Langzaam vordert mijn studie naar het leven en denken van Barthold Reinier de Geer van Jutphaas (1791-1840). In 1816 promoveerde hij tot doctor in de theologie op een dissertatie over de geschiedenis en de spreuken van Bileam bij Prof. Jean Henri Pareau. Hieronder een fragment uit Hoofdstuk 4 (van mijn boek i.w.).
In de dissertatie van Rein ging het niet alleen over deze wonderlijke figuur Bileam en zijn belevenissen, maar ook over zijn profetische spreuken, die hij vanaf een hoogte over Israël uitsprak en hoe die te interpreteren waren.
Het werkstuk van Rein – of preciezer van Pareau – bevat bijna 200 pagina’s en is naar goed academisch gebruik in drie delen verdeeld.
In het eerste deel beschrijft Rein wie Bileam was, waar hij vandaan kwam, welke religie hij aanhing en hoe zijn karakter was.
Het tweede deel handelt over de spreuken en profetieën van Bileam en beschrijft het verloop van zijn leven tot aan zijn dood.
In het laatste deel wordt ingegaan op de historische betrouwbaarheid van het verhaal. Betoogd wordt dat deze historia van Bileam niet door Mozes verzonnen kan zijn, ook niet door anderen in een latere tijd. Evenmin kan het verzonnen zijn door de Moabieten of door Bileam zelf.
Vervolgens wordt de historisch-kritische benadering van dit verhaal op de korrel genomen en afgewezen. Vooral de woordvoerder De Wette moet het ontgelden[1].
Geheel in de lijn van de overtuiging van Pareau wordt ‘vastgesteld’, dat Mozes zelf de meest betrouwbare schrijver van deze gebeurtenissen is. Ook wordt aandacht besteed aan de meest wonderbaarlijke voorvallen in deze vertelling, zoals het gedrag en het spreken van de ezelin. In navolging van zijn leermeester Pareau, die een fel tegenstander was van de mythologische of symbolische exegese, houdt ook Rein het bij een letterlijke interpretatie. Zo komt de goddelijke waarheid van de Heilige Schrift en het bijzondere van de geschiedenis van Bileam het meest tot hun recht, zo was de overtuiging van beide heren.
Uit de Stellingen, die Rein aan zijn dissertatie toevoegt, blijkt ook duidelijk de hand van zijn leermeester, hoewel Rein beweerde, dat de Inleiding en de Questiones van zijn eigen hand zijn. Ongetwijfeld heeft hij ze zelf opgesteld, maar inhoudelijk komen zij volkomen overeen met de standpunten van Pareau.
Ik volsta met een paar voorbeelden. Stelling 1 zegt: Het boek Genesis lijkt voor een groot deel uit oude archieven te zijn samengesteld. Stelling 9: De Hebreeuwse dichters overtreffen de Griekse dichters in hoge mate. Stelling 10 oppert, dat de lofzangen van Maria en Zacharias in Lukas 1 in het Hebreeuws zijn uitgesproken. In Stelling 11 verdedigt Rein, dat Jezus werkelijk over het water heeft gelopen (Matth. 14: 25ev.).
In 20 stellingen geeft Rein er blijk van een goede leerling van zijn promotor te zijn en daardoor is er weinig verrassends of vernieuwends in op te merken en zo draagt zijn dissertatie een nogal conservatief en reactionair karakter. Gelet op het voorgaande komt dat echter meer op het conto van Pareau dan van Rein, hoewel hij zelf ook nooit een modern of vernieuwend theoloog zal worden.
Op 22 maart 1816 was de grote plechtigheid om 11.00 uur in het Academiegebouw te Utrecht en mocht Rein zijn dissertatie verdedigen. Uiteraard had hij daartoe een passende uitmonstering aangetrokken, een pandjesjas, een kuitbroek, witte kniekousen, een steek in de hand en een degen aan zijn zijde gegespt. Familie en vrienden waren uitgenodigd en volgden het ritueel van nabij, hoewel het de meesten ontging, waar het allemaal precies over ging, want de discussie werd in het Latijn gevoerd.
Gelukkig was er daarna het diner en kon het glas hoog geheven worden. Proficiat doctori Regnero!!
[1] W.M.L. de Wette (1780-1849) was een Duits theoloog en Bijbelgeleerde, hoogleraar theologie in Heidelberg en Berlijn, vriend van F. Schleiermacher. Publiceerde Beiträge zur Einleitung in das Alte Testament (1806-1807) en in 1817 Lehrbuch der historisch-kritischen Einleitung in die Bibel.