Logo dsCH 

smallbanner 2

Hier kunt u mijn weblog lezen
Hier publiceer ik mijn recente preken: reacties zijn altijd welkom! Zo kan deze weblog de functie van een voor- en nagesprek krijgen.
Als je wilt reageren op 'tekst en inhoud' van mijn weblog, klik dan op de titel van het betreffende artikel. Dan verschijnt een nieuwe pagina, waarop de optie "Reageer als eerste" staat vermeld.

line

Blog

Blog (196)

zondag, 07 april 2019 18:24

Verantwoordelijk zijn

Geschreven door

Preek gehouden op zondag 7 april 2019 – 5e zondag van de Veertigdagentijd (Judica = Doe (mij) recht!) in de Oude Kerk n.a.v. Lukas 20: 9-19

 

Verantwoordelijk zijn

 

Ik wil eerst even samen met u stilstaan bij de naam van deze zondag, de 5e in de 40-dagentijd. Die luidt “Judica” of “Judica me” d.i. “Doe (mij) recht!” Wie zegt dat?

Allereerst de dichter van Psalm 43, die vanuit zijn verdrukking en angst tot God roept om hulp: “Doe mij recht, o God, laat mij ontkomen aan hen, die mij belagen”.

Het is ook een hartenkreet van Jezus geworden op zijn weg van lijden en vernedering, dat hij wel tot de mensen en tot God kan roepen: “Doe mij recht!” Probeer mijn doen en laten nu eens op een evenwichtige en rechtvaardige wijze te beoordelen. Ga niet af op je eerste indrukken en op wat je over mij hoort en trek geen verkeerde conclusies uit mijn gedragingen en redevoeringen. Mijn perspectieven en ambities liggen op een heel ander vlak dan jullie denken. Jullie denken, dat ik politieke en religieuze macht nastreef, maar zo zit het helemaal niet! “Doe mij recht!”…dat zeg ik tegen Petrus, tegen Pilatus, tegen Herodes, tegen het tribunaal, tegen de menigte.

In de kerk is de roep om recht in de loop der eeuwen wat verstomd. Een christen heeft geleerd te leven van genade en zal niet gauw op zijn strepen staan en al helemaal niet tegenover God. De gelijkenis van de tollenaar en de farizeeër heeft de roep om recht verdrongen, doordat de tollenaar uitriep: “o God, wees mij zondaar genadig!” Die bede klinkt vaker in de kerk dan de bede ‘Doe mij recht!’

Toch kan de bede om recht heel legitiem zijn. Wanneer je merkt, dat je niet tot je recht komt, wanneer je ten onrechte veroordeeld wordt of wanneer je geen kans krijgt om je te verdedigen. Wanneer je vastloopt in de bureaucratie of wanneer je bemerkt, dat jouw zaak door anderen genegeerd wordt, dan kun je in wanhoop uitroepen: “Doe mij recht!”

In de geschiedenis van de mensheid, waar de kerk ook deel van uitmaakt, komen wij miljoenen slachtoffers tegen van mensen, die onrecht is aangedaan, die geen eerlijk proces hebben gekregen, die zonder reden zijn vertrapt, vernederd, gediscrimineerd, uitgejouwd en vervolgd – al die mensen roepen, zelfs nog vanuit hun graven: ‘Doe mij recht!’.

Zal God het horen? Zal Hij recht doen? Wij geloven met de kerk van alle eeuwen, dat God zal oordelen de levenden en de doden. Onze eerste reactie daarop is er vaak een van schrik en timide wegduiken…maar voor alle rechtelozen, stakkers en de achteloos weggevaagden is dit een hoopvol wenkend perspectief. Er zal toch een dag zijn, waarop recht gedaan wordt aan al dat geleden onrecht, waarop aan al die stumperds en rechtelozen recht gedaan zal worden, dat hun bede ‘Doe mij recht!’ verhoord zal worden en zij zullen recht op staan en eindelijk tot hun recht komen. Dat is de dag van verlossing en bevrijding, wanneer God zal richten en Zijn oordeel zal uitspreken en zij zullen leven, voorgoed!

Nu vraagt de gelijkenis van Jezus over de wijngaard onze aandacht. Het is een bekend verhaal. Zo gaat het altijd: Jezus vat de geschiedenis van God en zijn volk, van God en de wereld, in een puntig verhaal samen. Ja, een puntig verhaal, dat kan prikken en steken, als je jezelf er in tegenkomt. Zolang het over anderen gaat is het vrijblijvend en kan het ook leiden tot minachting en veroordeling van anderen. Als je denkt: hé, dit gaat niet over mij, niet over ons, maar over het volk van de Joden. Het is hun geschiedenis in een notendop: van hen werd verwacht, dat zij Gode goede vrucht zouden voortbrengen en hun wijze en inspirerende profeten hebben hun daartoe steeds aangespoord, maar zij gingen hun eigen weg en zo vervreemdden zij van God en van de ware dienst. Zij namen alles in eigen hand en in eigen beheer en de knechtjes van de Heer snoerden ze de mond.

Dan houden we het verhaal op afstand en gebruiken of misbruiken het om anderen de les te lezen. Beter niet doen!

Het wordt pas spannend en relevant, als wij onszelf er in herkennen. Hoe wijzelf de wijngaard beheren volgens onze eigen regels en plannen. Hoe wij de aarde en de kerk onderhouden en besturen. Hoe gaan wij om met mensen, die van tijd tot tijd een kritisch geluid laten horen? Die waarschuwen voor teloorgang en verloedering, die hun stem verheffen tegen gemakzucht en overmoed, die niet moe worden om steeds weer te waarschuwen tegen zelfgenoegzaamheid en hoogmoed?

God heeft de aarde aan ons gegeven om te bewonen en het beheren. Maar wat hebben we er van gemaakt? Er wordt dan vaak met een beschuldigende vinger naar God gewezen, maar zijn invloed is vooral een mentale, directieve, indirecte invloed. Hij stuurt zijn boodschappers, die laten zien en horen, hoe het beter en anders kan, maar doorgaans worden die genegeerd of niet begrepen.

Of God wordt dood verklaard en zijn dienaars zijn voorbijgaande restanten uit het verleden. De kerk is een gepasseerd station, daar hebben we niks meer mee, zeggen mensen dan. Wij bepalen zelf, hoe wij de wereld inrichten en beheren en God hebben we daar niet bij nodig.

Jezus wijst in zijn gelijkenis over de wijngaard eigenlijk al in die richting. De pachters willen de wijngaard zelf in bezit nemen. Maar komt het wel goed, als mensen zo autonoom en zo egocentrisch de wereld gaan beheren? En wie zijn er het slachtoffer van?

Jezus heeft zijn eigen lot a.h.w. vooraf getekend in deze gelijkenis. De pachters hebben Hem buiten de wijngaard gegooid en Hem ter dood gebracht – en dat is precies wat er met Jezus gebeurd is.

Het is eigenlijk iets wat steeds weer gebeurt. Mensen en staten proberen hun eigen systemen te ontwerpen en zo welvaart en geluk te fabriceren. Maar vaak gaat het gepaard met geweld en zijn weerloze burgers de dupe.

De nieuwste trend is, dat alles geautomatiseerd wordt en a.h.w. vanzelf gaat en dat hulp en aandacht, die mensen toch altijd nodig blijven hebben, worden gerobotiseerd. En zo worden mensen meer en meer aan hun lot overgelaten en wordt de samenleving een wijngaard zonder vreugde, zonder fonkelende wijn in de beker.

Het zijn scenario’s die zich ontwikkelen en aan ons voordoen bij het lezen van deze gelijkenis en het lijkt dan ook nog te eindigen in een strafcampagne van wraak en vergelding. En het verhaal heeft ook wel iets van een self-fulfilling prophecy in zich, aangezien men aan het einde ervan meteen plannen begint te beramen om Jezus uit de weg te ruimen, terwijl de gelijkenis juist laat weten, hoe desastreus en funest dat is en zou zijn.

Maar het bijzondere is nu, dat er een onverwachte wending zichtbaar wordt, wanneer een oud psalmwoord nieuw en verrassend licht op alles werpt. Over die weggeworpen steen, die onbedoeld en onverwacht een hoeksteen of een sluitsteen wordt. De verworpen Jezus, die Victor Mundi, Overwinnaar van de wereld, wordt, hoe zijn vernedering zijn verhoging werd.

Ja, dat is heel wonderlijk en onbegrijpelijk, maar zo regeert God de wereld en zo zien wij uit naar de voleiding van zijn heerschappij.

zondag, 31 maart 2019 14:46

Vrijheid en omkeer

Geschreven door

Preek gehouden op de 4e zondag in de Veertigdagentijd Laetare (Verblijdt u) 31 maart 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. 2 Kronieken 36: 14-23 en Lukas 15: 11-32

 

 

 

Inleiding op 2 Kronieken 36: 14-23

De 1e lezing is uit 2 Kronieken. Dat is nu niet zo’n erg opvallend of favoriet bijbelboek en als je het OT van begin tot eind zou lezen dan kom je 1 en 2 Kronieken tegen nadat je 1 en 2 Koningen hebt doorgeploegd en dan denk je al lezende: hé, dat heb ik net ook allemaal al gelezen. Het lijkt veel op een doublure van Koningen. Maar dat is het niet. Het gaat wel over dezelfde gebeurtenissen, maar nu vanuit een ander perspectief belicht, vanuit een andere situatie nog eens bezien en verteld. In de Hebreeuwse bijbel, de Tenach, staat Kronieken dan ook op een andere plek. Niet achter Koningen, maar helemaal op het einde. Het laatste hoofdstuk van 2 Kronieken – dat wij nu dadelijk gaan lezen – is eigenlijk de laatste bladzijde uit de Hebreeuwse bijbel. Dat werpt ineens een heel ander licht op zo’n hoofdstuk: het is een verhaal van hoop, van toekomst, een open einde vol verwachting, van nieuw leven, van Pasen….

 

 

Over vrijheid en omkeer

 

Op het eerste gehoor is deze gelijkenis (van de verloren zoon) een beetje een sentimenteel bekeringsverhaal. Er is iemand die erg dwars is en zijn eigen gang gaat, niks meer van zijn ouders wil weten en hun de rug toekeert. Weg uit dat bekrompen wereldje van mijn ouders, hup de wijde wereld in. Ik zal mijn eigen boontjes wel doppen en ik bepaal zelf wel wat ik doe of niet doe. De behoefte aan autonomie en zelfbeschikking: het zit er allemaal duidelijk in en dat herkennen wij ook wel in onszelf of om ons heen.

Maar dan zitten vader en moeder op kerstavond aan tafel en denken terug aan hun recalcitrante zoon. Hoe zou hij het maken? Hij zal toch wel ergens warm binnen zitten? En dan opeens gestommel en rumoer buiten en een klop op de deur: en daar stapt hij laveloos en ellendig binnen, rolt om van de kou en valt aan op de laatste restjes van het kerstdiner.

En vader en moeder huilen van geluk.

Een verhaal als de traan op de wang van het zigeunerjongetje. Maar volgens mij hield Jezus helemaal niet van sentimentele, tandeloze verhalen en zo zal ook de gelijkenis van de gevonden zoon een puntiger spits hebben dan dit verhaaltje met zijn vele variaties.

Maar welke spits dan? Wel, een spits voel je altijd – die is puntig en prikt in je vlees. Zodra deze gelijkenis ons begint te steken en te irriteren zitten we dicht in de buurt bij wat Jezus er mee voor ogen had.

Dus we gaan maar eens op zoek naar onszelf in de gelijkenis. Herkent u zichzelf in de vader van het hele verhaal? Vaders en moeders hebben vast ervaring met kinderen, die dwars en tegen de draad kunnen zijn. Het opeisen van de erfenis, terwijl je nog volop in leven bent, gaat wel erg ver, natuurlijk, maar er zijn wel kinderen, die veeleisend kunnen zijn. Ze willen altijd het beste van het beste en zien graag al hun wensen door hun ouders vervuld.

En kinderen die beslist hun eigen gang willen gaan. Ze stippelen hun eigen koers uit en raken steeds verder weg van het ouderlijk huis: - en dan is de grote vraag: hoe reageren ouders daar op? Verzetten zij zich er tegen of geven ze hun kind de ruimte? Ook al zijn ze het er zelf niet mee eens. Ja, zelfs al zien ze dat hun kind afglijdt en aan lager wal raakt?

De vader in de gelijkenis laat geen enkel protest horen – hij zegt niet: zou je dat wel doen? Hij zegt niet: ik vind het beledigend om nu al je erfenis te vragen. Hij zegt niet: pas op voor de grote boze wereld.

Nee, hij geeft het gevraagde en daarmee uit. Deze vader is zo ruimhartig, dat hij zijn zoon de kans geeft om op weg te gaan.

Dat is het risico van de vrijheid. Dit kunnen we ook betrekken op God en de mensenwereld. Dat God ons vrijheid heeft gegeven: wij kunnen bij hem weglopen. God wil ons wel vasthouden – in liefde en ontferming – maar Hij wil ons niet vastbinden. Als we willen dan kunnen we gaan. Als we God dienen, dan alleen in vrijheid. Wil je Hem niet dienen, dan is dat ook vrijheid – maar het is riskante en gevaarlijke vrijheid.

Herkennen we iets van de vader in ons eigen ouderschap? We zouden nog meer opmerkelijke houdingen en woorden van de vader kunnen opdiepen, maar ik wil ook nog even naar de jongste zoon toe. Hoe hij zich opstelt en gedraagt: herkennen we daar iets van bij en in onszelf?

Zijn sterke behoefte aan autonomie; zijn drang om er op uit te trekken; zijn overdadige levensstijl en verkwistende manier van omgaan met geld en goed. Zijn aan lager wal raken als het slechter gaat met de economie; het steeds dieper wegzakken in het moeras van schulden en geïsoleerd raken van mensen en vrienden, die geen vrienden blijken te zijn. Het totaal op jezelf aangewezen zijn en nergens een uitweg zien.

Ik denk dat de meesten van ons dit niet echt van nabij kennen. In letterlijke zin staat deze jongste zoon ver van ons bed…alleen willen we wel graag met hem mee oplopen naar de vader toe, omdat ook wij wel omhelsd willen worden en een ring aan onze vinger willen hebben en een nieuwe garderobe willen ontvangen. Ja, zo werkt het vaak: we scharen ons graag bij hen, die beloning en erkenning krijgen. En zo zien wij onszelf al begroet worden door de vader en staan we te popelen om aan het grote feest te beginnen.

Maar toch klopt er iets niet…en dat komt omdat we alleen maar achterop gesprongen zijn toen de jongen op weg was naar huis. We weten niks of bijna niks van de heenweg en daarom moeten we ons ook maar niet bemoeien met de terugweg.

Ik denk dat we nog het meeste weg hebben van de jongen die thuis gebleven is: de oudste zoon. Hij past altijd goed op en is altijd bezig met het bedrijf van zijn vader. Hij is wellevend en punctueel; zijn vader hoeft maar te kikken of hij staat klaar. Hij heeft wat over voor de goede zaak en je doet nooit tevergeefs een beroep op hem. Een voorbeeldige jongen.

Hij gaat altijd iedere zondag naar de kerk en vervult keurig zijn christen-plichten. Niets op aan te merken.

Maar als zijn broer thuis komt komt zijn ware aard boven. Dan is hij boos en chagrijnig en komen de verwijten los. Hij is boos op zijn vader en boos op zijn broer, die hij ‘die zoon van u’ noemt.

Waarom is hij nu zo verbitterd en waarom doet hij niet mee met het feest? Zijn vader zegt wel: jij bent toch altijd bij me? En al het mijne is toch ook van jou?

Ik denk dat het zo zit, dat nu ineens duidelijk wordt dat zijn dienst aan de vader een slavendienst is geweest. Hij heeft het eigenlijk niet van harte gedaan. En daarom zegt hij ook zulke bittere dingen over zijn broer: die had al het geld en goed er met prostituees doorgedraaid. Door dat te zeggen openbaarde hij precies wat zijn eigen diepste verlangen was. Inwendig verfoeide hij zijn eigen leven als duf en kansloos – en daarom kan hij ook niet van harte meefeesten.

Hier snijdt de punt van de gelijkenis ons toch wel scherp in het eigen vrome vlees. Want ook wij kerkmensen kunnen zo hard en veroordelend spreken en denken over mensen, die wij buiten- of onkerkelijk noemen. Maar met dat we dat zeggen, staan we zelf buiten en zijn we als de oudste zoon, die niet wil meedoen.

Maar, en dat is het laatste wat ik er van wil zeggen, nooit liggen de posities vast. Er klinkt altijd een vraag: laat je het zo zoals het is of ga je het anders aanpakken?.

De jongste zoon had de mogelijkheid om op te staan en naar zijn vader te gaan. De deur van de bekering staat altijd open.

De oudste zoon kan ook tot zichzelf komen, de woede en de jaloezie laten varen en zijn feestpak aantrekken en mee plezier maken. Het feest is immers pas compleet als iedereen meedoet. Zolang iemand buiten staat te mokken kan het niet echt een feest zijn.

Zelfs al ligt de tempel in puin en liggen de muren van Jeruzalem er als brokstukken bij, al draagt de vijgenboom geen vrucht en al ligt mijn leven er nog zo verloren en doelloos bij – op een dag klinkt in je oor: kom, laten wij opstaan en laten wij optrekken naar Jeruzalem, die schone stad, en haar herbouwen en er in wonen.

En zo kan het zo maar midden in deze werkelijkheid van alledag Pasen worden: komt, laten wij opstaan, naar onze Vader gaan en laten wij blij zijn…vandaag en alle dagen van ons leven.

woensdag, 13 maart 2019 21:31

Waar is je geld goed voor?

Geschreven door

 

Overdenking gehouden op de Bidstond voor gewas en arbeid op woensdag 13 maart 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Jesaja 55: 1-11 en Lukas 12: 15-21.

 

Waar is je geld goed voor?

 

Opa en oma pasten regelmatig op hun kleindochter Josien. Aan het eind van de dag brachten ze haar naar bed en omdat zij gewend was een avondgebedje op te zeggen deed zij dat toen ook. Behalve de vaste formuleringen voegde zij er soms ook zelf wat aan toe, zoals ook deze avond. Met stemverheffing zei zij ineens: “…en geef mij a.u.b. ook die nieuwe fiets, die oma mij beloofd heeft voor mijn verjaardag”. Toen zij klaar was met haar gebedje zei opa tegen haar: “He, Josien, waarom begon je ineens zo hard te praten? God is toch niet doof?” “Nee, dat weet ik wel”, antwoordde Josien, “maar oma wel!”

Deze mooie anekdote laat precies de dubbelzijdigheid van het gebed zien. Er zit een soort tweerichtingsverkeer in het bidden: naar God toe en naar onszelf. Bidden is niet vrijblijvend en brengt ons ook te binnen, wat ons te doen staat. Als wij bidden voor de armen zullen wij ons ook inzetten voor de armen en wegen proberen te vinden, die hun situatie verbetert. Daarom volgt op ieder voorbede-gebed in de eredienst altijd meteen daarna een diaconale collecte.

Als wij dan vanavond een bidstond voor gewas en arbeid houden dan richten wij onze gebeden tot God om zijn toewending naar ons en de wereld, om zijn zegen over gewas en arbeid, maar dat bidden maakt ons niet werkloos en doe-loos, maar het spoort ons juist aan om er ook zelf werk van te maken.

In de bidstond staan we stil bij ons werk en onze economie, bij ons inkomen en de verdeling daarvan, over hoe het toegaat in ons land en in de wereld met de rijkdom en de welvaart, de armoede en gevolgen van onze welvaart voor het klimaat en de toekomst van onze aarde.

Ineens komen we tot het inzicht, dat we niet eindeloos kunnen doorgaan met de aarde uitbuiten en het milieu belasten. Het zijn m.n. scholieren en jonge studenten die ons wakker schudden en met hun jeugdig enthousiasme en hun argeloze spontaniteit laten weten, dat het zo niet verder kan. Er moet iets gebeuren, we hebben maar één aarde. Natuurlijk kun je daar als oudere wel cynisch en sarcastisch op reageren en zeggen: ze hebben gewoon graag een vrije schooldag, of: kijk eens, wat een rommel ze achter laten. Laten ze eerst maar eens bij zichzelf beginnen. Zo kunnen we ons toch niet van hun pleidooi afmaken. Zij trekken aan de bel en we moeten ons daar iets van aantrekken, hoe dan ook.

Ik heb respect en bewondering voor jonge mensen, die soms onverbloemd de waarheid durven te zeggen en de gevestigde orde in een shock achterlaat. Zoals onlangs Rutger Bregman de economische top in Davos in verwarring achterliet, omdat hij glashard de hypocrisie van de deelnemers aan het licht bracht en zich afvroeg, hoe het toch mogelijk is, dat we hier bijeen zijn om over de toekomst van de wereld te praten en over de rampzalige gevolgen van CO2 uitstoot te praten en dat iedereen hier met z’n eigen privé vliegtuig is komen aanvliegen: wat een onzinnige verspilling van energie, zo zei hij daar…en, zo voegde hij er aan toe: wat zou het armoedeprobleem voor een groot deel opgelost kunnen worden als de rijken eens normaal belasting gingen betalen. Stop met die idiote belastingparadijzen in stand te houden en betaal gewoon mee. Daar hebben de samenlevingen wat aan. Typ ‘Rutger Bregman in Davos’ in bij Youtube en je ziet en hoort hem zelf…

Wat doe je met je geld? De profeet Jesaja legt die vraag ook voor: wat doen jullie met je geld? Waar geef je je geld aan uit? Hij ziet blijkbaar om zich heen, dat mensen hun geld uitgeven aan dingen, die onbelangrijk zijn, die geen diepe voldoening geven. Uiteindelijk zit je daar omringd door al je spullen en ben je van binnen triest en ongelukkig. Dan heb je alles en ben je toch niet gelukkig.

De profeet herinnert aan het woord van God als levengevend, zoals ook Jezus in de woestijn ontdekte dat hij uiteindelijk kon leven bij het woord van God alleen.

Wat heb je er aan, als je alleen maar verzamelt en bijeenbrengt en je mist ‘eeuwig leven’. Die rijke jongeman, die naar Jezus toekwam, had alles wat zijn hartje begeerde, maar toch was hij diep ongelukkig en daarom vroeg hij naar de weg naar ‘eeuwig leven’. Dat kon hij alleen maar bereiken en vinden als hij bevrijd werd van zijn bezit, waar hij zo aan vastzat. Hij was niet vrij, maar de slaaf van zijn bezit en zijn hebzucht. Pas als je daarvan loskomt vind je het eeuwige leven, zo zegt Jezus hem.

Wat doe je met al je geld? Nog meer zien te krijgen, beleggen en investeren, zodat het nog meer wordt? Zoiets deed die man, over wie Jezus die gelijkenis vertelt. Zijn schuren waren te klein geworden, dus er moesten nog grotere gebouwd waren, mega-schuren, mega-stallen, want de winsten klotsen over de drempels. Hij bouwde nog grotere schuren om er zeker van te zijn, dat zijn toekomst veiliggesteld was. Hij had een gegarandeerd zwitser-leven pensioen. Vast en zeker. Maar Jezus laat ons zien, dat dat in werkelijkheid een fantasiewereld is. Wat als je morgen doodziek bent en je leven aan een zijden draadje hangt? De man was vergeten, dat al zijn bezit in feite van God was en dat hij het allemaal slechts te leen had. Als hij het zo gezien had was hij rijk in God geweest, maar nu hij dacht dat het allemaal van hemzelf was verloor hij de grond onder zijn voeten en leefde hij in een hallucinatie. Word wakker, man, de enige zekerheid, die er toe doet is dat je weet, dat je rijk bent in God.

Wat doe je met je geld? Geef het eens weg! Dat was het advies van Jezus aan die rijke jongeman, maar daar zag hij geen brood in. Toch was dat een goed advies. Geef je geld aan goede doelen en instellingen, aan de kerk en aan de staat. Doe niet moeilijk over het betalen van belastingen, want zo dien je het algemeen belang. Belasting betalen is een manier om bij te dragen aan de welvaart en het welzijn van iedereen in de samenleving, waar ook jij toevallig deel van uitmaakt. Wees er trots op die bijdrage te kunnen leveren!

Wie zo leeft leeft zo vrij als een vogel in de lucht. Jezus verwijst ons naar de vogels en de bloemen, niet om ons zorgeloos te maken, maar om ons te leren onbezorgd te zijn, vrij en los van geld en bezit. Dan zijn we rijk in God.

 

 

zondag, 10 maart 2019 12:02

Duvel op!

Geschreven door

Preek gehouden op de 1e zondag van de Veertigdagentijd (Invocabit=Roept hij Mij aan) 10 maart 2019 n.a.v. Lukas 4: 1-13

 

Duvel op!

 

Op een zonnige zondagmiddag in februari vonden we nog net een plekje op een overvol terras. Na enige tijd kwam de bediening langs om te vragen wat wij wilden drinken: ik bestelde 1 koffie voor Joke en ik vroeg of hij voor mij misschien een ‘Duvel’ had. Hij zei ‘Ja, die heb ik, mijnheer’ en ik voegde er opgewekt aan toe: ‘een uit een flesje, niet uit een doosje’. Hij kon mijn misschien wat flauwe grapje wel waarderen. Na een tijdje kwam hij terug met 1 koffie en een heerlijk blond biertje uit België.

Ik had ook nog kunnen zeggen: ‘Doe mij maar een ‘Duvel’, maar laat z’n ouwe moer maar in de kelder blijven’.

Ik wil maar zeggen: de duivel zit verstopt in veel spreekwoorden en uitdrukkingen. Zo wordt bijv. gezegd, dat hij het altijd op één hoop doet…, en pas op, als je het over hem hebt kan hij zo maar binnenkomen, nietwaar? Vandaag niet, hopelijk…

Ik heb zelf niet zo veel op met de duivel en u ook niet, denk ik, en daarom verraste en verbaasde het mij, dat de paus hem onlangs ook ineens ter sprake bracht. Het was op die zgn. ‘misbruiktop’ – wat een woord – die belegd was in Rome om met de bisschoppen en kardinalen te bespreken wat er tegen al dat seksuele misbruik in de kerk gedaan kon worden. Wij gaan hier natuurlijk niet zijn plan van aanpak bespreken, maar wat ik opving uit zijn toespraak was, dat hij de daders typeerde als mensen, die gevangen zaten in de klauwen of de netten van Satan, de opperduivel. Natuurlijk kwamen daar allerlei reacties op, want zo’n opmerking kon je opvatten als een soort verontschuldiging. Ja, natuurlijk zaten die daders fout, maar zij waren niet helemaal zichzelf, zij waren bezeten door de duivel, ze konden eigenlijk niet anders. Het is maar een klein stapje om de duivel op te voeren om jezelf vrij te pleiten. ‘Ik was mezelf niet, de duivel had mij in zijn macht’.

Vanmorgen horen wij hoe Jezus met de duivel omging. Zijn aanpak kun je wel ‘voor-beeldig’ noemen en daarom willen wij er wat preciezer bij stilstaan.

De vraag of de duivel bestaat en hoe hij of zij er dan uitziet laat ik even links liggen. In iedere tijd wordt daar ook verschillend over gedacht, dus dat is niks bijzonders. Luther meende de duivel op de wand van zijn studeerkamer te zien schimmen en hij gooide zijn inktpot naar hem toe. Ik zie de duivel zelf meer als een personage in een vertelling, die opgevoerd wordt om het kwaad te symboliseren en te personifiëren. En nog anders gezegd denk ik, dat de duivel deel uitmaakt van onze gedachten, dat hij in onze persoonlijkheid een eigen stem heeft, waar wij mee om moeten zien te gaan.

Kort gezegd: het gesprek dat Jezus met de duivel heeft in de wildernis kun je evengoed typeren als een gesprek, dat Jezus met zichzelf heeft. Zoals iemand in retraite gaat om tot zichzelf te komen of op pelgrimage om te ontdekken wie je nu werkelijk bent en wat je wilt en waar je voor staat en gaat – en onderweg voer je talloze gesprekken met jezelf. Zoiets doet Jezus ook.

Er is een stem in Hem, die zegt: jij bent door God gezalfd om aan armen het evangelie te verkondigen en het jubeljaar uit te roepen. Trek er maar op uit, ga het land door en wees er als een gids voor mensen, een herder voor arme schapen.

Maar er is een andere stem, die zegt: kun je dat wel aan? Ben je wel in staat om de honger en de dorst uit te houden? Wat is je roeping waard, als je eerste levensbehoeften je ontvallen? Kun jij jezelf wel beheersen? Heb je wel macht over jezelf? Wat doet honger met je?

“Ja, hij kan wel een kop koffie gebruiken, ja, hij heeft wel zin in een biertje, maar hij gaat op zoek naar andere manieren om zich te ontspannen en opgewekt te zijn zonder afhankelijk te zijn van een bruin flesje dat dat allemaal voor hem doet.. Ja, hij verlangt enorm naar intimiteit en naar het gevoel van seksuele opwinding, maar hij is hier in de wildernis om te leren niet afhankelijk te zijn van de bevlieging van begeerte en de opperheerschappij van zijn hormonen”. (1)

Jezus heeft een ander verlangen en dat is het verlangen naar het Woord van God, dat alle andere verlangens in een ander licht plaatst en transformeert en zo krijgt Jezus macht over zichzelf: zelfbeheersing kun je dat noemen.

Diezelfde stem zegt: zou het niet mooi zijn, als je kon heersen over alle mensen op de aarde en dat je alle rijkdom bezat en wanneer iedereen als een knipmes voor je zou buigen en wanneer je over de hele wereld populair was, een geziene gast, op de voorpagina van de kranten en de tabloids. Zou dat niet heel aantrekkelijk zijn, vriend Jezus?

Maar Jezus denkt, dat dat zijn verhouding tot God zou schaden. Hijzelf zou in het middelpunt komen te staan en God in zijn schaduw. Dat zal niet gebeuren.

Jezus laat God de ruimte, die Hem toekomt.

Maar zo zegt de stem verder, wat zou je ervan vinden, als je van het dak van de tempel zou afspringen en wanneer je ongedeerd beneden komt. Dat zou toch wel de sensatie van de eeuw zijn, niet? En dan kun je God, die je zo hoog hebt zitten, alle eer geven. Prachtig, toch?

“Jezus laat zich niet afleiden door het opwindende, het spectaculaire of het intrigerende. Het is onmogelijk hem om te kopen met eten; het is onmogelijk om hem af te schepen met een hoge aanstelling; het is onmogelijk om hem af te leiden met vermaak. Het is onmogelijk om hem van zijn plan af te brengen. Dat is macht”. (2) Macht over zichzelf, zelfbeheersing – alleen zo kan Hij de mensen nabij zijn en hen redden uit de machten van het kwaad.

Jezus heeft maar één antwoord en dat is: “Duvel op!” “Ik trap er niet in, in de mooie en verleidelijke praatjes van je. Ik laat me niet van de wijs brengen door je goedkope trucs en tricks. Voor mij is er maar één ding dat telt en dat is: wat wil God van mij? En wat Hij van mij vraagt is niet te hoog en niet te diep en niet ver weg…het is in mijn hart en in mijn mond: je zult de Heer, je God, liefhebben met heel je hart, verstand en ziel en je naaste als jezelf That’s it! Duvel op!”

 

Citaten 1 en 2 komen uit Samuel Wells, “Wees niet bang. Met geloof je angst het hoofd bieden”

zondag, 17 februari 2019 15:15

Gelukkig gevonden

Geschreven door

Preek gehouden als inleiding op de viering van de Maaltijd van de Heer op de 6e zondag na Epifanie 17 februari 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Lukas 6: 17-26.

 

Gelukkig gevonden

 

We zijn allemaal gelukzoekers, maar we weten niet waar we het zoeken moeten. Maar vanmorgen komt ons het geluk vanuit een onverwachte hoek aanwaaien, ja, het wordt ons toegefluisterd: gelukkig ben je! Misschien voel je je helemaal niet gelukkig, maar je wordt gelukkig geprezen!
We moeten leren zien met de ogen van Hem, die deze woorden uitspreekt. Dat is Jezus vanaf de berg. Het is a.h.w. de blik van God, die ons treft. Hij ziet ons van nabij, van binnenuit en prijst ons gelukkig en spreekt ons zalig. Is dat niet wonderlijk? 
Zo kan hij goed zien, hoe de mensen er aan toe zijn: hij ziet hun sloven en zwoegen, hun falen en hun verlangen, hun dromen en idealen, hun inzet en hun afzijdigheid…kortom, ons menselijk bestaan in al zijn fasen en facetten ziet hij voor zich…en hij is met innerlijke ontferming bewogen…het raakt hem diep in zijn hart, als hij de mensen zo ziet, als hij ook ons ziet – mensen, die hunkeren naar echtheid en diepte, mensen die uitzien naar geluk en warmte, mensen, die gebukt gaan onder vernedering en kleinering, mensen, die wakker liggen van de zorgen en verbijsterd zijn vanwege het lijden in de wereld en in eigen leven. Mensen, die zich bewust zijn, dat het leven meer is dan eten en drinken, maar tegelijkertijd bemerken, dat het ‘meer’ onbestemd blijft en slechts bestaat uit heimwee en hoop. Mensen, die zich inzetten voor een goede zaak, warm lopen voor recht en vrede, warmte uitstralen naar mensen die niemand meer hebben, ziek zijn of uitgeteld…mensen, die hun best doen om deze wereld leefbaar te maken, die opkomen tegen onrecht en verdoezeling…Jezus ziet die bonte stoet van mensen, Hij ziet ons…en Hij roept ons toe: Zalig zijn jullie, begenadigd zul je zijn…Ik zie jullie niet over het hoofd…wat jullie doen is de moeite waard…en al voel je je misschien miskend of al voel je je iemand die dweilt met de kraan open: zalig ben je. Jullie laten al iets oplichten van het Koninkrijk Gods!
Jezus spoort ons aan om anders naar onszelf en naar de wereld te kijken. Wij kijken altijd naar de winnaars en degenen, die het maken in deze wereld. Wij zijn geneigd om te meten met de maat van de wereld, van groei en succes, van meer en hoger.

Maar Jezus kijkt met de ogen van God, die begaan is met de achterblijvers, met de losers en de armen, met degenen, die treuren en geen kant op kunnen.

En Jezus wil graag, dat wij met hem mee-kijken en met zijn oordeel mee-wegen. Dat wij leren kijken met de ogen van Jezus en stilstaan bij degenen, die treuren, dat wij gaan zitten bij degenen, die zich verloren voelen, aandacht geven aan hen, die het niet meer zien zitten. Zo worden wij handlangers van God en brengen een beetje troost en hoop aan in een wereld vol eigenzinnigheid en krachtpatserij.

Ook ons vindt Gij, o God, moede en mat, en U tilt ons op en U zegt: Ik vind jou waardevol en je bent als een parel in mijn hand, want je hebt Mij bezocht, toen ik eenzaam was en je gaf mij warmte, toen ik rilde van de kou. Nee, je weet het niet meer, hè? Des te beter, zoals je misschien ook niet meer weet, hoe je een stukje brood in je lege hand ontving en een slokje wijn uit die beker…Ik was het en je wist het niet.

En zoek het niet in grote dingen of hoogdravende woorden en bergen verzettende daden. De reine van hart is eenvoudig en blijft dicht bij de werkelijkheid van alledag. Tenslotte vertel ik u het verhaal over  de bekende of misschien minder bekende prediker en toneelschrijver Kaj Munk uit Denemarken, omgekomen in de 2e WO, – maar dan vooral eigenlijk over zijn moeder, zijn pleegmoeder, die in haar eenvoud een begaanbare weg aanwees. Kaj Munk kwam een keer thuis van de universiteit en hij zat vol ongeloof: “waar is God en hoe kan het dan dat…etc.” en hij ging er zijn ouders ook meteen mee lastig vallen. En zijn moeder zei toen: “Jongen, ga rustig zitten, laten we samen nog maar eens een kop thee drinken”. 
Gelukkiggeprezen wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.

zondag, 27 januari 2019 15:38

Meppel in Den Haag

Geschreven door

Meppel’s bijdrage aan de kerkasiel-viering in Den Haag

 

Medewerkenden: Ds. Siebe Sijtsema, Jeanet Hoekerswever, Anet Dunnink, Yvonne Munier, Nelleke van Aalderen en Joke Huisman (zanggroep), Harm Hoekerswever (beamer), Robert, Alinda, Kirsten en Birgitt Bakker, Geertje Huisman (fluit) en ondergetekende.

 

Sinds eind oktober draait de Bethelkerk in Den Haag dag en nacht door. In de kerk wordt een doorlopende kerkdienst gehouden voor het Armeense gezin Tamrazyan. Het kerkbestuur hoopt hiermee uitzetting van het gezin te voorkomen want een oude regel stelt dat de overheid geen kerkdienst mag onderbreken om mensen mee te nemen. Om de marathon-kerkdienst in goede banen te leiden moet er flink wat georganiseerd worden en zijn er veel vrijwilligers nodig.

Op initiatief van Siebe hebben ook wij gemeend een bijdrage te moeten leveren en zo reisden wij op zaterdag 26 januari jl naar Den Haag om in de Bethelkerk van 16.00-18.00 uur een dienst te houden, als voortzetting van de dienst, die in oktober 2018 al begonnen is. Wij hechtten met onze dienst a.h.w. een nieuwe schakel aan de keten van vieringen.

In de ontvangstruimte heerst een gezellige en ontspannen sfeer en op de tafel bij het keukentje staan verschillende versnaperingen en drankjes. Niet te luidruchtig spreken en lachen, zo komt iemand van de organisatie melden, want de kerkzaal grenst met een dun wandje aan deze ruimte. Als het bijna 4.00 uur is gaan wij alvast naar binnen en maken het laatste stukje van de dan plaatsvindende dienst mee. De voorganger van die viering overhandigt de kaars op de tafel aan Siebe en ‘onze dienst’ kan dan (als voortzetting) beginnen.

We hadden een liturgie opgesteld, waarin de lezing van het bijbelboekje Ruth centraal kwam te staan met daartussen door gebeden, liederen, muziek en gesprek en we sloten af met een viering van het Avondmaal in een kring.

Ik denk, dat er ca. 30 mensen aanwezig waren, maar het aantal wisselde ‘onderweg’, omdat het deels ook een ‘komen en gaan’ is.

De lezingen werden verzorgd door onze eigen lectoren en de zanggroep zong een prachtig Iona-lied ‘Er is een lijn van vrouwen’.

Siebe en ik verzorgden de korte overdenkingen als toelichting op en als interpretatie ervan naar de situatie. Ook luisterden wij naar het mooie nummer van Stef Bos ‘Lied van Ruth’, terwijl ikzelf ook nog enkele pianowerkjes (op een valse vleugel met slecht werkend pedaal) ten gehore bracht.

Tegen het einde van de middag gingen Kirsten en Birgitt rond met schaal en beker en rondden wij af door samen het lied LB 426 “God zal je hoeden, Christus je voeden”.

Na een passend slotwoord werd na enige vertraging het licht overgedragen aan de volgende voorganger. En zo zal het steeds gaan. Hoelang nog?

 

Hier volgen nog mijn toelichtingen op het begin en het slot van het boekje Ruth:

 

Wij zullen vast niet de eersten zijn die in deze situatie van kerkasiel en van onzekerheid over de toekomst: - mogen we blijven of toch niet? - die het verhaal van Ruth naar voren brengen. Vanuit Meppel hebben wij dat bijzondere verhaal a.h.w. meegebracht en wij willen het horen als een verhaal van hoop en solidariteit, een verhaal vol onverwachte wendingen, van verantwoordelijkheidsbesef en van toeval. Een verhaal ook, waarin God beleden wordt als Bron van het goede, als de onzichtbare werkzame Voorzienigheid, die ook in de ervaring van afwezigheid present is en zich doet gelden te midden van de gebeurtenissen en lotgevallen.

Het gaat over het gewone leven. Dat is ook de titel, die ds. Miskotte in 1939 bedacht voor de publicatie van zijn bijbellezingen over het boekje Ruth. Misschien is de naam van deze theoloog uit de vorige eeuw bij velen onbekend, in Meppel wordt zijn naam nog al eens genoemd, vooral wanneer je oudere mensen spreekt. Ds. Miskotte is namelijk in de jaren 20 van de vorige eeuw een paar jaar predikant geweest van de hervormde gemeente in Meppel. Daarna is hij naar Haarlem en Amsterdam gegaan en na de 2e WO is hij kerkelijk hoogleraar in Leiden geworden.

Ruth, ‘over het gewone leven’ dus. Over het gewone leven, dat vaak helemaal niet zo gewoon is, maar dat bedreigd wordt en op doodlopend spoor kan komen. Waarin de vraag kan opklinken: waar is God? Opvallend in het boekje Ruth is, dat God nergens als ‘actor’ of ‘handelend persoon’ wordt opgevoerd. Nergens lees je: ‘en God zei dit of dat of Hij deed dit of dat’. Als God ter sprake komt dan is het in de vorm van een belijdenis, zoals Ruth aan de grens uitspreekt: ‘jouw God is mijn God en jouw volk is mijn volk’, bijv. of er worden hem verwijten gemaakt, dat Hij bitterheid heeft teweeg gebracht in het leven van Naomi. Maar dat betreft allemaal uitspraken over Hem. Maar nergens lezen we in het verhaal, dat God iets doet of bewerkt. Behalve in het laatste hoofdstuk, waarop ik later even terugkom.

En toch, wie aandachtig leest bemerkt de sturende en wenkende hand van God, onzichtbaar verborgen in de loop van de gebeurtenissen, als een soort verborgen regisseur, die je niet ziet, maar zonder Wie het verhaal plat en puur toeval(lig) zou zijn. Alles hangt eigenlijk af van de lezer: heeft hij of zij er oog voor, dat God present is in zijn absentie?

De situatie, waarin alles in gang wordt gezet, is allesbehalve rooskleurig: het gewone leven van huwelijk en gezin, van werken en wonen vindt plaats in de tijd van de ‘rechters’, d.w.z. in een tijd van chaos en wetteloosheid, van wanbestuur en wanbeheer. Het is een tijd waarin rechters orde op zaken proberen te stellen, maar hun remedie is vaak erger dan de kwaal. Een ieder deed wat goed was in eigen ogen, dat is een telkens weerkerend refrein. En daarom verlangt men naar betere tijden, waarin een koning het voor het zeggen heeft. Dat is het ideaal! Wat zou het geweldig zijn, als een koning de dienst zou uitmaken. Maar zover is het nog lang niet…er zijn nog vele misstanden en de economie lijdt er onder; sommigen verrijken zich ten koste van de armen en als de oogst mislukt is er geen ontkomen meer aan. Velen trekken weg en zoeken elders hun heil. Zo ook Elimelek en Naomi en hun beide zonen. Koffers gepakt en wegwezen!

 

In het laatste hoofdstuk worden wij getuige van een transactie, waarbij Boaz eigenaar wordt van een stuk grond, dat toebehoorde aan de familie Elimelek. Het is een wat ingewikkelde juridische constructie, die ik verder laat voor wat die is, maar het gaat er om, dat Boaz weliswaar het stuk land koopt, maar het blijft op naam van de familie staan en ook Ruth blijft deelgenoot aan de familie, ook al is zij nu getrouwd met Boaz.

Nu raakt dit verhaal ineens dicht aan de situatie, waar wij mee te maken hebben. De wet of de wetten zijn goed bedacht en zitten goed in elkaar en proberen een situatie te regelen en te beheersen. Nu gaat het over kinderen, die in een ander land verblijven of over gezinnen, die zich hier veilig voelen en in hun eigen land niet, maar wetten vormen een netwerk van regels, die onderling niet altijd naadloos op elkaar aansluiten en soms kan een creatieve interpretatie ineens een opening bieden. Ik denk, dat die transactie in de poort van Bethlehem een creatieve vertaling betrof van het leviraatsrecht en dat Boaz en zijn advocaat lang hebben zitten puzzelen, hoe ze hun deal wilden opzetten, dat het juridisch waterdicht was, maar toch ook niet helemaal conform de oorspronkelijk regels en bedoelingen.

En zo opende een eigenzinnige interpretatie van de regels een nieuwe toekomst. En hoe krijgt een nieuwe toekomst nu mooier vorm dan in de geboorte van een kind. Hij heet Obed, dat betekent zoiets als ‘knechtje’ of ‘jochie’. En aan het einde van het verhaal wordt vooruit gekeken: kijk, dat jochie werd later de vader van Isaï en die werd de vader van David. Kijk, dan wordt het allemaal beter en anders, dan liggen de tijden van de brute rechters achter de rug en kan een tijd van vrede, recht en welvaart aanbreken. Nou ja, fragmentarisch en voorlopig, want al lijkt het zo, het is toch nog niet einde verhaal.

O ja, in dit laatste hoofdstuk wordt toch nog een activiteit van God genoemd, als we lezen: en de HEER liet haar (Ruth) zwanger worden. Het leven is en blijft een Godswonder, hoeveel mensen ook denken er zelf aan te kunnen bijdragen - en natuurlijk, zonder dat zal er ook niets gebeuren - dat wisten Boaz en Ruth zelf ook maar al te goed.

Ruth werd zelfs de stammoeder van Jezus van Nazareth, zoals Mattheüs uitvoerig wil aantonen in het eerste hoofdstuk van zijn evangelie. En zo staat dit verhaal van Ruth in een messiaans en universeel perspectief, waarin verteld wordt van en uitgezien wordt naar een wereld, waarin plaats is voor iedereen en waar barmhartigheid en gerechtigheid hand in hand zullen gaan.

 

 

 

 

 

 

 

zondag, 20 januari 2019 11:18

Over Donald Duck, stagnatie en voortgang

Geschreven door

Preek gehouden op de 2e zondag na Epifanie (Kanazondag) in de Oude Kerk n.a.v. Johannes 2: 1-11

 

Over Donald Duck, stagnatie en voortgang

 

Het gebeurt wel eens, dat ik een hele dag alleen thuis ben en dat ik dan ook de avondmaaltijd voor mezelf moet verzorgen. Ik kan koken, dus dat zou ik dan kunnen gaan doen, maar meestal kies ik een andere route: ik pak de fiets en rijd even naar de snackbar om de hoek. Terwijl ik dan wacht op mijn bestelling ga ik even aan een hoge tafel zitten, waar allerlei kranten en tijdschriften ter inzage liggen. Uiteraard ligt daar breeduit de Telegraaf, maar die laat ik links (nou ja…) liggen, ook de Meppeler zou ik kunnen gaan lezen, maar ik weet al wat daar in staat. Ik laat al die kranten en krantjes voor wat ze zijn en kies regelrecht voor de Donald Duck. Vooral de verhalen van Dagobert en van Guus Geluk vind ik onnavolgbaar en ik hoop, dat mijn bestelling niet al te snel klaar is, zodat ik het verhaal helemaal kan uitlezen.

U zult zich misschien afvragen, wat is daar nu zo bijzonder aan en is het niet een beetje kinderachtig, wanneer een volwassen man de Donald Duck zit te lezen bij de snackbar? Wel, dat komt, omdat er hier meer aan de hand is dan zomaar een verhaaltje ter verstrooiing. In de verhalen van Dagobert gaat het om de verleiding van de rijkdom en de armoede daarvan en over ongebreidelde hebzucht. In de verhalen van Guus gaat het over toeval en over de onontkoombare loop van gebeurtenissen of (in filosofische termen over determinisme en in theologische termen over predestinatie) en zo kan zo’n verhaal zelfs raken aan de theologische twisten, die vier eeuwen geleden het land verdeelden en die op de Synode van Dordrecht werden beslecht. Zo ziet u maar, dat het lezen van Donald Duck een verrassende en diepzinnige bezigheid kan zijn.

Maar waarom vertel ik dit eigenlijk? Wel, dat is om te laten zien, hoe belangrijk het is, hoe je een verhaal leest. Veel mensen vinden het misschien raar, wanneer je als volwassen man of vrouw nog een Donald Duckje leest, maar bedenk wel, er zijn ook legio mensen, die het onbegrijpelijk vinden, dat er nog steeds mensen zijn, die Bijbelverhalen lezen en serieus nemen. Neem nou zo’n verhaal van vanmorgen, dat Jezus water in wijn verandert. Veel tijdgenoten, buren, vrienden en collega’s zullen zeggen: je denkt toch niet, dat ik daar voor mijn bed uit kom en naar de kerk ga om daar naar te luisteren? Wat een onzinnig en belachelijk verhaal is dat, behalve misschien als je geïnteresseerd bent in ‘Mindfuck’ of de capriolen van Hans Klok.

Maar de grote vraag is: hoe lees je? Als je Donald Duck alleen maar leest op het niveau van een plat verhaaltje, als avonturen van een eendje, dat zogenaamd nog kan praten ook en dat je dan waanwijze vragen gaat stellen als: hé, laat mij eens zo’n groot geldpakhuis zien en denk je nou echt, dat ik geloof, dat het lekker is om met je kop naar beneden van de hoge duikplank in je geld te duiken? En die zware jongens, ook wel een beetje dom, hė, dat ze in hun vermomming precies op zware jongens lijken. En zo voort en zo verder… Zulke vragen laten zien, dat je niet doorhebt om wat voor verhaal het hier gaat.

En dat is precies ook wat bijbelverhalen overkomt. Mensen beginnen vragen te stellen: zou dat nou echt gebeurd zijn? Waar ligt Kana eigenlijk, kun je het mij op de kaart aanwijzen? Zou Jezus soms een poedertje in dat water gegooid hebben, zodat het de smaak van wijn kreeg? O ja, die vaten die daar stonden, daar is pas nog een archeologische vondst over gedaan… Het zijn allemaal vragen en weetjes, die langs het verhaal heen schieten en, zo denk ik dan, geen wonder dat mensen de Bijbel niet meer serieus nemen, als men denkt, dat men de Bijbelverhalen letterlijk zou moeten lezen. Maar ik zou Donald Duck ook geen blik meer waardig keuren, als men tegen mij zei: je moet wel eerst geloven, dat er eendjes in pakjes rondlopen en kunnen praten en ook heel sierlijk in een geldbad kunnen duiken. Ik zou afhaken… zonde, toch?

Ik hoor nu wel een paar ‘Ja, maars’, maar u weet nog wel, wat mijn punt is: het gaat over ‘hoe wij een tekst zullen lezen’ en zo vind ik, dat de wijze, waarop ik Donald Duck lees vergelijkbaar is met de wijze, waarop ik bijv. het verhaal van de bruiloft in Kana lees. Die verhalen zelf zijn natuurlijk heel verschillend en onvergelijkbaar, hoewel soms vergelijkbare thema’s aan de orde kunnen komen, maar dat geldt ook voor andere literatuur.

Het verhaal van de bruiloft te Kana kennen we allemaal, maar wat wil Johannes er mee zeggen en waarom plaatst hij het helemaal vooraan?

Zullen we het daar even over hebben? En dan kan ik bij het begin beginnen en dat we ons laten verrassen door de opmerking, dat het ‘op de derde dag’ was of is. Dat is de dag van de opstanding, dat is déze dag, nu! Dat is de dag, waarop alles in een ander licht komt te staan, het is de dag van de Heer, de dag van de verheerlijking, waardoor alles glans en glorie krijgt.

Hier en nu, in dit stervend bestaan, krijgen we te horen van leven en vreugde, van doorgang en voortgang. De derde dag is een beslissende totale omkering van alles wat vast staat en doodgelopen is.

Johannes, de evangelist is bezig uit te leggen, hoe bijzonder, hoe fundamenteel en hoe alles veranderend en ingrijpend de verschijning van die Man uit Nazareth is geweest.

In het eerste hoofdstuk was hij daar al over begonnen: Oké, zegt Johannes, inderdaad een beetje hoogdravend en abstract. Ik zal het nog anders vertellen en dan aan de hand van een voorval uit het leven van Jezus. Als ik naar die bruiloft kijk en probeer te doorgronden wat daar plaats vond dan is dat a.h.w. een samenvatting, een samenballing, een symbool van wie Hij is en wat Hij betekent.

Hij brengt een stagnerend feest weer op gang. Hij maakt wat er (nog) over is tot wijn. Het alledaagse, het gewone maakt hij bijzonder!

Over welk feest heb je het dan? Ja, allereerst over zo maar een willekeurig huwelijk, maar ik kijk verder en dieper en zie daarin de verbintenis tussen God en de mensen. Is het de bruiloft van het Lam? Gaat het uiteindelijk om de neerdaling van het nieuwe Jeruzalem, als een bruid versierd voor haar man en dat God bij de mensen komt wonen?

Dat is het begin van zijn tekenen, zo eindigt Johannes dan zijn eerste verhaal.

Dat is toch weer iets anders dan vertalen dat dit zijn eerste wonderteken was. Johannes gebruikt hier namelijk precies hetzelfde woord als in Johannes 1: 1 In den beginne! Het gaat erom, dat hij hier laat zien, waar het eigenlijk om draait, waar het om begonnen is. We raken hier de kern van zijn totale verschijning, dat Hij een begin maakt van de verandering van de wereld.

Laat alle chemie buiten beschouwing, behalve de chemie tussen God en de mensen. Die krijgt een nieuwe boost! Hij, Jezus, laat zien, hoe het verbond tussen God en mensen kan verworden tot religie en dat liefde kan ontaarden in het navolgen van regels en voorschriften. Maar wat nodig is, is dat mensen weer gaan inzien, dat de omgang met God bedoeld is als een feest. Dat vreugde de overhand heeft.

Jezus is de Man, die alles weer terugbrengt naar de kern van de zaak. Hij laat zien wat mensen er van gemaakt hebben en als Hij komt begint het water weer te stromen en verandert het in wijn. Je proeft het, je ziet het aan de gezichten van de mensen, ze worden vrolijk en veren weer op.

Zolang het geloof een ‘moeten’ en een ‘plicht’ is zullen de vaten van de reiniging leeg zijn….zoveel hebben ze nodig gehad om zichzelf schoon te wassen en zich acceptabel voor God te maken. Maar Jezus maakt er iets heel anders van of liever: hij herstelt het tot waar het oorspronkelijk voor bedoeld was: dat het een feest is om mens te zijn, om sámen mens te zijn en dat God zegt: kijk, dat is het nou wat ik van begin af aan bedoeld heb! Twee, die elkaar nodig hebben en elkaar aanvullen, die elkaar liefhebben en elkaar vasthouden en je ziet het aan de twinkeling in de ogen, wanneer de wijn fonkelt in het glas.

O ja, verdiept in mijn Donald Duck hoor ik ineens: nummer 38! Ik leg het Donald Duckje weer terug in de bak en ik zie het meisje achter de balie wat verbaasd en vragend kijken. ‘Eet smakelijk, mijnheer!’, zegt ze een beetje spottend.

 

zondag, 13 januari 2019 11:27

Een ontmoeting met 'John the Dipper'

Geschreven door

Preek gehouden op de 1e zondag na Epifanie 13 januari 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Lukas 3: 15-16, 21-22.

 

Een ontmoeting met ‘John the Dipper’

 

Toen Johannes daar in de woestijn stond te oreren zeiden de mensen tegen elkaar: hij is toch dat zoontje van de dominee uit Jeruzalem? Zijn vader was toch voorganger in de tempel en die Johannes is toch dat na-komertje? Nou, hij lijkt in niks op z’n vader. Zijn vader had altijd een mooi liturgisch gewaad aan, sprak heel deftig en deed alles volgens de regels, maar moet je hem zien. Hij ziet er niet uit met z’n lange haren en moet je die jas zien, vol kleerscheuren en hij stinkt ook nog. En wat er op z’n menu staat, nou daar lusten de honden geen brood van.

Zo spraken de mensen over Johannes. Maar al hadden ze nog zoveel kritische opmerkingen over hem, hij trok hen ook naar zich toe. Als een magneet trok hij de mensen aan, want hij was wel heel bijzonder, niet alleen om te zien, maar ook om wat hij zei en deed.

Johannes zou je kunnen typeren als een buitenkerkelijke niet-opgeleide performer. Een man met singuliere gaven, een buitenbeentje eerste klas. Hij leek in geen enkel opzicht op z’n vader en toch kwamen ze allebei op voor dezelfde God en wilden zij hun leven in zijn dienst stellen.

Dat is nu ook nog steeds zo: er zijn mensen, die hun leven in dienst van de kerk stellen en zo het geloof handen en voeten geven, maar er zijn anderen, die gaan de politiek in of het theater of de muziek en zij communiceren wat hun ten diepste beweegt en bezighoudt op een heel andere manier.

En als we dan ook ons hebben aangesloten bij die grote groep mensen, die zich vergapen aan het optreden van Johannes, dan stellen we onszelf wel de vraag: hoe ben ik hier eigenlijk gekomen en wat verwacht ik hier?

Je bent er gekomen door op weg te gaan. Je hebt je veilige en overzichtelijke plek achter je gelaten. De tempel en de tempeldienst verloor meer en meer zijn aantrekkingskracht en charme en je raakte een beetje van God los. Je ging steeds meer vragen stellen bij de oude verhalen en rituelen en je dacht: waarom is het eigenlijk zoals het is en waar draait het uiteindelijk om? Is mijn geloof een wet, het me houden aan regels en voorschriften of is het toch anders bedoeld en wat, als…

En ongemerkt was ik helemaal vooraan komen te staan en de figuur met de lange haren en de felle ogen kijkt me doordringend aan en hij roept mij a.h.w. toe: hė, wat moet je, wat wil je hier? Waarom sta je hier te treuzelen en een beetje in jezelf te mompelen?

En voordat ik het wist had hij mij mijn lurven gepakt en mij kopje onder geduwd. Ja, want hij stond daar bij de oever van de rivier en als een verzopen kat kwam ik weer boven water, proestend en hoestend, en het was alsof ik een ander mens was geworden, fris en nieuw stond ik daar op de Grote Oever (*) en ik hoorde hem nog iets zeggen over ‘anders gaan leven’, ‘je bekeren’, ‘al het oude achter je laten, alle shit en oud zeer van weleer’, je kunt het vergeten!

Opnieuw beginnen, dat is het devies!

Dat is telkens weer een actueel verhaal, hoe moeilijk het ook is. Je denkt alles op orde te hebben en ineens is alles anders. Je zit vast aan je oude leventje en ineens denk je: is dit het? Een ontmoeting met ‘John the Dipper’ doet wonderen! Hij haalt je door het water heen, zoals Israël vroeger door de Rode Zee was getrokken, bevrijd uit het slavenhuis, zoals het door de Jordaan was getrokken, het beloofde land in, zoals ze waren teruggekeerd uit de ballingschap en ze juichten als degenen, die dromen, zo zijn er telkens momenten, waarop je opnieuw moet beginnen. Dat betekent enerzijds loslaten en anderzijds omarmen. Oud loslaten, nieuw omarmen.

Kan iemand mij daarbij helpen? Is er iemand, die dat voordoet?

Ja, daar staat hij, midden onder u, die gij niet kent. Jezus van Nazareth is er ook bij en hij wil ook ‘kopje onder’.

Waarom eigenlijk…dat heeft zo’n man toch niet nodig? Waar is dat goed voor? Jezus zegt: ik wil ook, samen met jullie, samen met jou!! Ik voel me niet verheven boven jullie, maar ik ben solidair met jullie, in jullie pijn en misère, in jullie frustraties en tekortkomingen, ja, in alles… Ook ik ga ‘kopje onder’ en zo ben Ik ‘God met jullie’…of, anders gezegd, zo wil God bij de mensen ‘komen en wonen’.

Dan vertelt Lukas, dat de hemel openging en de stem van God klonk, terwijl Jezus in gebed was. En er klapwiekt een duif boven zijn hoofd. Ik denk niet dat dit tafereel te filmen was of is, zelfs niet met ‘high of super eight’ of infrarood apparatuur, maar wat Lukas vertellen wil is wel beslissend en waar: Jezus weet vanaf dit moment, hij ervaart dat aan den lijve, dat hij op de goede weg is, aan het begin staat van zijn roeping, om Zoon van God te zijn!

Wat betekent dat dan en hoe werkt zich dat uit dan? Zoon van God, dat is nogal wat! Wat een hoogheidstitel, wat een afstand roept dat ineens op.

We zien het al voor ons: hij is zoon van God en kan dus alles. Hij hoeft maar met z’n vingers te knippen of het komt voor elkaar. Hij doorziet alles en kan alles bereiken wat Hij wil. Niets staat hem in de weg of kan Hem hinderen.

Zou dat de bedoeling en betekenis zijn van ‘Zoon van God’?

Ik denk het niet. Ik noem nu twee plaatsen, waarop ‘zoon van God’ ook genoemd wordt en dan moet u zelf maar beslissen, hoe dat mijn tot nu toe genoemde invulling corrigeert.

Allereerst horen we het vervolg van wat we vanmorgen lazen, dat we meestal overslaan omdat het zo’n saai en langdradig stamboom-onderzoek bevat. Hoewel, het kan ook wel heel interessant zijn, de familiegeschiedenis langslopen, hoe ver gaan we terug, ben ik misschien toch nog familie van…?

Lukas noteert de familiegeschiedenis, de stamboom van Jezus…ik zal hem maar niet helemaal voorlezen, maar ik beperk me even tot de laatste (en dat zijn dan de eerste, oudste voorouders van Jezus) verzen van Lukas 3: Jezus was de zoon van Jozef, de zoon van etc., en dan een heel eind verder…:

de zoon van Sem, de zoon van Noach, de zoon van Lamech,

 

 37 

de zoon van Methusalach, de zoon van Henoch, de zoon van Jered, de zoon van Mahalalel, de zoon van Kenan, de zoon van Enos, - bent u er nog? - de zoon van Seth, de zoon van Adam, de zoon van God!

 

De mens, de eerste, de beste mens, de mens, zoals hij bedoeld en bedacht is door God, is Zoon van God!

En dan aan het eind van het evangelie wordt verteld, hoe Jezus wordt overgeleverd in de handen der mensen en dat hij tenslotte zijn leven eindigt aan een kruis. En er staat een Romeinse soldaat bij, die opgegroeid is met de ideologie, dat de keizer, zijn keizer, in wiens dienst hij staat en wiens bevelen hij uitvoert, dat de keizer de zoon van God is. En nu staat hij aan de voet van dit kruis en hij hoort Jezus uitroepen: mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten en dat hij daarna de geest geeft.

En de soldaat zegt: ja, wis en waarachtig, deze mens, die hier zo gehavend hangt, is de Zoon van God.

Vreemde belijdenis, nietwaar?

Maar buitengewoon troostrijk, want zo laat God in Christus Jezus zien, dat hij geen verre God is. Nee, hij komt in ons Adamsbestaan, in onze nood, in onze ziekte, in ons doodsbestaan. Het water van de Jordaan bestaat uit de tranen van God, vermengd met onze tranen van al ons rouwen en treuren, zo merkt de Engelse theoloog Samuel Wells op in zijn boekje “Wees niet bang” (**). Zo worden en zijn wij gedoopt in de tranen van God en van Jezus. Hij kreeg toch de naam Zoon van God, Immanuël, d.i. God met ons?

 

  • De ‘Grote Oever’ is de naam van een straat in het centrum van Meppel.

** Deze gedachte ontleende ik aan Samuel Wells’ boek ‘Wees niet bang. Met geloof je angst het hoofd bieden’. Oorspr. titel ‘Be Not Afraid – Facing Fear With Faith’ (2011).

 

 

 

 

 

 

 

 

dinsdag, 25 december 2018 17:17

Kerst in vijfvoud

Geschreven door

Overdenking gehouden op de Eerste Kerstdag 2018 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Johannes 1 (de proloog)

 

Kerst in vijfvoud

 

Johannes 1 (het begin, de proloog)

(in eigen vertaling/bewerking)

 

Als je bij het begin wil beginnen kom je niet om het woord ‘God’ heen
Het denken en spreken daarover brengt je als vanzelf bij God, want Hij is het begin van al wat is. Alles is door Hem ontstaan, ja zonder Hem zou er niets zijn.
Alle leven komt bij Hem vandaan en het leven dat Hij geeft is als het licht voor de mensen. Zo is Hij ook zelf het licht, dat in het duister straalt en zo heeft het licht het duister overwonnen.
De Zoon van God, die naar deze wereld gekomen is, is nu dat ware licht, dat in en voor alle mensen schijnt. Hij kwam naar de wereld, die hij zelf gemaakt heeft. Hij is bij ons gekomen als een sterfelijk mens en Hij heeft bij ons gewoond en wij zagen in Hem de glorie van God. In Hem zijn Gods liefde en trouw volledig aanwezig. Johannes vertelde over hem en zei over hem: Na mij komt er iemand die belangrijker is dan ik – en al komt hij na mij, toch was hij al eerder dan ik. Zo komt de Zoon van God bij ons en zo leren wij door Hem  God kennen.

 

 

De vier evangelisten hebben hun uiterste best gedaan om te vertellen wie Jezus was en wanneer en hoe hij ter wereld kwam. Hoewel, Markus slaat de kraamkamer en de kribbe gewoon over en ziet Jezus plotseling als volwassen man opduiken in de woestijn, waar hij zich laat dopen door Johannes.

Mattheüs duikt het archief in en wil weten wie de voorouders van Jezus waren. U kent misschien wel dat televisieprogramma “Verborgen Verleden”, waarin bekende Nederlanders op zoek gaan naar hun ‘roots’ en langs allerlei archieven trekken om dan te ontdekken, dat zij in de verte familie zijn van een bekende figuur uit het verleden of dat de overgrootvader in het leger van Napoleon gediend had of dat een betovergrootmoeder gediend had aan het hof van Willem I of secretaresse van Spinoza was geweest.

Zo loopt ook Mattheüs de vooroudergeschiedenis van Jezus langs en komt dan tot frappante ontdekkingen. Lees zelf maar eens: Matth. 1.

Lukas is natuurlijk de meesterverteller en zijn verhaal is het uiteindelijk geworden: over de herders en de stal, de engelen en de kribbe. Een prachtig ontroerend verhaal, maar ook een tegendraads en ontregelend verhaal.

Maar alles goed en wel, kunnen we dan denken, maar wordt Jezus zo niet teveel opgesloten in het verleden? Het was toen en toen, in het jaar nul en daar in een land ver hier vandaan. Wat kan Hij betekenen voor ons in het jaar 2018? 
Wel, dan komt nu Johannes naar voren en gaat ons een stap verder helpen en hij zegt: Jezus is veel meer dan een historische figuur. Dat kind in de kribbe omvat en overstijgt alle tijden en plaatsen: Hij was er al vóór de wereld ontstond en Hij zal er zijn, als de wereld er niet meer is. Hij gaat aan ons vooraf en alles wat er is bestaat door Hem. De oerknal was er door Hem, dat de wereld er is, is door Hem, dat ik er ben, is door Hem, dat u er bent, is door Hem. Je kunt niets bedenken dat er niet is dankzij Hem. 
Zo filosofeert Johannes over de betekenis van het kerstkind en zo geeft hij het universele en kosmische waarde, maar ook wordt het zo heel persoonlijk en heeft het ook voor mijn leven hier en nu diepe zin. 

Johannes wil eigenlijk zeggen: Hij is niet in onze wereld gekomen, maar wij zijn in Zijn wereld gekomen. Alles is van Hem, ook wij. Kijk ik naar de sterren, kijk ik naar het verleden, kijk ik naar de toekomst, kijk ik naar een baby in de wieg: ik zie altijd en overal de Christus, zijn vriendelijk gelaat, zijn wakkere blik en zijn liefde en goedheid, die ons omringen en waaraan wij eigenlijk niet kunnen ontkomen. 

Mooi is dat, dat er vier verhalen zijn over Jezus. Maar ik voeg er nog een vijfde aan toe en dat brengt eigenlijk alles samen en dat verhaal is bedacht door de Deense filosoof uit de 19e eeuw Sören Kierkegaard.

Er was eens een koning, die heel veel macht en aanzien had en eigenlijk was iedereen wel ontzien voor hem. Je kon hem niet tegenspreken en advies geven was al riskant. Op een dag tijdens een rondrit door zijn land had hij een meisje gezien, ergens op het platteland, en hij kreeg haar maar niet uit zijn gedachten: hij was verliefd op haar geworden.

Maar hoe kon zij zijn vrouw worden? Ja, hij kon haar naar het paleis laten brengen en tegen haar zeggen: word mijn vrouw, want ik ben verliefd op je. Maar hoe zou zij daar op reageren? Zij zou vast wel instemmen met dit verzoek, dat meer leek op een bevel dan op een aanzoek. De koning kon niet weten of zij dan ook van hem hield.

Uiteindelijk, na veel denken en overwegen, besloot hij zijn paleis te verlaten en als een arme landloper ging hij op weg. En hij vond het meisje in haar schamele woning en zij spraken elkaar en het meisje vond er niets vreemd aan. Zij ging in op zijn avances en na enige tijd trouwden zij.

Nee, de koning had zich niet vermomd als bedelaar, want dan had het meisje zich bedrogen kunnen voelen, als hij naderhand gezegd had , dat hij de koning was. En dan had ze geen Nee durven zeggen en was er van ware wederzijdse liefde toch geen sprake geweest.

De koning gaf dus in feite zijn koningschap op en hij werd een gewoon mens net als iedereen. Hij deed afstand van al zijn macht en bezittingen en alleen zo kon hij het hart van het meisje veroveren. En zo respecteerde hij haar vrijheid en kon de liefde zich vrij en ongedwongen ontwikkelen.

Paulus zegt in één van zijn brieven: laat die gezindheid ook in en bij u gevonden worden, die Christus Jezus had. Hij, die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens.

Kun je zo de wereld redden? Ja, alleen de kracht van de liefde en het opkomen voor het recht van de zwakste kunnen en zullen de wereld redden, precies zoals dat ingewikkelde kind het voordeed.

zondag, 23 december 2018 10:56

Troostrijke ontmoetingen

Geschreven door

Preek gehouden in de hervormde gemeente te Nijeveen op de 4e zondag van Advent 23 december n.a.v. Jesaja 40: 1-11 en Lukas 1: 39-45

 

Troostrijke ontmoetingen

 

Vanmorgen ontmoeten twee zwangere vrouwen elkaar: zij zijn blij, ‘in den blijde’. Ik zie het voor me, hoe ze allebei met een dikke buik elkaar begroeten, omhelzen en kussen. Dit jaar mocht ik het van dichtbij zien, hoe onze twee jongste dochters allebei in verwachting waren (en is) van hun eerste kind, de ene iets eerder dan de ander. Als ik hen elkaar zie ontmoeten kan ik denken aan die ontmoeting van vanmorgen, die van Maria en Elizabeth, hoewel het leeftijdsverschil tussen die twee vele malen groter is dan die tussen mijn dochters.

De reis van Maria was nog een hele onderneming geweest en het was ook zo maar niet bedoeld als een plezierritje, maar eerder als een familieplicht. Elizabeth liep zo zachtjes aan op alle dag en kon wel wat hulp in de huishouding gebruiken en als kraamhulp fungeren en Maria was daar geknipt voor. Zo dient Maria Elizabeth en brengt zij van meet af tot uitdrukking wat een wezenskenmerk van haar kind zou zijn: ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen.

Het kind van Elizabeth voelt dat a.h.w. ook aan en springt op in de buik van zijn moeder. Het is alsof hij een buiging maakt. Hij maakt duidelijk, dat hij eruit wil, hij staat te trappelen om zijn werk aan te vangen, namelijk de weg bereiden voor hem, die na hem komt, maar die er toch eerder was dan hij, zoals hij later zelf zou zeggen!

Die bijzondere verhouding, zoals die er zal zijn tussen Johannes (de Doper) en Jezus, waarbij de eerdere de latere zal dienen en hem de weg zal bereiden, herinnert mij aan een andere baarmoeder, waarin twee kindjes om de voorrang streden, u weet wel: Jacob en Ezau. Ezau was de oudste, maar Jacob kreeg of verwierf uiteindelijk het eerstgeboorterecht en de zegenspreuk was ook hier, dat de sterkere de zwakkere zou dienen en alles wordt onder één noemer gebracht in de uitspraak van Jezus: de laatsten worden de eersten en wie onder ligt komt er boven op.

Maar nu staan we ook nog even stil bij de boodschap van Jesaja, die aan dit alles vooraf ging.

Er is – in de donkere tijd van de ballingschap - ineens deze profeet, Jesaja II, die niet zozeer zelf het woord neemt, maar een Stem hoort. Hij wordt aangesproken. Het is alsof onverwacht de deur naar buiten opengaat en het licht als een vloed de duisternis opheft.

Wij staan ineens in het volle licht en de profeet krijgt te horen, dat hij moet troosten. Al die mensen in die donkere ruimte moet hij troosten en al die mensen moeten ook leren troosten. Dat zegt die Stem van de roepende.

Maar wat valt er te troosten dan? Wat is er aan de hand dan?

Nou, als we hoofdstuk 40, het 1e deel, tot ons laten doordringen dan komen we precies tegen, hoe onze situatie is: niet alleen van die mensen toen in de ballingschap, maar evengoed van ons in deze tijd.

Ik wil proberen het in een paar trefwoorden samen te vatten: er is een gevoel van eenzaamheid en verlatenheid. Er is een besef van schuld, spijt en schaamte. En er is ook de ervaring van tijdelijkheid en vergankelijkheid.

Soms zeggen mensen wel eens: in de kerk gaat het altijd over zonde en schuld, dood en vergankelijkheid. O ja, ik geef meteen toe, dat ik die kritiek ter harte neem en mij plaatsvervangend schaam voor alle overaccentuering en misbruik van deze thema’s : er is veel te veel gebabbeld en gezwijmeld over deze onderwerpen en ze zijn als een last op de schouders van de mensen gelegd. Maar ik zie het eerder zo, dat het ter sprake brengen van deze thema’s bij het aanduiden van onze situatie, van ieder mens, behoort. Het betreft een constateren van een werkelijkheid, waaraan iedereen deelneemt. Zo zit de wereld in elkaar, zo beleven wij die en niemand ontkomt daar aan. Zoals wanneer je bij de dokter komt en je vraagt: kunt u mij zeggen wat mij mankeert? Kunt u de diagnose stellen?

Als we er dan zo aan toe zijn – of we dat nu dagelijks beseffen of niet, of we er vaak of weinig bij stilstaan, dat doet er allemaal niet toe, feit is dat we vroeg of laat tegen onze vergankelijkheid oplopen, dat we inzien, dat we fouten hebben gemaakt of tekort geschoten zijn – als we er dan zo aan toe zijn, is er dan nog hoop, of is er ook enige troost? En wat is dat dan?

Als je opgedragen wordt om te troosten dan sta je wel met lege handen en een mond vol tanden, toch? Mensen zien er tegenop om op bezoek te gaan bij iemand, die ziek is of die een zwaar verlies heeft geleden. “ik weet niet wat ik moet zeggen”, hoor je dan. Misschien moet je wel niks zeggen en gewoon er-zijn.

Wij denken vaak, dat troosten allereerst een ‘verbale’ activiteit is, dat we iets moeten zeggen. Maar ik denk, dat troosten meer een doe-woord is dan een zeg-woord.

Als we het Nederlandse woord ‘troosten’ wat preciezer bekijken zou je kunnen zeggen, dat het te maken heeft met ‘tot rust brengen’. Iemands hart is onrustig in hem, hij of zij mist een middelpunt en rustpunt en de gedachten en gevoelens schieten alle kanten op. Het is een hele troost en opluchting als je onrustige hart rust vindt, uiteindelijk in God, zoals Augustinus ervaren heeft, toen hij kon zeggen: mijn hart is onrustig in mij totdat het rust vond in God.

Daar heb je vaak de ander bij nodig. Het is daarom niet voor niets dat we in andere talen het woordje ‘con’ (samen met) terugvinden in het woord troost en troosten. Het Franse ‘consolation’: daarin zit ‘solo’ – ‘alleen’ en ‘con’ – samen met. Samen het alleen-zijn volhouden. Je voegen bij de eenzame en samen de situatie uithouden. Dat is troosten. Dat is troost ervaren.

‘Comfort’ in het Engels: dat betekent letterlijk ‘samen sterk zijn’. Dan ben je bij de ander om hem te ondersteunen en er samen tegenaan te gaan. Dankzij die hulp van de ander wordt het leven weer comfortabel en kun je weer verder.

In het Hebreeuws heeft ‘troosten’ te maken met weer op adem komen, weer lucht krijgen. Het leven maakt je soms kortademig, je rent en je vliegt en je raakt buiten adem. Dan is er iemand die zegt: doe nu eens rustig aan en kom op adem.

Allemaal vormen van ‘troosten’. Troosten is niet verdoezelen en verzachten of het leed ongedaan maken, maar het is eerder het samen uithouden, er samen doorheen komen. En dan komt er weer licht in de duisternis. Er gaat een deur open. Er blijkt toch weer een weg vooruit te zijn. Wat een onbegaanbare en doodlopende weg leek blijkt toch een begaanbare weg te zijn. Een weg, die God zelf voor ons baant.

Zie je het al gebeuren? Er zijn al 4 lichtjes ontstoken. De eerste woorden zijn al geroepen en de stem om uit je benauwde situatie tevoorschijn te komen is al gehoord. We hebben gehoord van getroost worden, maar we zullen ook zelf troosten. Laat de kerk een plek zijn waar mensen op adem kunnen komen en vertroost worden. Maar laat het ook een troost-fabriek zijn, waar mensen geïnspireerd worden om erop uit te gaan, de wijde wereld in of de ogen open te hebben voor het leed en de leegte vlakbij en er te zijn, met een luisterend oor en een daadkrachtige hand! En ja, daar hoort een ‘bakkie troost’ ook bij.

Heel gewoon en alledaags, maar zo eenvoudig en diepzinnig kan troosten zijn!