden. Waar je eigenlijk niet over kunt spreken, daarover moet je zwijgen. Maar anderzijds is het ook zo, dat waar je niet over wilt of kunt zwijgen, daarover moet je spreken – en als je er niet over kunt spreken, zing er dan van.
Zo zullen we vanavond heen en weer gaan tussen zwijgen en spreken, zingen en de hand op de mond doen, omdat we niet verstaan. Al ons spreken en denken is omgeven met verwondering en verbijstering, maar ook kan de vonk van innerlijke vreugde ontvlammen, wanneer wij de diepgang en de reikwijdte van wat op Golgotha gebeurd is vernemen en proberen te verstaan – en vooral daaruit proberen te leven.
Want laat dit ook vooreerst gezegd zijn: bij al onze pogingen om de betekenis van het kruis te doorgronden moeten wij altijd bedenken, dat het in het christelijk geloof uiteindelijk nooit gaat om een denkactiviteit, maar dat alles altijd gericht is en moet zijn op wie wij zijn en hoe wij zullen leven en handelen.
Dit allemaal even vooraf om helder te krijgen en te hebben, dat wij ons bewust moeten zijn van onze beperkingen en dat alles wat gezegd wordt over het kruis ‘duidingen’ zijn – en dat geldt evenzeer voor de evangelisten als voor de apostelen, voor de theologen van later datum en voor onszelf. Al ons kennen is ten dele en wat wij erover zeggen en denken is ‘stukwerk’, voorlopig en fragmentarisch.
Anselmus en de Heidelberger Catechismus
Dat geldt ook voor de traditionele verzoeningsleer, zoals die aan de hand van enkele opmerkingen van de apostel Paulus door Anselmus van Canterbury in de middeleeuwen is ontwikkeld in zijn beroemd geworden uiteenzetting ‘Cur Deus homo?’ – Waarom is God mens geworden? De vraag op zich stellen is misschien al tamelijk vrijmoedig en misschien wel overmoedig, maar dat even daargelaten – Anselmus probeert inzichtelijk te maken, waarom het noodzakelijk was, dat God in Christus Jezus mens geworden is, namelijk om op die wijze de breuk, die er was tussen God en mensen te herstellen.
En in dat herstel van die breuk, in het weer goed maken tussen God en mensen, neemt het lijden en sterven van Jezus een cruciale plaats in.
In hoofdlijnen komt zijn redenering hier op neer: door de zonde, door van God af te vallen (zoals Adam in het paradijs al deed) is God vertoornd geraakt op de mensen, want Hij was in feite in zijn eer aangetast. De mensen stonden bij God in het krijt, maar konden daaraan niet zelf voldoen. Hun mogelijkheden schoten en schieten te kort. Eigenlijk zou God de mens(heid) moeten straffen, maar om daar aan te ontkomen zendt Hij zijn Zoon, die de straf op zich neemt en zo betaalt Hij voor de zonden van de mensheid. Er vindt een soort ruil plaats. De toorn en de straf van God komen neer op Jezus, die zelf in feite onschuldig is, en zo komt alles in orde tussen God en mens.
Deze redenering vertoont natuurlijk een nogal uitgesproken Godsbeeld en ook wordt de verhouding tussen God en mensen in strenge juridische termen voorgesteld. Het past ook zeer zeker binnen de denk- en leefwereld van de middeleeuwse mens, waarbij de koning of de leenheer absolute macht heeft en de onderdanen gehoorzaamheid verschuldigd zijn en bij overtreding moeten boeten.
In de Heidelberger Catechismus wordt de theorie of de theologie van Anselmus op de voet gevolgd in de Zondagen 3 t/m 6. Het is een rationaliserende poging om het lijden en sterven van Jezus een vooraf reeds bedoelde functie te geven in het plan van de verzoening, zoals God dat bedacht heeft. God is daarbij de eisende en de bedenkende partij, Jezus is de uitvoerende partij en de mens is de passieve en ontvangende partij.
Er zit een zekere onontkoombare ‘anangke’ in, een onontbeerlijke noodzaak, dat lijden en sterven onmisbaar zijn in dit drama en dat Jezus een figuur moet zijn, die zowel God als mens is. Want alleen zó kan hij de functie van Middelaar op zich nemen
Ook is het belangrijk op te merken, dat er een tegenstelling wordt aangenomen tussen Gods rechtvaardigheid en zijn barmhartigheid. Terwijl de bange en bekommerde vragensteller, die beeft voor het a.s. gericht van God, waarin hij niet staande kan blijven, vraagt of God dan niet barmhartig is, dan is het stellige antwoord van de Catechismus: Ja, Hij is wel barmhartig, maar óók rechtvaardig. En God wil vooral en allereerst, dat Hij aan zijn recht komt of dat aan zijn rechtvaardigheid voldaan wordt. De barmhartigheid van God is daaraan ondergeschikt, zo wordt in feite gezegd.
Bij dit beeld van God en bij wat wij onder zijn rechtvaardigheid hebben te verstaan zijn vele kanttekeningen te plaatsen, maar dat komt in de loop van mijn verhaal wel aan de orde.
Voor nu laat ik dit beeld staan: de klassieke verzoeningsleer veronderstelt een toornige God, die Zijn Zoon zendt in de wereld om de straf en de toorn te dragen en te ondergaan in zijn lijden en dood. Hij doet dat voor ons en buiten ons om, hoewel het onze schuld is die Hij te dragen krijgt. Deze offerbereidheid van Jezus bewerkt een helen van de breuk tussen God en mensen en door het geloof in Jezus Christus hebben wij nu toegang gekregen tot een verzoende God, die niet meer straft en toornt.
In de westerse christenheid is deze visie, die o.h.a. wordt gezien als de enige bijbelse en m.n. paulinische visie, populair geworden en velen hebben er troost en bemoediging uit geput. Maar er zijn ook (terechte) kritische kanttekeningen bij te plaatsen en dat is dan ook gebeurd. Ik zal nu vier theologen en hun gedachten hierover aan u voorstellen en van hen horen, hoe zij denken over de betekenis van het kruis.
Paul Tillich (1886-1965) over de anselmiaanse verzoeningsleer
Ik wil nu graag horen wat de Duits-Amerikaanse theoloog en filosoof Paul Tillich over deze dingen te zeggen heeft. Hij is natuurlijk allang geen modern theoloog meer te noemen, omdat hij al meer dan 50 jaar geleden is overleden en geboren is in de vóór-vorige eeuw. Toch is hij iemand geweest, die de theologie ‘bij de tijd’ heeft gebracht en hij is het vooral geweest, die in gesprek met de ‘modern-denkende’ mens de relevantie van het evangelie aan het licht heeft willen brengen. Hij doet dat in gesprek met filosofen, psychologen en kunstenaars, allereerst in Duitsland in de academische wereld van de Weimar republiek na de 1e WO, maar vooral ook na 1933 in de VS als lector aan een protestants seminarie in New York en de laatste paar jaar van zijn leven als professor aan de Harvard University. Hij verzamelde een groot aantal academici om zich heen en hij probeerde de boodschap van het christendom zo te vertalen en te interpreteren, dat het ‘verstaanbaar’ en relevant was ook in die ‘wereld’ en zo eigenlijk voor iedereen, hoewel hij vooral de taal van de academicus sprak.
Om kennis te maken met de denkwereld van Paul Tillich kun je het beste allereerst kennis nemen van zijn 3 bundels preken, die zowel in het Duits als in het Engels verschenen zijn en een groot deel daarvan heb ik zelf vertaald in het Nederlands en die kun je vinden op mijn website over hem www.paultillich.nl
Maar hij heeft vooral bekendheid en waardering gekregen door de publicatie van zijn Systematische Theologie, dat in 3 banden is verschenen en in 5 delen is opgebouwd: deel 1 gaat over ‘Verstand (Ratio) en Openbaring’, deel 2 over ‘Het Zijn en God’, deel 3 over ‘Onze existentie en de Christus, waarin hij de verschijning van Jezus Christus typeert als het Nieuwe Zijn’, deel 4 ‘Het leven en de Geest’ en deel 5 over ‘De geschiedenis en het Koninkrijk Gods’.
Voor ons vanavond is van belang om even te luisteren naar zijn opmerkingen, die hij plaatst bij de anselmiaanse verzoeningsleer. Hij schrijft daarover in deel 3 (onze existentie en de Christus): als hij de werkelijkheid van de Christus gaat ontvouwen dan doet hij dat in een vijfslag, wanneer hij achtereenvolgens stilstaat bij a. Jezus als de Christus, b. het nieuwe Zijn in Jezus als de Christus, c. de betekenis van de christologische dogma’s, d. de universele betekenis van de verschijning van Jezus als de Christus in zijn weg en werk en dan tenslotte e. het nieuwe Zijn in Jezus als de Christus als de macht van verlossing. In dat laatste onderdeel gaat hij dan in op de vraag hoe verlossing en het nieuwe Zijn zich tot elkaar verhouden en wat het betekent, wanneer gezegd wordt dat Jezus Verlosser en Middelaar is en ‘en passant’ gaat hij daarbij dan in op de zgn verzoeningstheorieën, die in de loop der geschiedenis zijn ontwikkeld en hij probeert daarna een paar principes te formuleren, die voor een toekomstige verzoeningsleer van belang zijn.
Als we het over verzoening hebben dan spreken we eigenlijk over de effecten of over de werking van het nieuwe Zijn in Christus Jezus. God handelt zodanig in Christus Jezus, dat Hij daarin de vervreemding, die er is tussen God en mensen, overwint en de daarmee samenhangende schuld terzijde stelt. Dit goddelijke handelen is eigenlijk pas effectief, wanneer de mens daarop in geloof antwoordt. Zo heeft de verzoening volgens Tillich dus een objectieve en een subjectieve zijde.
Tillich staat uiteraard ook stil bij de theorie of theologie van Anselmus en hij herkent daarin die objectieve en subjectieve kant, m.a.w. het objectieve gebeurt buiten de mens om, is a.h.w. de afhandeling van een contract tussen God en Christus, maar deze ‘fixing of the evil’ heeft ook een subjectieve kant, wanneer de mens beseft, dat hij voor God niet kan bestaan, telkens tot boete en inkeer moet komen en met een beroep op Jezus toch tot God mag naderen en Hem dankzij Christus toch gunstig gezind vindt. Zo heeft de anselmiaanse theologie grote invloed gehad op persoonlijke vroomheid van mensen, op de liturgie, op kerkliederen etc. en dat verklaart de grote populariteit van deze zienswijze, aldus Tillich.
Nu stelt Tillich een paar principes of uitgangspunten voor, die van belang zijn bij het nadenken over en formuleren van een leer van de verzoening.
Hij stelt allereerst, dat het Gód is en God alleen, die de verzoening bewerkt of aanbrengt. God kan niet van Jezus’ werk afhankelijk zijn: daarom is het beter te zeggen, dat Jezus als drager van het nieuwe Zijn het verzoenende handelen van God bemiddelt bij de mensen.
Het tweede uitgangspunt is, dat er geen tegenstelling kan bestaan tussen Gods verzoenende liefde en zijn vergeldende gerechtigheid. Uitoefenen van gerechtigheid is namelijk de uitwerking van de liefde – gerechtigheid is liefde ‘in actu’ en daarom kan er in God geen conflict tussen beide bestaan (zoals wel in Anselmus’ leer en de HC het geval is).
Ten derde: Gods verzoenend handelen kan het beste verstaan worden als zijn deelname aan de existentiële vervreemding van de mens met alle zelf-verwoestende gevolgen van dien. In de figuur van Jezus aan het kruis wordt die deelname van God aan de menselijke vervreemding manifest. En zo is het kruis van Christus een manifestatie geworden, een manifestatie van Gods deelname aan het lijden der wereld. Het kruis moeten we daarom niet zien als de oorzaak van de vergeving van onze schuld, maar als de manifestatie ervan.
Het lijden van God aan het kruis en zo zijn deelname aan de menselijke vervreemding is niet een vervanging of ‘Ersatz’ van ons lijden, maar het is een wederzijdse deelname van God aan ons lijden, maar het is ook onze deelname aan het nieuwe Zijn, dat in Christus verschenen is. Precies wat ook Paulus benadrukt als hij stelt, dat als wij met Christus zijn gestorven wij ook met Hem zullen opstaan en leven.
Tot zover een paar gedachten van Paul Tillich hierover.
Jürgen Moltmann (geb. 1926): “Der gekreuzigte Gott”
We zijn nu toe aan een korte bespreking van ons onderwerp aan de hand van een bekende publicatie van Jürgen Moltmann, “Der gekreuzigte Gott”, dat in 1972 is verschenen en vele malen is herdrukt en vertaald.
Eerst iets over Moltmann zelf. Hij is inmiddels 93 jaar oud en op youtube kun je diverse lezingen van hem vinden, die hij in zijn lange en arbeidzame leven heeft gehouden in diverse landen en bij verschillende gelegenheden. Duits is zijn moedertaal uiteraard, maar zijn lezingen zijn vaak in het Engels en al zijn boeken zijn ook in het Engels verschenen. Hij heeft een onderkoeld gevoel voor humor, vind ik, wanneer hij bijv. voorafgaand aan een lezing door de voorzitter wordt geïntroduceerd en wordt geprezen om zijn inzichten en zijn vele publicaties en verdiensten, dat hij dan opmerkt, dat hij met genoegen heeft geluisterd naar deze inleider, maar dat hij zich wel afvroeg of alles ook werkelijk zo was.
Ook vroeg een student hem eens of hij zichzelf beschouwde als een pessimist of een optimist, waarop hij antwoordde: een optimist, want anders zou ik een pessimist zijn…
Jürgen Moltmann werd in 1926 geboren in Hamburg en groeide op in een seculier milieu. Na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog – hij vocht als Duits soldaat bij de slag om Arnhem - heeft hij naar eigen zeggen voor het eerst de realiteit van God ervaren.
Ook verloor hij verschillende van zijn vrienden tijdens een geallieerd bombardement van Hamburg. Zijn vrienden sneuvelden, maar hij bleef leven…waarom? zo vroeg hij zich af.
Zijn kennismaking met het christelijk geloof gebeurde tijdens zijn gevangenschap als Duits soldaat van 1945-1947, eerst in België en later in Schotland. Moltmann ontmoette toen in het kamp een groep christenen en door een Amerikaanse geestelijke werd hem een boekje met het Nieuwe Testament en de psalmen gegeven. Hij werd gegrepen door het christelijk geloof en getuigde later: ‘I didn’t find Christ, he found me.’ In zijn gevangenschap had hij een dialectische ervaring van God als bron van hoop enerzijds en van Zijn aanwezigheid in het lijden anderzijds. Deze gebeurtenis legde de basis voor twee grote thema’s in zijn theologie: hoop en lijden. Hoop fundeerde Moltmann op de opstanding van Christus, en Gods aanwezigheid in het lijden op het lijden van God in Christus.
Na zijn terugkeer in Duitsland in 1948 ging hij theologie studeren aan de Universiteit van Göttingen, een instituut met professoren die volgelingen van Karl Barth waren en betrokken bij de ‘Bekennende Kirche’ (belijdende kerk) in Duitsland. Moltmann gaat daar aan het werk in een poging een theologie te ontwikkelen die de ‘overlevenden van zijn generatie’ zou bereiken. Hij had de hoop dat het voorbeeld van de ‘Bekennende Kirche’ na de oorlog zou worden herhaald door middel van nieuwe kerkelijke structuren. Hij en vele anderen raakten echter teleurgesteld toen ze zagen dat in plaats daarvan werd voortgeborduurd op de situatie van de staatskerk. In 1952 beëindigde Moltmann zijn studie theologie, werd pastor in Bremen en in 1959 professor aan de Lutherse Hogeschool in Wuppertal. Daarna kreeg hij een aanstelling als docent en onderzoeker in Bonn en uiteindelijk ook aan de Universiteit van Tübingen. Van 1967 tot 1994 was hij in Tübingen professor in de systematische theologie. Met het verschijnen van zijn boek Theologie der Hoffnung in 1964 kreeg hij brede bekendheid. Dit was het eerste boek van zijn grote trilogie van vroege werken. De andere twee waren Der gekreuzigte Gott (1972) en Kirche in der Kraft des Geistes (1975).
Moltmann benadert het ‘probleem’ van het kruis – als ik het even zo noemen mag – op een heel andere manier dan Anselmus en de Catechismus. Meer doordenkend in de lijn van Luther, die worstelde met de vraag hoe God van God verlaten kon zijn, komt Moltmann tot de gedachte, dat het kruis iets, ja alles onthult van wie God is.
In de theologie van Anselmus en de Catechismus draait het vooral om de vraag wat het kruis voor óns te betekenen heeft, wat de betekenis ervan is met het oog op onze redding en zo is het een onderdeel geworden van de leer over de verzoening en verlossing (de soteriologie).
Maar voor Moltmann gaat een andere vraag zich voordoen, namelijk wat betekent het kruis voor God zelf en voor ons beeld van Hem?
De oudere theologie had altijd een onderscheid gemaakt tussen de goddelijke en de menselijke natuur van Jezus. Naar zijn goddelijke natuur kon hij niet lijden, alleen zijn menselijke natuur was vatbaar voor lijden en dood. Maar zo ontstond er eigenlijk een soort dubbelpersoon, een dualistische figuur, die in werkelijkheid maar ten dele onze lot- en bondgenoot kon zijn.
Voor Moltmann zijn dit onbegaanbare en heilloze denkwegen. Moltmann gaat niet uit van een twee naturenleer, waarbij ook bij voorbaat al vaststaat wie of wat God is en wat de mens is, zodat je beide grootheden netjes kon scheiden en uit elkaar kon houden. Maar hij stelt vast, dat wat Jezus doet en aan Hem geschiedt het verhaal van God is. Aan Jezus, zijn lijden, sterven en opstanding lezen wij af, wie God is.
Het beeld van God, dat wij zelf ontworpen hebben door alle kenmerken die niet ‘des mensen’ zijn aan God toe te schrijven of andere positieve eigenschappen van de mens tot in het oneindige op God te projecteren, is volgens Moltmann aanvechtbaar en verhindert ons om God in het lijden te kunnen zien. Wij hebben op filosofische gronden een metafysische God ontworpen, die geen relatie kan hebben met het lijden, want dat is menselijk en vreemd aan God, zo vinden wij. God is in principe a-pathisch. En zo komt de lijdende Jezus tegenover de niet mee-lijdende God te staan. Maar een a-pathische God is geen God van liefde maar van onverschilligheid. Je kunt die twee niet in een eenheid zien. Liefde veronderstelt begaan zijn met het lijden: die twee zijn onlosmakelijk verbonden.
Daarom is dat a-pathische beeld van God een verwrongen en ook on-bijbels beeld van God: God verschijnt ook in het OT helemaal niet a-pathisch, maar eerder sym-pathisch. God is juist heel erg sym-pathiek, beslist niet on-sympathiek.
Hij is begaan met het lijden van Israël in slavernij en Hij gaat mee in de ballingschap en zo redt en bevrijdt Hij zijn volk steeds en voort-durend.
Zo wil Moltmann het lijden van Jezus zien als een gebeuren in God en in plaats van het lijden op te splitsen over twee naturen, wil hij het juist zien als plaats vindend in Gods drie-eenheid. M.a.w. wij moeten proberen het kruis trinitarisch te verstaan.
Het gaat uiteindelijk niet om de vraag of wij God wel kunnen plaatsen in dit lijdensgebeuren, maar de vraag is, hoe wij Gods wezen kunnen afleiden uit dit lijdensverhaal. God identificeert zich met het lijden en sterven van Jezus en zo daalt God zelf af in de diepste diepte, waarin de mens zich bevindt, zodat geen enkel mens van God verlaten kan en zal zijn. Dat is de grondeloze liefde van God, dat Hij ons tot het uiterste nabij is, zelfs in onze Godverlatenheid en ons door zijn levendmakende Geest het leven schenkt.
Het kruis laat ons op een indringende manier zien, dat Gods liefde tot het uiterste gaat en dat Hij tot in onze diepste diepten met ons begaan is.
Zo heeft Moltmann met deze studie een belangrijke bijdrage geleverd aan een ander en nieuw verstaan van het passie- en paasgebeuren, waarbij de Vader niet tegenover de Zoon wordt geplaatst, maar de Vader en de Zoon in eenheid dit lijden ondergaan, waarbij de Vader evenveel verdriet en pijn ervaart als de Zoon en dat de vraag over de Godverlatenheid van Jezus daardoor ook een binnen-trinitarisch zelfgesprek wordt, zoals ook Paulus kan zeggen, dat dat ook voor onze eigen gebeden geldt, dat het de Geest zelf is die ze woordeloos in ons uitdrukt en dat de Geest van God in ons bidt. Zo kunnen we ook de schreeuw van Jezus om God horen en zien als een schreeuw in en van God zelf.
Deze hulpeloosheid en krachteloosheid van God is echter tegelijkertijd zijn kracht en zijn glorie, want zo baant Hij de weg naar zijn Rijk van liefde, gerechtigheid en vrede.
Tomàs Halík (geb. 1948): “Raak de wonden aan”
De volgende gids, die ons een weg kan wijzen in het labyrint van deze passieweek is Tomas Halik, geboren in Praag in 1948. Hij studeerde sociologie, filosofie en psychologie en hij werd in de jaren van het communistische bewind een leidende figuur in de ondergrondse kerk in Tsjecho-Slowakije en door dit bewind gezien als een staatsgevaarlijk persoon. Na de Praagse lente (1968) werkte hij nauw samen met de voormalige dissident en later president (1989-2003) geworden Vaclav Havel. Hij kreeg vele onderscheidingen voor zijn boeken en lezingen door de hele wereld. Zijn boeken zijn in 11 talen vertaald en ook bij het Vaticaan is hij een gezien en ge-ëerd man, vooral om zijn apologetische openheid in het gesprek met atheïsten.
In het Nederlands zijn o.a. verschenen ‘Geduld met God’, ‘Ik wil dat jij bent’ en onlangs – en daarover wil ik een paar dingen aanreiken – ‘Raak de wonden aan’.
In dit boek borduurt Halik voort op de lijn, die Moltmann heeft uitgezet, maar hij geeft er een andere wending aan. Gaat het bij Moltmann vooral om de vraag wie God is en of het mogelijk is God te zien in de gekruisigde Jezus. Ja, zegt Moltmann dan, als wij trinitarisch geloven en denken is het zelfs noodzakelijk te spreken over de gekruisigde God. Aan het gebeuren op Golgotha leren wij God kennen, niet als een verre God, maar juist als een nabije God. Moltmann is bezig geweest een nieuw hoofdstuk te schrijven in de leer over God.
Zoals gezegd borduurt Halik daar op voort, maar hij vraagt aandacht voor een aantal andere consequenties. Het lijden van Christus heeft vooral ook gevolgen voor onszelf, hoe wij zelf omgaan met lijden en tekorten, hoe wij die tegenkomen in de wereld om ons heen en in onszelf en dat we dan niet hard moeten weglopen en moeten roepen: waar is God nou? Nee, integendeel, we zullen God juist ontmoeten in de lijdende naaste en zijn of haar wonden moeten aanraken en voelen.
Het is duidelijk, dat Halik hier het verhaal van Thomas uit het Evangelie (dat is trouwens ook zijn eigen voornaam!) voor ogen heeft, die afwezig was geweest bij de eerste verschijning van de opgestane Heer. Maar als hij de verhalen van zijn medebroeders over de verschenen Heer hoort reageert hij vol ongeloof en scepsis. En dan spreekt hij de legendarische woorden: als ik mijn vinger niet steek in zijn zijde en de wonden niet kan aanraken, die hij heeft opgelopen, dan zal ik niet geloven. Of anders gezegd: ik zal pas geloven, wanneer ik werkelijk zijn wonden kan zien en aanraken.
Meestal is Thomas weggezet als een ongelovige Thomas, die een zetje moest krijgen om uiteindelijk in een gelovige Thomas te veranderen. Halik ziet dat anders: voor hem is Thomas eigenlijk een voorbeeld-gelovige. Doordat hij de Opgestane kan aanraken en voelen komt hij tot zijn belijdenis: mijn Heer en mijn God! En die uitspraak raakt dicht aan die van Moltmann, omdat ook hier de wonden en het lijden verbonden worden met de naam van God. Hoe is God present in deze wereld? wel, in de wonden van Christus, in het lijden van de mensen.
Wij geloven in een gekruisigde Jezus, een gewonde Jezus. En in zijn wonden draagt Jezus alle wonden van de wereld en de mensheid. Ook die wonden mogen wij aanraken. Wie de pijn in de wereld niet serieus neemt, kan God niet belijden, stelt Halik.
Dit geloof in Jezus als de lijdende en de verwonde heeft dus gevolgen voor de wijze, waarop wij de lijdende mensheid zien. Het doet ook denken aan Matth. 25, waar de Zoon des mensen zijn oordeel uitspreekt over de volken en hen bevraagt op hun mededogen t.a.v. de vluchtelingen, de gevangenen, de hongerlijders en de zieken: heb je hen bezocht? Iets voor hen gedaan?, zo vraagt Hij. En dan legt de Mensenzoon zelf de verbinding met zichzelf, als hij zegt, dat zo dat aan één van zijn minste broeders of zusters is gedaan, dat dan aan Hém is gedaan. Zo identificeert de Mensenzoon zich met de lijdende en onderdrukte mensheid.
Er zijn veel mensen, zo zegt Halik in dit boek, die het geloof in God zijn kwijtgeraakt vanwege het enkele feit dat er lijden en kwaad in de wereld bestaan. Natuurlijk heb ik dat ook wel eens gedacht, zo bekent Halik dan, maar voor mij leidde dit gebrek juist naar God toe, het werd mijn dorst naar God. Wanneer de wereld volmaakt zou zijn, zou zij zelf God zijn en zou er hier geen vraag naar God bestaan. Als er alleen een harmonische, ongeschonden werkelijkheid zou zijn, waarin God zichzelf als in een ongebroken spiegel zou waarnemen, dat zou niet mijn God, niet de God van de Bijbel, niet de God van mijn geloof zijn. De geschiedenis die de bijbel vertelt is geen lieflijke idylle, maar een verontrustend drama. De wereld, waarover de Schrift spreekt, heeft bloedige en pijnlijke wonden en de God, die zij belijdt, draagt die eveneens. In het evangelieverhaal toont God zich als een gewonde God.
God verschijnt aan ons in het vuur van het lijden, aan het kruis. Wij horen zijn stem alleen als wij ons kruis op ons nemen en bereid zijn ook zelf de lasten van anderen te dragen, wanneer de littekens van de wereld – zijn littekens – een bevel voor ons worden.
Moltmann haalde het lijden van Jezus binnen in de trinitarische Godsgedachte, zodat ons beeld van God wordt bijgesteld – een wending van een metafysisch, ‘a-pathisch’ , onpersoonlijk en abstract Godsbeeld naar een concreet, ‘sym-pathisch’ en menselijk Godsbeeld.
Halik ziet het lijden van Jezus als het lijden van de mensheid en hoort er een appèl in om met aandacht en compassie op het lijden van de mensheid in te gaan. ‘Raak de wonden aan’, alleen zo heeft jouw geloof in de Christus betekenis, niet alleen voor jezelf, maar ook voor de ander. Kortom, Halik verbindt het kruis met een ethiek van aandacht, liefde en zorg voor de verwonde mens en wereld.
Tom Wright (geb. 1948) over Goede Vrijdag als het begin van een revolutie
Tenslotte nog iets over het boek van Tom Wright, anglicaans theoloog, die momenteel hoogleraar is aan een Schotse universiteit (St. Andrews). Zijn boek ‘Goede Vrijdag. De dag dat de revolutie begon’ verscheen in 2016 en heeft al 2 drukken in Ned. vertaling beleefd. De ondertitel van de oorspronkelijke uitgave geeft eigenlijk preciezer de bedoeling van zijn studie aan dan de Ned. vertaling. Daar heet het: ‘Reconsidering the Meaning of Jesus’s Crucifixion’ of (vrij) vertaald: de betekenis van Jezus’ kruisdood opnieuw overwogen.
Dat doet hij dan ook inderdaad grondig en uitvoerig. Het is een boek van ca. 400 pagina’s geworden en hij loopt alle belangrijke passages in het NT over het kruis langs om te achterhalen wat daar precies gezegd en bedoeld wordt. Een bekende passage is natuurlijk, dat Jezus is gestorven voor onze zonden, maar Wright wil weten, wat dat betekent. En hij onderzoekt dat door zo’n uitdrukking in een grotere context te plaatsen en hij stelt dan, dat het hier niet zozeer om morele misstappen gaat van individuen, maar je moet zo’n uitdrukking zien in het lange verhaal van God en Israël – hij voert als belangrijkste getuige Jesaja 40-53 op, die het einde van de ballingschap aankondigt, waarmee geboet zal zijn voor de overtredingen van de voorvaderen. Er kan een nieuw begin gemaakt worden in het land en de tempel zal herbouwd worden en de ware aanbidding van God kan weer plaatsvinden. Zo zou het gaan, maar zo is het niet gegaan, want Gods bedoelingen met zijn volk om een koninklijk priesterschap te zijn werden toch weer geen werkelijkheid. En dan komt Jezus, die die hele geschiedenis a.h.w. op zich neemt, de personificatie ervan wordt – en daarom spelen de tempel en de rituele feesten, zoals het Pascha ook zo’n belangrijke rol aan het einde van zijn leven – en hij brengt die geschiedenis van God en zijn volk tot zijn bestemming en vervulling.
En zo wordt Wright niet moe om het hele gebeuren van kruis en opstanding te herleiden tot het oorspronkelijke verbondsverhaal tussen God en zijn volk. En de bedoeling daarvan was en is, dat er sprake zal zijn van de ware aanbidding van God en dat de mensheid een koninklijk priesterschap zal zijn, zal leven als licht voor de wereld, een nieuwe mensheid zal vormen, zoals God oorspronkelijk bedoeld had.
In de christelijke traditie en uitleg van de gebeurtenissen aan het einde van Jezus’ leven is daar weinig van overgebleven, zo oordeelt Tom Wright. We begaan in het populaire christelijke denken van onze dagen een driedelige vergissing. Hij zegt het een beetje op een academische manier, maar legt het ook meteen uit, wat hij bedoelt: er is sprake van een platonisering van onze eschatologie d.i. we hebben het altijd over onze zielen die naar de hemel gaan, maar het gaat in de Schrift over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde; ten tweede heeft er een moralisering van onze antropologie plaatsgevonden d.w.z. alle aandacht gaat uit naar de vraag of men zal slagen voor het toelatingsexamen aan de hemelpoort, terwijl het in de Schrift gaat om de vraag, hoe wij hier en nu gestalte geven aan onze roeping. En het effect daarvan is weer, dat er een paganisering van de soteriologie plaatsvindt d.w.z. ons denkbeeld van de redding of verlossing gaat gepaard met een heidens beeld van God, die alles in het werk moet stellen om zijn toorn te stillen, terwijl het helemaal niet gaat om een vertoornde God, maar juist om een liefdevolle God, die zichzelf prijsgeeft: ‘Alzo lief heeft God de wereld gehad’ – de bekende zin uit Johannes 3 vormt het hart van het evangelieverhaal : het kruis als zelfexpressie van de liefde van God.
Als Paulus schrijft dat Jezus is prijsgegeven om onze zonden moet dat niet teruggebracht worden tot de gangbare formule: wij zondigden en God strafte Jezus en nu zit het weer goed met ons. Nee, de geschiedenis doet er toe. Israël was de plaats waar het gewicht van de zonden der wereld zwaar drukte, waar de verbanning van Adam en Eva uit de hof werd opgevoerd aan de rivieren van Babel. De geschiedenis doet er dus toe, omdat redding in het NT niet wordt gezien als ontsnapping aan de wereld van ruimte, tijd en materie, maar juist als haar verlossing. De dood van Jezus was het ogenblik waarop de grote poort van de mensheidsgeschiedenis, vergrendeld met ijzeren balken en overwoekerd door giftig onkruid, opensprong zodat de Schepper zijn verzoeningsproject tussen hemel en aarde eindelijk met kracht in werking kon stellen.
Hij eindigt zijn boek met een oproep om mee te doen met deze revolutie, die op Goede Vrijdag begonnen is: Aanvaard het ‘roepingsverbond’ of liever: laat je erdoor aanvaarden, want de Schepper roept je uiteindelijk tot ware menselijkheid. Hij roept je en rust je toe om zijn beeld te dragen en te weerspiegelen. Vier de revolutie die zich eens en voor altijd voltrok, toen de macht van de liefde het won van de liefde voor macht. En sluit je hier en nu – in de kracht van diezelfde liefde – aan bij de revolutie.
Tenslotte, het gaat er uiteindelijk niet zozeer om om te begrijpen wat er op die gindse heuvel gebeurd is en waarom dat zó moest gebeuren, maar het belangrijkste is, dat het ons op de één of andere manier niet loslaat, ons raakt, ons verandert en in beweging zet.
Preek (min of meer) gehouden op de Eerste Paasdag 21 april 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Kolossenzen 3: 1-4 en Johannes 20: 1-18
De hieronder staande preek is de onverkorte versie, die niet in haar geheel is uitgesproken, maar bij nader inzien is ingekort en in feite beperkt werd tot de erin vertelde drie (paas)verhalen met enkele korte notities daarbij.
Iedereen kan opstaan!
Pasen is het feest van de klinkende stem en de juichende toon. En iedereen op z’n Paasbest, want Pasen is het beste wat ons kan overkomen. ‘Een nieuw kleedje’, zoals onze zuiderburen zouden zeggen, even langs de kapper…en voilà, het feest kan beginnen.
Daar is helemaal niks mis mee: laten we vooral vrolijk en blij zijn en de paaseitjes en de hazen en paasbroden doen wat mij betreft allemaal mee en organiseer zoveel paasspektakels en -events als je maar wilt. Laat duizend bloemen bloeien! Het zal en mag niemand ontgaan, dat het Pasen is. Tom Wright zou zeggen: op de Goede Vrijdag is de revolutie begonnen en met Pasen is die pas echt goed van de grond gekomen. Gelovigen aller landen, verenigt u, zou ik er haast aan willen toevoegen.
“Iedereen kan opstaan” stond er op mijn tv-gids te lezen. Dat lijkt op het eerste gezicht de opstanding van Christus wat te kleineren en te relativeren. Zal wel niet zo bedoeld zijn. De boodschap is helder: Pasen heeft consequenties. Je zult ook zelf moeten opstaan uit je egocentrische droomwereld, uit je kleinburgerlijke zelfingenomenheid en kortzichtigheid, uit je rol van consument en genieter. Opstaan! Het is al klaarlichte dag!
Pasen is een vrolijk-makend feest, waar de spot wordt gedreven met alle zekerheden en vaststaande feiten. Het is werkelijk de wereld op zijn kop. Er zijn, zo wordt vaak gezegd, twee dingen onwrikbaar vast in ons leven en dat zijn: belastingen betalen en de dood. Pasen wil ons wijs maken, ja ons wijs maken, dat dat niet zo is. Met Pasen vieren wij de onoverwinnelijkheid van het leven. Christus heeft de dood overwonnen, die is Hij te boven gekomen.
Op FB zag ik een leuke cartoon van het open graf met de weggerolde steen en platgewalst onder die steen lag daar ‘magere Hein’ met de zeis machteloos naast zich.
Is het allemaal niet wat te overmoedig en voorbarig? Is de dood echt verslagen – is dat wel zo zeker – en hoe zit het met die belastingen? Alles is nog zoals het was, toch?
Misschien moeten we dan toch nog even terugkeren naar de beide lezingen van vanmorgen. En dan niet bij voorbaat al hard roepen: kijk, zo staat het nu eenmaal in de Bijbel en zo moet je het precies geloven, ander mis je de boot. Nee, zo werkt het niet. We moeten de Bijbel zeker serieus nemen en wij kennen haar gezag toe, wij laten ons door haar gezeggen en wijs maken, maar niet autoritair en on-weerspreekbaar. We geloven niet in de opstanding omdat het in de Bijbel staat, maar het is eerder zo, dat de eerste en oorspronkelijke ervaringen met de Opgestane Heer zijn opgetekend en tot Schrift zijn geworden en dat deze ons nog steeds inspireert.
Anders komen we in een soort dogmatisch autoriteitsgeloof terecht, dat vergelijkbaar is met het onwrikbare geloof van mensen in de dokter en de dominee, van vroeger dan….
Zo was er eens een man doodernstig ziek en de dokter en zijn vrouw stonden bij zijn bed. Op een gegeven moment zegt de dokter: ik geloof, dat uw man nu echt gestorven is. De man hoort dat en slaat z’n ogen op en zegt: Nee hoor, ik ben er nog! “Houd toch je mond”, zegt zijn vrouw dan verontwaardigd, “je hoort toch wel wat de dokter zegt. Die zal het toch wel weten?”
Ik wil maar zeggen: met autoriteitsgeloof komen we niet veel verder. Maar toch leggen wij ons oor op de Schrift omdat we daarin horen de woorden en gedachten van de eerste getuigen, van mensen, die ervaringen hebben opgedaan met de opgestane Heer en die daaruit gingen leven. Ja, het is een prachtig en innemend verhaal en vooral Johannes kan het mooi vertellen. Het lijkt eigenlijk ook wel een beetje op dat oude Griekse mythologische verhaal van Orpheus en beeldschone Euridice. De zanger Orpheus was verliefd geworden op de nimf Euridice en zij zouden gaan trouwen en dan wordt de a.s. bruid ineens overvallen door een lelijkerd, die haar ook wil hebben en een slang op haar afstuurt en zij sterft ter plekke. Orpheus in diepe rouw. O, kon ik haar maar terugkrijgen. Zou het niet mogelijk zijn? Kan dat? Hij vraagt het aan de goden en die geven hem toestemming om naar de onderwereld af te dalen en haar terug te halen naar deze wereld. Maar, zo zeiden ze, niet achterom kijken! En Orpheus daalt al fluitend en zingend af en achter hem aan komt Euridice met hem mee terug naar de bovenwereld. Maar zijn verlangen om haar te mogen zien wordt zo groot, dat hij achterom kijkt en met dat hij dat doet ziet hij haar gestalte weer wegglijden in de nevels van de onderwereld. Bedroefd en met wroeging slijt hij zijn dagen.
De ontmoeting in de tuin van de opstanding tussen de Opgestane en Maria heeft enkele overeenkomsten hiermee. Alleen zijn de rollen precies omgedraaid. Er is wel een reis naar de onderwereld, maar deze gaat Jezus zelf alleen, heen en terug. Maria is bedroefd om zijn heengaan en zoekt hem in het graf en dan is het de Opgestane die haar vindt. Door haar aan te spreken en haar naam te zeggen. Maria! En dan keert zij zich om – in de mythe is dat dan een fataal en dodelijk moment, maar hier in het evangelie is het een en al blijdschap, herkenning en verwondering. U bent het, mijn dood-gewaande Heer, die leeft.
Pas door naar Hem om te zien versmelten hun blikken en harten en staan zij daar in die tuin als een verliefd paar. Maar al is de ontmoeting nog zo innig en vertrouwd, er is ook sprake van enige afstand. Raak mij niet aan, zegt Jezus. D.i. reserveer Mij niet voor jou alleen. Ga Mij niet claimen en inpalmen, want Ik ben er voor iedereen. Voor iedereen, die zijn leven kwijt is en vrede en toekomst zoekt. Hij zal je naam roepen en je zult weten, dat je gevonden bent.
Iedereen kan opstaan. Zeker weten! Je kunt opstaan en het oude leven, dat geen leven is, achter je laten. Je kunt opstaan tegen je eigen vastgeroeste ideeën en onwrikbare standpunten en een nieuwe toekomst beginnen. Hij staat daar in zijn opgetogen heerlijkheid en het witte licht van Pasen omstraalt ons als een nimbus. Zoekt de dingen, die boven zijn, zegt Paulus: alles wat mooi en verheffend is, wat leven geeft en vreugde, wat schoonheid uitstraalt en geluk. Zoekt dat, streeft dat na en je zult zelf leven als een Paasmens, op z’n best, want iedereen kan opstaan!
Korte overdenking gehouden in de dienst van Schrift en Tafel op de Witte Donderdag (18 april 2019) in de Grote of Mariakerk n.a.v. Lukas 22: 7-16
Aan Tafel
Als we in de stilte van deze avond hier bijeen zijn en wij de lange witte tafels vreemd en uitnodigend in deze kerkruimte zien staan dan weten we: het is witte donderdag, een plechtig en ingrijpend moment, waarop wij samen met het volk Israël de uittocht uit Egypte en de inzetting van het Pascha gedenken – gelukkig nog steeds op dezelfde datum, die per jaar wisselt – maar ook staan wij stil bij de sedermaaltijd, die Jezus met zijn leerlingen hield, die het beginpunt werd van zijn lijden, verwerping en dood.
Het is een avond vol bijzonderheden en vol momenten om bij stil te staan. Allereerst verrast het ons, dat er zo maar een ruimte is, die beschikbaar is en a.h.w. klaar staat om de maaltijd te vieren. Een man met een waterkruik wijst de weg – het water is het symbool van het leven. Waar water is daar is leven en vruchtbaarheid en zo wijst dit water, deze waterman, de weg naar de zaal, waar het levende water wordt geschonken, ja, waar het water in bloed verandert als verwijzing naar Jezus zelf, zijn leven en zijn liefde voor ons, en als hij de beker omhoog heft is het water wijn geworden en drinken zij en wij samen op de komst van het Rijk van God.
‘LeChajim’ roepen zij elkaar toe, (klinkt als ‘Daar ga je’) maar het betekent: ‘op het leven’ en zo zet Jezus zijn leven in en stelt het in de waagschaal om door lijden en dood heen het nieuwe leven aan het licht te brengen zoals dat er zal zijn in het voltooide Rijk van God.
Nee, zover is het nog niet, maar telkens wanneer wij deze Maaltijd vieren kijken wij er naar uit. En telkens als wij het brood met elkaar en de ander delen licht er iets op van de bedoelingen van God en telkens wanneer wij de beker heffen en de wijn op onze tong tintelt proeven wij iets van het Koninkrijk Gods: zo zal het zijn, Amen, ja voorwaar, zo vol leven en vol vreugde!
Ook worden wij onverwachts van toeschouwers deelnemers gemaakt. We hoeven maar op te staan en aan de tafel plaats te nemen of wij zijn het zelf, die ons bewust zijn, dat wij leerlingen van Jezus zijn. En ineens weten wij het: wij nemen deel aan dat ongekende drama en wij hebben allen ons aandeel daar in. Misschien blijven we liever op wat afstand of misschien juist niet en willen we als haantje de voorste de beste plek. Of misschien vinden we het allemaal maar onzinnig en niet meer van deze tijd of we denken, dat liturgie zo krachteloos en impotent is en dus niet opgewassen zal kunnen zijn tegen de politieke en maatschappelijke uitdagingen van deze tijd.
En zo neemt straks ieder plaats aan deze tafel met zijn of haar eigen gedachten, meningen en voorstellingen, maar hoe wij er ook aan toe zijn en wat ons ook beweegt of verlamt, Hij – de Eerstgeborene uit de doden, de Man van smarten, de Gastheer aan deze Tafel, - Hij zal zijn stem verheffen, het brood nemen en de wijn schenken en daarin en daarmee zichzelf aan ons overhandigen. Neemt en eet…drinkt allen daaruit, zal Hij zeggen, want dit is mijn bloed, mijn leven voor jullie van nu aan tot in eeuwigheid.
Preek gehouden op zondag 7 april 2019 – 5e zondag van de Veertigdagentijd (Judica = Doe (mij) recht!) in de Oude Kerk n.a.v. Lukas 20: 9-19
Verantwoordelijk zijn
Ik wil eerst even samen met u stilstaan bij de naam van deze zondag, de 5e in de 40-dagentijd. Die luidt “Judica” of “Judica me” d.i. “Doe (mij) recht!” Wie zegt dat?
Allereerst de dichter van Psalm 43, die vanuit zijn verdrukking en angst tot God roept om hulp: “Doe mij recht, o God, laat mij ontkomen aan hen, die mij belagen”.
Het is ook een hartenkreet van Jezus geworden op zijn weg van lijden en vernedering, dat hij wel tot de mensen en tot God kan roepen: “Doe mij recht!” Probeer mijn doen en laten nu eens op een evenwichtige en rechtvaardige wijze te beoordelen. Ga niet af op je eerste indrukken en op wat je over mij hoort en trek geen verkeerde conclusies uit mijn gedragingen en redevoeringen. Mijn perspectieven en ambities liggen op een heel ander vlak dan jullie denken. Jullie denken, dat ik politieke en religieuze macht nastreef, maar zo zit het helemaal niet! “Doe mij recht!”…dat zeg ik tegen Petrus, tegen Pilatus, tegen Herodes, tegen het tribunaal, tegen de menigte.
In de kerk is de roep om recht in de loop der eeuwen wat verstomd. Een christen heeft geleerd te leven van genade en zal niet gauw op zijn strepen staan en al helemaal niet tegenover God. De gelijkenis van de tollenaar en de farizeeër heeft de roep om recht verdrongen, doordat de tollenaar uitriep: “o God, wees mij zondaar genadig!” Die bede klinkt vaker in de kerk dan de bede ‘Doe mij recht!’
Toch kan de bede om recht heel legitiem zijn. Wanneer je merkt, dat je niet tot je recht komt, wanneer je ten onrechte veroordeeld wordt of wanneer je geen kans krijgt om je te verdedigen. Wanneer je vastloopt in de bureaucratie of wanneer je bemerkt, dat jouw zaak door anderen genegeerd wordt, dan kun je in wanhoop uitroepen: “Doe mij recht!”
In de geschiedenis van de mensheid, waar de kerk ook deel van uitmaakt, komen wij miljoenen slachtoffers tegen van mensen, die onrecht is aangedaan, die geen eerlijk proces hebben gekregen, die zonder reden zijn vertrapt, vernederd, gediscrimineerd, uitgejouwd en vervolgd – al die mensen roepen, zelfs nog vanuit hun graven: ‘Doe mij recht!’.
Zal God het horen? Zal Hij recht doen? Wij geloven met de kerk van alle eeuwen, dat God zal oordelen de levenden en de doden. Onze eerste reactie daarop is er vaak een van schrik en timide wegduiken…maar voor alle rechtelozen, stakkers en de achteloos weggevaagden is dit een hoopvol wenkend perspectief. Er zal toch een dag zijn, waarop recht gedaan wordt aan al dat geleden onrecht, waarop aan al die stumperds en rechtelozen recht gedaan zal worden, dat hun bede ‘Doe mij recht!’ verhoord zal worden en zij zullen recht op staan en eindelijk tot hun recht komen. Dat is de dag van verlossing en bevrijding, wanneer God zal richten en Zijn oordeel zal uitspreken en zij zullen leven, voorgoed!
Nu vraagt de gelijkenis van Jezus over de wijngaard onze aandacht. Het is een bekend verhaal. Zo gaat het altijd: Jezus vat de geschiedenis van God en zijn volk, van God en de wereld, in een puntig verhaal samen. Ja, een puntig verhaal, dat kan prikken en steken, als je jezelf er in tegenkomt. Zolang het over anderen gaat is het vrijblijvend en kan het ook leiden tot minachting en veroordeling van anderen. Als je denkt: hé, dit gaat niet over mij, niet over ons, maar over het volk van de Joden. Het is hun geschiedenis in een notendop: van hen werd verwacht, dat zij Gode goede vrucht zouden voortbrengen en hun wijze en inspirerende profeten hebben hun daartoe steeds aangespoord, maar zij gingen hun eigen weg en zo vervreemdden zij van God en van de ware dienst. Zij namen alles in eigen hand en in eigen beheer en de knechtjes van de Heer snoerden ze de mond.
Dan houden we het verhaal op afstand en gebruiken of misbruiken het om anderen de les te lezen. Beter niet doen!
Het wordt pas spannend en relevant, als wij onszelf er in herkennen. Hoe wijzelf de wijngaard beheren volgens onze eigen regels en plannen. Hoe wij de aarde en de kerk onderhouden en besturen. Hoe gaan wij om met mensen, die van tijd tot tijd een kritisch geluid laten horen? Die waarschuwen voor teloorgang en verloedering, die hun stem verheffen tegen gemakzucht en overmoed, die niet moe worden om steeds weer te waarschuwen tegen zelfgenoegzaamheid en hoogmoed?
God heeft de aarde aan ons gegeven om te bewonen en het beheren. Maar wat hebben we er van gemaakt? Er wordt dan vaak met een beschuldigende vinger naar God gewezen, maar zijn invloed is vooral een mentale, directieve, indirecte invloed. Hij stuurt zijn boodschappers, die laten zien en horen, hoe het beter en anders kan, maar doorgaans worden die genegeerd of niet begrepen.
Of God wordt dood verklaard en zijn dienaars zijn voorbijgaande restanten uit het verleden. De kerk is een gepasseerd station, daar hebben we niks meer mee, zeggen mensen dan. Wij bepalen zelf, hoe wij de wereld inrichten en beheren en God hebben we daar niet bij nodig.
Jezus wijst in zijn gelijkenis over de wijngaard eigenlijk al in die richting. De pachters willen de wijngaard zelf in bezit nemen. Maar komt het wel goed, als mensen zo autonoom en zo egocentrisch de wereld gaan beheren? En wie zijn er het slachtoffer van?
Jezus heeft zijn eigen lot a.h.w. vooraf getekend in deze gelijkenis. De pachters hebben Hem buiten de wijngaard gegooid en Hem ter dood gebracht – en dat is precies wat er met Jezus gebeurd is.
Het is eigenlijk iets wat steeds weer gebeurt. Mensen en staten proberen hun eigen systemen te ontwerpen en zo welvaart en geluk te fabriceren. Maar vaak gaat het gepaard met geweld en zijn weerloze burgers de dupe.
De nieuwste trend is, dat alles geautomatiseerd wordt en a.h.w. vanzelf gaat en dat hulp en aandacht, die mensen toch altijd nodig blijven hebben, worden gerobotiseerd. En zo worden mensen meer en meer aan hun lot overgelaten en wordt de samenleving een wijngaard zonder vreugde, zonder fonkelende wijn in de beker.
Het zijn scenario’s die zich ontwikkelen en aan ons voordoen bij het lezen van deze gelijkenis en het lijkt dan ook nog te eindigen in een strafcampagne van wraak en vergelding. En het verhaal heeft ook wel iets van een self-fulfilling prophecy in zich, aangezien men aan het einde ervan meteen plannen begint te beramen om Jezus uit de weg te ruimen, terwijl de gelijkenis juist laat weten, hoe desastreus en funest dat is en zou zijn.
Maar het bijzondere is nu, dat er een onverwachte wending zichtbaar wordt, wanneer een oud psalmwoord nieuw en verrassend licht op alles werpt. Over die weggeworpen steen, die onbedoeld en onverwacht een hoeksteen of een sluitsteen wordt. De verworpen Jezus, die Victor Mundi, Overwinnaar van de wereld, wordt, hoe zijn vernedering zijn verhoging werd.
Ja, dat is heel wonderlijk en onbegrijpelijk, maar zo regeert God de wereld en zo zien wij uit naar de voleiding van zijn heerschappij.
Preek gehouden op de 4e zondag in de Veertigdagentijd Laetare (Verblijdt u) 31 maart 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. 2 Kronieken 36: 14-23 en Lukas 15: 11-32
Inleiding op 2 Kronieken 36: 14-23
De 1e lezing is uit 2 Kronieken. Dat is nu niet zo’n erg opvallend of favoriet bijbelboek en als je het OT van begin tot eind zou lezen dan kom je 1 en 2 Kronieken tegen nadat je 1 en 2 Koningen hebt doorgeploegd en dan denk je al lezende: hé, dat heb ik net ook allemaal al gelezen. Het lijkt veel op een doublure van Koningen. Maar dat is het niet. Het gaat wel over dezelfde gebeurtenissen, maar nu vanuit een ander perspectief belicht, vanuit een andere situatie nog eens bezien en verteld. In de Hebreeuwse bijbel, de Tenach, staat Kronieken dan ook op een andere plek. Niet achter Koningen, maar helemaal op het einde. Het laatste hoofdstuk van 2 Kronieken – dat wij nu dadelijk gaan lezen – is eigenlijk de laatste bladzijde uit de Hebreeuwse bijbel. Dat werpt ineens een heel ander licht op zo’n hoofdstuk: het is een verhaal van hoop, van toekomst, een open einde vol verwachting, van nieuw leven, van Pasen….
Over vrijheid en omkeer
Op het eerste gehoor is deze gelijkenis (van de verloren zoon) een beetje een sentimenteel bekeringsverhaal. Er is iemand die erg dwars is en zijn eigen gang gaat, niks meer van zijn ouders wil weten en hun de rug toekeert. Weg uit dat bekrompen wereldje van mijn ouders, hup de wijde wereld in. Ik zal mijn eigen boontjes wel doppen en ik bepaal zelf wel wat ik doe of niet doe. De behoefte aan autonomie en zelfbeschikking: het zit er allemaal duidelijk in en dat herkennen wij ook wel in onszelf of om ons heen.
Maar dan zitten vader en moeder op kerstavond aan tafel en denken terug aan hun recalcitrante zoon. Hoe zou hij het maken? Hij zal toch wel ergens warm binnen zitten? En dan opeens gestommel en rumoer buiten en een klop op de deur: en daar stapt hij laveloos en ellendig binnen, rolt om van de kou en valt aan op de laatste restjes van het kerstdiner.
En vader en moeder huilen van geluk.
Een verhaal als de traan op de wang van het zigeunerjongetje. Maar volgens mij hield Jezus helemaal niet van sentimentele, tandeloze verhalen en zo zal ook de gelijkenis van de gevonden zoon een puntiger spits hebben dan dit verhaaltje met zijn vele variaties.
Maar welke spits dan? Wel, een spits voel je altijd – die is puntig en prikt in je vlees. Zodra deze gelijkenis ons begint te steken en te irriteren zitten we dicht in de buurt bij wat Jezus er mee voor ogen had.
Dus we gaan maar eens op zoek naar onszelf in de gelijkenis. Herkent u zichzelf in de vader van het hele verhaal? Vaders en moeders hebben vast ervaring met kinderen, die dwars en tegen de draad kunnen zijn. Het opeisen van de erfenis, terwijl je nog volop in leven bent, gaat wel erg ver, natuurlijk, maar er zijn wel kinderen, die veeleisend kunnen zijn. Ze willen altijd het beste van het beste en zien graag al hun wensen door hun ouders vervuld.
En kinderen die beslist hun eigen gang willen gaan. Ze stippelen hun eigen koers uit en raken steeds verder weg van het ouderlijk huis: - en dan is de grote vraag: hoe reageren ouders daar op? Verzetten zij zich er tegen of geven ze hun kind de ruimte? Ook al zijn ze het er zelf niet mee eens. Ja, zelfs al zien ze dat hun kind afglijdt en aan lager wal raakt?
De vader in de gelijkenis laat geen enkel protest horen – hij zegt niet: zou je dat wel doen? Hij zegt niet: ik vind het beledigend om nu al je erfenis te vragen. Hij zegt niet: pas op voor de grote boze wereld.
Nee, hij geeft het gevraagde en daarmee uit. Deze vader is zo ruimhartig, dat hij zijn zoon de kans geeft om op weg te gaan.
Dat is het risico van de vrijheid. Dit kunnen we ook betrekken op God en de mensenwereld. Dat God ons vrijheid heeft gegeven: wij kunnen bij hem weglopen. God wil ons wel vasthouden – in liefde en ontferming – maar Hij wil ons niet vastbinden. Als we willen dan kunnen we gaan. Als we God dienen, dan alleen in vrijheid. Wil je Hem niet dienen, dan is dat ook vrijheid – maar het is riskante en gevaarlijke vrijheid.
Herkennen we iets van de vader in ons eigen ouderschap? We zouden nog meer opmerkelijke houdingen en woorden van de vader kunnen opdiepen, maar ik wil ook nog even naar de jongste zoon toe. Hoe hij zich opstelt en gedraagt: herkennen we daar iets van bij en in onszelf?
Zijn sterke behoefte aan autonomie; zijn drang om er op uit te trekken; zijn overdadige levensstijl en verkwistende manier van omgaan met geld en goed. Zijn aan lager wal raken als het slechter gaat met de economie; het steeds dieper wegzakken in het moeras van schulden en geïsoleerd raken van mensen en vrienden, die geen vrienden blijken te zijn. Het totaal op jezelf aangewezen zijn en nergens een uitweg zien.
Ik denk dat de meesten van ons dit niet echt van nabij kennen. In letterlijke zin staat deze jongste zoon ver van ons bed…alleen willen we wel graag met hem mee oplopen naar de vader toe, omdat ook wij wel omhelsd willen worden en een ring aan onze vinger willen hebben en een nieuwe garderobe willen ontvangen. Ja, zo werkt het vaak: we scharen ons graag bij hen, die beloning en erkenning krijgen. En zo zien wij onszelf al begroet worden door de vader en staan we te popelen om aan het grote feest te beginnen.
Maar toch klopt er iets niet…en dat komt omdat we alleen maar achterop gesprongen zijn toen de jongen op weg was naar huis. We weten niks of bijna niks van de heenweg en daarom moeten we ons ook maar niet bemoeien met de terugweg.
Ik denk dat we nog het meeste weg hebben van de jongen die thuis gebleven is: de oudste zoon. Hij past altijd goed op en is altijd bezig met het bedrijf van zijn vader. Hij is wellevend en punctueel; zijn vader hoeft maar te kikken of hij staat klaar. Hij heeft wat over voor de goede zaak en je doet nooit tevergeefs een beroep op hem. Een voorbeeldige jongen.
Hij gaat altijd iedere zondag naar de kerk en vervult keurig zijn christen-plichten. Niets op aan te merken.
Maar als zijn broer thuis komt komt zijn ware aard boven. Dan is hij boos en chagrijnig en komen de verwijten los. Hij is boos op zijn vader en boos op zijn broer, die hij ‘die zoon van u’ noemt.
Waarom is hij nu zo verbitterd en waarom doet hij niet mee met het feest? Zijn vader zegt wel: jij bent toch altijd bij me? En al het mijne is toch ook van jou?
Ik denk dat het zo zit, dat nu ineens duidelijk wordt dat zijn dienst aan de vader een slavendienst is geweest. Hij heeft het eigenlijk niet van harte gedaan. En daarom zegt hij ook zulke bittere dingen over zijn broer: die had al het geld en goed er met prostituees doorgedraaid. Door dat te zeggen openbaarde hij precies wat zijn eigen diepste verlangen was. Inwendig verfoeide hij zijn eigen leven als duf en kansloos – en daarom kan hij ook niet van harte meefeesten.
Hier snijdt de punt van de gelijkenis ons toch wel scherp in het eigen vrome vlees. Want ook wij kerkmensen kunnen zo hard en veroordelend spreken en denken over mensen, die wij buiten- of onkerkelijk noemen. Maar met dat we dat zeggen, staan we zelf buiten en zijn we als de oudste zoon, die niet wil meedoen.
Maar, en dat is het laatste wat ik er van wil zeggen, nooit liggen de posities vast. Er klinkt altijd een vraag: laat je het zo zoals het is of ga je het anders aanpakken?.
De jongste zoon had de mogelijkheid om op te staan en naar zijn vader te gaan. De deur van de bekering staat altijd open.
De oudste zoon kan ook tot zichzelf komen, de woede en de jaloezie laten varen en zijn feestpak aantrekken en mee plezier maken. Het feest is immers pas compleet als iedereen meedoet. Zolang iemand buiten staat te mokken kan het niet echt een feest zijn.
Zelfs al ligt de tempel in puin en liggen de muren van Jeruzalem er als brokstukken bij, al draagt de vijgenboom geen vrucht en al ligt mijn leven er nog zo verloren en doelloos bij – op een dag klinkt in je oor: kom, laten wij opstaan en laten wij optrekken naar Jeruzalem, die schone stad, en haar herbouwen en er in wonen.
En zo kan het zo maar midden in deze werkelijkheid van alledag Pasen worden: komt, laten wij opstaan, naar onze Vader gaan en laten wij blij zijn…vandaag en alle dagen van ons leven.