Blog (204)
Op de Kerstkaart
Mijn (onze) kaart met wensen voor de feestdagen en voor het nieuwe jaar plaats ik ook hier voor alle enthousiaste en kritische lezers (m/v) van mijn blog.
Naast of onder de foto, die ik in 2017 gemaakt heb in Dickninge (een landgoed vlakbij Meppel/de Wijk) heb ik een dicht-gedachte geplaatst, dat in mij opborrelde bij het nadenken over de kerstgedachte.
Het recept en de ingrediënten houd ik voor mezelf: neem het tot je, geniet ervan en leef ermee!
Op de Kerstkaart
Hij kwam,
zag ons en
heeft ons voor zich gewonnen.
Brak de tijdbalk in tweeën,
omarmde alle generaties:
de Christus vóór en na.
Een nieuwe tijd brak aan
voor vrede
en licht in mijn hoofd.
Het Nieuwe Zijn staat
onwennig en pril nog
voor altijd op de kaart.
Over macht gesproken
Het is altijd weer een feest en genoegen om aanwezig te zijn bij een concert van het gemengd kamerkoor ‘Cantica Sacra’ in de St. Clemenskerk te Steenwijk, zoals ook vorige week vrijdag 13 december 2019. Ik ben een trouwe fan van het koor, vooral omdat Joke al 30 jaar lang met dit koor meezingt.
M.n. de advents- en kerstconcerten zijn altijd de moeite waard. Er is in de loop van de jaren een ontwikkeling te bespeuren geweest in de samenstelling van het repertoire en de plaats van het koor in de kerkruimte. Stond het koor aanvankelijk steevast onder het orgel en blies dat ook zijn majestueuze en onmisbare partij mee, m.n. ook bij de samenzang, die er ook was, nu heeft het koor zich verplaatst naar de tegenovergestelde zijde (in de eigenlijke koorruimte) en doen het orgel en de samenzang niet meer mee.
Als bezoeker en luistervink heb ik nu ook een heel ander uitzicht. In plaats van een blik op het orgelfront zie ik nu een fraai hekwerk, waarboven zich een indrukwekkend bord verheft met de vrijwel onleesbare tekst: “Daar en is geen macht dan van Godt”. Het is een kleine passage uit de brief van Paulus aan de Romeinen, uit hoofdstuk 13 om precies te zijn.
Ik weet niet of dit de oorspronkelijke plaats van dit tekstbord is, want ik kan me voorstellen, dat het waarschijnlijk in de 16e of 17e eeuw is aangebracht boven de herenbanken, de plaatsen waar de magistraten van de stad zaten. De aanwijzing van Paulus kon zo dienst doen als een waarschuwing: verzet je niet tegen ons, de bestuurders van deze stad, want dan kom je in feite in opstand tegen God! Ook gold dit woord als een legitimatie van de macht. De magistraten ontleenden hun machtspositie niet aan het volk, maar aan God.
De vraag is nu wel, of het gebruik van dit ‘machtswoord’ dat van het misbruik niet dicht nadert. M.a.w. is dit woord vooral bedoeld om de machtspositie van de heersende autoriteiten te schragen of is er vooral ook een kritisch moment voor henzelf in verborgen, waarvoor men misschien geen oog had?
M.a.w.: wil dit woord vooral de machthebbers zelf niet een spiegel voorhouden? Let op, wat jullie doen, want jullie handel en wandel moet een weerspiegeling van Gods werkwijze zijn. Jullie ‘verbeelden’ zijn macht en die is gericht op ruimte scheppen voor mensen, opkomen voor de ont-rechten en met erbarmen bewogen zijn t.a.v. armen, vluchtelingen en ontheemden.
Zo zou ik deze tekstwoorden niet allereerst willen lezen als een legitimatie van de macht (zoals de machthebbers zelf wellicht meenden), maar eerder als een kritische vingerwijzing en aansporing om de macht niet te misbruiken, maar uit te oefenen ten goede van mensen en de samenleving in haar geheel, zoals Psalm 146 zo mooi aangeeft: Hij doet de verdrukte recht en geeft de hongerige brood. Hij maakt de gevangenen los; Hij richt de gebogenen op en Hij heeft oog voor de vreemdelingen en zorgt voor het levensonderhoud van de wees en de weduwe. Zo wil God (d.m.v. magistraten) de wereld regeren en zijn macht doen gelden!
De verandering van blikrichting in de kerk van Steenwijk tijdens een concert van Cantica Sacra bracht mij op bovenstaande gedachten: een meditatieve bijvangst van een prachtig muzikaal evenement.
Boeiende dissertatie over de 'zonde-leer'
Geschreven door Ds. Cees HuismanBoeiende dissertatie van F.F. Omta over de ‘zondeleer’
Vorige maand (november 2019) promoveerde Fokko Frederik Omta op een dissertatie over opvattingen over de zonde van twee toonaangevende 20e-eeuwse theologen Karl Barth en Paul Tillich, die in contrast en gesprek worden gebracht met de opvattingen van de New Age-beweging, o.a. bij monde van Jane Roberts, A Course in Miracles en Matthew Fox. De volledige titel van zijn proefschrift, verdedigd aan de VU in Amsterdam, luidt: Sin: against Whom or against What? An assessment of Barth’s en Tillich’s perspectives on sin and sanctification in comparison to views of New Age authors (uitg. KokBoekencentrum, Academic, Utrecht).
Wat is ‘zonde’ eigenlijk? Het is een vraag, die de christelijke traditie eeuwenlang op de hielen heeft gezeten en soms was het ‘crystalclear’ wat zonde was en soms durfde niemand erover te spreken, want dat was zonde van de tijd. Zonde kon gezien worden als de overtreding van een regel of een gebod of als een mislopen van je bestemming, wat uiteindelijk zonde is, natuurlijk.
De zonde werd in de christelijke traditie soms uitvergroot en dan weer gebagatelliseerd, al naar gelang de omstandigheden en situaties.
In de 20e eeuw begon de kerk steeds minder over (persoonlijke) zonde te spreken, de biechtstoelen verdwenen uit de kerken en het gebed van verootmoediging en zondebelijdenis werd ingenomen door het Kyrie-gebed. Hing dat samen met de verdwijning van een persoonlijke God achter de horizon en werd zonde meer en meer gezien als een misstap in het intermenselijke verkeer? Of kwam er ook meer oog voor de vervlechting van ons persoonlijke gedrag met de structurele ‘onschuldige’ verhoudingen in de samenleving, waaraan uiteindelijk niemand schuld heeft?
Hoe het ook zij, al deze en andere ontwikkelingen hebben bijgedragen aan een verandering van het zondebesef en het is de verdienste van Omta, dat hij in deze studie een prachtige uiteenzetting geeft van de verschillende visies op ‘zonde’, waarin hij uiteindelijk de aandacht vestigt op een niet-theïstisch of a-theïstisch zondebesef, dat te typeren is als ‘lijden aan spirituele luiheid, onverschilligheid of gebrek aan moed’, wat men zichzelf inderdaad ook vaak kwalijk neemt (‘modern’ zondebesef te noemen). Daartegenover ontstaat de mogelijkheid om hieraan te ontsnappen of zich er tegen te verzetten en zo kan men nieuwe vormen van heiliging ontwaren, waarbij men bereid is het vege lijf te riskeren en tegelijkertijd zijn/haar ziel te behouden.
Het gaat mijn competentie te buiten om deze dissertatie verder te bespreken of te recenseren. Ik wil vooral aandacht vragen voor zijn uitvoerige bespreking van Paul Tillich’s invalshoeken t.a.v. de besproken thema’s, zoals de kosmologie-ontologie (over de wereld en het Zijn), de hamartiologie (leer over de zonde) en de ‘Human Potential’ (The New Being).
Op mijn Tillich-website zal ik t.z.t. uitvoerig(er) ingaan op wat Omta t.a.v. deze onderwerpen naar voren brengt.
Kortom, een prachtige en lezenswaardige dissertatie!
Een vader-zoon briefwisseling
Vandaag een (klein) begin gemaakt met een nieuw studieproject. Ik heb de bijzondere collectie handschriften bezocht, die aanwezig is in het archief van de Universiteitsbibliotheek in Utrecht.
Vanaf Zeist een heerlijk fietstochtje naar het ‘Science Park’, zoals de Uithof tegenwoordig heet.
Opgewacht door de archivaris, met wie ik een afspraak had gemaakt, stonden twee dozen met brieven op mij te wachten. Ik wilde vooral even zien om hoeveel materiaal het ging en of e.e.a. leesbaar en interessant genoeg (b)leek.
Het gaat in dit geval om een briefwisseling tussen vader Paulus Chevallier (1722-1796) en zijn zoon Petrus (Pierre) Chevallier (1760-1825).
Chevallier Sr. had ik al eerder ‘ontmoet’, toen ik een biografie over Gerardus Kuypers schreef: zij waren collega’s aan de universiteit van Groningen en beiden theoloog. Ook heb ik enkele jaren geleden een bijdrage geleverd aan een publicatie over religie en Verlichting, waarin ik Chevallier’s opvattingen over de omwenteling van 1795 heb geanalyseerd.
Zoon Petrus is Waals predikant geworden (o.a. in Naarden en Zwolle) en ontpopte zich, evenals zijn vader, als een patriotsgezind en principieel denkend en handelend figuur.
In de briefwisseling zullen allerlei kerkelijke, theologische, politieke, maatschappelijke en familiale thema’s aan de orde komen.
Ik ben benieuwd wat ik ga tegenkomen en waar e.e.a. toe leidt…
Preek gehouden in de Clemenskerk te Havelte op zondag 27 oktober 2019 n.a.v. Leviticus 19 (ged.) en Markus 12: 28-34
Jezus heft religie op
Wij zijn sinds 15 jaar een protestantse kerk en op 31 okt. denken we altijd terug aan het begin ervan – dag van reformatie en begin van protestantisme. Als aan u gevraagd zou worden: ‘Hé, u bent protestants, hè?! Kunt u mij in een paar zinnen vertellen, wat dat inhoudt? Als het mij aanspreekt word ik het misschien ook wel. En wat moet ik daar dan voor doen? Moet ik dan eerst de Bijbel een keer helemaal doorlezen? Moet ik elke zondag een kerkdienst bezoeken? Moet ik dan de uitspraken van de synode onderschrijven? Moet ik de belijdenissen allemaal kennen en geloven? Moet ik dan op het CDA stemmen of mag een andere partij ook? Moet ik ….’
Het is nog niet zo gemakkelijk om al deze en andere vragen te beantwoorden en je kunt er zeker van zijn, dat er geen twee protestanten zijn die die vragen gelijk zullen beantwoorden. Dat is de zwakte en ook de kracht van het protestantisme. Het protestantisme is een kritische beweging, die zichzelf en gegroeide godsdienstige overtuigingen en handelingen steeds onder kritiek stelt. Het protestantisme is een hervormingsbeweging en wil dat voort-durend zijn.
Hé, u bent protestants, hè? Kunt u mij in een paar zinnen vertellen, wat dat inhoudt?
Als je diezelfde vraag aan een moslim, een Jood, een mormoon, een boeddhist stelt zijn de antwoorden vaak overzichtelijker. Kijk, hier heb ik het op een briefje: de vijf zuilen van de Islam, en hier alle geboden van de Thora, op den duur wel 613. Zo heeft iedere godsdienst haar eigen verzameling van opvattingen en gedragsregels.
Nu komt Jezus vanochtend langs: hij is uiteraard allereerst een Joodse man, een rabbijn die alles afweet van de Joodse religie, maar de manier waarop hij daarin denkt en optreedt is zo, dat hij erboven uitstijgt – hij probeert de Jood los te maken van zijn regels, de moslim los te maken van zijn regels, de christen los te maken van zijn regels. Hoe doet hij dat? Wel, door één regel naar voren te brengen en dat is eigenlijk geen regel.
– We hebben net een stukje uit Leviticus horen voorlezen en toen ik me als jongen van 13 had voorgenomen om de Bijbel eens helemaal te gaan lezen van voor naar achteren, toen strandde ik al in Leviticus. De regels werden mij te machtig en het werd ondoenlijk en ongrijpbaar, onwerkelijk en onwerkbaar. Kortom, ‘too much’. Zo vraagt ook de Schriftgeleerde van vanmorgen om een handvat, een principe. Kun je het vele terugbrengen tot het ene, iets handzaams en werkbaars?
Dat is eigenlijk best een goeie vraag: Heer, wat is het grootste gebod te midden van die vele, die ik ken en waar we uitvoerige discussies over hebben. Maar misschien zullen wij die vraag nog nèt iets anders stellen, bijv. “waar gaat het nu eigenlijk in wezen om bij al ons doen en laten, bij het vervullen van godsdienstige plichten en het navolgen van regels?” Wat is de drijvende kracht achter wat je doet? Waarom ga je naar de kerk? Waarom breng je een bezoekje bij iemand? Waarom zing je in een kerkkoor? Waarom word je ouderling? Waarom bid je voor het slapen gaan? Waarom ben je lid van een kerk?
Als iemand zegt: ik doe al die dingen, omdat het moet, omdat het voorgeschreven wordt, dat is een plicht van mijn godsdienst en daar zal ik ook voor beloond worden. De mensen zullen mij een toffe peer vinden en God uiteindelijk ook en hij zal mij een mooi plaatsje in de hemel geven. En daar doe ik het stiekem ook eigenlijk voor. Voor wat hoort wat, zo is dan de gedachte. Ik was eens bij iemand op bezoek, die heel veel ‘kerkenwerk’, zoals dat dan heet, had gedaan en nu zat ze eenzaam in haar kamertje wat te kniezen, want er kwam bijna nooit iemand. En ze zei: ik heb me jarenlang uitgesloofd voor de kerk en mensen bezocht, stipt en trouw, precies op tijd en met een bloemetje erbij, maar nu krijg ik stank voor dank: er komt nooit iemand bij mij. Toen zei ik: als u dat van tevoren had geweten, had u het dan niet gedaan? Was u dan niet bij die zieke langs gegaan, had u dan niet die beker water aangereikt, had u dan geen bloemetje gebracht? Als u geweten had, dat het niets zou opleveren voor uzelf, had u het dan niet gedaan? Als u geweten had, dat u toch wel in de hemel was gekomen, als u niet naar de kerk was gegaan, had u dan nooit een kerkdienst bezocht en nooit een lied gezongen? Het gaat niet aan te weten, wat zij antwoordde, want diezelfde vraag ligt nu levensgroot op ons eigen bord!
Ik heb het woord nog niet gebruikt en dat komt omdat het zo bezwadderd en verpluisd is, te roze, te zoet en te licht, maar ik noem nu dan toch dat zwaar beladen woord: de liefde!
Jezus brengt alle geboden samen in dat ene gebod van de liefde, dat geen gebod is. En Hij heft daarmee het wettische jodendom op, het wettische christendom en de wettische Islam evenzeer: Hij heft al die godsdiensten op en eigenlijk alle, want Hij verheft ze alle tot het eigenlijke. Hij heft ze op tot een hoger niveau, dat van de liefde.
De liefde is alles en dat is geen gebod, maar een geschenk. Waarom is de liefde tot God het eerste? Omdat Hij de Eerste is, die ons liefheeft. Daar begint alles mee, als we hier van een begin kunnen spreken. En van daaruit ontspruit de liefde tot de naaste. Dat is het tweede gebod, daaraan gelijk. Het is natuurlijk een enorme blunder om dat te vertalen met “het op één na grootste gebod”, want dan breng je een rangorde aan, die er juist niet is. Die twee geboden kun je niet van elkaar losmaken: je kunt niet God liefhebben en je broeder haten, zoals Johannes het kernachtig samenvat.
Ik ga vandaag geen lange preek houden over de liefde, want liefde is geen spreek-woord, maar een werk-woord. Liefde moet je doen. Of nog liever: het gaat erom, dat we vanuit de liefde handelen en wandelen. Maar nooit als een Wet, want dan wordt het weer een “moetje” en dat is in verband met de liefde ook weer iets wat er niet bij past. Nee, we staan juist in de vrijheid van de kinderen Gods, geleid door de Geest. Uiteindelijk kunnen we dan met Augustinus wel zeggen: “Heb lief en doe wat je wilt!” Of breng in praktijk wat je hart je ingeeft te doen, “Alleen wie slaaf is van de liefde is waarlijk vrij!”
Preek gehouden op de 1e zondag van de herfst 22 september 2019 in de Catharijnekerk te Heusden n.a.v. Openbaring 6
Wedden?
Zoals u ook in “Vigilate” hebt kunnen lezen heb ik twee weken geleden afscheid genomen van mijn gemeente Meppel en ben ik ‘met emeritaat gegaan’. Er was tot mijn vreugde ook een delegatie vanuit Heusden aanwezig en uw scriba heeft mij ook toegesproken en overhandigde mij vervolgens een geschenk: een lijvige roman, getiteld ‘Het rode paard’, dat zich afspeelt in het Italië van de 20e eeuw. Toen ik die titel zag moest ik meteen denken aan de Openbaring van Johannes, waar in het 6e hoofdstuk ook sprake is van een rood paard en de titel van dit boek is er inderdaad ook aan ontleend.
Met deze kleine opstap proberen wij nu wat dichter bij het laatste bijbelboek te komen en dan m.n. wat meer zicht te krijgen op hoofdstuk 6. Ik doe dat in twee stappen: eerst iets in het algemeen over het bijbelboek in zijn geheel, het karakter ervan…en dan wat inzoomen op de paardenrace. Tussen 1 en 2 orgelspel.
De Openbaring is het laatste bijbelboek, zoals u weet, en heeft alleen al door die plaats in de canon een bijzondere positie. Het heeft iets geheimzinnings en definitiefs: het laatste hoofdstuk van een boek bevat vaak de plot van het verhaal. Daarin komt alles samen en krijgt het geheel zijn vervulling.
Zoiets lijkt ook met de Openbaring aan de orde te zijn, maar we moeten ons anderzijds ook realiseren, dat de Openbaring van Johannes aanvankelijk als een los geschriftje de wereld was ingegaan en door gemeenten op diverse plaatsen werd gelezen en bewaard. Pas enkele eeuwen later is het in de canon opgenomen en kreeg het de plaats die het nog steeds heeft: als afsluiter, als toevoeging ook, een einde, een open einde.
Het is een geschrift dat moeilijk te doorgronden is, dat op meerdere manieren gelezen kan worden: het bevat een soort geheimtaal en er zitten verwijzingen in naar de tijd, waarin het ontstaan is (de 1e eeuw na Chr.), maar die zijn zo uitvergroot, dat het wel lijkt alsof het over de toekomst gaat. En zo hebben vele generaties christenen dit bijbelboek ook gelezen: als een openbaring of onthulling van wat er allemaal staat te gebeuren.
Het gaat over ‘de laatste dingen’, zoals het laatste hoofdstuk in klassieke dogmatieken ook altijd heette. Dat is een wat vreemde benaming, alsof het om nog een restje zou gaan. Iemand die gaat verhuizen heeft alles ingepakt, alleen nog een paar laatste dingetjes bij elkaar pakken en dan: Klaar is Cees!
Maar de ‘laatste dingen’, het ‘eschaton’, zoals het dan in kerklatijn heet, hoewel het een Grieks woord is, kun je ook anders opvatten. Niet zozeer als het einde van de tijd en wat er dan allemaal staat te gebeuren, maar eerder: wat is het wezenlijke, het eigenlijke, het ultieme van wat er gaande is in de wereld. Kun je een clue ontdekken in die wirwar van gebeurtenissen? Waar draait het uiteindelijk, ten laatste, om? Zo heeft Ds. Miskotte – in de vorige eeuw een bekende Nederlandse theoloog - zijn boeiende lezingen over de Openbaring van Johannes – tijdens de 2e Wereldoorlog in Amsterdam gehouden – de titel meegegeven ‘Hoofdsom der Historie’. De openbaring onthult a.h.w. het geheim van de geschiedenis. Brengt aan het licht waar het om draait. Dus de Openbaring wijst niet zozeer vooruit naar een later tijdstip in de geschiedenis, maar doet eerder een diepteboring in of van de geschiedenis, die actueel is voor iedere tijd, ook de onze.
Tussenspel (orgel)
Nu dan naar Hoofdstuk 6. Ik zou daar boven kunnen zetten ‘Concours Hippique’. De visionair Johannes ziet de geschiedenis van de mensheid als een paardenrace. Wat hij te zien krijgt komt dus ook weer niet zomaar uit de lucht vallen, al lijkt dat wel zo, maar heeft vaste voet in de grond, waarop hij staat. Paardenraces vonden plaats in de arena’s van de grote steden van die tijd en hoe spannend en gevaarlijk dat kon zijn weet iedereen, die de klassieker ‘Ben Hur’ wel eens heeft gezien. In Engeland zijn ze ook dol op die races en kan men weddenschappen afsluiten op welk paard de race zal winnen. Als Johannes nu de verbreking van de zegels door het Lam ziet dan komen a.h.w. al die aspecten bij elkaar: in de wereld is een race, een wedloop gaande en wie of wat zal het uiteindelijk, ten laatste, winnen? Wie zal nummer 1 worden? Op welk paard wedden wij?
Er zijn er wel vier, die in de race meedoen… Telkens wordt geroepen: “Kom!” Het lijkt op het eerste gehoor, dat dat tot de ziener wordt gezegd, maar het is logischer om te veronderstellen, dat dat tot het paard en zijn ruiter wordt gezegd. En ‘kom!’ klinkt dan misschien ook nog wel wat te mak. Het is eerder: ‘Vort!’ ‘Ga!’ ‘Rennen, jij!’
Het eerste paard, dat mijn aandacht trekt, is een vuurrood paard, besmeerd met bloed en modder. De ruiter kan dit paard amper in bedwang houden, zodra hij los is slaat hij op hol en trapt alles plat, kort en klein. Heeft hij ook een naam? Jazeker, zijn naam is ‘Oorlog’. Doldriest draaft hij de geschiedenis door en wat hij aanricht wordt steeds heviger en afschuwelijker. Hij neemt de vrede van de aarde, hij verstoort de goede verhoudingen en als hij eenmaal aan het draven is is er geen houden aan. In deze weken wordt nogal uitvoerig stil gestaan bij 75 jaar bevrijding en je kunt indrukwekkende verhalen en afschuwelijke gebeurtenissen horen. Oorlogen zijn van alle tijden en het rode paard duikt telkens weer op: ‘We willen dat paard nooit meer zien’, zeiden de mensen, nadat hij wat getemd was, maar steeds draaft hij weer op, momenteel doet hij zijn intrede in Yemen en in Syrië heeft hij zijn sporen ook ruimschoots achtergelaten.
Maar er staat nog een paard te trappelen om de arena te betreden en die ziet er zwart als de nacht uit. Dit paard draaft niet, maar schrijdt. Langzaam maar zeker trekt hij de geschiedenis door en de ruiter zit erop met een weegschaaltje in zijn hand. Hoe heet dit paard? Wel, dit paard heet ‘Honger’ of ‘Schaarste’. De primaire levensbehoeften zijn nauwelijks voorradig. Alles moet afgepast en afgemeten worden. Brood en melk moeten op de bon. De gewone mensen zijn er de dupe van. Een dagloon voor een broodje, later een maandloon voor een bordje koolsoep. Miljoenen mensen leven telkens weer onder dergelijke omstandigheden. Vaak volgt dit paard op het ‘oorlogspaard’: hij sukkelt achter hem aan.
Opvallend en ook weerzinwekkend is het, dat de rijke lui zich kostelijk blijven vermaken. Die hebben hun eigen getto’s en ommuurde villa’s waar de wijnvoorraden onuitputtelijk zijn en waar de dames zich nog steeds mooi kunnen maken. Ons kan niks gebeuren…aan hulp voor de armen wordt niet gedacht. Zo gaat dat, eeuw in, eeuw uit.
Daar draaft nog een paard de geschiedenis door, een vaalgeel paard. Een scharminkel van een paard, wankel op de benen, een vel-over-been-paard. Hoe zou dit paard heten? Hij kan wel ‘Ziekte’ of ‘besmetting’ genoemd worden. Hij wordt bereden door ‘de dood’. Telkens weer doen zich in de loop van de geschiedenis perioden voor, waarin het leven onzeker is en epidemieën zich voordoen: de Zwarte Dood in de middeleeuwen, tuberculose in de 19e en 20e eeuw, malaria, de Spaanse griep, Aids, kanker, vergiftiging, klimaatschade.
Er komt geen einde aan zijn slachtoffers. Het is een angstwekkend paard en hij laat zich moeilijk sturen en bedwingen.
Zal het ooit nog eens anders worden? Zal aan al die slachtoffers ooit nog eens recht gedaan worden of zijn zij zomaar als vuilnis in het vat van de geschiedenis gedumpt? En dan ook nog al die mensen, die Jezus wilden navolgen en in zijn Naam protest aantekenden en getuigenis aflegden van zijn woorden en werken? En het werd niet geduld en zij werden monddood gemaakt en de ziener ziet hen wenen, klagen en roepen om recht en gerechtigheid. Onder het altaar ziet hij hen, daar waar de dienst van de verzoening plaats vindt, maar wat betekent dat voor hen? Moet er niet eens opgetreden worden?
Ik sprak onlangs nog een oude mevrouw en we hadden het zo over wat er allemaal gaande is in de wereld en toen zei zij dat zij iedere avond bad en vroeg of God er eens in zou springen. Het werd nu wel eens tijd. Het is precies de bede van die zielen onder het altaar. Maar weet u wat het antwoord is: geduld, nog meer geduld…en nog eens geduld!
Want er rijdt nog een paard door de wereld. Dat is een wit paard – ja, inderdaad, het lijkt op het paard van Sinterklaas – en dat paard laat zich niet beteugelen, maar dat gaat vrank en vrij de wereld door. Recht op zijn doel af. Koninklijk, fier, gefocust, rustig doch beslist – zeker van de overwinning, maar die moet nog wel behaald worden. Niet zonder tegenstand en zeker niet op een drafje naar de eindzege…het is nog geen gelopen race, maar dit is wel het beste paard van stal. Het gaat hier, denk ik, om de verkondiging van het Evangelie, het verhaal van Jezus, die dood geweest is en zie, Hij leeft…dat verhaal van liefde en vrede, verzoening en hoop, dat als een rode draad de geschiedenis doorgaat en haar kleurt en richting geeft. Het is het verhaal van Florence Nightengale, van alle mensen, die het goede zoeken en doen en het leed proberen te verzachten door (medische) kennis en handelen. Ons doen en laten heeft wel degelijk invloed op de draf van het witte paard door de wereld.
Die andere paarden zijn veel luidruchtiger en hebben nog steeds veel macht en invloed en dat zullen zij ook blijven behouden, maar uiteindelijk, ten laatste, heeft het eerste (in hoofdstuk 6 genoemde) paard het laatste woord. Wedden?!
Preek gehouden tijdens mijn afscheid (wegens emeritaat) van de Protestantse Gemeente te Meppel op de 12e zondag van de zomer 8 september 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. 1 Samuël 16: 4-13 en Lukas 14: 25-27 en 2: 41-50.
Loskomen en loslaten
Toen Jezus op een gegeven moment al die mensen achter zich aan zag komen was hij daar eigenlijk helemaal niet zo blij mee. Hij doorzag, dat velen hem volgden, omdat ze hem zo bijzonder vonden, omdat zij vonden, dat hij zulke mooie verhalen kon vertellen of omdat hij soms ook flink tekeer ging tegen de autoriteiten (daar smulden ze van) – ze hadden zo allemaal hun eigen motieven en overwegingen om bij hem in de buurt te zijn – maar Jezus keert zich om en zegt: je kunt mij alleen maar volgen, als je werkelijk alles opgeeft. Er mag eigenlijk niets zijn dat je belangrijker of aantrekkelijker vindt: je werk, je hobby, je familie, je geld: dat alles verliest uiteindelijk zijn absolute betekenis en waarde. Dat komt allemaal op de tweede of derde plaats. ‘Mij volgen’ betekent alles verliezen en loslaten, zegt Jezus, zoals ook van Abraham verteld wordt: hij moest wegtrekken uit zijn familieverbanden en zijn vaderland achter zich laten en op weg gaan naar het land van ooit, dat God hem zou wijzen. Dat is de weg van het geloof. Een onbegaanbare, ongebaande weg…, zou je denken.
Jezus wist waar hij het over had, want hij was zelf ook die weg gegaan en die ging hij nog steeds. Als kind al ging hij zijn eigen ongekende gang door op het Paasfeest zich te voegen bij de rabbijnen in de tempel, zijn vader en moeder in grote ongerustheid achter latend.
In de St-Janskerk in Gouda (mijn geboortestad) is een prachtig gebrandschilderd raam – op de voorzijde van uw liturgie ziet u er een zwart-wit afdruk van, maar de echte voorstelling is veelkleurig en daardoor vol beweging en dynamiek – de 12-jarige Jezus zit links in beeld: wij kijken hem recht aan en wij zien zijn heldere, verlichte verstand en zijn open blik en meer op de rug en van de zijkant belicht zien wij de oudere, bebaarde rabbijnen, gehuld in lange mantels omzoomd met Hebreeuwse letters en met 16e-eeuwse edities van de Schrift op schoot: jong en oud met elkaar in gesprek. Jezus leert van hen, maar zij ook van hem, want hij stelt open en scherpe vragen: wat is het eerste en het grote gebod? Gaat de liefde tot God echt boven alles? (hij lijkt het op z’n vingers na te tellen). Wat moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven? Moet ik op de sabbat naar de synagoge of kan ik ook gerust een wandeling maken door een korenveld?
En zijn vader en moeder maar zoeken en zoeken….waar kan hij toch uithangen? En ze zoeken hem bij de familie en de verwanten, in de menigte en in de kroeg, maar daar is hij niet! Nee, als ze hem willen vinden moeten ze ook zelf terugkeren naar de tempel. Daar is hij, bij de Schrift en de Schriftgeleerden, in het huis van God, dat hij het huis van zijn Vader noemt. En Jozef keek toen wat bedremmeld naar de vloer…
Als ze hem gevonden hebben zijn zij opgelucht, maar ook een beetje boos. “Hoe kom je erbij ons zo ongerust te maken? ‘Waar wazzie nou?’ We hebben je overal gezocht…” op het raam zie je de ouders van Jezus in verwarring en bezorgd aankomen. Ze komen helemaal buiten adem net binnenhollen…
Jezus weet waar hij over spreekt, als hij zegt, dat wie hem wil volgen vader en moeder, familie en vrienden moet verlaten. Je hoogste prioriteit, je ultimate concern, zoals Paul Tillich dat noemt (ik wil hem nog een keer met ere noemen), zal voortaan ‘God’ zijn.
Nu kan die roep tot het ultieme, naar datgene wat er werkelijk toe doet en waar je helemaal voor gaat, op vele manieren vorm krijgen in je leven.
Ik ken mensen, die letterlijk hun familie vaarwel hebben gezegd en die op hun eigen wijze en volgens hun eigen overtuiging invulling hebben gegeven aan wat hun ten diepste beweegt. Zij zijn volgelingen van Jezus, misschien zonder het te weten of zonder dat zo bewust te noemen.
Ik ken mensen, die vanuit een seculiere levensstijl zich bij de gemeente voegen, omdat zij Jezus willen volgen: hun vrienden en collega’s kijken hem of haar vreemd aan, maar zij nemen dat als hun kruis op zich.
Ik ken ook mensen, die omwille van de navolging van Christus de gemeente verlaten, omdat ze het kerkelijk reilen en zeilen te burgerlijk en niet radicaal genoeg vinden – en ze verliezen vrienden en geloofsgenoten, ter wille van het Evangelie.
Ik ken mensen, die het woord ‘God’ willen noemen, omdat zij een diep besef hebben van zijn presentie in hun leven, maar ik ken ook mensen, die het woord ‘God’ zo min mogelijk willen gebruiken, omdat zij zijn afwezigheid als een kruis op zich hebben genomen en hun leven leiden, alsof God er niet is.
Ik ken mensen, die net als de kleine David over het hoofd worden gezien, maar die door God gezalfd worden om Hem te dienen en zich sterk te maken voor een leefbare samenleving. De mensen zeggen: ‘hij niet’, ‘zij niet’, maar God zegt: ‘deze is het!’ Want Hij ziet het hart aan…
Ik zie hen allemaal als navolgers van Christus en niemand van hen of van ons zal zeggen: ík volg hem het beste of míjn navolging is de enige juiste.
We zijn allemaal beginners èn leerlingen en als we nog eens naar (of: in) het raam kijken dan kunnen we misschien onszelf wel zien: als (Woord)zoekers of als nieuwsgierige leerlingen, geboeid door zijn vragen en antwoorden, en dat we allemaal vrij zijn om te handelen op onze eigen wijze en zo gehoor te geven aan zijn stille, maar ook onrustig makende stem in ons hart.
En dan kan het niet anders dan dat de lofzang ontspringt, die wij met dank en van harte aanheffen: en niet éénmaal en mondjesmaat, maar eindeloos en uitbundig.
(Psalm 136 door Cantorij en Gemeente van Toon Hagen).
Preek gehouden op de 10e zondag van de zomer 25 augustus 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. 1 Johannes 4
Geloven is “God doen”
Als mijn wiskundeleraar op de middelbare school een som of een vraagstuk besprak kon hij zomaar ineens met een dreigende vinger op je afkomen en vragen: “Is dat zo?” Wiskunde was niet mijn sterkste vak en aarzelend zei ik dan: “Ik geloof het wel, mijnheer”. Ja, we waren heel beleefd in die tijd. En dan bulderde hij: “Cees, geloven doe je in de kerk! Hier bij de wiskunde gaat het om weten of niet-weten”.
Geloven in God is inderdaad iets anders dan a2=b2 + c2. Geloven in God, zijn Naam belijden en prijzen doen we in de kerk en in ons leven…wiskunde doen we op school en op het werk. Twee verschillende werelden. Over de wiskunde kun je niet discussiëren, iedere wiskundige hanteert dezelfde uitgangspunten en redeneert en rekent op dezelfde manier. En komt tot dezelfde uitkomsten.
Maar als we over God gaan spreken en nadenken dan gaat het vaak alle kanten op. Als ik zomaar aan een willekeurig iemand vraag: “Gelooft u in God…?” dan kan ik als antwoord krijgen: “Ja, natuurlijk. Hoe maakt u het?” Dit is duidelijk iemand die vanzelfsprekend in God gelooft. God is geen vraag voor hem of haar. God hoort bij zijn inventaris. Wat God voor hem betekent, of hij of zij onder de indruk is van God, dat blijkt nergens uit. God bestaat…verder niet moeilijk over doen.
Iemand anders zegt: “Ik geloof wel, dat er iets is. Ja, dat moet wel…er moet iets zijn…” Wat dat iets is blijft vaag en onduidelijk…een hogere macht, een energie, een krachtbron.
Als ik vraag wat die “Iets” dan doet of vraagt of geeft, wordt de man onzeker en zegt kortweg: “Iets is alles, Iets is overal, op bergen en in dalen, ja overal is Iets”. Blijft de vraag klemmen wat die Iets doet of niet doet…kun je communiceren met Iets of niet? Het blijft lastig en moeilijk.
Weer iemand anders zegt: “God is de Almachtige. Hij is de Schepper van alles. En alles wordt door hem bestuurd en geregeld. Hij is de grote Regisseur en Albedisselaar, die alles in zijn hand heeft en naar zijn hand zet”.
Ah, een bekend beeld, dat vooral in de godsdienst van de volken in het Midden-Oosten is ontwikkeld en uitgewerkt. M.n. ook in de Griekse filosofie, waarin God als het Opperwezen wordt beschouwd, die alles in beweging heeft gezet, maar die zelf de grote Onbewogene is. Je kunt ontzag hebben voor zo’n God, zo groot en allesoverheersend, dat je jezelf klein en nietig voelt. Een indrukwekkende God, overweldigend…maar ook ongenaakbaar en ver weg.
Maar de apostel Johannes zit al een tijdje op mijn schouder te tikken, want die wordt een beetje ongeduldig. Hij wil ook graag wat zeggen. “Johannes, ga je gang!”
Nou, zegt Johannes, als ik mijn duit in het zakje mag doen, dan wil ik zeggen, dat al deze redeneringen en beschouwingen vaag en abstract zijn en kil en onpraktisch ook.
Luister, zegt Johannes, je kunt van God veel zeggen, maar in ieder geval moet je zeggen, dat Hij liefde is. En eigenlijk is dat alles!
God is liefde klinkt dan misschien een beetje zoetig, maar dat is het allerminst: het betekent, dat de liefde de oorsprong en de drijfveer is van alles wat God doet. Of Hij nu schept of leven geeft, of Hij nu recht spreekt of regeert: alles doet Hij vanuit de liefde. Daarom durf ik te zeggen: God is liefde!
Mensen zeggen vaak: “Als God liefde is, waarom is er dan zoveel onheil en leed in de wereld?” Of anderen zeggen: “Is God alleen maar liefde? Hij is toch ook ..en dan volgt een rijtje andere eigenschappen van Hem”.
Ik zou daarop antwoorden, dat wij de liefde van God niet moeten aflezen uit de gang van de gebeurtenissen in de wereld; ook niet uit de natuur – nee, er is maar één bron, die ons dit kan verhelderen en dat is Jezus:
God heeft zijn gezicht laten zien in Jezus. En dan gaat het er niet om, hoe Hij er uitzag, maar het gaat om wat Hij deed, waar Hij zich om bekommerde, wat zijn diepste drijfveren waren…en zijn doen en laten, zijn spreken en zwijgen, zijn handelen en behandeld worden, zijn sterven en opstaan…ja, dat hele leven, die hele verschijning van de Christus, dat kun je samenvatten in dat ene: Zo is God…God is liefde. God is Jezus ten voeten uit. Concrete liefde, liefde in woord en daad. Liefde “in actu”!
Het is zoals dat kleine meisje van een jaar of 5, dat ik na een kerkdienst in Reggersoord hoorde zeggen, terwijl ze bij een oude man, die doorschijnend van het lange liggen in zijn bed, stond: ‘hij is mijn vriend. Elke keer als ik hier ben, ga ik naar hem toe. Hij kan niet meer praten, hij ligt alleen maar…maar ik ben
zijn vriend’.
Zo is God, kan ik daar aan toevoegen. Hij ziet ons in de kracht van ons leven; Hij ziet ons werken en plezier maken; hij ziet ons plannen maken en routes uitstippelen; hij ziet ons beminnen en hij ziet hoe wij soms verkillen; hij ziet hoe wij ruzie maken en onze zin willen doordrijven; Hij ziet hoe wij geloven en hoe wij redeneren; hoe dom we kunnen zijn en hoe in onszelf gekeerd we kunnen zijn, maar ook hoe hulpvaardig en betrokken. Hij ziet, hoe wij gemeente willen zijn en hoe wij samen de Maaltijd vieren. Kortom, God ziet ons zoals wij zijn en Hij zegt: “Ik heb je lief. Ik ben je vriend”.
Zoals die adoptief ouders die ik een tijdje geleden op tv zag: een echtpaar dat een kind had geadopteerd, een jongetje, dat al een moeilijk leven achter de rug had en van wie ze het karakter niet kenden en wat er allemaal zou kunnen gebeuren en er uit zou komen. Maar die man zei: “Ik ben zijn vader en ik zal van hem houden, wat er ook gebeurt. In zijn puberteit zal hij misschien mij gaan haten of willen weglopen, maar ik zal van hem blijven houden en ik zal er voor hem zijn. Ik ben zijn vader, wat er ook gebeurt!”
Zo is God. “Ik ben jullie Vader, wat er ook gebeurt”.
“God is liefde” moet dan ook niet een abstracte bewering blijven of een beschouwing, die je gelooft of niet gelooft. Nee, laat ik het zo kort samenvatten: Geloven is bovenal “God doen!”
Preek gehouden op de 8e zondag van de zomer 11 augustus 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Lukas 16: 19-31
Het smalle Lazaruspoortje
Daar is hij weer. Twee weken geleden kwam Lazarus ook langs en vanmorgen weer. Is het dezelfde of een andere? Die van vandaag komt voor in een vertelling, een gelijkenis van Jezus en daarin gaat het altijd over figuren, die een type voorstellen, bijv. een farizeeër, een tollenaar, een man onderweg, een rijke man, een arme man. De arme man heeft een naam, alle andere figuren in de gelijkenissen niet. Lazarus heet de arme man: God is mijn hulp, precies zoals wij nog zondag aan zondag de kerkdienst beginnen: Onze hulp is van Heer! Zo staan wij daar als arme bedelaars voor Gods aangezicht.
We kunnen ook denken, dat Lazarus een soort collectivum is, een aanduiding van alle armen, die je Lazarus kunt noemen. Het lijkt dan een eigennaam, maar is het eigenlijk niet, zoals Jan Rap, Jan Splinter e.d. Het zijn meer typeringen. En zo is Lazarus niet zozeer een individu, maar staat hij voor alle armen en voor allen, die naamloos en roemloos gestorven zijn.
De Jezus van Lukas heeft een zwak voor de armen en de zieken. Lukas hoort Jezus de armen zalig spreken en zo is dit verhaal van vanmorgen daar a.h.w. een illustratie bij.
Maar begrijpen we het plaatje goed? Dat is altijd weer een spannende vraag. Waar letten we vooral op en welke accenten brengen we aan?
Er is bijv. een moralistische benadering, die vooral wil weten: wat is de moraal van dit verhaal? Er is een piëtistische benadering, die vooral de nadruk legt op een innerlijke bekering en Lazarus als toonbeeld van de ware vrome ziet. Ik kwam zo’n interpretatie onverwachts tegen, toen ik geschiedenis studeerde en in die periode ook oude handschriften moest leren lezen. Een docent schotelde ons een middeleeuwse tekst voor en we probeerden de zinnen te ontcijferen: het bleek een preek te zijn, die over Lazarus ging en een zin die mij altijd is bijgebleven was deze, dat de prediker tot zijn toehoorders had gezegd: wij zijn allen Lazarus!
Anderen zullen vooral aandacht vragen voor de vraag wat er na de dood met een ieder van ons gebeurt. Deze gelijkenis beschouwt men dan als een soort topografie van het hiernamaals.
Ook kan vooral gelet worden op het slot van het verhaal, dat men genoeg zou moeten hebben aan Mozes en de profeten en dat wanneer iemand uit de doden zou opstaan, dat dat geen enkel effect zou hebben op het leven van mensen.
Dat zou dan weer verbonden kunnen worden met wat de evangelist Johannes vertelt, wanneer hij als enige de opwekking van Lazarus verhaalt – en daarmee a.h.w. voortborduurt op het slot van deze gelijkenis - Zo zijn er vele manieren om dit verhaal te benaderen en alle invalshoeken hebben op zichzelf een bepaalde waarde en zeggingskracht.
Ik kies vanmorgen voor een andere, eigen invalshoek en dat is deze: ik zie het verhaal vooral als een poort. Ik kom daar op, omdat er in Gouda, mijn geboortestad, een poort staat, die het Lazaruspoortje heet.
Het poortje, ja inderdaad, het is maar een klein poortje, een smalle poort, staat nu achter de St. Jan en geeft toegang tot het Catharina Gasthuis, het stedelijk museum. Maar vroeger stond het ergens anders in de stad en was het de ingang naar het leprozenhuis. 400 jaar geleden leden veel mensen aan die ziekte, vooral armen en zwervers en die moesten eigenlijk geïsoleerd worden en zo leefden zij vaak buiten de gemeenschap, in een lazaret. Als ze op straat kwamen moesten ze met een klepper geluid maken en ze waren ook herkenbaar aan een bepaalde kleding. De twee figuren aan de zijkant zijn leprozen.
Als je het poortje nadert dan moet je wel recht omhoog kijken. En wat je dan ziet is een rijk gedekte tafel en de vijf broers van de rijke man. Hij zelf, de hoofdspersoon van het verhaal, komt er ook aanlopen. Hij is net even in de keuken geweest om nieuwe voorraad voedsel op te halen, zo te zien een geurend stokbrood o.i.d.
Ik sta even stil onder de poort en ik kijk nog eens goed naar die tafel en het gezelschap en ik denk: Ja, ik ken die mensen. Het zijn die lui van de grachtengordel, die strak in het pak en met dito dames een leuk leventje leiden, vol glitter en glamour.
Hé, wees niet zo kortzichtig, hoor ik in mijn jaloerse oor, neem een klein beetje afstand en je ziet ook jezelf zitten. Kijk maar, daar..daar zit je zelf!
In het midden…ja precies, dat is de plaats waar iedere rijke zit. Hij of zij plaatst zichzelf in het middelpunt van de wereld. Alles en iedereen wordt benaderd vanuit een egoïstische blik. Wat levert het mij op? Wat heb ik er aan? Hoe kan ik overleven en hoe kom ik aan mijn trekken en hoe heb ik een leuk en aangenaam leven?
Maar er is nog iemand te zien. Het lijkt wel Niemand te zijn: hij heeft geen baan, geen sofinummer, geen paspoort, geen adres, geen verblijfsvergunning…hij ligt aan de deur van het huis van de rijke. Hij wordt niet gezien. Hij is niet gezien. Hij ligt in de weg; hij is vies, hij stinkt. Rijke man, heb je hem wel eens gezien of met hem gesproken? Nee, zegt de rijke man, ik ken die mens niet. Weet u misschien hoe hij heet? Nee, zegt de rijke man, geen idee. Volgens mij heeft hij geen naam: hij is een soort naamloze zwerver.
En, zo vraag ik aan Lazarus, kunt u hier overleven? Blijft er wel eens iets over van de tafel van de rijke? Kruimels of brokjes misschien? Nee, zegt Lazarus, de honden zijn mij voor. Ik kom hier om van de honger en ik sterf van ellende. En als ik doodga, wie zal mij begraven?
Zo sta ik te mijmeren als ik omhoog kijk. En wat ik te zien krijg is onthullend en onthutsend. Ik begin me af te vragen: waar ben ik mee bezig? Wie ben ik en waar sta ik in dit verhaal? Ben ik de rijke man? Of herken ik mijzelf ook in Lazarus?
Misschien moeten we de blik nog verder omhoog richten, want daar zien we, helemaal bovenaan, Lazarus opnieuw… ja, zo kunnen we het wel zeggen: de nieuwe Lazarus in de schoot van Abraham…bij Abraham op schoot. Dat is een prachtig beeld van rust en vrede, van genoegdoening en tevredenheid. Een plek van je aanvaard weten en tot rust komen, tot je uiteindelijke bestemming. Alle ontberingen voorbij, het genegeerd worden voorbij: hier kom ik tot mezelf – hier ben ik wie ik wezen mag, een gekend en door God bemind mensenkind.
Lazarus is gestorven…nee, hij was nog niet oud. Hij is gestorven aan uitputting, van de honger en de dorst, zoals miljoenen mensen op deze aardbodem te vroeg sterven. Nee, een begrafenis of crematie zit er niet in…te duur…hij wordt in de grond gestopt en gauw vergeten. Of in een massagraf gelegd…zo gaat dat met de armen van deze wereld.
Dat is wat we zien…maar wat we niet zien, maar te horen krijgen is, dat Lazarus wordt weggedragen tot in Abrahams schoot. Gods hart gaat uit naar de armen van deze wereld en Hij zal ze geven wat ze nodig hebben.
Veel en veel later…als nooit meer iemand over Lazarus spreekt of hem zelfs maar herinnert, sterft ook de rijke man.
O, wat een gebeurtenis is dat: het staat in de krant en het is op televisie te zien. Een grootse begrafenis: plechtig en indrukwekkend en zijn verdiensten worden breed uitgemeten. Over zijn feesten en partijen en hoe gul hij altijd was voor zijn vrienden en vriendinnen.
Dat is wat wij zien, maar wat we te horen krijgen is, dat de rijke man arm is en zielig. Hij heeft meelij met zichzelf…o, wat ben ik er nu ellendig aan toe…en jij, Lazarus, zie ik dat goed, lig jij daar nu te genieten van rust en vrede? Kom over en help mij!
Nee, dat kan niet, zegt Abraham, die kloof is te diep. Stuur Lazarus dan naar mijn broers, dat ze zich zullen bekeren en niet hier zullen komen.
Nee, dat is ook al geen mogelijkheid en als het al zou kunnen, zou het ook niets opleveren. Ze hebben Mozes en de profeten!
De verleiding is groot om nu te gaan speculeren over hoe het er in het hiernamaals, zoals we dat ongelukkig noemen, aan toe gaat. Over eeuwige straf en beloning en dat dat onherroepelijk is en zo.
Als die realiteit er is – en ik geloof dat die er is – dan wordt daar ons hier over verteld om de ernst van het leven hier en nu te onderstrepen en ons aan te sporen te leven, zoals ons hier wordt voorgehouden, nl. volgens de richtlijnen van Mozes en de profeten, of nieuwtestamentisch gezegd: in navolging van Jezus, de Christus.
In deze gelijkenis maakt Jezus ons duidelijk, dat de dood niet het einde van ons leven is, maar de onthulling ervan. Als in een ogenblik zien we wat ons leven in de kern geweest is – en nog is – egoïstisch, alleen maar oog voor eigen geluk en heil – of …misschien arm in de ogen van de wereld, maar rijk in God.
Waarom is de rijke man in wezen ongelukkig en voelt hij zich uiteindelijk rot en onvoldaan? Omdat hij Lazarus niet ziet en niet kent of wil kennen, zich voor hem afsluit.
Is er nog hoop voor de rijke man? Ja, want Jezus vertelt geen verhalen om mensen aan hun lot over te laten of om mensen vast te pinnen. Integendeel. Iedere gelijkenis en vertelling is bedoeld als ‘eyeopener’ en om anders te gaan leven. Wanneer hij luistert naar Mozes en de profeten en oog krijgt voor Lazarus aan zijn poort, dan zal de rijke man een licht opgaan. Ik ben ervan overtuigds, dat de rijke man nooit zonder Lazarus in de hemel zal kunnen komen. Zolang de rijke man geïsoleerd en op zichzelf blijft leven zal het leven een hel zijn voor mensen als Lazarus en ten diepste ook voor de rijke man zelf.
Zodra het hart van de rijke ontbrandt in liefde en barmhartigheid voor Lazarus zal Abraham tot hem zeggen: kind, ook jij bent een kind van God, kom hogerop en leef en kom tot leven…want het leven dat jij leidde, zo zelfvoldaan, zo egoïstisch, zo los van de werkelijkheid om je heen, dat mag geen leven heten.
Ik kijk nog eens omhoog en zie daar Lazarus in Abraham’s schoot. Is dat Lazarus wel, is dat Abraham wel? Het lijkt wel of ik Maria zie en in haar schoot de gestorven Christus, ja, het lijkt wel een ‘piëta’. Ik denk dat de ontwerper van deze verbeelding die twee taferelen ineen wil laten vloeien om te laten zien, dat Jezus zich identificeert met iedere arme en dat wanneer Jezus ons vraagt wat wij gedaan hebben voor Lazarus, dat hij dan zegt: alles wat je voor hem gedaan hebt, heb je aan Mij gedaan.
Themadienst over “Jozef en zijn broers” van Thomas Mann in de middagdienst van de Protestantse Gemeente te Heusden op 4 augustus 2019 n.a.v. Genesis 40.
Jozef als droomuitlegger
Vanmiddag wil ik graag samen met u stilstaan bij het bekende en mooie verhaal van Jozef. Ik kwam daar op, omdat ik tijdens mijn vakantie de prachtige roman van Thomas Mann hierover in Ned. vertaling herlezen heb. Na een inleiding over de plaats van dit verhaal in Genesis en in de canon van de Schrift wil ik na een orgelmuziek-intermezzo een fragment uit die roman voorlezen.
Wij luisteren nu naar de brontekst uit Genesis 39/40, gelezen door de lector.
De plaats en betekenis van het Jozefverhaal in Genesis en in het geheel van de Schrift
Het Jozefverhaal is een veelkleurig en veelbetekenend verhaal. Het laatste gedeelte van het boek Genesis wordt er in ruime mate door in beslag genomen. Als een novelle ontrolt het verhaal zich in de richting van de ontknoping, die meteen het einde uitmaakt van het boek Genesis en tegelijk de opmaat vormt naar het boek Exodus.
Het is merkwaardig en vreemd op te merken, dat het boek Genesis zo kosmisch en globaal begint door de schepping van de hemel en de aarde als een grootse ouverture voorop te plaatsen om de geschiedenis van de mensheid een aanvang te laten nemen – en dat we dan aan het einde van het boek terecht zijn gekomen in een familiedrama, dat uiteindelijk toch een lach en een traan weet te ontlokken en dat zo het begin van Israël in de grondverf wordt gezet, dat zich echter bevindt op vreemde bodem, ver van huis. Of ze daar ooit zullen wegkomen is het thema geworden van het boekje Exodus, zoals u weet.
Maar vanmiddag willen we het hebben over de novelle of de strekenroman van Jozef en zijn broers. En hiermee refereer ik meteen aan de titel van die zeer lijvige roman van Thomas Mann, getiteld ‘Joseph und seine Brüder’, dat in vier delen verschenen is in de jaren 1922-1943 en dat enkele jaren geleden ook in het Nederlands vertaald is onder de titel ‘Jozef en zijn broers’.
Het boek heeft me altijd gefascineerd en geïntrigeerd. Ik heb er voor het eerst mee kennis gemaakt tijdens mijn verblijf in het seminarie als deel van de opleiding tot predikant, waar een van de docenten ons bijeenriep om samen stukken uit ‘Joseph und seine Brüder’ te lezen en te duiden. In de pastorie, hier in de Pelsestraat, heb ik die roman toen helemaal gelezen en het liet een diepe indruk op mij na.
Onlangs heb ik de Nederlandse vertaling nog eens uitgelezen en mijn bewondering voor dit enorme werk, voor deze schitterende roman, is alleen nog maar toegenomen.
Het verhaal van Jozef en zijn broers mag ik hier bekend veronderstellen – ik hoef niet te vertellen, dat Jozef de eerstgeborene was van de meest door Jacob geliefde echtgenote: Rachel. Jacob had eerst al een aantal zonen verwekt bij Lea, van wie Ruben de eerstgeborene was – bovendien hield Jacob er ook nog twee bijvrouwen op na, dus dan is het geen wonder, dat je al snel tot een twaalftal kunt komen.
Maar in de hele geschiedenis speelt mee de vraag: wie zal de zegen van Jacob ontvangen en wie mag als ‘stamvader’ gelden. Het ligt voor de hand, dat dat de oudste zal zijn, Ruben dus. Maar Ruben kwam voor Jacob niet meer in aanmerking, omdat hij had ‘geschertst’ met één van Jacobs bijvrouwen en zo zijn eerstgeboorterecht verspeeld had.
Jacob had al veel langer zijn zinnen er op gezet om Jozef als zegendrager te kiezen, want hij was de eerstgeborene van zijn meest geliefde echtgenote. Dat hij hem op een goede of kwade dag ook Rachels trouwgewaad toevertrouwde, de zgn ‘veelvervige rok’, heeft daar alles mee te maken. Deze voortrekkerij, zoals het door de broers werd gezien en ook het tot vervelens toe vertellen van zijn dromerijen vormden de aanleiding tot de uiteindelijke verwijdering.
Jozef belandde in de put en daarna kwam hij in Egypte terecht en Jacob kreeg zijn geliefde gewaad met bloed besmeerd thuis bezorgd met het verhaal, dat Jozef door een wild beest was verscheurd. Voor de vader was de zoon dood, maar Jozef leefde voort in de onderwereld, zoals Egypte wel genoemd kan worden.
Jozef maakt in Egypte een hele ontwikkeling door, hij stijgt op de sociale ladder en staat in hoog aanzien, maar dan valt hij a.h.w. opnieuw in de put – maar ook deze put-tijd vormt de opmaat tot iets nieuws: hij mag verschijnen aan het hof van de farao om diens dromen te komen uitleggen.
Het is indrukwekkend om te zien, hoe Thomas Mann deze ontwikkelingsgang van Jozef beschrijft als een soort messiaanse weg. Zoals Jezus de weg van de vernedering, smaad en doodsangst is gegaan om daarna op te stijgen tot ongekende hoogten, ja tot bij God, zelfs aan diens rechterhand mag zitten, zo vergaat het ook Jozef.
En hij is daar niet zozeer voor zichzelf, het gaat niet om zijn bliksemcarrière, maar het gaat om zijn dienst aan de mensheid: hij is er voor de anderen, de wereld ten goede. Als er overal op de wereld honger begint te komen dan is daar de graanschuur Egypte en de distributeur Jozef, die uitdeelt van wat in de vette jaren was gespaard, zoals hij de dromen van de farao had geduid.
Hij is de Voorziener, zoals Thomas Mann Jozef graag noemt: hij voorziet in de behoeften van velen, maar hij ziet ook vooruit – en uiteindelijk zou het zover komen, dat zijn broers zouden komen en tenslotte ook zijn jongste broertje en bovenal zijn vader.
Jozef maakt zichzelf niet meteen bekend, maar hij laat zijn broers behoorlijk in de piepzak zitten: zij worden voor spionnen en voor dieven uitgemaakt, maar uiteindelijk is er dan toch sprake van een soort happy end, wanneer Jozef zich aan zijn broers bekend maakt.
Het is een verhaal zonder veel vrome fratsen en invullingen: God wordt nergens sprekend of handelend ingevoerd. Het verhaal ontrolt zich a.h.w. vanzelf en toch, een goede verstaander heeft in de gaten, dat er iets bijzonders gaande is. Is God zelf niet de grote Voorziener, is Hij het niet, die alles zo leidt en stuurt – onopgemerkt, zonder dwang of aanwijzing – dat er toch uiteindelijk iets moois tot stand komt? Jozef heeft een volk in leven gehouden. Levensvorst kun je hem wel noemen en zo is ook dit een messiaans kenmerk van de Jozeffiguur te noemen.
Kijk, Thomas Mann schreef deze roman precies in de tijd, dat in Duitsland het antisemitisme hoogtij vierde en de Joden werden gezien als de oorzaak van alle ellende in Duitsland en in de wereld. Deze roman wil a.h.w. het tegendeel laten zien: Jozef heeft de wereld het leven gegeven: hij is de messias ‘avant la lettre’!
In de vorm van een belijdenis en als een soort samenvatting van al het voorafgaande komt de naam van God uiteindelijk toch ter sprake, als Jozef tegen zijn broers zegt: “Wat jullie ten kwade hebben gedacht heeft God ten goede gedacht” – en dat is ook het moment van vergeving en verzoening. Er hoeft geen bloed te vloeien, er is geen sprake van wraak of genoegdoening: gewoon, de nieuwe situatie, dat waar het op uitgelopen was, het niet-bedoelde en niet-beoogde, dat vormde de grond van de verzoening.
En zo aten en dronken zij tot in de late uurtjes en zij lieten alles nog eens de revue passeren en Jozef zei: dit brood en deze wijn zijn veelbetekenend en telkens wanneer mensen brood en wijn delen zullen zij ook aan deze maaltijd terugdenken, een maaltijd van vergeving en verzoening, van toekomst en hoop!
Orgel: Zo vriendelijk en veilig als het licht (LB 221)
Fragment uit de roman “Jozef en zijn broers” van Thomas Mann
Ik ga nu een fragment voorlezen uit ‘Jozef en zijn broers’, dat op een speelse en messiaanse manier het verhaal van de schenker en de bakker en hun dromen verhaalt. Jozef is in de gevangenis in Egypte opgeklommen tot een soort cipier en daar ontmoet hij de beide heren. Iedere morgen komt Jozef bij hen langs en vraagt of ze goed geslapen hebben en hij ziet al aan hun gezicht, dat er iets bijzonders aan de hand is. En ik citeer nu:
Zij hadden die nacht gedroomd, allebei tegelijk, ieder zijn eigen droom. Het waren heel erg levendige en sprekende dromen geweest, hoogst indringend, onvergetelijk, dromen die in hun ziel een bijzondere nasmaak hadden achtergelaten, diepzinnige dromen die het teken ‘begrijp me goed’ op het voorhoofd droegen en bijna om uitleg schreeuwden. Thuis hadden ze allebei eigen droomuitleggers gehad, echte deskundigen, doorkneed in alle soorten nachtelijke wangedrochten…maar nu en hier? Hier hadden ze gedroomd, ieder zijn eigen, bijzondere, opvallend echte en eigenaardige gekruide droom, waar ze helemaal vol van waren, terwijl er in dit vervloekte gat niemand was die de droom voor hen duiden kon, niemand die hun van dienst kon zijn, zoals zij gewend waren. Dat was een vreselijk gemis, veel moeilijker te dragen dan het ontbreken van dons, gebraden gans en de vogeljacht, dat hun liet voelen tot welk ondraaglijk miserabele positie hun leven was ineengeschrompeld.
Jozef hoorde hen aan en trok de lippen een beetje op.
Heren, zei hij, als het u voorlopig kan troosten dat er iemand is die met uw verdriet meevoelt, dan vindt u in mij zo iemand. Maar misschien kan ook het gemis dat u zo neerslachtig maakt uit de weg worden geruimd. Ik ben aangesteld als uw dienaar en oppasser en ben zo te zeggen voor alles beschikbaar, dus waarom niet voor dromen? Ik ben niet helemaal onbedreven op dit gebied en kan me op een zekere vertrouwdheid met dromen beroemen, dat moet u mij niet euvel duiden; wat ik zeg is juist: in mijn familie werd altijd al veel en aanstekelijk gedroomd. Mijn vader, de kuddekoning, heeft op een bepaalde plek op reis een eersteklasdroom gehad, die zijn gehele persoonlijkheid voor altijd met waardigheid heeft gekleurd. Ikzelf heb in mijn vorige leven zoveel met dromen van doen gehad dat ik bij mijn broers zelfs een bijnaam had die goedaardig op die eigenschap zinspeelde.
Vertelt u mij gerust uw droom en ik zal proberen die voor u te duiden.
Ja, alles goed en wel, zeiden ze. Je bent een vriendelijke jongeman en je kunt als je het over dromen hebt, met je aardige, ja mooie ogen zo wazig in de verte kijken, dat we bijna zouden gaan geloven, dat je ons kon helpen, maar dat neemt niet weg, dat het toch twee heel verschillende dingen zijn: dromen en dromen uitleggen!
Zeg dat niet, antwoordde Jozef. Zeg dat niet zomaar! Dromen zou wel eens een groot rond geheel kunnen zijn, waarin droom en droomuitleg bij elkaar horen. In aanleg en van nature is iedereen eigenlijk uitlegger van zijn eigen dromen. Zal ik u eens het geheim van dromen verklappen: de uitleg gaat aan de droom vooraf; wat we dromen komt uit de interpretatie ervan voort. Want hoe zou het anders kunnen dat de mensen het heel goed weten , wanneer de uitlegger hun een verkeerde betekenis geeft en roepen: Scheer je weg, stumper! Ik wil een andere uitlegger die me de waarheid vertelt!
‘De mijne krijg je niet te horen’, zei de opperbakker. Ik ben beter gewend en zoals met alles hier zie ik er liever van af dan jou als uitlegger te accepteren, Het is jouw vak niet!
‘Ik wil de mijne wel vertellen’, zei de schenker. ‘Let op, jongeman, luister en duid. Mijn droom was bijzonder levendig en duidelijk – en je weet hoe zo’n droom ineen kan schrompelen als je hem vertelt en nog slechts mummie en dor omhulsel is van wat hij was toen je hem droomde en de droom nog groen was, in bloei stond en vruchten droeg als de wijnstok die in deze droom voor me stond. Je merkt, ik ben al midden in het verhaal. Het was alsof ik met farao in zijn wijngaard was…en voor mij stond een wijnstok met drie ranken…en ik plukte de druiven met mijn rechterhand, want in mijn linkerhand had ik farao’s beker, die halfvol koel water was. Heel voorzichtig perste ik daar de druiven uit. Toen reikte ik farao de beker aan. En dat was alles!, besloot hij zachtjes, teleurgesteld over zijn woorden.
‘Dat is niet gering’, antwoordde Jozef…en dit is de uitleg, sprak Jozef: de drie ranken, dat zijn drie dagen. Over drie dagen zult u het water des levens ontvangen en farao zal uw hoofd oprichten en de schandnaam van u wegnemen, zodat u weer net als voorheen ‘rechtvaardig in Thebe’ zult heten. En u zult uw ambt weer opnemen en farao op de oude manier de beker reiken, zoals in de tijd dat u zijn schenker was. Dat is alles!’
‘Voortreffelijk’, riep de dikke man. Dat is een aardige, voortreffelijke, voorbeeldige uitleg. Dank je wel, lieveling, mijn welgemeende dank! En hij ging zitten en huilde van vreugde.
Toen begon Jozef te zeggen tegen de schenker, dat hij in de gevangenis wel erg met zichzelf begaan was geweest en nooit aandacht had gehad voor Jozef, die ook ten onrechte in het gevang zat. Daarom zei Jozef nu tegen hem: Denk aan mij als u weer in de heerlijkheid van uw ambt bent hersteld! Noem bij farao mijn naam en wijs hem erop, dat ik hier zit omdat de feiten helemaal verdraaid zijn en vraag hem mij genadig uit het tuchthuis te halen.
Dan moet de bakker natuurlijk ook nog met zijn droom op de proppen komen. Omslachtig en onsamenhangend doet hij zijn verhaal en dan zegt Jozef: Wilt u de uitleg horen?
Zoals je wilt, antwoordde de bakker.
Drie manden, zei Jozef, dat zijn drie dagen. Over drie dagen zal farao u uit dit huis halen en hij zal uw hoofd oprichten door u vast te binden aan een paal met een dwarsbalk die daar is neergezet en de vogelen des hemels zullen uw vlees eten. Dat is helaas alles.
Wat zeg je me nou? riep de bakker. Hij ging zitten en verborg zijn gezicht in zijn handen. Tussen zijn vingers met de ringen sprongen tranen tevoorschijn.
Maar Jozef troostte hem. Niet zo huilen, doorluchtige bakkersgrootheid, u moet ook niet teveel vreugdetranen vergieten. Draag met waardigheid uw lot. Het is nu eenmaal zoals het is, zoals u bent en zoals u zal geschieden. Het is net als met de wereld, ook die wentelt rond en ook die heeft een boven en een onder, een goede en een kwade kant en samen vormen zij één geheel.
Aan de tranen die u beiden vergiet kunt u zien dat de verschillen tussen u beiden helemaal niet zo groot zijn. U, Eminente Prositroeper, wees niet hoogmoedig, want het lijkt maar zo dat u goed bent. Als u het mij vraagt, bent u onschuldig, omdat niemand met die slechte plannen naar u is toegekomen. U bent een kletskous en niemand vertrouwde u en daarom was u van het kwaad niet op de hoogte. U zult ook niet meer aan mij denken, als u uw vroeger aanzien weer terug hebt, ook al hebt u het beloofd, dat zeg ik nu maar vast.
En u, meesterbakker, wanhoop niet! Ik denk dat u zich bij het kwaad hebt aangesloten, omdat u dat honorabel vind en dacht dat het het goede was. Dat kan gebeuren. Kijk, u behoort aan de god als hij beneden is en uw vriend behoort aan de god als hij boven is. Maar u behoort beiden aan de god (d.i. de zon) en het oprichten van een hoofd is het oprichten van een hoofd, ook al is het aan het kruis en de dwarsbalk van Osiris.
Aldus Jacobs zoon tegen de heren. Drie dagen nadat hij hun dromen had geduid werden zij uit de gevangenis gehaald en beiden werd het hoofd opgericht, de schenker in ere, de bakker in schande, want hij werd aan het hout genageld. Maar de schenker vergat Jozef helemaal, want hij wilde niet meer aan de gevangenis en dus ook niet meer aan Jozef denken.