Blog (204)
Op 26 januari 2021 reageerden Herman de Regt en Hans Dooremalen (wetenschapsfilosofen) op een eerder artikel in Trouw van de hand van Pim van Lommel, de inmiddels wel bekende cardioloog, die studie gemaakt heeft van BDE’s (bijna dood ervaringen) en daarover een tiental jaren geleden zijn boek “Eindeloos bewustzijn” publiceerde. De beide heren serveren Van Lommels standpunten af onder de titel Van Lommels onzin over de dood. Ik vraag me af of zij niet wat te hard van stapel lopen en heb onderstaande reactie naar Trouw gestuurd. Ik weet niet of het geplaatst wordt, maar hier in ieder geval wel…
Wat een pretentie![1]
Volgens mij schieten de wetenschapsfilosofen Herman de Regt en Hans Dooremalen wel opvallend rancuneus en ongenuanceerd uit hun wetenschappelijke slof in hun kritiek op Van Lommels fabeldenken, zoals zij dat noemen. Zijn artikel over ‘bijna dood ervaringen’ had nooit in The Lancet – de Bijbel van de ‘echte’ wetenschap - gepubliceerd mogen worden, en dan vooral niet omdat ‘een anekdote’ over iemands ervaring in kritieke toestand oncontroleerbaar en niet wetenschappelijk geregistreerd is. Dit lijkt mij inherent aan dit soort ervaringen en situaties. Bovendien zijn er duizenden getuigenissen van mensen, die soortgelijke ervaringen hebben (gehad).
De beide heren kunnen volgens mij evenmin wetenschappelijk aantonen, dat het bewustzijn sterft, zodra alle lichaamsfuncties uitvallen. Het (zelf)bewustzijn onttrekt zich namelijk aan wetenschappelijke bestudering. Het zou de wetenschap ten goede komen als deze wetenschapsfilosofen iets minder hoog van de toren zouden blazen en de grenzen van hun eigen kennis en methode in acht zouden nemen, want zij vertonen in feite hetzelfde gedrag als dat zij Van Lommel verwijten.
[1] Zij publiceerden zelf het boek Wat een onzin! Wetenschap en het paranormale, waarin zij zich tegen o.a. Van Lommels inzichten keren.
Preek gehouden op de 2e zondag na Kerst – 3 januari 2021 – in de Catharijnekerk te Heusden n.a.v. Lukas 2: 25-38
Een ontmoeting in de tempel
In het evangelie van vanmorgen gaat het over het nieuwe leven en over het oude leven. Over de ontmoeting van die twee. Daar is aan de ene kant de pasgeboren baby en zijn kersverse ouders en aan de andere kant verschijnt daar die oude baas, die Simeon heet. En ze ontmoeten elkaar in de tempel, het huis van de Heer.
Misschien is dat allereerst wel even iets om bij stil te staan: de tempel is een ontmoetingsplek van de generaties: oud en jong ontmoeten elkaar daar. Het is een plek, waar oudere mensen al jarenlang komen en kind aan huis zijn, maar ook de jongere generaties willen daar komen en zich er een plaats verwerven. Soms moeten de ouderen dan wat plaats afstaan, zodat ook de jongeren zich kunnen thuis gaan voelen. De tempel is uiteindelijk de plek van de ontmoeting met de Heer, de Schepper van ons aller leven. Niemand kan zeggen: dit is mijn tempel of dit is de tempel van mijn generatie. Nee, nee...de tempel is van God en bedoeld voor iedereen, voor alle generaties.
Dan is het vervolgens goed om er op te letten, dat Jezus een soort inburgering moet volgen, voordat hij als volwassen man zijn werk kan gaan aanvangen. Die inburgering houdt in, dat hij opgenomen wordt in de joodse gemeenschap, dat hij eerst onderworpen moet worden aan de gewoonten en tradities, voordat hij er zelf actief aan kan deelnemen. Er is eerst een passieve inburgering en dan een actieve, zouden we kunnen zeggen. Eerst wórdt er met hem gedaan...door zijn ouders. Die nemen het voortouw, zij zijn er verantwoordelijk voor. Zij nemen hun nog kleine kind op – in de armen – maar leggen het vervolgens in de schoot van de Wet en doen met hem wat de Wet voorschrijft.
Zo wordt het kindje Jezus onderworpen aan de voorschriften om er later zelf in en uit te kunnen handelen. Het is als het leren van een taal, het gewend raken aan gewoonten, het vertrouwd worden met hoe het gaat: dat gebeurt van jongs af aan en is eigenlijk vanzelfsprekend: zo gaan de tradities en de leefwijze van zelf spreken, want anders blijf je er doof voor en spreken ze niet vanzelf en kun je ook geen gehoor geven. Dat is nu precies de zin en het nut van tradities. En Jozef en Maria zien dat ook zo en zo voeden zij ook Jezus op.
Voor een deel is dit natuurlijk ook wel historisch en cultureel bepaald en met westerse ogen kijken wij er wel iets anders naar. Wij willen juist waken voor het behoud van de individualiteit van de enkeling. Komt die niet in het gedrang, zo vragen wij ons angstig of bezorgd af, als men zo rigoureus de tradities op zo’n teer kind loslaat? Zou het niet beter zijn als Jezus later zelf een keuze maakt? En dat de ouders voorlopig eerst maar eens even niets doen?
Zo redeneren veel mensen in onze tijd. Maar wat bedoel je precies met een tijdje niets doen? Als je geen godsdienstige bagage meegeeft krijgen de kinderen wel andere bagage mee, nietwaar? Een neutrale opvoeding bestaat niet! Daarom is het meegeven van waarden vanuit het Evangelie zo gek nog niet en het staat geheel in lijn met wat wij hier over het begin van Jezus horen.
Maar uiteraard komt er altijd een moment van beslissing: een moment van het je eigen maken. Dat het geleerde voor jou betekenis en waarde gaat krijgen. Dat de gewoonte geen gewoonte blijft, maar een onmisbare noodzaak of een vreugde van levensbelang! Dat is met Jezus ook het geval: als 12-jarig jochie gaat hij al zelfstandig op onderzoek uit en als hij 30 jaar oud is laat hij zich dopen door Johannes de Doper. Eigen keuze, zeker! Maar hij kon deze keuze maken, omdat zijn ouders hem al heel jong vertrouwd hadden gemaakt met het geloof en de tradities van de kerk.
En terwijl ze daar in de tempel staan komt er vanachter een pilaar ineens een oude man tevoorschijn – voorzichtig voetje voor voetje zijn rollator voortduwend – een grijsaard zoals zijn baard laat zien. Deze oude man, die a.h.w. het hele oude volk van Israël vertegenwoordigt, ziet in dit Kind de komende messias of de messias die komen zou. Het was de Geest, die hem hierheen had gedreven, maar dat ging niet tegen zijn zin of wil in, integendeel: hij wilde zelf niets liever dan hier zijn en hier komen! Zo werkt de Geest, in samenhang en in samenspraak met onze eigen geest, want deze Geest, zo leert Paulus, getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn! En hij neemt het kindje in de armen en zingt dan een lied.
Rembrandt heeft deze Simeon en het kindje Jezus prachtig afgebeeld: de oude Simeon met zijn lange baard, met zijn onderarmen en uitgestrekte handen vormt hij een stevige ondergrond – hij draagt het Kind op handen – en uit zijn enigszins geopende mond murmelt hij een lied. Zijn zicht is vanwege zijn hoge ouderdom wazig geworden: het is maar de vraag of hij het kindje Jezus goed kan zien, maar ondanks dat is hij een helder- en vér-ziende! Hij ziet verder en dieper dan dat met het blote oog te zien is. Een blinde ziener… Op wie lijkt het Kindje? Zou hij zich dat afgevraagd hebben? Misschien mompelde hij bijna onhoorbaar: sprekend zijn Vader! En terug naar huis hadden Jozef en Maria het er onderweg nog over gehad…wat bedoelde Simeon eigenlijk met ‘sprekend zijn Vader’? Maria had wel een vermoeden…
En het kindje Jezus is natuurlijk nog te klein om het allemaal te bevatten, maar hij laat het zich welgevallen en met ontzag kijkt hij omhoog en het is alsof Hij zijn Vader ziet…en Hij hoort een lied, dat over Hem gaat..
Een lied dat hoogte- en dieptepunten kent, rauwe kanten en niet mis te verstane constateringen doet. Hij zal zijn tot een val en tot een opstanding: mensen zullen zich aan Hem storen en stoten en zij zullen door Hem opgericht worden en rechtop door de wereld gaan. Mensen zullen over Hem struikelen en Hem beschouwen als een struikelblok, die hun plannen dwarsboomt of zij zullen in Hem een weg naar de vrede en de gerechtigheid vinden.
Maar te midden van die onzekere toekomst en stemmingen klinkt als een echo van eeuwigheid dit woord onophoudelijk en voort-durend – Ik ben met je tot aan de voleinding der wereld, iedere dag opnieuw. Ik heb jou bij je naam geroepen, jij bent van Mij, wat er ook gebeurt!
Zelfs de dood kan geen scheiding maken tussen God en ons, zoals ook Simeon wist op te merken, toen hij met dat kindje Jezus in zijn armen stond: het was hem immers geopenbaard, dat hij niet zou sterven voordat hij de messias van de Heer had gezien. En nu staat hij oog in oog met Hem. Nu kan uw dienaar heengaan in vrede!, zo begon het in hem te zingen. Want niets en niemand kan mij scheiden van de liefde Gods, die verschenen is in dit Kind.
Met de komst van het Kerstkind is die vrede begonnen, maar nog niet voltooid. Het oude is voorbijgegaan en het nieuwe is gekomen. Simeon staat hier voor het oude en wat de verdwijning nabij is en Jezus - op de armen van Simeon - is degene, die een nieuwe toekomst aanzegt en vertegenwoordigt. In Hem is ‘Het Nieuwe Zijn’ verschenen, in en door Hem is een nieuwe zijns-orde ontstaan, zo stelt hij vast, waarin verzoening tussen God en mensen tot stand gebracht wordt, waardoor verenigd wordt wat gescheiden was, en waardoor het oude leven tot een nieuw leven opstaat en de mensheid werkelijk wordt, waartoe zij bestemd is. In Hem is dat eens en voorgoed verschenen, maar in onze werkelijkheid wordt dit Nieuwe slechts heel geleidelijk en fragmentarisch zichtbaar, maar her en der licht het op, ook in ons eigen leven, wanneer in een moment van eeuwigheid mij helder kan worden, wie ik ben in Gods oog en dat niets en niemand mij van Zijn liefde kan scheiden. Er is een bladzijde omgeslagen in het grote boek van de geschiedenis van God en mensen en het oude is voorbij en zie, Hij die gekomen is en komt maakt alle dingen nieuw! Laten wij zo op deze eerste zondag van het nieuwe jaar het nieuwe tegemoet gaan en ook zelf steeds als vernieuwde en vernieuwende mensen leven!
Bundeling eerstelingen in voorbereiding
Geschreven door Ds. Cees Huisman
Met een "Bundeling eerstelingen" bedoel ik "een selectie van mijn eerste preken". De voorbereiding daarvan is gaande en in het "Woord vooraf" schets ik mijn eerste ervaringen als beginnend predikant. Het wordt een boekje met waarschijnlijk 15 preken uit die tijd (1985-1990). Hoe duur en waar komt later...
"Toen ik in september 2019 met emeritaat was gegaan was dat voor mij een goede aanleiding om nog eens terug te blikken en me af te vragen, hoe het ook alweer allemaal begonnen was.
Het was 1985 toen ik als hervormd predikant bevestigd werd in de gemeente te Heusden. Daar waren ongeveer vier en een half jaar studie theologie aan vooraf gegaan. Begonnen als student aan de zaterdagopleiding in Utrecht in 1980 zette ik de studie al gauw voort als full-time student, terwijl ik de kost verdiende als part-time leraar geschiedenis. Wij – als gezin met drie, weldra vier kinderen - waren vanuit Gouda verhuisd naar Houten en zo kon ik de studie in een vrij hoog tempo voltooien.
In januari 1985 moest ik nog een maand lang het seminarie ‘Hydepark’ in Doorn zien door te komen, waar uiteindelijk beoordeeld werd of je eigenlijk wel geschikt was om het ambt van predikant aan te kunnen en zes weken later deed ik mijn intrede in Heusden, op 17 maart 1985 om precies te zijn. De ‘installatie’ gebeurde door Ds. H. C. van Itterzon (1926-2010) uit Gouda, die mijn mentor was geweest en in de middagdienst hield ik mijn intredepreek, die ook in deze bundel is opgenomen.
Een belangrijk deel van mijn werktijd besteedde ik aan het voorbereiden van de zondagse erediensten, waarvan er iedere zondag twee werden gehouden. Als beginnend predikant vond ik het een grote uitdaging om daar serieus werk van te maken. Soms zat ik een half uur of langer met een open en leeg preekschriftje op mijn studeerkamer naar de hijskranen van de scheepswerf Verolme te staren en hoorde ik om het kwartier het carillon van de stadhuistoren spelen..."
Preek gehouden in de Catharijnekerk te Heusden op de 2e zondag van de Voleinding 15 november 2020 n.a.v. Markus 10: 17-31
It’s up to you!
Zomaar uit zijn drukke bestaan, uit zijn alledaagse beslommeringen, uit zijn vragen over geld en economie, komt deze rijke jongeman terecht aan de voeten van Jezus. Want hij heeft een vraag.
Dat is al heel bijzonder eigenlijk. Wij denken vaak, dat mensen, die rijk zijn geen vragen en zorgen hebben. Het Zwitserleven is probleemloos en oeverloos: een zee van tijd, zwemmen in je geld en alles voor mekaar. Wat wil je nog meer?
Nou, dat horen we de man zelf zeggen: hij zegt: Goede meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te be-erven?
Is dat een rare vraag? Sommige mensen zullen misschien zeggen: Ja, dat is een rare vraag, want hij heeft toch alles wat zijn hart begeert. Waar tobt hij over…een mens leeft maar 1x en als je dan zo kunt leven als deze man dan mag je je handen wel dichtknijpen.
Anderen zullen wellicht zeggen: het is helemaal geen rare vraag, want ieder mens is meer dan wat hij heeft. Deze man vraagt zich af, wie hij is, werkelijk is. Kan hij bestaan voor God? Heeft zijn leven zin en toekomst? Daar maakt hij zich zorgen om, om zijn hachie, zijn hart, zijn werkelijke leven. Wat is mijn leven echt?
Ik geef toe, het is geen alledaagse vraag en veel mensen stellen deze vraag niet meer op deze manier. Ze zullen eerder vragen: wat heeft mijn leven voor zin? Of – nog korter – is dit alles? Maar deze man is opgevoed in de joodse traditie en hij formuleert zijn vraag op deze manier. Is er iets dat mijn leven overstijgt? Is mijn leven voldaan als ik alles heb – of is er meer – of iets anders? Misschien had hij toevallig een uitspraak van Jezus opgevangen, die gezegd had: wat baat het een mens de gehele wereld te winnen, maar schade te lijden aan zijn ziel.
En dat had hem wellicht aan het denken gezet. Of misschien was hij wel eens depressief of somber gestemd en had hij zich afgevraagd: ik heb alles, maar wie ben ik? Ben ik wel echt gelukkig?
Maar hoe dan ook: hij komt met deze vraag – die op vele manieren gesteld kan worden – wat moet ik doen om het eeuwige leven te be-erven? Om eeuwig leven te be-erven (er staat in de grondtekst geen lidwoord). Juist in deze weken van de Voleinding is dat een serieuze vraag.
Die vraag wil ik proberen een beetje uit te pellen, want ik heb gemerkt dat er een paar haken en ogen aan zitten.
Allereerst lijkt de vraagsteller niet goed te beseffen, wat be-erven inhoudt. Een erfenis valt je namelijk toe, daar hoef je niks voor te doen. Je krijgt een erfenis, meestal omdat je de zoon of dochter bent van je overleden vader of moeder. En ook het zoon of dochter-zijn is je overkomen…daar heb je niets voor hoeven te doen. Dus, als je vraagt: wat moet ik doen om te erven, dan heb je niet goed in de gaten, hoe het eigenlijk zit. Je kunt jezelf niet opwerken tot een zoons- of dochterpositie. Dus met de opening, “wat moet ik doen?” vliegt de vraag al uit de bocht. Let op, jongeman, een erfenis valt je toe!
En dan is er nog iets, waarmee hij naar voren komt, waarbij wij onze vragen en onzekerheden hebben, namelijk wanneer hij begint te vragen naar het eeuwige leven.
Ik herinner mij nog goed, dat Harry Mulish een keer aan de tafel van Matthijs van Nieuwkerk zat, - het schoot mij te binnen toen er onlangs een programma op TV was, waarin vrienden vertelden, hoe hij 10 jaar geleden overleed. Maar goed, toen leefde hij nog en hij was in gesprek n.a.v. een (toen) voortijdig overlijdensbericht van de grote schrijver En zo kwam aan die tafel het gesprek op de vraag of er ook iets na de dood was…en dhr. Mulish zei zonder veel aarzelen, dat hij er niet aan moest denken: een eeuwig leven? Alsjeblieft niet! Denk je eens in, zei hij, 100 jaar leven is al een hele opgave, maar dan 200, 3000 jaar, 1 miljoen jaar en dat gaat maar door, 1.378.678 jaar …ja, iedereen aan tafel was werkelijk perplex over zoveel inzicht. Dat kon natuurlijk niet en het zou ook onwenselijk zijn…en zo werd de gedachte aan (het) eeuwig€ leven in een paar seconden weg geserveerd.
Ik had van de “ontdekker van de hemel” toch wel een zinniger antwoord verwacht. Het gaat toch bij het geloof in eeuwig leven niet om een vereeuwiging van dit leven. Het gaat niet om de voort-duur van dit leven tot in het oneindige. Dan hebben we het over onsterfelijkheid, maar dat begrip komt in de Bijbel niet voor. Daar is eerder sprake van opstanding, vernieuwing, eeuwig leven bij God. Herman Finkers zegt op z’n Twents, wanneer iemand overleden is: hij of zij is ‘oet de tied ‘ekommen’, hij is ‘uit de tijd’. M.a.w. de categorie ‘tijd’ is niet van toepassing op de eeuwigheid. Het lijkt een eindeloze tijd te zijn, maar het is eerder op te vatten als een voortdurend heden: alle momenten van tijd a.h.w. samengepakt in een eeuwig Nu. In de hemel worden geen jaren geteld, zou je kunnen zeggen…dichterlijk gezegd: ‘nooit gaat de gouden dag daar dicht’.
Maar het eeuwige leven moeten we niet alleen in verband brengen met ons bestaan na de dood. Het heeft namelijk alles te maken met ons leven, hier en nu. En gaat vooral ook over de vraag, hoe wij leven. Want zodra Jezus de vraag naar het eeuwige leven gehoord heeft, begint hij niet uit te wijden over de eeuwigheid na de dood, niet over verre oorden en onbereikbare idealen, hemelhoog en hemelsbreed, maar staat hij met beide benen op de grond en zegt: je kent toch de geboden, je weet toch hoe je moet leven? Doe dat en je zult leven!
Kunnen we Jezus volgen in zijn antwoord? Of zeggen ook wij: de geboden, ach, dat is vooral ballast en juk, ergernis en blokkade. De geboden zitten me eerder dwars dan dat ze een weg zijn tot het eeuwige leven. Hoe kunnen de geboden ons deel geven aan het eeuwige leven?
Wanneer komt je leven echt tot zijn recht en tot zijn bestemming, wanneer heeft ons leven kwaliteit en krijgt het zin en samenhang: wel, als het geleefd wordt naar de geboden van God.
Het gaat dan niet om een plichtmatig of wettisch volbrengen van een paar leefregels, maar dat de geboden van God in ons hart zijn ingeschreven en dat we helemaal van binnenuit doen wat God welgevallig is…dat we alles doen in en uit liefde tot God en tot onze naaste. Dat dat ons hele streven is; dat ons leven daarmee samenvalt en daaruit bestaat. Dat we als uit één stuk, totaal integer, de wil van God doen… wie zo leeft, heeft eeuwig leven. Niet “krijgt” het eeuwige leven als een beloning, maar zo te leven is het eeuwige leven, want zo’n leven is waardevol, vitaal en eindeloos goed.
De jongeman zegt: dat heb ik allemaal gedaan. O ja? Weet je dat wel zeker? En heb je dan ook de smaak van het eeuwige leven niet geproefd in het doen van de geboden van God?
Is er nog een uitweg uit deze impasse? Zoals de rijke jongeman te horen krijgt: verkoop alles wat je hebt en geef je hele bezit aan de armen – en kom achter Mij en volg Mij!
Maar nee, die prijs is te hoog. Dat is te veel gevraagd.
De jongeman – en wij allemaal – moeten leren los te komen van ons bezit, zeker wanneer dat ons bezit. Wij moeten loskomen van alles wat ons bindt en in beslag neemt, waardoor wij onvrij zijn en gevangen zijn in onszelf. Jezus wil deze jongeman oog laten krijgen voor de ander. Hij moet niet zo met zichzelf bezig zijn. Kijk eens naar anderen en wat kun je voor heb betekenen? Je zult eens zien, hoe je daar van opknapt.
Maar ga zo niet handelen vanuit een wettische gedachte, want dan bederf je alles weer. Doe het helemaal van binnen uit, en met het oog op de ander.
Dan heb je eeuwig leven – dan heeft je leven kwaliteit en zin. Dan kom je dicht bij de kern van wie je bent en zou moeten zijn. Dat heeft niets met duur en lengte van tijd te maken. Misschien is het u wel eens opgevallen, dat je diepste zelf geen tijd kent of heeft. Je lichaam wel, dat wordt met de dag ouder en ouder, maar jijzelf, wie je werkelijk bent, je bewustzijn of hoe je het maar noemt, is onveranderlijk en zou je eeuwig kunnen noemen. Dat heeft alles te maken met Gods presentie in ons, zijn Geest, die ons inspireert om te doen wat God welgevallig is..
Die jongeman dacht dat dat moeilijk en ondoenlijk was, maar hij vergiste zich. Door zo te hechten aan zijn rijkdom verloor hij zichzelf en miste hij de glans en de diepte van het leven. Hij had nog een lange weg te gaan om tot zichzelf te komen, maar één ding kon hij zeker van zijn en altijd op terugvallen, dat God – hier in de persoon van Jezus – van hem hield.
Ik haal even een uitspraak van Emmanuel Swedenborg uit de kast, een 18e- eeuwse theoloog, filosoof en ziener, geen kerkvader en ook her en der wel verketterd en verguisd, maar dat maakt allemaal niet zoveel uit, als wij horen wat hij zegt:
Zij die begiftigd zijn met liefde voor de Heer en met barmhartigheid voor de naaste, worden genoemd 'de gezegenden des Heren'.
In dit opzicht zijn zij begiftigd met de hemel en met eeuwige zaligheid.
Als we nog even naar het schilderij kijken dan zien we een uitnodigend gebaar van Jezus om de handen uit de mouwen te steken, maar je ziet de jongeman aarzelen, de blik afwenden. Zodra hij zou kijken in de liefdevolle ogen van Jezus of in die van de zorgende vrouw zal hij niet anders kunnen dan zich gewonnen geven en zou hij al iets kunnen proeven van (het) eeuwig(e) leven, hier en nu en voor altijd. Jezus lijkt tegen hem en tegen ons te zeggen: “It’s up to you”!
Preek gehouden in de Protestantse wijkgemeente “De Ontmoeting” in Nunspeet op zondag 8 november 2020 n.a.v. 1 Koningen 19: 1-15a
Stilte na de storm
We stappen zomaar een geschiedenis binnen – precies zoals wanneer wij geboren worden – en we moeten onze weg zien te vinden in uitersten, tussen kabaal en stilte, tussen kordaat optreden en de weg kwijt zijn en je verloren voelen.
We beginnen op de Karmel, waar Elia in Naam van de God van Israël korte metten maakt met de afgodendienst, de verering van de Baäl. In een soort religieus experiment, waarbij vuur uit de hemel het bewijs moet leveren, wordt aangetoond dat de God van Israël de enige en echte God is. Daarna begint er veel bloed te vloeien: geweld en angst, iedereen moet een goed heenkomen zoeken, ook Elia.
Ik zie hierin weerspiegeld en samengevat iedere periode in de geschiedenis, waarin religieuze gevechten worden uitgevochten, of het nu gaat over de kruistochten of over de strijd tussen katholieken en protestanten in Ierland, over IS en de jihad...kortom, telkens weer grijpen mensen naar het zwaard en gebruiken geweld om hun gelijk te bevestigen. Voorbeelden te over…
Ook in jezelf kan die strijd woeden, als je zo overtuigd bent van je eigen gelijk, dat alles en iedereen daarvoor moet wijken. Je kunt ook in je eigen godsdienstige overtuiging zo fanatisch worden, dat er geen ruimte meer is voor de ander in zijn of haar overtuiging. En de Naam van God reserveer je voor je eigen gelijk. Deze perioden in de geschiedenis en in je eigen leven lijken gesanctioneerd te worden door het verhaal van Elia op de Karmel...maar...hoor! dit is niet het einde van het verhaal: het verhaal gaat verder.
Elia komt in een depressie, ten dode toe. Jezus zegt later in een korte formulering wat hier eigenlijk aan de hand is: wie het zwaard opneemt zal door het zwaard vergaan. Hij leek het ultieme bewijs geleverd te hebben, dat Jahwe God is, maar de Allerhoogste onttrekt zich aan dat soort gemanipuleer en Hij verbergt zich. Elia valt in een gat en hij wil eigenlijk niet meer leven. Zoveel bereikt in de dienst van God, zou je denken, zoveel gepresteerd, de zaak op scherp gezet en verhelderd...maar innerlijk is Elia onzeker, angstig en wanhopig. Dat komt ervan, zou je kunnen zeggen. Dat is de keerzijde!
En dat is inderdaad het begin van een omslag, wanneer je gaat twijfelen aan je eigen zekerheden, wanneer je door je Godsbewijzen heen zakt en God kwijt raakt: de God van je overzichtelijke kaders, de God van “ons”, de God van “zeker weten”. Elia komt in een nacht van eenzaamheid en vervreemding, zoals ook veel mystici in later eeuwen tot op vandaag hebben meegemaakt: waar is God? Misschien herkennen wij in bepaalde opzichten ook wel iets in onszelf van deze verlatenheid en eenzaamheid. Ik wil niet meer leven, zegt Elia, zelfs als iemand hem brood komt aanreiken. Pas als hij weer wat gegeten en gedronken heeft gaat het leven weer verder, steeds verder.
Maar aan het einde van die 40 dagen komt er opnieuw een omslag,
De 40 dagen zijn een woestijntijd – een tijd van ontstaan, van geboren worden ten laatste – een tijd van groeien naar het licht. Het is als opnieuw geboren worden, zodanig, dat het dieptepunt een hoogtepunt wordt: in de volstrekte leegte – in het hart van de woestijn – daar beleeft Elia een topervaring, hier gesymboliseerd door de berg Horeb. En hier openbaart de HEER zich aan Elia. Volkomen stilte!
Even tussendoor nu een opmerking over onze wijze van lezen en begrijpen van deze en andere verhalen. Wij – of laat ik zeggen: ik – lezen/lees op een westerse, historisch-georiënteerde manier, d.w.z. als een verslag van opeenvolgende gebeurtenissen: eerst dit en toen gebeurde dat en toen dat enz. Er ontstaat dan een lijn, waarop de gebeurtenissen zich voltrekken: lineaire geschiedschrijving heet dat dan.
Maar ik wil vanmorgen voorstellen om dit verhaal cyclisch of ‘spiralisch’ te lezen: we komen niet zozeer verder, maar wel dieper. Elia beleeft a.h.w. wat gebeurd is opnieuw, maar nu komt alles in een ander licht, in een ander perspectief te staan. Het is a.h.w. hetzelfde verhaal nog een keer, maar dan anders. We lezen de twee verhalen als voor- en achterkant. Die enorme windvlaag en de aardbeving en het hevige vuur zijn precies die verschijnselen, die zich op de Karmel hadden voorgedaan. Toen waren dat zogenaamd evidente manifestaties van Gods presentie, maar – bij nader inzien – was dat wel zo? Hier lezen we, krijgen we te horen, als een echo van Godsspraak: maar de HEER bevond zich niet...
Elia leert anders te kijken naar wat gebeurd is en wat hij zelf gedaan heeft. Hij komt tot het inzicht, dat God er eigenlijk niets mee te maken heeft. Zijn furie en fanatisme zijn verre van goddelijk – en Elia kan wel door de grond zakken. Hij schaamt zich: o God, wat heb ik in uw Naam aangericht? Ik schaam me dood en hij windt zijn mantel om zijn gezicht: Hij durft de Eeuwige niet onder ogen te komen.
Dat ontdekt Elia door de stilte. Ja, de stilte kan veelbetekend worden, veelzeggend zelfs. Je kunt de stilte opzoeken om zo tot jezelf te komen en te overwegen of jouw gedachten over God wel houdbaar zijn. Maar de stilte kan je ook overkomen en zuiverend en helend op je inwerken. En je kunt opnieuw je roeping verstaan, opnieuw geboren worden en weten wat je te doen staat. Je ontdekt, dat Gods bedoelingen met jouw leven en met de wereld niet met geweld doorgezet kunnen worden: het zal moeten zijn de weg van de zachte krachten, de weg van de liefde, de weg die ook Jezus ging in zachtmoedigheid en met geduld.
Aan het einde lezen wij: er komen andere tijden, andere mensen ook, andere leiders. Ook zelf moet hij opzij treden. Zo gaat God verder en schudt de geschiedenis van tijd tot tijd op, richting een nieuwe toekomst.
Ik vond in het nieuwe Liedboek nog een prachtig gedicht van Willem Barnard, dat ik ter afronding van mijn gedachten wil voordragen:
Elia, een lied
Gij gaat voorbij. Een grote ademtocht/ alles wat vastomlijnd leek staat te beven –
In de emotie heb ik u gezocht / Gij waart er niet. Niets dan mijn eigen leven.
En de ontreddering ging voor U uit, / het vuur als uw heraut vooruitgezonden –
Ik bleef alleen in mijn eenzelvigheid, tot niemand onzer komt Gij onomwonden.
En dan, als niets meer spreekt, alles blijft stom / achter een sluier soms, uit een stil midden
is er een stem. Gij spreekt, maar andersom: als ik niets hoor, als ik niets weet te bidden.
Preek gehouden door Ds. Cees Huisman op de 6e zondag van de herfst 25 oktober 2020 in de Oosterkerk te Hoogeveen n.a.v. Deuteronomium 6: 4-9 en Mattheüs 22: 34-40
Heb lief!
Hoe belangrijk zijn gewoonten en regels eigenlijk, als we het hebben over ons geloof? Misschien heeft de coronacrisis die vraag ook wel op ons bord gelegd: wat is nou belangrijker, dat je hier in de kerk zit of je buurvrouw die ziek is helpt? Wat is belangrijker, dat je bidt voor het eten en dankt na het eten of dat je je brood deelt met wie er gebrek aan heeft? M.a.w. het is altijd belangrijk om de rituelen in het licht te plaatsen van waar het eigenlijk om draait. Het belangrijkste is niet, dat je een kokertje met de wetstekst aan je deurpost hebt hangen, maar dat je God en je naaste liefhebt. En dat kokertje en die gebedsriem om je arm herinneren je daar aan!
“Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met al je kracht”. Als ik Zwolle binnenrijd zie ik een groot bord met daarop “Samen krijgen we corona eronder. Houd moed. Heb lief!” Heel mooi, maar als we dit horen als een ‘gebod’ dan is het zwaar en ondoenlijk. ‘’Ja, dominee, geloven en liefhebben zijn wel mooi en het moet ook, maar het is zo moeilijk”. Dat heb ik vaak gehoord, maar ‘liefde’ is eigenlijk geen gebod. Zoals ik het met de kinderen even over een hobby had. Je hoeft niemand aan te sporen zijn hobby bij te houden. Dat doet iemand vanzelf, want het komt van binnen uit. Dat wordt bedoeld met ‘met heel uw ziel, verstand en kracht’.
Maar hoe zit het met het ‘object’: God? Wie of wat is dat? En hoe kan ik iets liefhebben, wat ik niet ken? Niemand heeft ooit God gezien en wie over God hebben nagedacht hebben altijd gezegd: je kunt God niet objectiveren, want Hij is Subject. God staat niet tegenover mij, maar Hij is in mij: ik in Hem en Hij in mij, zoals Jezus ergens zegt. Dan wordt het begrijpelijker, waarom het gebod in één adem overgaat in de liefde tot de naaste – als jezelf.
Dat is niet iets aparts, dat er ook nog bij komt. En de liefde tot de naaste is ook niet iets mínder dan de liefde tot God – het is daaraan gelijk. De liefde tot God realiseert zich in de liefde tot de naaste. Liefde tot God zonder naastenliefde bestaat niet, is onmogelijk. Hoe kun je zeggen God lief te hebben als je je naaste, die gebrek lijdt, laat creperen, zo vat Johannes het samen. Kortom, die twee horen onafscheidelijk bij elkaar en het ene is niet meer of minder dan het andere. Het tweede daaraan gelijk – het één niet zonder het ander.
In oude afbeeldingen zie je de twee tafelen der Wet vaak als twee-eenheid afgebeeld, maar het is wel pag. 1 en pag. 2 (zie schilderij Maerten de Vos).
Bij Rembrandt zien we iets heel interessants: Mozes houdt de 2e tafel van de Wet omhoog, d.i. is het eerste wat zichtbaar wordt: in Hebreeuwse letters schrijft hij: “Gij zult niet doden” etc., kortom, de liefde tot de naaste gaat a.h.w. voorop en vervult de liefde tot God, die daarachter schuil gaat. Het is de voor- en achterzijde van hetzelfde gebod.
Maar wat betekent ‘als jezelf’ - is die eigenliefde wel geoorloofd, eigenlijk? Is dat niet wat egoïstisch? Ik zou zeggen: er is niets mis met een gezonde eigenliefde. Bedoeld wordt de gewone, dagelijkse zorg voor jezelf: je eten en drinken, lekker douchen en slapen...zo zorg je goed voor jezelf. Als je in je vinger snijdt zorg je voor een doekje voor het bloeden. Nou, precies zo moet je met de ander, je naaste omgaan. Neem jezelf als uitgangspunt om je naaste tegemoet te treden. Zoiets wordt bedoeld met het liefhebben van je naaste als jezelf.
We stellen ons dit gebod altijd voor als een driehoek: de bovenste punt is God en de hoeken rechts en links zijn de naast en ikzelf. Misschien is het beter om alles op 1 lijn te plaatsen door beide zijden naar links en rechts te klappen.
Dan is er nog iets, waarover we het even moeten hebben. En nu moet ik ook even een beroep doen op uw kennis van de grammatica en begin ik even te oreren over naamvallen. Even opfrissen dan: er zijn 4 naamvallen: de eerste is het onderwerp, (ik loop naar de winkel – IK is onderwerp, 1e naamval) – de 2e is die van bezit, zoals je in oude uitdrukkingen tegenkomt, bijv. in Naam der koningin of des konings – dus: ‘van de’ is 2e naamval); 3e naamval is aan de orde als iets ‘aan’ of ‘voor’ iemand gegeven of gedaan wordt, bijv. ik geef jou een appel, dan is ‘jou’ 3e naamval. En de 4e naamval is dan in ditzelfde voorbeeld ‘de appel’ en heet dan ‘lijdend voorwerp’ of ‘object’.
Deze opfrisser is even nodig om te begrijpen hoe wij de ‘naaste’ moeten zien: in welke naamval staat ‘naaste’ eigenlijk? De naaste liefhebben: staat ‘naaste’ nu in de 3e of de 4e naamval? En maakt het eventueel verschil? Doet het er toe?
Ja, het doet ertoe, anders zou ik u er niet mee vermoeien. ‘De naaste’ staat in het Hebreeuws (in Lev. 19, dat Jezus aanhaalt) namelijk in de 3e naamval en niet in de 4e. Als het in de 4e zou gestaan hebben, dan is de naaste een ‘object’ geworden, een ‘lijdend voorwerp’. Dan is de naaste voorwerp van onze aandacht geworden, dan gaan we hem of haar objectiveren (of betuttelen).
Maar, nu is het zo, dat ‘de naaste’ in de 3e naamval staat: je zult ‘voor’ je naaste liefhebben. Het is een beweging in zijn richting en je probeert je in zijn of haar situatie te verplaatsen. Kortom, het gaat vooral om em-pathie en dan jezelf de vraag stellen: wat kan ik voor jou betekenen zonder dat jij je eigenwaarde verliest en door mij als object wordt gezien?
De Poolse schrijver Mysliwski schreef “Over het doppen van bonen”, een aangrijpend autobiografisch verhaal en het verhaal uit één stuk eindigt met een gesprek over de liefde. Een man heeft een vrouw lief, die getekend is door de oorlog en zich voor hem wil verbergen. Maar hij neemt heel haar vergankelijkheid en haar verleden in zich op … en dan wordt het volgende opgemerkt: “Heeft de liefde behoefte aan meelijden? Nee, het gaat er niet om, dat ik met haar meeleed. Het gaat er om, dat ik haar bestaan voelde als mijn bestaan. U vraagt wat dat betekent? Dat is alsof u de hele last van iemands bestaan op u zou willen nemen. Alsof u die iemand sowieso zou willen ontslaan van de noodzaak van het bestaan. Alsof u voor die ander ook zou willen sterven, zodat hij zijn eigen sterven niet zou hoeven beleven”.
Het gebod van de liefde is kortom een prachtig, alomvattend en navolgenswaardig gebod, dat eigenlijk geen gebod is, maar een manier van leven van binnen uit, dat heilzaam is voor jezelf en de ander, vreugde geeft in je hart en zelfs voor blijdschap zorgt in de hemel.
Meditatie uitgesproken op zondag 4 oktober 2020 in de online-viering van de oecumenische wijkgemeente ‘Het Erfdeel’ in Meppel n.a.v. Daniël 6
The Lion King
Het boekje Daniël, dat grotendeels gewijd is aan de lotgevallen van een ‘persona’ met die naam, zou ik willen typeren als ‘verzetsliteratuur’. Voorbeeldverhalen, die je aan elkaar doorvertelt om de moed erin te houden, om vol te houden en niet op te geven.
Want de eerste hoorders leven in een tijd, waarin hun bestaan en hun geloof onder enorme druk staat. Het gaat uiteindelijk om het al of niet voortbestaan van het Joodse volk, zijn religie en cultuur. En nog breder gezien: het gaat ten diepste om de vraag of geloof in de Ene, in de unieke God van Israël, stand houdt in perioden van onderdrukking en bedreiging, bestand is tegen de overmacht van grootmachten en de opmars van verfijnde cultuur waaraan iedereen zich gewonnen geeft. Waar sta je dan met je van oudsher overgeleverde geloof en rituelen?
In die bredere context geplaatst is het boekje Daniël best wel actueel en werpt het de vraag op: kun je als gelovige gemeente standhouden in een post-moderne cultuur, in een wereld waarin materialistisch en atheïstisch gedachtegoed vanzelfsprekend is en waarin je je als individuele gelovige of als kleine gemeente vreemd en misplaatst voelt.
Dan wordt het tijd om elkaar verhalen te vertellen, precies wat de Joodse gemeente deed in de tijd van onderdrukking onder de Seleucidische potentaten (2e eeuw v. Chr.), van wie Antiochus Epiphanes de meest brute was. Men vertelde elkaar verhalen over een zekere Daniël, een soort ‘geloofsheld’ uit een andere tijd, die door zijn geloof en standvastigheid bergen wist te verzetten en koninkrijken aan het wankelen bracht. Daniël is volgens mij meer een ‘persona’ dan een historisch figuur: hij is een soort voorbeeld-gelovige, die figureert in sterke verhalen, iemand, die niet klein te krijgen is, omdat hij zijn onwrikbare vertrouwen stelt in God, die zelfs het hart van koningen kan omturnen tot een bereidwillige belijder van Zijn Naam.
Natuurlijk spelen overdrijving en de zwart-wit-schakeringen een overheersende rol in dit soort literatuur. De Daniël-verhalen, precies als het Esther-verhaal, lijken op die van 1001-nacht, met een plot dat steeds uitgesteld wordt en waarbij uiteindelijk alles anders uitpakt dan dat je in het begin denkt.
Zo is dat ook met het verhaal van Daniël in de leeuwenkuil. Ik ga het verhaal niet helemaal langslopen, maar ik mag misschien op een paar details wijzen, die de diepgang en de zeggingskracht ervan kunnen vergroten.
Allereerst wordt de draak gestoken met het fenomeen ‘een wet van Meden en Perzen’. Kijk eens tot welke absurde consequenties zo’n opvatting over wetten en regels leidt. De koning zelf staat machteloos tegenover zijn eigen wetten, hoe idioot is dat! Zijn eigen wetgeving noodzaakt hem dingen te doen, die hij eigenlijk helemaal niet wil. Wetten van Meden en Perzen leiden tot onrechtvaardigheid en chaos.
Daartegenover staat de onverstoorbare Daniël, die zich onder alle omstandigheden gewoon blijft houden aan de voorschriften van zijn geloof: drie maal daags bidden met het oog op Jeruzalem, dat weliswaar in puin ligt maar desondanks toch een plek van hoop en toekomst is. Medisch en Perzisch fundamentalisme tegenover levens-echte, vrije gehoorzaamheid aan richtlijnen vanuit de Thora, waardoor je leven in een groter perspectief geplaatst wordt, de angst verdwijnt en je een vrij mens wordt voor Gods aangezicht.
Dan nog even iets over de leeuwenkuil zelf: Zoals Daniël méér is dan een persoon, zo is de leeuwenkuil méér dan een plek in een dierentuin. De leeuwenkuil staat voor, is een verbeelding van de niet-Joodse, leven bedreigende cultuur van Assyrië, Babel of Perzië, te midden waarvan het Joodse volk – en breder: het geloof in de Ene – zich staande moet zien te houden. De koningen van die rijken laten zich graag als leeuwengestalten afbeelden (zie afb. 1 en 2) en zijn zo personificaties van onoverwinnelijke macht en grootheid, waartegen de Joodse ballingen geen verweer hebben.
Toch wel, zo laten de verhalenvertellers horen.
Deze overlevingsverhalen hebben een plaats gekregen in de H. Schrift en daardoor krijgen ze een nog diepere klankbodem en resoneren ook andere verhalen en motieven mee. En zo zou ik dit verhaal ook willen lezen als een Paasverhaal, waarin ik de verzegeling van de grafsteen op de Goede Vrijdag als een verre echo hoor meeklinken. Hoe je de duistere tegenmachten ook noemt of neerzet: zij delven uiteindelijk het onderspit, zij krijgen het geloof er niet onder en de Overwinnaar van de dood kan zeggen: Ik heb de sleutels van het dodenrijk.
Het lijkt een soort ‘eind goed, al goed-verhaal’, maar eigenlijk eindigt het meer als een ‘wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in-verhaal’.
Natuurlijk lijkt de hele vertelling ook wel iets te veel op een reclamefolder van onverwoestbare fietsen of auto’s of het ultieme vaccin – de werkelijkheid is immers vaak bruter en meedogenlozer, want hoeveel Daniëls zijn er uiteindelijk niet onderdoor gegaan –
Maar toch, inderdaad, maar toch, er is iets dat onaantastbaar en ongeschokt blijft en dat zou je het geloof of de hoop kunnen noemen, of liever nog de niet-aflatende trouw van God, zoals Paulus zo mooi heeft verwoord: niemand leeft voor zichzelf, niemand sterft voor zichzelf, hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn in de hand van de Eeuwige, de Ene.
Wij sluiten af met te luisteren naar ‘de leeuw’ uit de ‘Carnaval des Animaux’ van de 19e-eeuwse componist Camille Saint-Saëns. En we horen de leeuw zo nu en dan brullen en het kan ons angst inboezemen, maar wij geloven, dat de toekomst is aan het Lam.
Werken aan Pierre Chevallier (1760-1825) – een biografie
Geschreven door Ds. Cees HuismanWerken aan Pierre Chevallier (1760-1825) – een biografie
Ongeveer 4 maanden geleden schreef ik een blog(je) over mijn plan om onderzoek te gaan doen naar het leven, denken en werken van Petrus of Pierre Chevallier. De ‘ontdekking’ van de briefwisseling tussen hem en zijn vader Paulus Chevallier, die hoogleraar theologie aan de Academie in Groningen was, was voor mij de aanleiding en vormt tevens het uitgangspunt van mijn studie.
Aan de hand van die correspondentie ontstaat een levendig en tamelijk volledig beeld van zijn levensgang en wordt zichtbaar, hoe hij reageerde op gebeurtenissen in zijn eigen leven en in dat van de Republiek.
Je krijgt inzicht in de manier, waarop hij zijn laatste studiejaar in Utrecht inricht, welke ervaringen hij opdoet als beginnend predikant in een klein Gronings dorpje en hoe hij omgaat met de politieke uitdagingen van zijn tijd, waarbij vooral de confrontaties tussen patriotten en prinsgezinden van een predikant een wijze houding vergde, maar soms ook een besliste standpuntbepaling.
Ook ontmoeten wij hem in die correspondentie als een jonge en enthousiaste vader en als iemand, die voortdurend de eindjes aan elkaar moet zien te knopen. Verder maken wij in zijn brieven herhaaldelijk kennis met zijn depressies en soms sombere gemoedsgesteldheid.
Interessant is het ook om te zien, hoe vader en zoon elkaar op de hoogte houden van hun lees- en studie-ervaringen.
Van de ca. 350 brieven (waarvan de meeste wel meer dan 1 kantje bevatten) heb ik wel 2/3 deel doorgenomen en ‘verwerkt’ in een aantal hoofdstukken:
0. Inleiding
1. Studeren en netwerken in Utrecht (dit gaat over zijn laatste extra studiejaar)
2. De pastorie in, de kansel op (eerste ervaringen als predikant in Lellens)
3. Waals predikant in Naarden (zijn opmerkelijke overstap naar de Waalse/Franse kerk en zijn ‘ingang’ daar)
4. Waals predikant in roerig Zwolle (hier volop betrokken bij de politieke onrust en tegenstellingen en weigert na het herstel van het Oranjebewind (1787) de gevorderde eed op de Constitutie (1788), waarna hij door het stadsbestuur uit zijn ambt wordt gezet).
Van 1788-1794 is hij noodgedwongen ambteloos burger. De brieven uit deze periode en de twee daarop volgende jaren (in 1796 overlijdt vader Chevallier) moet ik nog bestuderen, maar voor de periode daarna (1796-1825) moet ik me richten op ander bronnenmateriaal. Dat is er zeker wel, maar de brief als historische bron zal ik voor die periode grotendeels (helaas) moeten missen.
Hoewel het soms puzzelen is om te ontcijferen wat vader en zoon aan elkaar schrijven ben ik er tot nu toe wel uitgekomen (voor 98%) en beleef ik er veel plezier aan om zijn leven zo ‘op de voet’ te volgen.
Geen idee, wanneer het boek klaar zal zijn, maar ik heb al wel een uitgever bereid gevonden het t.z.t. te publiceren.
Tot zover even mijn eerder beloofde update…
OPSTANDING
Pasen in Corona-tijd
Toen ik een jaar of 15 was – inmiddels al ruim een halve eeuw geleden – begon ik belangstelling voor literatuur te krijgen. Ik wendde me meteen tot de grote wereldliteratuur en begon aan romans van Simone de Beauvoir, Camus, Streuvels (hoewel die wat kleiner was) en niet te vergeten de ‘reus’ Tolstoj. Nadat ik Anna Karenina had doorgeworsteld liep ik zijn Opstanding tegen het lijf en ik weet nog dat het een editie was van uitgeverij Veen.
Van de roman zelf kan ik me niet zoveel meer herinneren dan dat de hoofdpersoon een goed mens probeerde te zijn en dat het Evangelie hem daartoe geïnspireerd had.
Ik was natuurlijk nog veel te jong om de diepgang van dergelijke boeken te kunnen peilen, maar op die leeftijd schrik je niet terug voor wat puberale intellectuele stoerdoenerij, want je maakte wel indruk, als je kon zeggen, dat je een boek van Tolstoj net uit had.
Zo vlak voor Pasen moest ik ineens aan de titel van die roman denken: Opstanding. Dat is hét Paas-kernwoord, maar heeft dat wel enige betekenis, m.n. ook in deze tijd van crisis en onzekerheid?
Het verhaal van Pasen is bekend, omdat het de kern uitmaakt van de christelijke verkondiging, maar toch blijft het altijd een vreemd, weerbarstig en ongewoon verhaal. En dat is maar goed ook! Anders wordt het een verhaal, waar je enkele quiz-vragen op los kunt laten, zoals bij ‘Kansfonds.nl’ rondom ‘The Passion’ gebeurt. Beantwoord de vraag: “Hoeveel dagen heeft Jezus in het graf gelegen, voordat hij opstond?” Stuur je antwoord naar…en maak kans op: ….
Het Paasverhaal als eitje, weetje. Dan reduceer je een diepzinnig en betekenisvol verhaal tot een vertellinkje, waar je al of niet iets van weet. Je maakt dan wel kans op een prijs, maar je verliest geheid de zin van het verhaal!
Dan is er een andere mogelijkheid om de betekenis van Pasen op afstand te houden en dat is die van de ‘ont-rafeling’, die meestal tot ‘ont-takeling’ leidt. Wij buigen ons met onze geleerde of vrome hoofden over de Paasberichten, ontdekken allerlei lacunes en oneffenheden en verschillen in de vertellingen en maken dan de balans op, die uitvalt naar de kant van ‘geloof’ of ‘ongeloof’.
In het eerste geval houdt men op om er vragen over te stellen en aanvaardt men de Paasberichten als feitelijke verslagen van een wonderbare gebeurtenis, die zich toen en daar afspeelde. In het andere geval wendt men zich schouderophalend en zgn. ‘ongelovig’ van het verhaal af, want dit is te onzinnig en bizar voor woorden, zo redeneert men dan.
Maar in beide gevallen zijn wij het, die een oordeel vormen over het verhaalde. Die kan instemmend of afwijzend zijn, maar hoe dan ook: het is ons oordeel.
Maar er is nog een andere mogelijkheid en die wil ik graag aan u voorleggen. Dan zijn niet wij het, die het Paasbericht interpreteren en voorzien van een ‘labeltje’, maar ik stel voor, dat het Paasverhaal – onontkoombaar - ónze werkelijkheid interpreteert! Niet wij buigen ons over het verhaal, maar het verhaal buigt (zich) naar ons toe en wij laten ons verrassen en ont-stellen, want ons wordt getoond, waar het geheim van het leven te vinden is.
Wij raken overrompeld en ontroerd door het verhaalde; wij herkennen ineens onze werkelijkheid in de te zware grafsteen, die bikkelhard aantoont, dat geweld blijkbaar altijd zegeviert.
Maar ook wordt verhaald van die andere ‘onmogelijke mogelijkheid’, die daar dwars doorheen opbloeit: een open ruimte, een innige ontmoeting, een verbaasde reactie. Dat het leven sterker is dan de dood, dat Gods mogelijkheden de onze verre overtreffen. En we wisten het niet…maar het wordt ons geschonken!
Ik denk nog even aan de roman van Tolstoj: Opstanding. Als het Lichaam van Christus is opgestaan, laten ook wij – die zijn Lichaam zijn - opstaan, zoals ook de hoofdfiguur in deze roman deed. Laten wij Opstanding als een doorgaand verhaal zien, waarin ook wij voorkomen als mensen, die opstaan tegen onrecht, lijden, waanzin en verlorenheid. Juist in deze periode van onzekerheid en angst kunnen wij enerzijds troost putten uit deze Paasvertelling, maar anderzijds ook kracht om als opstandings-mensen iets van een nieuwe wereld zichtbaar te maken.
Meppel, 9 april 2020
PETRUS CHEVALLIER
1760-1825
PREDIKANT MET VERGEZICHTEN
Inleiding
Beste ouders, ik wil u door middel van deze brief laten weten, dat ik mij hier kostelijk vermaak. Ik zit nu, terwijl ik dit schrijf, bij oom Lammert in Amsterdam en het lukt me nu even om in hoofdlijnen mijn belevenissen van de afgelopen weken met u te delen.
Mijn uitstapjes maak ik, zoals jullie weten, vanuit de pastorie in Blaricum, waar broer Robert sinds kort predikant is. ’s Morgens na de koffie trek ik er meestal op uit naar ‘De Tafelberg’, waar ik dan wat ga zitten lezen. Soms bestijg ik het paard van Jan en ik vind het heerlijk om daarmee ‘een togte’ te maken.
’s Middags ga ik meestal op bezoek bij bekenden en notabelen in het dorp of in de omgeving. Als het regent blijf ik binnen en speel ik wat op het spinet of ga ik zitten lezen.
Zo ben ik onlangs ook op visite geweest bij Ds. Van der Roest in Blauwkapel, echt een man naar mijn hart. De meeste mensen waarderen hem niet zo, omdat hij te mystiek is, te sterk beïnvloed door Lavater[1], zoals men dan zegt. Hij zou te veel mystieke boeken lezen…”hij is te aandoenlijk”.
Tot zover in het kort mijn ‘amusements de Blaricum’.
U moet de groeten hebben van alle dierbare vrienden uit Loosdrecht, Utrecht en Amsterdam[2].
Dit – in mijn woorden - schreef de 18-jarige Petrus of Pierre Chevallier op 13 april 1779 aan zijn ouders in Groningen. Hij had blijkbaar een paar weken vrij van studie en hij wilde ongetwijfeld eens van nabij zien, hoe zijn broer het als beginnend predikant in Blaricum deed. Over enkele jaren zou hij ook zelf dat ambt in de kerk gaan vervullen, zo was het plan.
Bovenstaande brief is het begin van een lange reeks brieven, die Petrus naar Groningen zou sturen en die zijn vader zou beantwoorden.
Deze brief was nog gericht aan zijn beide ouders, maar in oktober van ditzelfde jaar zou zijn moeder bezwijken aan de dysenterie-plaag, die toen in Groningen tientallen slachtoffers maakte.
Voordat ik Petrus – voor zover mogelijk - op de voet probeer te volgen, is het wellicht dienstig om eerst met de familie Chevallier kennis te maken.
[1] Johann Kaspar Lavater (1741-1801) was een Zwitserse filosoof, predikant en dichter, die bekend werd om zijn geschriften over fysionomie. Physiognomische Fragmente zur Beförderung der Menschenkenntnis und Menschenliebe (1775-1778). Ueli Greminger: Johann Caspar Lavater: Berühmt, berüchtigt – neu entdeckt. TVZ, Zürich 2012.
Mary Lavater-Sloman: Genie des Herzens: Die Lebensgeschichte Johann Caspar Lavaters. 5. Auflage. Artemis, Zürich/Stuttgart 1955. Het ‘mystieke’ dat PC in zijn brief noemt heeft waarschijnlijk betrekking op de interesse, die Lavater toonde voor het kennen van zichzelf.
[2] De correspondentie tussen vader Paulus en zoon Petrus Chevallier bevindt zich in het archief van de fam. Chevallier en wordt bewaard in de Universiteitsbibliotheek van Utrecht, afd. Bijzondere Collecties. Voor de Inventaris van dit familiearchief verwijs ik naar K. van der Horst, Inventaris van het Archief van de familie Chevallier (Utrecht 1992). Deze en andere brieven zijn te vinden in Portefeuille VII (4*.C.7).