Logo dsCH 

smallbanner 2

Hier kunt u mijn weblog lezen
Hier publiceer ik mijn recente preken: reacties zijn altijd welkom! Zo kan deze weblog de functie van een voor- en nagesprek krijgen.
Als je wilt reageren op 'tekst en inhoud' van mijn weblog, klik dan op de titel van het betreffende artikel. Dan verschijnt een nieuwe pagina, waarop de optie "Reageer als eerste" staat vermeld.

line

Blog

Blog (196)

vrijdag, 09 november 2018 08:44

Over 'voltooid leven' gesproken

Geschreven door

Voltooid leven

Inleiding gehouden op 8 november 2018 in Trias als opstap naar een lezing van Catrien Brinkman (huisarts) over ‘voltooid leven en euthanasie’

 

Om helder te krijgen waar we het vanavond over willen hebben maak ik eerst een paar omtrekkende bewegingen rond het begrip ‘voltooid leven’.

En daarbij dan eerst even stilstaan bij het woord ‘voltooid’. Ik leerde dat woord voor het eerst kennen tijdens de taalles op de lagere school. De taal kende meerdere tijden en zo was er een voltooid tegenwoordige en een voltooid verleden tijd. Wat dat precies betekende bleef vaag, maar ik kon op eigen kracht die onderscheidingen wel aanbrengen en herkennen.

Het had en heeft dus te maken met tijden en werkwoorden. Dat brengt me op de gedachte, dat ook van werken vaak gezegd kan worden, dat die al of niet voltooid zijn. Een taak volbrengen, een opdracht afmaken, een werk voltooien, dat ligt allemaal in diezelfde sfeer. Soms wordt een werk niet afgemaakt – de bouw van iets wordt gestaakt en het werk blijft onvoltooid, zoals bijv. de kerktoren in Zierikzee. Schubert heeft gewerkt aan een symfonie, die niet afgemaakt is en dat werk is de geschiedenis ingegaan als de ‘Onvoltooide’, ‘der Unvollendete’.

Als iets ‘voltooid’ is, is het af. Als iets helemaal ‘af’ is dan mankeert er niks meer aan. Er hoeft niks meer aan toegevoegd te worden. Het is helemaal ‘af’. Zo kan een kunstenaar zijn werk beoordelen: niets meer aan doen. Klaar!

Als iets ‘af’ is is het niet alleen voltooid, afgemaakt, maar het is in zekere zin ook volgemaakt, volmaakt. Er zit dan iets van perfectie is – alles is vol(ge)maakt, zoals je een beker tot de rand kunt vullen – en daarna kan er niets meer bij.

Al deze betekenissen en toepassingen van het woord ‘voltooid’ worden nu ook verbonden met ‘het leven’, zodat gesproken gaat worden van een voltooid leven. In het verlengde van het voorgaande zou dat kunnen betekenen, dat we dan kunnen spreken van een volledig, afgemaakt, volgemaakt, vol-maakt leven. Er hoeft niets meer bij. Er kan niets meer aan toegevoegd worden. Het is klaar.

Dit brengt mij op de gedachte, dat mensen soms kunnen verzuchten, dat zij klaar zijn met het leven. Zij hebben er geen zin meer in, zien er geen zin meer in en verlangen naar de ‘vol-einding’ ervan. Dan zou hun leven voltooid zijn.

Ik denk, dat die stemming of dat verlangen iets van alle tijden is, maar in onze tijd wel meer hoorbaar en er wordt daarbij een beroep gedaan op hulp. Kan een arts mij niet helpen bij de voltooiing van mijn leven, zo wordt gevraagd en dokter Brinkman zal straks ingaan op de problemen, die met zo’n vraag samenhangen.

Ik wil proberen aan te duiden, dat in de Bijbel en in de christelijke traditie er ook verlangd wordt naar een voltooid leven. Of dat mensen er halverwege genoeg van hebben en er niet meer tegenop kunnen, omdat ze vervolgd worden of geen been hebben om op te staan.

De aartsvaders Abraham, Isaak en Jacob hebben hun leven in rust en met voldoening voltooid: zij waren ‘zat’ van het leven, ‘verzadigd’ zegt de nieuwere vertaling, maar ik vind ‘zat’ om meerdere redenen wel een mooi en bijzonder woord. Je kunt namelijk ook denken, dat deze mensen het leven ‘zat’ waren, ze hadden er genoeg van.

Daar zijn meer voorbeelden van, in de profetische geschriften en in de Psalmen. Mensen, die ten einde raad zijn, die zuchten onder hun opdracht, die de dag van hun geboorte vervloeken en die uitzien naar de dag van hun verscheiden. Job is natuurlijk een spreekwoordelijk voorbeeld geworden van een mens, die lijdt aan het leven en die door zijn vrouw wordt aangespoord alles maar op te geven. Maar dat doet hij niet…Job is niet alleen een dulder, hij is ook een volhouder.

Jona was weer een heel ander figuur. Die verlangde onder zijn boompje met uitzicht op Ninevé, dat hij maar zo snel mogelijk zou sterven. Hij kon het allemaal niet meer aan, maar God wijst hem terecht en hij vindt weer nieuwe kracht. Iets dergelijks lezen we ook van Elia, die na het Karmel-spektakel in een depressie was geraakt en ook wenste, dat zijn leven maar voorbij zou zijn. Hij voelt zich eenzaam en miskend en hij ziet geen toekomst meer voor zich weggelegd: “Neem mijn leven, laat het, Heer…” (eerste regel van een bekend lied, dat feitelijk een andere inhoud heeft dan hier aangeduid.)

Zo zijn er meer voorbeelden te noemen van mensen, die hun leven wilden opgeven, maar die toch vaak ook weer nieuwe moed en kracht vonden om door te gaan. Dat kon gebeuren, omdat men nieuwe opdrachten kreeg, een nieuwe taak, zoals bij Elia het geval was, of omdat men opnieuw de schoonheid en de volheid van het leven ontdekte, zoals we bij Job zien.

Of je komt tot het inzicht, dat je niet alleen bent, maar dat de ander er ook is en dat jij er bent, mede dankzij de ander. Of, zoals de apostel Paulus dan ergens zegt: niemand van ons leeft voor zichzelf, niemand sterft voor zichzelf.

Ook van Jezus kan gezegd worden, dat hij zijn leven zelf heeft voltooid. Hij sterft weliswaar als een martelaar, maar de regie van zijn dood lijkt meer in zijn (eigen) hand te liggen dan in die van de soldaten om hem heen. Uiteindelijk kan hij ook uitroepen: het is volbracht! Mijn leven is voltooid.

Toch blijft de typering ‘voltooid leven’ mij achtervolgen met vragen als: bestaat er wel zoiets als een voltooid leven? Ik denk even aan Mozes, die grote leider van Israël, die na een lange levensreis zijn volk aan de grens van het beloofde land brengt, maar dan zelf daar sterft en alleen de voltooiing vanuit de verte kan zien. Is zijn leven voltooid te noemen? Ja, in zekere zin wel, want hij heeft afgemaakt waar hij mee bezig was en zijn einde was gekomen, maar zijn leven was ook niet helemaal ‘af’. Die laatste stap in het beloofde land zou het werkelijk volmaakt en perfect gemaakt hebben en dat gebeurde nu precies niet. Dit lijkt mij een ‘voorbeeldig’ verhaal.

Ons leven is eigenlijk nooit af – nooit perfect en voltooid – er blijft altijd een rest, een rest van tekort, van een verlangen of een hoop.

Moderne, m.n. jongere mensen maken een bucketlist met dingen, die men wil doen of gezien wil hebben. Is je leven dan voltooid als je alles gedaan en gezien hebt? Als alle hokjes zijn aangevinkt?

Vanuit christelijk perspectief gedacht is ons leven eigenlijk altijd onvoltooid en on-af en verwachten wij een voltooiing ervan op de nieuwe aarde of in de hemel.

Het geloof in de hemel is voor veel mensen achter de horizon verdwenen en dat heeft volgens mij mede invloed op de wens om hier tot een voltooid en zo gelukkig mogelijk leven te komen.

Ik spreek daar geen waardeoordeel over uit, maar ik constateer dat als een gegeven. Wij leven in een tijd, waarin sprake is van een verlies van transcendentiebesef en dat heeft mede invloed op de manier, waarop men tegen een ‘voltooid leven’ aankijkt. Het maakt m.i. veel verschil of men het leven beschouwt als de voltooiing van een zelfgekozen project – ieder is a.h.w. de projectontwikkelaar van zijn eigen leven en dat kan lukken of mislukken en mede afhankelijk daarvan kan men zijn leven als voltooid of onvoltooid beschouwen. Of men ziet zijn leven als een geschenk, dat ten volle geleefd en uitgepakt moet worden. Leven is zo lang mogelijk genieten en als dat ophoudt dan is je leven voltooid. Of men ziet zijn leven als een opdracht of een roeping en men vindt voldoening in de volvoering van die taak, die nooit af is. M.a.w. de wijze waarop men tegen het leven aankijkt bepaalt mede de mogelijkheid en onmogelijkheid om je leven als ‘voltooid’ te beschouwen.

Er zou vast nog wel meer en ook vele andere dingen over te zeggen zijn, maar dit was wat mij betreft een eerste verkenning en in die zin is dit zeker te beschouwen als een ‘onvoltooide’ inleiding.

 

zondag, 04 november 2018 20:00

Een opening in een gesloten wereld

Geschreven door

Preek gehouden op de zondag van de gedachtenis van de overledenen (Allerzielen) 4 november 2018 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Openbaring 4.

 

Een opening in een gesloten wereld

 

Ik blijf vanmorgen een beetje dichtbij u. Ik wil het vreemde en hoge woord van God als een vriendelijke arm om uw schouder leggen, als een warme deken om uw koude knikkende knieën draperen.

Het verdriet om het gemis van een dierbare is nog vers: je ziet je moeder nog voor je, hoe ze was en deed. Of je vader, die op het laatst zo moeilijk vooruit kwam. Of je mist nog dagelijks je lieve vrouw of man, je dochter of zoon – en hun namen zijn genoemd of je hebt ze in gedachten gehad en ook nu op dit moment – ze zullen altijd deel blijven van ons leven en herinneren.

En hier gedenken wij hun leven en als wij een lichtje voor hen ontsteken aan de Paaskaars dan drukken we daarmee uit, dat wij geloven dat zij eeuwig leven – hoe dan ook - of, zoals Paulus ergens zegt, dan geloven wij dat hun leven met Christus verborgen is in God.

Vanmorgen keken we even mee met de ziener Johannes. Wat hij zag schreef hij op en hij noemde het ‘Openbaringen’, onthullingen, …ik zie, ik zie, wat jij niet ziet… een geschrift, dat maar net op het randje staat van de Heilige Schrift. Het is het laatste bijbelboek geworden, net op het nippertje in de canon opgenomen, omdat het een zo vreemd en bizar geschrift lijkt, onbegrijpelijk en ongehoord soms, mysterieus en ontoegankelijk, maar toch, al begrijpen we niet alles, het is en blijft een fascinerend en troostrijk boekje.

Johannes, de opsteller ervan, is verbannen naar het eilandje Padmos en zijn dagen zijn geteld. De toekomst ziet er somber uit en ook de gemeente van volgelingen van Jezus staat onder grote druk. Zullen zij stand kunnen houden te midden van een wereld, waar men buigt voor de keizer als een knipmes…en waarom ook niet? Want dankzij hem is er vrede en welvaart, brood en spelen. Wat wil een mens nog meer?

De volgelingen van Jezus weten, dat zij in de minderheid zijn, dat zij de klappen zullen krijgen, dat zij uitgejouwd zullen worden en de schuld zullen krijgen van alles wat mis gaat.

Hoe kunnen zij overleven? En wij zelf dan? Ook al zijn onze zorgen en problemen anders dan die van hen toen, ook nu vragen wij ons af: hoe zal het verder gaan? Waar halen wij ons houvast vandaan? We zitten gevangen in de ijzeren wetten van de samenleving, waarin wij leven; we worden getroffen door verliezen en velen van ons hebben een dierbaar medemens verloren: een kind of een vrouw, een man of een moeder – en het leven gaat door en er lijkt niets veranderd te zijn: de zon komt op en gaat onder – maar jouw wereld staat op z’n kop en je weet je geen raad.

Maar misschien helpt het, als we even proberen mee te kijken met Johannes: “…en ik zag, en zie!” Het is een bijzondere ervaring om ineens iets onverwachts te zien of op te merken. Vaak moeten je ogen ergens voor geopend worden en dan zie je het ook. In zijn gesloten wereld zag hij ineens het raampje van zijn cel met dat spijltje in het midden als een deur, een geopende deur, in de hemel.

Zoiets, zo stel ik mij voor, kan het begin van zijn kijken geweest zijn.

En als die deur zich opent wordt hij overstelpt door licht en buitelen de beelden over elkaar heen: horen en zien vergaan. Hij is plotseling in een ander weten, een ander verstaan, een nieuw en ander perspectief doet zich aan hem voor.

Nee, hij heeft het niet zelf bedacht, maar het sluit wel aan op wat hij weet uit de aloude Hebreeuwse geschriften van Mozes en de profeten en wat hij ziet lijkt ook wel op wat hij zondag aan zondag meemaakt in de liturgie van de messiaanse gemeente: de zetel en kandelaars, de gewaden en de luchters, de regenboogkleuren en de flonkerende stenen, het zingen van het ongehoorde en het zien van het onzichtbare…ja, het begint hem te duizelen, hij staat niet meer met beide benen op de grond, hij merkt, dat hij steeds meer met zijn hoofd in de wolken raakt en niet meer van deze wereld is.

Toch horen beide werelden wel bij elkaar en betreft het uiteindelijk één wereld, zijde en keerzijde van deze werkelijkheid, voor- en achterkant, beneden- en bovenkant.

Wij zien er meestal niet veel van. We zijn zo in de ban geraakt van ons eigen gesloten wereldbeeld, dat we niet kunnen geloven, dat er een geopende deur mogelijk is. Toch opent die deur zich van tijd tot tijd en ook vanmorgen mochten we even met Johannes meekijken.

Het venster van je gevangenis, van je opgesloten zijn in je verdriet, de tranen in je ogen kunnen onverwachts als een geopende deur worden, waardoor je weer licht en kleur kunt zien in je leven. En je ziet de regenboog aan de hemel en je ziet een spiegelglad water met een bomenrij erin weerspiegeld en je verdrietige en verkilde hart begint weer te kloppen.

Soms bespringt je wel de bange vraag: is het allemaal wel echt en waar? Johannes kan ook niet meer zeggen dan wat hij gezien heeft en eraan toevoegen, dat zijn getuigenis wis en waarachtig is. En schoorvoetend zeggen we misschien: ik geloof je graag! Zeker weten!!

 

 

zondag, 21 oktober 2018 11:46

Tien mozaïekstukjes

Geschreven door

Preek gehouden op de 5e zondag van de herfst in de Grote of Mariakerk n.a.v. Jesaja 29: 18-24 en Markus 10: 32-45.

 

Tien mozaïekstukjes

 

Mijn preek vanmorgen lijkt een beetje op een mozaïek: een paar losse steentjes, die met elkaar iets willen uitbeelden.

Ik nodig u uit om even mee te kijken en dat u aan het eind zegt: O ja, nu zie ik het ook.

Steentje voor steentje leg ik neer wat we gehoord hebben.

  1. 1.Allereerst vroeg ik me af – en u misschien ook wel – wat hebben de beide lezingen eigenlijk met elkaar te maken? Natuurlijk is er altijd sprake van een keuze-element, wanneer de roostermakers een bijpassende lezing zoeken bij de doorgaande evangelie-lezing, in dit geval bij Markus. Vandaag stond Jesaja 29 genoteerd en we hebben het zojuist horen voorlezen, maar wat is het mogelijke verband met Markus 10? Het gaat in Jesaja om het aanbreken van een nieuwe tijd, waarin geen onderdrukking en onrecht meer zal zijn, maar een direct verband met Markus 10 zie ik niet. Toen viel mijn oog ineens op vs. 18, waar we lezen, dat blinden met eigen ogen zullen zien. Het belletje gaat misschien nog niet meteen rinkelen, maar dat zou wel zijn gebeurd, als we hoofdstuk 10 van Markus helemaal tot het einde zouden hebben gelezen. Daar ontmoeten wij Bar Timeüs, die door Jezus ziende wordt gemaakt, zodat hij hem kan volgen op zijn weg.
  2. 2.Het tweede steentje gaat over de vastberadenheid van Jezus om richting Jeruzalem te gaan. Dat is geen toevallige bestemming, die nu eenmaal zo uitkwam, nee, hier is sprake van een doelbewuste keuze, een zelfgekozen bestemming. En nadrukkelijk wordt vermeld, dat Jezus voorop gaat. De leerlingen volgen, hetzij schoorvoetend of opgewekt, zich van geen onheil bewust of hoe dan ook. Maar Jezus gaat voorop en zij volgen. In deze kleine vingerwijzing wordt al duidelijk gemaakt, wat de navolging van Jezus betekent.
  3. 3.Het derde steentje is een historisch-kritisch en/of tekst-kritisch steentje. Dat zijn meestal niet zulke geliefde stukjes, want ze bewerken ineens een onverwacht en ongemakkelijk perspectief. Ik bedoel dit: er zitten meerdere lagen in de tekst, niet alle zinnen dateren uit dezelfde tijd. Er zijn toevoegingen, interpretaties in aangebracht, die niet rechtstreeks uit de mond van Jezus komen en ook niet uit de pen van Markus. Er is kennis in verwerkt van hoe het allemaal is gegaan en er wordt gezinspeeld op het martelaarschap van de gelovigen uit de vroege kerk en zo is deze tekst van Markus een soort lappendeken geworden van opmerkingen en ervaringen van meerdere generaties en nu samengebald in dit ene verhaal, dat op één moment wordt gesitueerd, namelijk in gesprekken op weg naar Jeruzalem. Jezus vertelt wat hem te wachten staat – hij zag de bui a.h.w. al hangen - en Markus legt hem in de mond precies wat gebeurd is. Een lastig steentje, dat de mozaïek misschien een beetje ontsiert? Het zij zo…
  4. 4.Het vierde steentje is 2 tegen 10. Dat is niet de uitslag van een voetbalwedstrijd en ook niet de uitslag van een stemming, maar dit gaat over de 2 leerlingen Jacobus en Johannes en de overige 10. Er zit iets van een tweespalt in, een meerderheid en een minderheid. Haantjes de voorste en anderen, die zonder al te veel te zeggen e.e.a. vanaf de zijlijn kritiseren. Die tien denken het gelijk aan hun kant te hebben, zij zijn in de meerderheid en zij zijn terecht verontwaardigd over de wens van de andere twee, maar Jezus kiest geen partij en wijst in feite beide groepen terecht. Die twee hebben geen benul van wat Jezus te wachten staat en dat zij denken, dat zij Jezus op de voet kunnen volgen en dat zij net als Hij de weg kunnen bewandelen, ten einde toe. Wat een kortzichtigheid en blindheid! Die andere tien hebben ook hun lesje nodig, want die zijn weer al te zelfingenomen en denken dat zij terecht verontwaardigd zijn over de kinderlijke mentaliteit van die twee. In feite zijn zij heel heerszuchtig en denken vanaf de zijlijn hun oordelen te kunnen uitspreken.
  5. 5.Steentje 5 heeft twee kanten en je weet niet precies wat de goede kant is. Die twee pakken het steentje op en staan verbaasd over de glinstering en de prachtige kleur: ze zien het al voor zich. Jezus is Koning geworden zij zullen in zijn kabinet zitting nemen, als minister van buitenlandse zaken of als vice-premier. Het verhaal van Jezus zal als een succesverhaal de wereld over gaan en het zal welvaart en geluk brengen. Maar dan pakt Jezus het steentje af en zegt: hé, sufferds, wat staan jullie daar te dromen. Je hebt het steentje ondersteboven vast: hij moet andersom in de mozaïek geplaatst worden. En dan begint hij te spreken over de doop en de beker, hier bedoeld als symbolen van het lijden.
  6. 6.Het 6e steentje is ook een beetje een dubbelzijdig steentje. Want die beker en die doop, die blijven nog wat nagalmen. Wat wordt daar precies mee bedoeld? Later in de kerk van de 1e en 2e eeuw en nog later zijn het verwijzingen geworden naar de sacramenten van de kerk: de doop en het avondmaal. Omdat wij zo vertrouwd zijn geraakt met deze symbolen zien we de reikwijdte en de diepgang er niet meer van. Maar de Doop is een radicale breuk met het verleden, een totale ondergang van je oude leven en wederopstanding tot een nieuw bestaan. Dopen is ‘er onderdoor gaan’ en weer opstaan!

En de beker doet daar niet voor onder. Jezus bidt op een gegeven moment: laat deze drinkbeker aan mij voorbijgaan. Het gaat dan om het a.s. lijden, om zijn verwerping en dood. Als de twee haantjes zeggen: O ja, dat kunnen wij ook wel aan, dan weten ze niet wat zij zeggen.

  1. 7.Het 7e steentje is een soort dubbelsteentje: met een rechter- en een linkerkant. Het gaat om ereplaatsen, die zij ambiëren. Ja, dat zou mooi zijn, als wij naast u mogen zitten, links en rechts van U. Maar Jezus houdt de boot een beetje af. Ik ga daar niet over, zo zegt hij. Maar later, als alles ten einde is, krijgt deze vraag een wat wrange bijsmaak. Ja, er waren er wel twee naast hem daar op die gindse heuvel, links en rechts met hem gekruisigd. Niet echt een aanlokkelijk vooruitzicht… Soms weten mensen niet wat zij vragen.
  2. 8.Het 8e steentje gaat over macht en dienstbaarheid. Mensen willen graag macht uitoefenen. Hun wil moet wet zijn. Maar Jezus zegt: in het Koninkrijk van Mij is dat niet zo. Daar is alles anders. Niet de haantjes hebben het daar voor het zeggen, maar de lammetjes. Zoals ook Jezus zelf laat zien, dat Hij als het Lam Gods de zonde der wereld wegdraagt. Het gaat erom, dat je je leven inzet ten gunste van anderen. Niet een egocentrisch leven is een gelukkig leven, maar een dienstbaar, een dienend leven. Laten we allen diaconaal leven!
  3. 9.Zo zal Jezus het goede voorbeeld geven en zijn leven geven ‘als losgeld voor velen’, tot een rantsoen, zoals het vroeger heette. Er is sprake van een soort ruil, een vreemde ruil. Hij geeft zijn leven, opdat wij het leven krijgen, Hij geeft de Geest, opdat wij de Geest krijgen. En vol van die Geest gaan wij onze weg door de wereld en al lijkt het soms een weg ten dode, uiteindelijk zal blijken, dat het een weg ten leven is. Dat was het 9e steentje. Mist er nog één?

10. Ja, nog een blauw, een hemelsblauw stukje, waar we niet zoveel over kunnen zeggen, maar misschien wel zingen: Lied 914 ’t lied van ’t nieuw Jeruzalem!, (waarop Mannes Hofsink eerst op het orgel zal preluderen).

zondag, 07 oktober 2018 10:43

De liefde bindt

Geschreven door

Preek gehouden in de Grote of Mariakerk op de 3e zondag van de herfst 7 oktober 2018 (tevens Israëlzondag) n.a.v. Maleachi 2: 10-16 en Markus 10: 1-16

 

De liefde bindt

 

Veel mensen denken, dat ‘religieus zijn’ betekent, dat je bepaalde dingen niet mag en andere dingen ‘moet’. ‘Geloven’ of ‘gelovig-zijn’ wordt opgevat als het naleven van bepaalde voorschriften en regels.

‘Mag jij dat van je geloof?’ kan een moslimvriend aan mij vragen als hij bij mij aanschuift op het terras bij Oasis, terwijl ik een slok neem van een heerlijk blond biertje. Ik verslik me dan bijna en zeg: “Ja, dat mag ik. Mijn geloof geeft mij daar geen regels voor”. “Nou, de mijne wel”, zegt hij dan. Een moslim mag geen alcohol drinken. Punt uit.

Ik spreek vaak genoeg mensen, die vroeger zgn. streng-christelijk zijn opgevoed en die komen dan altijd met het verhaal, dat ze op zondag niet mochten fietsen en twee keer naar de kerk moesten en zich daar stierlijk verveelden en dat je geen seks voor het huwelijk mocht en zo nog een paar regels. Natuurlijk had men zich daar in de loop der jaren aan ontworsteld en nu was men een vrij en blij ongelovige.

Vandaag komt de vraag om de hoek kijken of de kerk nu vooral aan de kant van de regels staat of zich laat inspireren door de figuur van Jezus. Want Jezus loopt ook aan tegen de regel-religie van zijn dagen, die uitgedragen wordt door de Schriftgeleerden en de Farizeeërs. Mag dit en mag dat?

We hebben vandaag ook Israëlzondag en dan staan we stil bij de onopgeefbare verbondenheid met Israël, met het jodendom, de joodse religie, het Oude Testament, het land en het volk Israël: een heel gecompliceerde en aangevochten verhouding, waarover ik ook een paar dingen gezegd heb ik het kerkblad.

Als wij een beetje op een afstand naar het jodendom als religie kijken dan valt ons op, dat het doorgaans zo wettisch is. Het niet mogen fietsen op zondag verbleekt bij de nauwgezetheid en in onze krampachtigheid, waarmee orthodoxe joden de sabbat vieren. Een Jood moet zich aan 613 ge- en verboden houden en één bepaling is bijv., dat je geen vuur mag ontsteken op de sabbat, die op de voorafgaande avond begint. Zit je dan maar in het donker of mag je wel elektrisch licht aandoen. Nee, zegt de strikte rabbijn dan: als je het lichtknopje gebruikt ontstaat er een vonk in de schakelaar – ook al zie je die niet – en dus maak je vuur en dat mag niet. Dus daar is dan het volgende op gevonden: je vraagt iemand, die goj of niet-Jood is, om even bij je langs te komen om het licht aan te doen. Probleem opgelost: je hebt je aan de wet gehouden en je hebt toch licht!

Uit de discussie van vanmorgen over het al of niet mogen wegzenden van je vrouw blijkt, dat Jezus zich niet zo kan vinden in het schema: dit mag wel en dat mag niet. Hij is veel vrijer en hij probeert tot de kern van de zaak zelf te komen.

Regels zijn regels zul je Jezus niet gauw horen zeggen. Natuurlijk is hij ook helemaal opgevoed en thuis in de Joodse wetgeving en hij weet drommels goed hoe de rabbijnen en Schriftgeleerden ermee omgaan, maar hij gaat nooit mee in hun wetticisme of regeltjesfetisjisme.

Zo wordt Jezus vandaag ingetrokken in een discussie over echtscheiding: mag iemand zo maar zijn vrouw wegsturen? En dan werden er honderden voorbeelden bedacht uit de praktijk van het leven op grond waarvan dat dan mocht of niet mocht. Mocht je haar wegsturen omdat zij de aardappels had laten aanbranden? Mocht je haar wegsturen, omdat zij een keer hoofdpijn had en geen seks wilde? Mocht je haar wegsturen, omdat zij de sleutel van de achterdeur ergens had laten liggen? Mocht je haar wegsturen, omdat zij wel eens flirtte met de buurman?

Jezus heeft helemaal geen zin om in dit soort kwesties een uitspraak te doen. Hij zegt niet: in het ene geval wel en in het andere geval niet. Nee, ik denk, dat hij vooral wil opkomen voor de vrouw, voor haar kwetsbare positie in een patriarchale samenleving. Maar vooral wil hij het huwelijk op zichzelf verheffen tot waar het vandaan komt en aanduiden waar het eigenlijk om gaat.

En daarom verwijst Jezus niet naar de wet van Mozes, zelfs niet naar het zevende gebod “Gij zult niet echtbreken”, maar hij neemt de mensen mee naar het paradijs.

Jezus zet het huwelijk, de liefde tussen twee mensen, in het perspectief van het paradijs en van het Koninkrijk Gods. Keer nog eens terug naar hoe en waartoe het begonnen is. Denk nog eens terug aan de eerste, ontwakende liefde en genegenheid. Denk terug aan hoe alleen en eenzaam je was en hoe daar, Goddank, een partner op je weg kwam in wie je helemaal opging. En jullie werden een eenheid, fysiek en spiritueel. En hoe zou je dat nu ongedaan kunnen maken? Ja, je kunt de relatie formeel laten ontbinden en voor de wet is het daarmee afgelopen, maar kun je de liefde en de ervaringen van liefde tussen twee mensen ongedaan maken? Kun je wat God bijeen gebracht heeft uit elkaar halen?

En vergeet de kinderen niet. Nee, die zet hij ineens in het midden en dat is niet voor het eerst en ook niet voor niks. Kijk, die kinderen zijn de kwetsbare en waardevolle vruchten van de liefde. Zij kunnen zomaar de dupe worden van het bekoelen van de genegenheid en het vergeten van de eerste liefde.

In het huwelijk draait het om de liefde. Zij is de spil en de kern van het huwelijk, dat de vorm is waarin de liefde kan bloeien. Niet het huwelijk is heilig, lijkt Jezus te willen zeggen, maar de liefde is heilig.

Dat is een geschenk van God, dat ons toevalt en waaruit wij mogen leven. Liefde tussen twee mensen ontstaat als vanzelf. Het is een Godswonder en een Godsgeschenk en daar heb je geen wetten voor nodig. Wetten komen pas in beeld als de liefde ten einde is.

Of je nu de profeet Maleachi beluistert of Jezus ziet worstelen met de wetgeleerden – zij proberen beiden tot de kern van de zaak door te dringen en boven de wetgeving en het formele uit te stijgen. En daarom kan het huwelijk, bedoeld is ‘de liefde’, als zinnebeeld of afbeelding gelden tussen de verhouding van God en zijn volk, God en de wereld. Het leven is groter dan de aarde en de liefde is wijder dan de hemel. Er vallen termen als ‘paradijs’ en ‘Koninkrijk Gods’ om onze zinnen te prikkelen naar iets hogers en groters, iets wat blijvend en eeuwig is.

Wat God heeft samengevoegd kan een mens helemaal niet scheiden: de liefde is en blijft de dragende grond en vaste band tussen twee mensen. Wat je vanaf je jeugd aan meegekregen hebt – en ook daarom zet Jezus de kinderen in het midden – dat blijft in je hart bewaard en kan door niemand worden verwijderd.

Laten we zo leven in deze wereld, met het oog op en vanuit het Koninkrijk Gods, dat gekomen is en komt, niet krampachtig en wettisch, maar vanuit de liefde en als kinderen Gods tot vrijheid en blijheid geroepen. “Heb lief en doe wat je wilt”, zo zou Augustinus mijn preek a.h.w. samenvatten.

zondag, 30 september 2018 10:17

Nog een doos...

Geschreven door

Preek gehouden op de 2e zondag van de herfst 30 september 2018 in de Oude Kerk n.a.v. Numeri 11: 24-29 en Markus 9: 38-41

 

Nog een doos…

 

In deze lange groene periode na Pinksteren gaat het eigenlijk voortdurend om de vraag: hoe werkt de Geest van Christus in ons leven, in het leven van de gemeente en in de wereld? Met Pinksteren, de gave van de Geest, is iets in werking gezet en hoe ontwikkelt zich dat dan? Is dat één rechte lijn van voortgang en vooruitgang of zijn er ook perioden van stagnatie en stilstand?

Markus is ons daarbij al enkele weken tot gids geweest en hij wijst ons op de geestkracht en vitaliteit van Jezus, die doden tot leven roept, doven gehoor geeft, blinden het zicht, demonen uitwerpt en mensen bevrijdt van wat hen knecht en beperkt. Jezus maakt – kortom – korte metten met beperkingen, begin van een nieuw leven!

En als de gemeente van Christus de geest krijgt dan weet zij als vanzelf wat haar te doen staat: in de geest van Jezus leven en werken en zo bevrijdend en dienstbaar in de wereld staan en gaan.

De twee verhalen van vanmorgen gaan daar eigenlijk ook over. Wat gebeurt er als de Geest vaardig wordt over mensen, wat gebeurt er als de Geest begint te waaien? En waait die Geest alleen in de kerk of ook er buiten?

Het boek Numeri – in het Hebreeuws heet het ‘In de woestijn’ – doet verslag van de lange weg door de wildernis. En Mozes treedt op als gids en als leider en hij probeert het ‘stelletje ongeregeld’ orde en regelmaat bij te brengen, maar zijn taak is zwaar en eigenlijk niet vol te houden. Nu beginnen ze weer te zeuren over hoe geweldig het allemaal in Egypte was: tsjonge, jonge, wat hadden we daar lekker eten en zij begonnen te likkebaarden als ze elkaar de menu’s oplepelden.

En hier krijgen we alleen maar elke dag manna, dat ons de neus uitkomt.

Je zult maar leider zijn van zo’n horde, die met gebalde vuisten voor je tent staat te schreeuwen, dat het anders moet.

Vroeger was alles beter…o ja? Weet je het wel zeker? Weet je niet meer, dat je keihard moest werken en dan ’s avonds als een blok in slaap viel?

Vroeger was alles beter…o ja? Idealiseer je het verleden niet teveel? Waardeer de gaven en kansen van deze tijd eens wat meer.

Maar Mozes kan praten als Brugman, maar zij willen ‘vlees en vis’…zij willen niet meer alleen die vegetarische slappe hap, maar een stevige carbonaat, een ‘stake’ gebraden op het vuur, zoals in Egypte. Zij willen helemaal geen nieuw en ander volk zijn, maar precies zo zijn als de rest, als de meerderheid. ‘Gij geheel anders’ daar willen ze niks van weten.

Mozes dreigt het spel te verliezen en hij staat al op het punt om ‘de koning’ om te leggen, maar de HERE God heeft nog een meesterzet in gedachten. Dat is de zet van de veelheid van inzichten en de meervoudigheid van de geestkracht en daadkracht. Niet jij alleen, Mozes, zal de dienst uitmaken en overal verantwoordelijk voor zijn, maar de leiding zal voortaan bij 70 oudsten berusten. Hier vindt een soort democratisering van het bestuur plaats, waar we nog steeds de goede vruchten van plukken. En dat alles wordt toegeschreven aan de Geest.

Wij kunnen in de kerk wel eens klagen en zuchten over de vele vergaderingen en gemeenteberaden, maar laten we er vooral ook blij om zijn, dat niet één man of vrouw de dienst uitmaakt, maar dat de weg vooruit na rijp beraad en na ieder gehoord te hebben bepaald en ingeslagen wordt.

Hier wordt dat ‘profeteren’ genoemd. Dat is niet ‘de toekomst voorspellen’, maar het heeft wel iets met de toekomst te maken: zoveel verbeeldingskracht hebben, dat je met elkaar je de toekomst kunt voorstellen en dat je daar samen aan gaat werken. Zullen wij die toekomst ‘meemaken’? Ja, die maken wij samen mee…wij met elkaar maken de toekomst. Zo werkt de Geest!

Maar dan komen ook ineens Eldad en Medad op de proppen. Zij horen helemaal niet bij de kerk – laat ik het zo gemakshalve even samenvatten – maar zij hebben wel hart voor de zaak, zou ik willen zeggen. En die zaak valt niet samen met de kerk. Wat is die ‘zaak’ dan? Wel, dat is de liefde. Want laten we eens letten op de betekenis van hun namen: El-dad betekent: de liefde van God of liefde tot God en Me-dad betekent ‘liefde’ of ‘geliefde’. Hier raken we toch wel aan de kern van de zaak, nietwaar?

Zo kunnen we zeggen, dat overal waar uit liefde voor God en de medemens gehandeld wordt, dat daar Gods Geest werkzaam is. In de kerk en buiten de kerk. Soms kan daar in de kerk wat krampachtig of afwijzend op gereageerd worden. Ook in het verhaal van Numeri komt Jozua naar voren om te zeggen, dat die twee hun mond moeten houden. “Let it be!”, zegt Mozes. Laat ze hun gang gaan! Zo ook de leerlingen van Jezus, die iemand tot de orde willen roepen, die boze geesten uitdreef in Jezus’ Naam, maar zich niet verder wilde aansluiten bij de gemeente van volgelingen van Jezus. En ook Jezus zegt: “Let it be!” Wie niet tegen ons is, is vóór ons! Al geeft iemand maar een beker water aan iemand, die bij Christus hoort, die zal zeker beloond worden.

De Geest waait, waarheen zij wil en zij waait soms uit onverwachte hoek.

Dat brengt mij nog even terug bij de startdienst van vorige week. Toen werd er even flink ‘uitgepakt’ – want de kerk had heel wat in de aanbieding: pastoraat, diaconaat, vorming en toerusting, jeugdwerk en eredienst. De ene verhuisdoos na de andere ging open en een veelheid van activiteiten en goede voornemens werd gepresenteerd. De meervoudigheid van het werken van de Geest kwam ook op die manier sprekend naar voren.

Waren dat alle dozen? Ja, voor die zondag wel en dat was ook voldoende. Je kunt altijd zeggen: hé, ik miste nog een paar dozen, bijv. die van bestuur en beheer, die van beleid en financiën, die van communicatie en missie. Maar wacht eens, er werd niet gestreefd naar volledigheid. En als ik nu zelf toch ook nog één doos op tafel zet dan moet u dat zien als een ‘aanvul-doos’, een extra doos, die het geheel completeert.

Ik pak hem er even bij. Hij is niet zo groot, het is maar een klein doosje, dat je gemakkelijk over het hoofd ziet, maar volgens mij zit er wel wat in…

En toch, wat er in zit kan ik niet grijpen, niet be-grijpen. Het heeft te maken met de ongrijpbare, onbegrijpelijke presentie van God, het geheim van zijn aanwezigheid, het mysterie van ons gemeente-zijn, dat zich als een wonder in de wereld voordoet, het ongrijpbare waaien van de Geest in ons leven en in de wereld. Dat geheim, dat niet maakbaar is en niet te peilen, dat ons soms in de stilte of in een lied komt aanwaaien, dat zit a.h.w. allemaal in deze doos verstopt. Dat is niet groots en opdringerig, maar eerder verborgen en als een stille stem in het hart.

Wie er een woord aan wil geven zegt misschien ‘God’. Een ander zal zeggen ‘het geheim van het leven’. Paulus zou zeggen: ‘de liefde’.

In 1 Korinthe 13 heeft hij dat prachtig en machtig samengevat in dat onnavolgbare gedicht, het hooglied van de liefde, dat ik tenslotte in bewerking van Karel Eykman zal lezen en dat staat a.h.w. aan de binnenkant van de rol uitgeschreven – en – zo wil ik er aan toevoegen – hiermee hebben wij ook onze eerste kerkenraadsvergadering in het nieuwe seizoen geopend:

 

Zonder liefde ben je nergens

 

Al kon ik nog zozeer / in prachtige preken

Mijn redes afsteken /en wist wijze woorden op ieder gebied

Maar had de liefde niet

Dan was het toch meer / wat trommelgekletter

Gezwets en geschetter / had ik de liefde niet.

 

Al blies ik trompet / hoog van de toren

Al zong ik in koren / de sterren van de hemel, het hoogste lied

Maar had de liefde niet / dan klonk het toch net

Als toeters en bellen.

Ik had niets te vertellen / had ik de liefde niet.

 

Zonder liefde ben ik nergens

Zonder jullie stel ik niets voor.

Had ik jullie niet bij me / dan ging ik er aan onderdoor.

Want liefde is echt en liefde is aardig

Is open, oprecht / en eerlijk, rechtvaardig.

’t Is liefde die ziet / hoe opnieuw te beginnen

Die ieder verdriet / ook de dood kan overwinnen.

 

(Karel Eykman - bij 1 Kortinthe 13)

 

zondag, 16 september 2018 16:21

Kyrie en Gloria

Geschreven door

Preek gehouden in de Oude Kerk op de 13e zondag van de zomer 16 september 2018 n.a.v. Markus 9: 14-28

 

Kyrië en Gloria

 

Om wat dichter bij het evangelieverhaal van vanmorgen te komen, nodig ik u uit om eerst even aandachtig te kijken naar dit schilderij van Rafaël, dat hij gemaakt heeft vóór zijn dood in 1520.

Op het eerste gezicht is het misschien een vol en verwarrend tafereel, een veelheid van mensen en gedrapeerde gewaden, er wordt naar boven en naar voren gewezen. Maar het meest opvallende is wel het lichte bovengedeelte en het donkere ondergedeelte van dit schilderij.

Vanmorgen hebben wij alleen het evangeliegedeelte gelezen, dat afgebeeld wordt in dat onderste deel: dat de leerlingen van Jezus niet in staat waren geweest om die jongen te helpen, die door zijn vader was meegenomen.

Die vader en die jongen zien we rechts onderin afgebeeld. De vader moet de jongen goed vasthouden, anders zou hij op de grond vallen. Je ziet de jongen verward en chaotisch met z’n armen zwaaien en zijn ogen rollen in zijn hoofd: hij heeft de blik omhoog gericht, maar hij ziet waarschijnlijk niks.

Hij is bezeten door een demon: de jongen is zichzelf niet, maar wordt bezeten door machten, die sterker zijn dan hijzelf. Ons wereldbeeld ziet er sinds enkele eeuwen wat anders uit en wij benoemen dit soort kwellingen en ziekten anders; we spreken misschien eerder van een psychose of van epilepsie, maar voor de vader en het kind maakt dat allemaal niet zoveel uit. Zij lijden onder iets ongrijpbaars en het maakt het leven zwaar en bijna ondraaglijk. Zij zoeken hulp.

Rafaël laat ook de moeder meekomen. Die wordt in het evangelie niet genoemd, maar voor de schilder is het zonneklaar, dat de moeder evenzeer begaan is met het lot van haar kind als de vader. Het lijkt wel of zij met twee handen naar haar kind wijst. Zie je het wel, hoe erg hij er aan toe is?

En ook zijn zusje is er bij, vlak naast haar vader. Ziekte in een gezin treft alle leden: als één lid lijdt lijden allen!

Het onderste deel van het tafereel is heel herkenbaar: het is onze dagelijkse ervaring. Het is ons leven ten voeten uit. Kijk naar de radeloosheid van de vader, het lijden van de jongen, de machteloosheid van de leerlingen van Jezus. Zie de wanhoop en de zoektocht naar oplossingen. Er is ook nog iemand, die in de Bijbel bladert – misschien is daar een aanwijzing te vinden, die soelaas biedt?

Het is donker daar aan de onderkant van het schilderij. Het is eigenlijk een typering van onze wereld. In de liturgie van de zondagse eredienst proberen we deze donkerte onder woorden te brengen in ons Kyrië-gebed, een roep om ontferming. Heer, zie ons hier worstelen met demonen, met het kwaad, met het onverklaarbare, met het ongerijmde, met het verdrietige, het lijden, de dood. En zie, hoe machteloos wij zijn – ja, we kunnen wel wat en misschien kunnen wij meer dan zij toen, maar er is toch altijd een grens.

Maar het mooie en bijzondere is, dat Jezus die grens overschrijdt en ook ons aanspoort om die grens te passeren. De grens van het onmogelijke naar het mogelijke, de grens van het zien naar het geloven. Jezus spoort de vader aan te geloven.

En Jezus wijst omhoog. Daar zien we een tafereel in het licht. En dat verbeeldt precies het verhaal, dat voorafgaat aan wat wij vanmorgen gelezen hebben. Het evangelie namelijk van de 2e zondag in de veertigdagentijd, dat wel genoemd wordt ‘de verheerlijking op de berg’ of ‘de transfiguratie’, zoals dit schilderij genoemd wordt d.i. de gedaanteverandering van Jezus op de berg, zijn ontmoeting met Mozes en Elia.

Eén en al licht en verheffing. Zij zijn daar niet meer met hun beide benen op de grond. Het gaat onze verbeelding en ervaring te boven. Wat daar plaats vindt is eigenlijk niet van deze wereld. Het overstijgt ons denken en overtreft onze mogelijkheden. Zij zijn daar in een ander weten, het lijden voorbij.

De drie leerlingen, die Jezus de berg op had meegenomen zijn wel aanwezig, maar toch eigenlijk ook niet. Zij proberen er iets van op te vangen, maar zij kijken de verkeerde kant op of het licht is te overweldigend voor hen. Zij kunnen het niet bevatten, het gaat boven hun pet, zoals het ook boven die van ons gaat.

Kijk eens, hoe Jezus daar figureert in het midden, te midden van Mozes en Elia, die grote leiders van weleer, het lijden nu te boven. Maar Jezus moet die weg nog gaan, maar toch, hier is hij het even te boven. Zo zal het worden, zo zal Hij worden en wij met Hem! In de gloria!

Ja, zo zou ik dat bovenstuk willen noemen: in de gloria. Beneden is ‘kyrie eleison’, maar boven is de ‘gloria’, de overwinning op het lijden, het te boven komen van de misère – niet als een ‘escape’, een eraan ontsnappen willen, maar echt als een erdoorheen gaan en het te boven komen,…want kijk eens goed naar de Jezus-gestalte in het midden. Hij ziet er uit als de gekruisigde, de tekenen van zijn lijden en dood draagt hij met zich mee. Hij ontsnapt niet aan onze werkelijkheid, maar Hij gaat er onderdoor en Hij komt het te boven.

En dan staat Hij daar ineens tegenover die vader en hij is met ontferming bewogen en wil niet liever dan die jongen helpen en bevrijden.

‘Geloof me’, zegt Jezus. En die vader zegt: ‘Ja, ik geloof. Kom mijn ongeloof te hulp’.

Die vader denkt misschien: wat moet ik geloven dan? Geloven? Wat bedoelt u eigenlijk? Moet ik geloven in God, maar wie is dat? Moet ik geloven, dat de aarde in zes dagen is geschapen? Moet ik geloven, dat U uit de maagd Maria geboren bent? Moet ik geloven in het eeuwige leven? Moet ik geloven, dat de bijbel van kaft tot kaft waar is?

Mijn geloof, ach wat is dat eigenlijk? Als ik zeg, dat ik geloof, geloof ik het al niet meer en als ik zeg, dat ik niet geloof begin ik daar aan te twijfelen. Help, ik geloof, geloof ik!

Maar wat er ook gebeurt en of het ergens op uitloopt of niet, ik zeg mét die vader: “Ik ga er voor! God zegene de greep!!”

Wie zo in het leven staat en open staat voor de mogelijkheden, die God ons geeft, leeft in een wereld vol wonderen.

zondag, 09 september 2018 16:44

Kunnen wij God kennen?

Geschreven door

Preek gehouden in de Grote of Mariakerk te Meppel op de 12e zondag van de zomer 9 september 2018 n.a.v. Deuteronomium 4: 1-2, 9-20 en Markus 8: 27 ev.

 

Hoe kunnen we God kennen?

 

Vandaag cirkelen onze gedachten rond de vraag: wie is God? Wie is Jezus? Dat n.a.v. de beide lezingen, waarin die vragen worden opgeworpen.

Maar kunnen wij de identiteit van God wel vaststellen? Is dat niet overmoedig en onzinnig? Vast wel. Iedereen, die denkt, dat hij precies weet wat God doet en hoe Hij in elkaar zit, heeft van God een afgod gemaakt, naar zijn eigen beeld en gelijkenis. Het ligt zo gemakkelijk op de loer om van God een huis- tuin en keukengod te maken, die al mijn vragen beantwoordt en die mij zonder kleerscheuren door het leven zal loodsen. Wat zal ik later worden, welk beroep zal ik kiezen? Ik zal het even aan God vragen en in neonletters zie ik ‘priester’ staan. (letterlijk gezegd door hulpbisschop Everard de Jong van Roermond in het programma ‘Kijken in de ziel’) Zou het? Ik wil niemands geloof en integriteit betwijfelen, maar op mij maakt dit een naïeve en onwerkelijke indruk. En wanneer iemand beweert, dat hij in opdracht van God een aanslag gaat plegen dan weten we bij voorbaat dat dat blasfemische grootspraak is.

Misschien moeten we eerst even nadenken over waar het woord of begrip ‘god’ vandaan komt en wanneer we dat woord gebruiken. Ik denk, dat we dan allereerst moeten stilstaan bij ‘God’ als kreet, als uitroep! Wanneer mensen iets groots meemaken, iets waar ze totaal van verbouwereerd zijn – het kan iets ergs en dramatisch zijn of juist iets groots – dan hebben mensen de neiging om ‘o, mijn God’ of ‘oh, my Gosh’ uit te roepen. Zij verwijzen daarmee naar iets of iemand, dat hun kennen en ervaren overstijgt. Er is iets groters dan hun eigen denken, er is iets dat hun versteld doet staan. ‘Ik kan er niet bij’ is om zo te zeggen een eerste ongearticuleerde geloofsuitspraak!

Ik denk, dat alle geloof in God begint bij ‘verwondering’ en ook bij de erkenning het leven niet in de hand te hebben. Het heeft te maken met een overweldigd worden door het bestaan – in zijn misère en in zijn grandeur – op het puntje van mijn tong begint zich dan het woord ‘God’ te vormen. Niet dat je weet, wie Hij is en of Hij wel een hij is…God is nog diffuus en ongrijpbaar, meer een kreet dan een woord of begrip.

Dat komt later…in de ontwikkeling van de godsdiensten krijgt God steeds meer kenmerken en karaktertrekken en men begint te spreken van zijn wezen en zijn eigenschappen en Hij wordt a.h.w. steeds preciezer ingekleurd. Dat heeft hele mooie kanten, zodat je je ook tot Hem kunt wenden in gebed en in lofprijzing, in vragen en smeken, in aanbidding en ervaren van Zijn nabijheid.

Maar er schuilt ook een gevaar in en dat is, dat we gaan denken, dat God in onze broekzak past, dat Hij voldoet aan mijn beeld van Hem, dat Hij voldoet aan mijn verwachtingen en niet anders is dan wat ik van Hem denk.

Dan komen de grote profeten en leraren van de synagoge en de kerk en zij verheffen hun stem en zeggen: God is anders! Hij is de gans (geheel) Andere!! (zoals Karl Barth God graag aanduidde)

Het is een heilzame shocktherapie om weer te leren, dat wij God niet in onze broekzak hebben, maar dat Hij anders is dan ons beeld van Hem. Dat is ook de zin en de achtergrond van het beeldverbod.

En dat is ook precies wat aan de orde komt in de lezing uit Deuteronomium. Daar wordt in een verhaal verteld, dat men bij de Sinaï of de Horeb niets van God kon zien. Nee, niemand kon zeggen: we hebben daar God gezien! En nu weten wij precies wie Hij is…nee, wij hebben een Stem gehoord!

God is de Stem, die ons aanspreekt en die zegt wat wij hebben te doen. In het latere Jodendom heeft men gedacht, dat de Stem zelfs nog te direct was en te weinig afstand suggereerde. Als iemand zegt: ‘ik heb de stem van God gehoord’ dan kan dat ook aanmatigend klinken en daarom ging men liever spreken van de ‘bath kol’ d.i. de ‘dochter van de stem’. Dat is een afgeleide stem, een tweede stem…niemand kan claimen de stem van God rechtstreeks uit de hemel te hebben vernomen…je kunt iets van Gods stem hebben opgevangen, zeker, maar het is ‘de dochter van de stem’, een afgeleide stem, een echo van eeuwigheid en je kunt dus niet zomaar zeggen ‘zo spreekt de Heer’.

Het zijn subtiele onderscheidingen die gemaakt worden om de afstand en de ongelijkheid tussen God en mens te bewaren en om ervoor te waken, dat we God naar onze hand zetten en ons eigen spreken gelijkstellen aan dat van God.

En dan doet zich in het NT iets bijzonders voor, wanneer wij horen, dat het Woord van God, de Stem en het spreken van God, zich voordoet in de persoon van Jezus van Nazareth. Hij wordt het levende Woord genoemd. Zijn spreken vertolkt de stem van God. Maar wordt dat door zijn tijdgenoten, zijn leerlingen en de generaties daarna verstaan?

Wie zeggen de mensen, dat Hij is? Die vraag legt Jezus aan zijn leerlingen voor, terwijl zij onderweg zijn naar Caesarea Filippi. Ergens op het grensgebied tussen jodendom en heidendom, op het vlak waar geloof en ongeloof elkaar ontmoeten, een vraag, die iedereen aangaat en mag beantwoorden of men nu seculier denkt of religieus: zeg het maar, wie ben Ik?

Is dat geen riskante vraag? Wie zeggen de mensen, dat ik ben? Welk beeld hebben ze van mij en klopt dat met mijn eigen beeld? De antwoorden kunnen wel eens schokkend zijn. En hoe ga je daar mee om? Hans Teeuwen wist er wel raad mee, toen hij eens zei: stomme mensen vinden mij stom en aardige mensen vinden mij aardig…

En dan nu over Jezus:

Hij heeft zijn ronde gedaan door het land en hij heeft verhalen verteld en sterke tekenen gesteld; Hij heeft zijn goedheid en zijn empathie met mensen in nood getoond en hij heeft ze geholpen. Als een therapeut en exorcist heeft hij mensen bevrijd uit hun knellende en knechtende banden.

Wie is Hij? En er komen vele antwoorden, die hem maken tot een bijzonder mens.

Maar als hij het aan zijn leerlingen vraagt en Petrus namens hen allen probeert te formuleren, wat zij in Hem zien, dan horen we daarin de belijdenis van de kerk van alle eeuwen: U bent de Christus.

Met deze belijdenis staat of valt de kerk: wij verwachten van niemand anders ons heil dan van Hem! Ja, en niet alleen omdat hij zo heilzaam bezig was en de mensen terzijde stond, ja, dat ook…maar ook, wanneer hij veel te verduren krijgt aan tegenstand en weerzin, wanneer men hem wil weg hebben en onder de grond wil stoppen, ja ook dan, misschien wel juist dan, (zegt Jezus), ook dan belijden wij Hem als de Christus. Want sindsdien kan niets en niemand ons meer scheiden van de liefde van God, die Hij toonde in deze mens: Jezus de Christus!

Misschien begrijpen en doorgronden wij het niet helemaal of helemaal niet, maar zijn leven, sterven en opstanding kunnen ons wel inspireren om te leven in navolging van Hem, zodat ons leven zelf een belijdenis wordt en doorschijnend wordt tot op de Christus, ja dat het dan zelfs enigszins ‘christe-lijk’ wordt.

zondag, 26 augustus 2018 12:02

Vermenigvuldigen in tweevoud

Geschreven door

Preek gehouden op de 10e zondag van de zomer 26 augustus 2018 in de Grote of Mariakerk te Meppel n.a.v. Jesaja 55: 1-3 en Markus 8: 1-21

 

Vermenigvuldigen in tweevoud

 

Misschien denkt u wel – zonder het aan uzelf te willen toegeven – daar komt dat verhaal van die wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging weer langs. Dat heb ik eerder gehoord en ik kan het wel dromen. En kan dat eigenlijk wel en is het niet een al te wonderbaarlijk gebeuren? Sommige mensen onderdrukken liever dit soort bedenkingen en schieten in de houding van: Jezus is toch wel heel bijzonder en kan eigenlijk alles, dus dit moet voor hem ook fluitje van een cent zijn: appeltje, eitje. Volgens mij is dat een doodlopend spoor, want waarom doet Jezus of God nú dan niet meer zulke wonderen en waarom sterven miljoenen mensen van de honger en slijten hun dagen in armoede en gemis?

Toch bidden wij om ons dagelijks brood en zingen wij, dat God de hongerigen voedt – en die belijdenis en erkenning van God als de gever van alle goede gaven houden wij overeind. Maar we willen God niet verantwoordelijk stellen voor gebrek aan brood en Hem verwijten, dat Hij geen wonderen verricht in de woestijn. We hebben geleerd, dat de verdeling van de goede gaven van de aarde ónze verantwoordelijkheid is. Als anderen te weinig hebben hebben wij waarschijnlijk te veel! Dus onze overvloed geeft altijd te denken…

Die kant – van bovennatuurlijke wonderen - wil ik dus helemaal niet op en het evangelie wijst ons ook een andere richting. Het gaat uiteindelijk om een leven van volheid en genoeg, ja van overvloed en zin. Dat is niet zomaar 1, 2, 3 in te zien. We moeten daar aandachtig naar op zoek, want we zien het niet in één keer. Daarom wordt dit verhaal ook twee keer verteld. Markus vertelt twee keer een verhaal van de broodvermenigvuldiging, eerst voor de 5000 mensen en dan ten overstaan van 4000 mensen. Op onderdelen verschillen de verhalen, maar in hoofdlijnen is het telkens hetzelfde: er is genoeg voor iedereen.

Dat is wel iets om even bij stil te staan. Dat het twee keer verteld wordt of dat er twee varianten worden doorgegeven en ook in de nabeschouwing in de boot komt Jezus er zelf op terug en overhoort hij a.h.w. zijn leerlingen: hoe zat het ook al weer en wat hebben jullie ervan geleerd? Heeft het jullie geholpen om tot de kern van de zaak te komen, omdat het twee keer heeft plaatsgevonden?

Zo stonden wij in de 40-dagentijd stil bij de broodvermenigvuldiging n.a.v. Johannes 6 en vandaag weer n.a.v. Markus 8. Ook wij moeten het blijkbaar twee keer horen. Zullen wij het dan beter verstaan?

In de Psalmen komt een woord voor, dat mij hieraan doet denken: “God heeft één maal gesproken, ik heb dat twee maal gehoord”, zegt de dichter. Je kunt iets vaak niet in één keer behappen en doorgronden. Je moet het nog eens tot je door laten dringen, er nog eens over nadenken en dan begint het te dagen.

Zoals ook Job wel van God wist, zijn leven lang, maar aan het einde van het verhaal moet hij erkennen: ik heb U gekend van horen zeggen, maar nu ziet U mijn oog! Nu heb ik beter of het ware inzicht verkregen.

Dat is u misschien ook wel overkomen: dat je een bepaald bijbelwoord ineens anders bent gaan verstaan. Of dat je geloof in God veranderd is als je het vergelijkt met vroeger. Dat kan soms beangstigend of verontrustend zijn, maar uiteindelijk is het heilzaam.

Maar nu nemen we nog een sprongetje en die gaat via de profeet Jesaja. Zo komen we nog wat dichter bij de kern van de zaak. Jesaja komt op de mensen toe en hij ziet ze bezig in hun doen en laten: zij kopen huizen en auto’s en zij maken lange en dure reizen en zij proberen hun leven op de rails te houden en zij spannen zich in om de beste te worden en roem en aandacht te verwerven. En dan vraagt hij ineens plompverloren: waarom doen jullie dat eigenlijk allemaal? Waarom geven jullie geld uit aan wat niet verzadigen kan, voor wat geen brood is?

Het is een schok van bewustwording, een flits van inzicht: waar ben ik eigenlijk mee bezig? Geeft dit leven mij voldoening?

En dan wijst de profeet op het brood, dat ons leven wél verzadigen kan. Natuurlijk is dat metaforisch bedoeld en herinnert hij aan de woorden van God, de weg van de Thora, de levenswijsheid en de goede weg van gerechtigheid en vrede, van samenleven en een bestaan van vreugde en zin.

Luister naar Mij, zegt de Eeuwige! Er zijn genoeg voorbeelden van mensen, die hun leven ineens radicaal een andere wending geven, omdat zij als in een oogwenk de leegte van hun werk en bestaan inzien. Het kan natuurlijk ook in een geleidelijke ontwikkeling gebeuren, dat je andere prioriteiten gaat stellen en dat je als in een proces je leven ziet veranderen.

Maar laten we niet naar anderen kijken, hoe die soms een ommekeer in hun leven hebben ervaren, - hoe interessant en leerzaam ook: u hebt nog een kans morgenavond om te kijken naar “Kijken in de ziel”, waar dit soort mensen en onderwerpen ook aan de orde komen - maar laten wij onszelf in dit krachtenveld plaatsen en opmerkzaam ons oor neigen en horen: Hierheen! Het kost helemaal niks: wijn en melk zonder geld en brood zonder prijs!

Zo komen wij steeds dichterbij het broodvermenigvuldingsverhaal van vanmorgen, dat een verbeelding is van het Koninkrijk Gods. Symbolisch krijgen wij daarvan te eten en te drinken in de viering van het Avondmaal, als Jezus als Gastheer en als Brood uit de hemel zichzelf uitdeelt en zegt: neemt en eet en wordt verzadigd. In mijn nabijheid is leven en overvloed, vreugde en vervulling.

Natuurlijk weten wij dat allemaal wel, maar het is vooral belangrijk er uit te leven. Het ook handen en voeten te geven in de manier van leven en denken, in de omgang met elkaar en de zorgen van alledag. Misschien wat minder krampachtig worden en alles in de hand willen hebben. Meer leven van wat ons aangereikt wordt, meer vertrouwen hebben in de toekomst, in onze kinderen en hun kinderen. Ik wil eindigen met een versje van Ad den Besten.

Ik heb het ietsje aangepast en verkort – hopelijk zou hij dat niet erg vinden:

“Lof zij den Here”, zo staat er boven en dat klinkt wat ouderwetsig en het lijkt ook wel de naam van een christelijke gemengde zangvereniging in Nunspeet, maar daar kijken we even doorheen…

 

Lof zij den Here / die zijn naam ter ere

ons hart verheugt aan ’t maal van zijn genade,

ons moed geeft in het machtsgebied van ’t kwade.

 

Gij die het smalle pad gaat met ons allen,

Gij, God met ons, die deelt in onze noden,

Gij breekt ons ‘t brood – dit is geen weg ten dode.

 

Gij deelt Gods vrede hier reeds aan ons mede

O levend brood voor onze ogen,

sterk onze moed, dat wij U gelijken mogen.

 

Doe, Heer, ons heden in uw voetspoor treden

en laat ons met U, als Gods vrije zonen en dochters

in uw stad van vrede wonen. Lof zij den Here!

 

 

maandag, 13 augustus 2018 08:42

Wie is Jezus?

Geschreven door

Preek gehouden in de Protestantse Gemeente te Havelte op zondag 5 augustus 2018 n.a.v. Markus 8: 27-33

 

Wie is Jezus?

 

Vanmorgen zet Jezus zijn leerlingen stil en hij vraagt hen: wie ben ik? Wie ben ik volgens anderen, wie ben ik, volgens jullie?

Laten we proberen stap voor stap dichter bij het geheim van deze raadselachtige vraag te komen en met elkaar proberen te ontdekken, waarom het van belang is een antwoord te vinden.

De vraag wie Jezus is gonst al eeuwen de wereld door. Er zijn bibliotheken vol over geschreven. De evangelist Johannes zag die bui al hangen, toen hij aan het einde van zijn evangelie schreef: “als al de daden van Jezus één voor één opgeschreven zouden worden, zou de wereld, denk ik, te klein zijn voor de boeken, die dan geschreven moesten worden”.

Maar als Johannes eens zou kunnen zien, hoeveel boeken er over Jezus geschreven zijn, dan zou hij raar opkijken. Grote geleerden en knappe koppen kruipen de teksten door en fabriceren dikke pillen, zoals bijv. de r-k theoloog in de vorige eeuw Edward Schillebeeckx “Jezus, het verhaal van een Levende” en die andere beroemde theoloog en psycholoog uit Duitsland Eugen Drewermann, die zijn boek de eenvoudige titel “Jezus van Nazareth” meegaf. Toen ik jaren geleden dat boek bij de plaatselijke boekhandel besteld had belde het winkelmeisje mij een paar dagen later op en zei: “Mijnheer Huisman, Jezus van Nazareth is zojuist voor u binnengekomen!” Toen ik buiten adem de winkel instormde en vroeg ‘waar is hij?’, hield ze mij verwonderd aankijkend het boek omhoog. ‘Hier’, zei ze en ik liet het maar rusten, dat zij mij op het verkeerde been had gezet.

En dan heb ik in mijn boekenkast ook nog een boek, dat “Ieder zijn eigen Jezus” heet. En Paul Verhoeven heeft zich aan een boek over Jezus gewaagd en Fik Meijer schreef zijn ‘Jezus en de vijfde evangelist’ (met wie hij de Jjoodse geschiedschrijver Flavius Josephus bedoelt).

In dat korte evangeliebericht van vanmorgen horen we dat al: de antwoorden lopen uiteen. Sommigen denken dat hij Elia is of Johannes de Doper of Jeremia en Petrus komt met zijn geheel eigen antwoord: U bent de Christus.

De antwoorden blijven uiteenlopen, tot vandaag de dag toe. Sommigen zeggen: Jezus was een goed mens. Een toffe gast, die een hoop goed deed voor m.n. arme drommels. Petje af! Anderen zeggen: hij stichtte een nieuwe godsdienst, hij bewerkte een soort afsplitsing van het jodendom en zo heeft hij veel invloed in de wereld gekregen. Weer anderen zeggen, dat hij een begenadigd wonderdoener was, hij had charismatische gaven en hij kon ook geweldig preken. Er zijn er ook, die Hem Zoon van God noemen, Verlosser of Heiland der wereld en zij zien Godzelf in Hem oplichten. Terwijl een deel van de mensen Jezus liefst zo dicht mogelijk bij zich willen houden, op deze aarde, als mens onder de mensen, gaan anderen juist een andere kant op en verhogen en verheerlijken Hem tot bij God, zoals ook in de belijdenis verwoord: ‘opgevaren ten hemel en zittend aan de rechterhand van God!’

Anderen zien in hem een mislukte revolutionair, die met goed bedoelingen e.e.a. wilde veranderen, maar het liep op niets uit. Zo vatte Maarten van Rossem onlangs het leven van Jezus samen.

Hoe zit het nu precies, zo zouden we ons radeloos kunnen afvragen en we worden ongeduldig en vragen ons misschien af: zou de echte Jezus a.u.b. willen opstaan?! Dan weten we tenminste waar we aan toe zijn.

Maar, lieve gemeente, dit ongeduld en die behoefte aan het enig goede antwoord levert alleen maar brokken op en zo zouden we het Messias-geheim bederven en kapot maken. De vraag wie Jezus is moet je niet benaderen als een wiskundig probleem, waarbij er uiteindelijk één juist antwoord uitrolt. Je komt niet tot het goede antwoord door een paar bijbelteksten aan elkaar te plakken en dan te zeggen: zie je wel, het staat er toch. Zo zit het. Klaar, punt uit.

Nee, we moeten de vraag eigenlijk ietsje uitbreiden en daarmee komen we ook zelf als betrokkene in beeld. Want tot nu toe is het allemaal wat afstandelijk en objectief gebleven: wat vinden mensen de eeuwen door van Jezus en welke antwoorden zijn er gegeven? Maar nu komt de vraag dichterbij en levensgroot en levens-echt klinkt in mijn verstarde oor: wie is Jezus volgens jou? Of liever nog: wie is Jezus voor jou?

En dan ligt het voor de hand om met een schuin oog te kijken naar het antwoord, dat Petrus gaf en je ziet in een flits, dat Jezus dat een sterk en openbarend antwoord vond – dus je denkt dan: laat ik ook maar zoiets zeggen, dan zit ik wel goed. Hij is de Christus!

Dat is een veelbetekenend en veelbelovend antwoord. Wat bedoelt Petrus met die aanduiding? Wel, ik wil het vanmorgen niet te ingewikkeld maken, maar laat ik volstaan met te zeggen, dat we hier te maken hebben met een titel, een symbool, dat tot de rand gevuld is met hoop en verwachting. Letterlijk betekent het zoiets als ‘gezalfde’, de messiaanse gestalte, de figuur, die alles zal fixen en terecht brengen. In het verleden waren die hoop en verwachting geprojecteerd op koningen, priesters en profeten en in hun werk beeldden zij er iets van uit. Maar nooit volledig, nooit eens en voor goed: het was altijd fragmentarisch en voorlopig geweest.

Maar nu, zo denkt Petrus, nu wil ik deze titel, vol verwachting en toekomst, toekennen aan Jezus. Zijn doen en laten, zijn woorden en werken wijzen overduidelijk in die richting en daarom lijkt het mij terecht om Hem de Messias of de Christus te noemen.

Of daarmee alles gezegd is en of die titel of benaming ook voor ons zo veelzeggend is, dat staat wat mij betreft open. Er kunnen ook andere symbolen en titels op hem toegepast worden, die aanduiden wie hij is en wat hij betekent.

Maar de ‘christus’-titel heeft de eeuwen doorstaan en zo is men gaan spreken over Jezus Christus, als in één adem. Maar het lijkt dan wel of wij iemand bij zijn voor- en achternaam noemen. Daarom is het beter te spreken over Jezus de Christus of Jezus, die beleden wordt als de Christus, zodat helder blijft, dat het een titel of functie is, die toegekend wordt aan een persoon, namelijk Jezus van Nazareth.

De vraag is of Jezus nou zo blij was met die felicitatie van Petrus. Hij gaat namelijk op aspecten wijzen, die het beeld dat Petrus e.a. hebben van de Christus laat kantelen. Jezus zal wel de Christus genoemd worden, maar ‘in disguise’, in vermomming, als de lijdende en de gekruisigde. Zo zal hij a.h.w. het messias-schap een andere, nieuwe invulling geven.

Jezus zegt eigenlijk: prima, Petrus, dat je mij de Christus noemt, maar ik zal het zijn op mijn wijze: niet hoog te paard, maar op een ezel, niet op een troon, maar op een kruis.

Prima, dat je mij de Christus noemt, maar verbind er ook een wijze van leven aan. Kom dan ook achter Mij aan en bewandel de weg, die Ik ga, de weg van de meeste weerstand en de smalle weg van verzet en dwarsigheid, waarbij men de wenkbrauwen fronst en men zal zeggen: wat een onbegaanbare weg, wat een idealisme, wat een lastige weg. Het lijkt wel een doodlopende weg, maar zo geloven wij: het is de weg ten leven!

 

 

maandag, 30 juli 2018 09:35

Angsten bedwongen

Geschreven door

Overdenking gehouden in de Oecumenische wijkgemeente ‘Het Erfdeel’ in een viering van Schrift en Tafel op zondag 29 juli 2018 n.a.v. Markus 6: 45-52

 

Angsten bedwongen

 

Er is, denk ik, geen verhaal uit het Evangelie zo bespot en geridiculiseerd als het verhaal, dat wij vanmorgen hoorden. Ik hoor Harry Mulish bij Pauw en Witteman nog vertellen, dat hij genoten had van zijn reis naar het meer van Galilea, maar dat hij niemand over het water had zien lopen daar. En Paul Verhoeven kreeg een keer de gelegenheid om te vertellen, dat hij lid was van een club van Amerikaanse bijbelgeleerden, die van tijd tot tijd bij elkaar kwamen om vast te stellen welk verhaal echt gebeurd was, historische werkelijkheid had en welke niet. D.m.v. handopsteking wordt dat vastgesteld en uiteraard kon het verhaal van vanmorgen niet rekenen op historische betrouwbaarheid. Dat kon unaniem verwezen worden naar het rijk der fabelen.

Maar zo eenduidig is het allemaal niet. Ook binnen de kerkgemeenschap bestaat er verschil van inzicht over de vraag, hoe wij zo’n evangeliebericht zouden moeten of kunnen lezen. Tegelijkertijd duikt de vraag dan op, wat wij eigenlijk onder ‘geloof’ en ‘geloven’ hebben te verstaan.

Een mooi voorbeeld daarvan vond ik bij Eugen Drewermann, die Duitse rooms-katholieke theoloog en psycholoog, die in Paderborn doceerde en veel lezingen in de wereld geeft, maar die door de kerkleiding met argusogen wordt gevolgd.

Zo vertelt hij, dat hij na een lezing door een katholieke geestelijke werd benaderd, die hem vroeg: ‘wat denkt u van de wonderen van Jezus?’ Hij antwoordde: ‘ik geloof in de wonderen van Jezus. De wereld is er toch vol van?’ ‘Dat bedoel ik niet’, antwoordde de geestelijke, ‘gelooft u bijvoorbeeld, dat Jezus over het water liep?’ Drewermann zei daarop: ‘Heel beslist geloof ik, dat Jezus over het water liep’. ‘Nee’, wierp hij tegen, ‘bij u ben ik daar niet zo zeker van, want bedoelt u dat symbolisch of werkelijk?’ Toen antwoordde Drewermann: ‘ik geloof dat de symbolische werkelijkheid de enige echte werkelijkheid is’. ‘O, ik hoor het al’, zei de geestelijke, ‘u gelooft dus niet echt’.

Dit korte gesprek brengt glashelder aan het licht, dat deze twee mensen niet alleen het verhaal over Jezus’ gaan over het water verschillend interpreteren, maar ook dat beiden iets anders verstaan onder ‘geloven’. Voor de geestelijke is geloven iets voor waar gebeurd aannemen, ook al lijkt het onwaarschijnlijk. Misschien hebt u vorige week de eerste aflevering van ‘Kijken in de ziel’ gezien, waarin het op het laatst ging over de verandering van de hostie in het lichaam van Christus. Natuurlijk was dat vreemd en onnavolgbaar, zo hield de katholieke zuster vol, maar dat is nu precies ‘geloven’, hè?, zei zij stralend.

Maar voor Drewermann is geloven iets anders. Bij hem gaat het om de ervaring van de betekenis van zo’n verhaal in je eigen leven. Het is een symbolisch, existentieel verhaal, waarin je zelf voorkomt! En het water staat voor de chaos- en de doodsmachten, die Jezus overwint, a.h.w. onder de voet loopt of onder de knie heeft en in vertrouwen op Hem kunnen ook wij die machten de baas.

De ‘Ik ben’ komt op ons toe, misschien allereerst als een spookgestalte, een ‘phantasma’, iets wat ons bang maakt en angst aanjaagt, maar ook als een verschijning, die ons uiteindelijk bij de hand neemt en gerust stelt.

Misschien komt er een moment in ons leven, dat wij ons geloof en het verhaal over God gaan zien als een hersenschim, zelf bedacht en geconstrueerd. Maar als die schim zich voordoet als de ‘Ik ben’, onontkoombaar en overtuigend, dan kunnen we niet anders dan ons gewonnen geven aan de Hand, die ons rust geeft en brood geeft voor onderweg.

Drewermann vat het zo samen: “Te midden van de stormen van het leven, gedreven door stromingen en golven van allerlei slag, bevend van de koortsdromen van de angst, vaak tot aan ziek of krankzinnig wordens toe, is het toch voldoende om, al was het maar een tipje van het leven van Jezus vast te grijpen: ‘begrijpen’ wij ook maar een klein beetje wat hij geweest is toen hij voor de ogen van zijn leerlingen over de wateren van de dood liep, dan zal dat ons leven omsluiten met een mantel van geborgenheid en vertrouwen, zodat wij worden genezen en ons wèl voelen”.

Nu begrijpen we ook wel beter, waarom Jezus of Markus een verband aanbrengt tussen het verstaan van het broodwonder en het gaan over de afgrond. Beide verhalen gaan in wezen over hetzelfde, dat wij leven uit en door zijn Hand.