
Blog (208)
Preek gehouden op de vijfde zondag na Epifanie 7 februari 2016 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Jesaja 6: 1-9 en Lukas 5: 1-11
In deze dienst werd de Heilige Doop bediend aan David Johan Willem Rietman en was er bijzondere aandacht voor enkele ZWO-projecten.
Opgevist!
In mijn fotoalbum zit een foto van toen ik een jaar of tien was (moet toch wel meer dan 40 jaar geleden zijn, denk ik J). Ik sta er wat merkwaardig op: ik kijk achterom en ik heb een wat verstoorde of verbaasde blik. Dat komt, omdat iemand achter mij onverwachts mijn naam riep en toen ik daarop reageerde snel die foto maakte. Mijn roeping werd vastgelegd, zou je kunnen zeggen.
Er is iemand die roept en wij horen dat en wij geven antwoord of reageren op een of andere manier.
Hoe iemand geroepen wordt of de roeping in zijn of haar leven hoort is zo veelvoudig als dat er mensen zijn. Misschien zullen veel mensen het niet eens als roeping aanmerken. Het is hun enthousiasme, hun drive om iets te doen, een gegrepen-zijn door iets, dat sterker is dan henzelf. En op alle mogelijke manieren doet zich dat voor in ons leven, maar wat al die verhalen en ervaringen verbindt is, dat er iets verandert, dat je even stilstaat, even achterom kijkt, misschen wel verstoord of met tegenzin, maar hoe dan ook pas op de plaats maakt en denkt: wat heeft dit te bekenen? Wat hoor ik temidden van het lawaai van alledag? Heeft iemand mij nodig? Heeft Iemand mij gezien en wat wil Hij van mij?
De lezingen van vanmorgen en de Doop van David en alles wat wij hier vandaag beleven sporen ons aan om bij onszelf te rade te gaan en ons af te vragen: herken ik die vragen? Misschien vind je het woord ‘roeping’ te overweldigend en past het niet in jouw denkpatroon, maar het kenmerkende van beide verhalen vanmorgen is, dat de omstandigheden zo verschillend kunnen zijn, dat de situaties zo persoonlijk en tijdgebonden zijn, dat we eigenlijk niet meer hoeven te zeggen dan: hé, ik ben Jesaja niet, maar toch herken ik iets van zijn verwondering in mijn leven; hé, ik ben Petrus niet, maar wat hem overkomt heeft ook mij een keer getroffen, toen ik begon te beseffen, hoe rijk gevuld de netten van mijn leven zijn en dat ik niet anders kon doen dan bedenken: waar heb ik dat allemaal aan verdiend?
De ervaring van aangesproken-zijn gaat diep en is onvergetelijk, ook al duurt het op je horloge maar een tel: de eeuwigheid dringt zich op en maakt zich van je meester en je wordt vervuld van ontzag en Jesaja begint zelfs stemmen te horen en dingen helder te zien. Zijn geest verruimde zich dermate, dat de zomen van Gods mantel aanraakbaar werden en Zijn nabijheid zo tastbaar werd, dat Jesaja wel leek te hallucineren. God moet soms de schillen en pantsers van onze zintuigen dermate oprekken, dat Hij pas dan verstaanbaar wordt en gehoord wordt.
Het zijn vreemde ervaringen, die ook onze tijdgenoten soms meemaken, soms aan de grens van hun leven, soms er midden in.
Petrus had een heel andere ervaring: hij werd overweldigd door de zeggingskracht van Jezus, die zomaar in zijn bootje stapte. Ongevraagd stapt die vreemde figuur zomaar je leven binnen. Hij staat niet te soebatten of je wel wat in Hem ziet en Hij stelt geen eisen en vraagt geen goede voornemens: nee, Hij legt beslag op je bezittingen, je tijd en je leven. Ongevraagd. Zonder te vragen roept Hij ons; zonder aan te dringen maakt Hij zich van ons meester. Niet jullie hebben Mij uitgekozen, maar Ik jullie. “David, wil je de Heer volgen op dood en op leven?” “Ja, Heer, ik zal er het doen...nee, Heer, ik heb het veel te druk...Ik weet het nog niet, Heer, ik zal er eens over nadenken en alle voors en tegens tegen elkaar afwegen”.
Maar de Heer is er al en als een vis heeft Hij jou gevangen en op het groene land gezet. Voor je het wist was je al opgevist!
Ja, dat vissen van mensen dat het beroep van Petrus gaat worden - zijn roeping! -, is een vreemde taak. Het is de roeping van de kerk: mensen vangen, mensen in het net zien te krijgen, mensen aan de haak slaan?!
Toen ik pas predikant was vroeg iemand mij eens: “En, kun je ze nogal vangen?”
Ik wist precies wat hij bedoelde, maar ik vond het een vraag, die zoveel misverstanden opriep, dat ik niet zoveel wist te zeggen. Ja, Jezus heeft het over ‘visser van mensen’ worden, maar als je weet, hoe vissen gevangen worden, met een net of een haakje, dan denk ik: nou, zo wil ik niet met mensen omgaan! Dan lijkt het net of ik ze in een fuik laat lopen, dat ik ze in de val moet lokken en dat ze daarna voor altijd gevangen zullen zijn in het netwerk van de kerk. Waar blijft dan de vrije keuze van ieder mens en hoe verbind je de boodschap van heil en bevrijding met ‘vangen’?
Misschien helpt het als we begrijpen, dat de zee de wateren van de dood verbeelden en dat opvissen uit het water dus een beeld is van gered worden uit de dood naar het leven. In deze beeldspraak verhuist de vis dan van de onderwereld naar de bovenwereld: hij komt aan het licht! Zo wordt een mens gered als hij zich laat vangen – hij spartelt eerst tegen misschien en hij denkt, dat hij – net als Jesaja – vergaat. Maar in werkelijkheid vindt hij het leven.
Het net van Petrus zit stampvol met vissen: mensen snakken naar leven en bevrijding; zij willen weg uit die wateren van de dood en zoeken naar zin en betekenis. “Nou, het is anders een hele tour om de kerk een beetje vol te krijgen”, zo hoor ik mensen en mijzelf wel eens mopperen. Maar iemand Anders hoor ik zeggen: “Vaar eens wat verder de zee op, niet alleen altijd in dezelfde vijver vissen, vaar af naar dieper water en gooi het eens over een andere boeg en je zult versteld staan, hoeveel mensen opgevist willen worden”.
Soms denken we in de kerk te snel: nou, het wordt tijd om het licht uit te doen, ermee op te houden, eruit te stappen en de netten op te bergen. Maar juist dan stapt die Man uit Nazareth ineens de boot in en zegt: je weet niet half hoe groot de wereld is! Er valt nog een wereld te winnen!
Mijn column op de pagina Kerk en Samenleving in de Meppeler Courant van vrijdag 15 januari 2016
IS DE WIJN OP?
Helemaal aan het begin van het Johannesevangelie komt die vraag ineens boven water. Er is een groot bruiloftsfeest gaande en dat duurt wel een paar dagen. Geen wonder, dat de wijn opraakt, want iedereen is vrolijk en gaat uit zijn of haar dak. Dan komt de bodem in zicht en wat nu?
Jezus bevindt zich ook onder de genodigden. Een geschikt moment, zo lijkt het, om eens een donderpreek af te steken tegen zoveel oppervlakkig vermaak. Men zou het leven wat serieuzer moeten nemen en zich niet moeten verliezen in leeg en plat plezier.
Maar zoiets heeft hij overgelaten aan latere zwartkijkers en hellepredikers, die zogenaamd in Zijn Naam niets liever deden (en soms nog doen!) dan ‘regenen op de parade’.
Jezus doet dat juist niet! Hij zorgt er integendeel voor, dat het feest voortgang kan vinden. Daartoe laat hij de leider van het feest water scheppen uit de vaten, die bestemd waren voor ‘reiniging’. Water dat bedoeld was voor de reiniging van mensen en van voorwerpen. Water dat bestemd was voor de cultus, voor de juiste omgang tussen God en mensen. Afgezonderd water, ‘heilig’ water. Van dát water maakt Jezus wijn!
Het feest moet doorgaan. Iets wat misschien in onze ogen iets banaals of profaans is wordt door Jezus als iets heiligs gezien. Of anders gezegd: iets wat apart gezet was als iets heiligs wordt nu ingezet om voortgang te geven aan het gewone leven. En dat gewone leven krijgt er een extra glans en diepgang door, wordt er zelfs beter door dan eerst. En we gaan vragen, waar die wijn vandaan komt. Dat blijft echter een Geheim, waarvoor wij evenwel vele namen gebruiken.
Sindsdien wordt iedere maaltijd een maaltijd van de Heer, ieder glas wijn een beker overvloeiend van de goedheid en liefde van God, iedere wandeling een stille omgang met God, iedere samenkomst een feest voor de Heer, iedere ontmoeting met een medemens in nood een rendez-vous met de Allerhoogste.
Dit is geen ‘common sense’-kennis en het is evenmin inzichtelijk voor ons recht-toe-recht-aan denken, maar dit wordt ons onthuld ‘op de derde dag’. Het gaat uiteindelijk om het Paasgeheimenis, waarbij alles anders wordt en ondersteboven gaat: dood en leven, hoogte en diepte, water en wijn, armoede en rijkdom. We gaan zien met andere ogen en bemerken midden in ons leven, juist wanneer het begint te stagneren en ophoudt te stromen, dat het water wijn kan worden. De vraag naar het hoe en waar vandaan blijft intrigeren, maar een mogelijk antwoord wordt niet vastgesteld in een laboratorium, maar wordt helder in het leven zelf! Want je ziet de fonkeling in het glas en in de ogen van de ander en je ervaart de vreugde, dat het niet voorbij is, maar dat alles zelfs (smaak)voller is dan eerst. Een verhaal vol be-teken-is! (Joh. 2: 11)
Ontspannen gemeente-opbouw
Ik ben geabonneerd op de bulletins en blogs van PATHEOS, een groep progressieve theologen in de VS (ja, die zijn er ook!). Van tijd tot tijd staan er interessante artikelen en andere bijdragen tussen en zo vond ik die van Tim Suttle ook de moeite waard, omdat hij kritische kanttekeningen plaatst bij het zogenaamde ‘succes-denken’, dat zich ook in de kerk lijkt sterk te maken. In mijn bijdrage over de kerkbezoek-vermindering heb ik daar ook op gewezen (de kerk half-vol of half-leeg).
In een helder betoog maakt hij terecht onderscheid tussen ‘groei’ en ‘bloei’.
“” ALVORENS ZICH DOELEN TE STELLEN ZOU DE KERK EERST DIT MOETEN LEZEN (door Tim Suttle)
Weet je waarom de kerk het zo moeilijk heeft in Noord-Amerika? Omdat de manier waarop de kerk zich in de wereld voordoet geen echt alternatief is voor wat als culturele norm geldt.
Bijna iedere dominee of geestelijk leider, die ik ontmoet heb, gaat ervan uit, dat het hun taak is om hun dienstwerk succesvol te laten zijn. Als leiders dit uitgangspunt aanvaarden en die gebruiken als leidraad voor hun bezig-zijn dan hechten zij meer waarde aan wat de geschiedenis van Amerika kenmerkt, namelijk dat alles steeds groter, beter, hoger, sneller en sterker moet zijn dan dat men waarde hecht aan het leven en het onderwijs van Jezus .
Het onkritisch accepteren van succes als belangrijke culturele waarde heeft een diepgaande invloed op het kerk-zijn in de westerse wereld. Als een kerk zich niet onderscheidt van de cultuur en ook in geen enkel ander opzicht onderscheidend is van de maatschappij als geheel, dan zien de mensen er ook niet meer de waarde van in om er bij te (willen) horen en zij haken af.
Dit komt nergens duidelijker naar voren dan in de praktijk van kerken om zich ‘doelen te stellen’. De huidige cultuur van de leiding van de kerk is in ieder opzicht even gefascineerd door ‘succes’ als de rest van de cultuur. Als kerkleiders en de werkers in de kerk vooral bezig zijn met het bouwen van onze toren van Babel, bezig zijn een naam voor zichzelf te maken, dan gaan we deelnemen aan een verhaal, dat voor ons geen betekenis zou moeten hebben en het zal (ook) onze ondergang of zwarte nacht worden. We worden dan precies als al die andere stemmen in de ‘onderneming’ Amerika, zoals marketing, regering, bla, bla, bla... we worden betekenisloos!
Het gekke is dat een leiderschap van dominees, dat zich laat bepalen door succes en gericht is op het behalen van doelen helemaal niet effectiever is dan het alternatief. Wat de meest constante uitkomst is van kerkgroei-methoden is niet kerk-groei, maar dat is angst en bezorgdheid! Overenthousiaste, pushende kerkleiders brengen overal waar zij komen deze angst teweeg.
Waar leiderschap vanuit Godsvertrouwen aan de orde is, daar is het meest voorkomende resultaat niet angst, maar dat mensen beginnen op te bloeien. Door juist op ‘geloof’ te focussen wordt de angst binnen kerkgemeenschappen weggenomen. Als de druk om te groeien wordt weggenomen, dan gaat het volk van God zich vrij voelen om de nood en het lijden van hun omgeving zich aan te trekken en staat het zichzelf toe om omgevormd te worden tot een opstandings-leven en betrekt het anderen in een nieuw verhaal waarin mensen opbloeien en een gemeenschap vormen van liefde(betoon).
Wat betekent het dus praktisch, wanneer het leiderschap ‘afneemt’. Op dit punt zou ik wat pragmatische stappen willen aanbieden, m.n. om te laten zien, hoe men een ‘gelovige’ leider wordt. Ik moet echter eerlijk bekennen, dat ik hierin geen pragmatische hulp kan bieden. Jullie moeten dit zelf uitdokteren. Ik kan wel een paar adviezen geven over wat je niet meer moet doen. Hier zijn een paar ‘doelen’, die je voor 2016 zou moeten overwegen.
Groei in de diepte (niet groter): Maak als kerk werk van het discipelschap. Wees een jaar lang eens intensief bezig met de studie van de Bergrede en over hoe je dat praktisch handen en voeten kan geven.
Houd ermee op ‘koppen’ te tellen. Houd volledig op met meten! Als je dingen wilt meten of tellen, houd ermee op om die getallen te delen met je mensen. Houd ermee op te geloven, dat ‘geloof’ hetzelfde is als groei. De eerste twee jaar als senior-pastor deed ik niet anders dan de gemeente ervan te overtuigen, dat er niets mis was met hen, dat zij een prachtige uitdrukking waren van Gods liefde en dat als God wilde, dat wij zouden groeien, wij ook zeker zullen groeien, maar ik maak me er niet druk meer om.
Houd ermee op het word ‘succes’ te gebruiken. Schrap het woord ‘succes’ uit je kerk-woordenboek. Vertel je mensen, dat het een woord is, dat niet terzake is. Als je naar mijn kerk zou komen en begon te praten over succes, dan zou ik niets terugzeggen. Iemand in je buurt zou je vervolgens vertellen, dat wij er niet zijn voor het succes. We doen niet eens ons best om succesvol te zijn. Wij proberen gelovigen te zijn, mensen met Godsvertrouwen!
Houd ermee op om pragmatisch te zijn. Als we er over nadenken, hoe we de middelen van onze kerk beheren, dan moet de vraag ‘is dit effectief?’ vervangen worden door een nieuwe vraag, nl.: ‘wat vraagt Godsvertrouwen van ons hier en nu?’ De pastor is niet zozeer geïnteresseerd in efficiency, maar in de bloei van zijn/haar gemeente en de mensen daarbinnen.
Houd ermee op alleen de welgestelden te bedienen: Zoek wegen om ook de armen bij de eredienst te betrekken. Als de kerk zich druk maakt om de armen te helpen dan hebben we minder tijd over om ons druk te maken over de vraag of we wel succesvol zijn. Dienst verleend aan de minsten van hen is altijd dienst aan Christus. Dit is de kerk op zijn krachtigst en zo biedt zij een echt alternatief voor de gangbare cultuur.
Stel (jezelf) dit jaar eens geen doelen. Doe dat dit jaar eens niet! In mijn kerk stellen wij zelfs helemaal geen jaar-doelen. Wij dromen daarentegen over waartoe God ons nu weer zal roepen om te doen en dan proberen we dat pad in wonderlijk vertrouwen af te lopen. We forceren de dingen niet. We bewandelen wegen, die zich voor ons openen. En dit betekent, dat wij met en in ons leiderschap in feite een alternatieve ‘way of life’ vertegenwoordigen, die in schril contrast staat met onze cultuur””.
Tim Suttle is de auteur van het boek: Shrink: Faithful Ministry in a Church-Growth Culture
In the culture of today’s church, successful leadership is often judged by what works, while persistent faithfulness takes a back seat. If a ministry doesn’t produce results, it is dropped. If people don’t respond, we move on. This pursuit of “greatness” exerts a crushing pressure on the local church and creates a consuming anxiety in its leaders.
Tim Suttle dares church leaders to risk failure by chasing the vision God has given them---no matter how small it might seem---instead of pursuing the broad path of pragmatism that leads to fame and numerical success.
Back to basic
In Calais is in de ‘jungle’ van het vluchtelingenkamp een nieuwe kerk gebouwd: in een paar dagen tijd in elkaar geknutseld van afvalhout, palets, zeildoeken, landbouwplastic e.d. Boven de ingang een simpel houten kruis om aan te geven, dat het om een christelijk gebedshuis gaat. Binnen een kleine altaartafel, een afbeelding van Maria en nog een paar onmisbare voorwerpen en dat is het.
Eén van de bouwers merkte op, dat dit het eerste was wat zij gedaan hadden: deze ‘kerk’ bouwen! Zij wilden een plek hebben om samen te komen, te bidden, te zingen misschien. Iedereen welkom!
Na een gevaarlijke, lange reis over water en land is men eindelijk aangekomen in Calais en hoopt men de oversteek naar Engeland te maken als verstekeling onder een trein of als verborgen passant in een vrachtwagen.
Een verslaggeefster van de BBC vroeg aan één van hen, hoe het voelt om zo ‘illegaal’ Engeland binnen te komen. Ik zag de verbijstering in zijn ogen. Hij dacht niet in categorieën van ‘legaal’ of ‘illegaal’: voor hem was het een kwestie van leven of dood. ‘To be, or not to be! That’s the question’.
Even later vroeg zij aan twee mensen, die er als vrijwilligers namens de kerk actief waren, of zij niet wisten, dat veel mensen in Engeland nogal moeite hadden met hun activiteiten, omdat iedereen bang was, dat er teveel vluchtelingen zouden komen en op den duur misschien wel hun banen opraakten. Eén van de twee antwoordde kordaat, dat zij dat wel wist, maar dat zij uitsluitend gehoor wilde geven aan de oproep van Jezus om op te komen voor de rechtelozen, je in te zetten voor de mensen, die niets hebben, de nood te lenigen van hen, die geen helper hebben.
Deze kleine reportage zag ik in de serie “Songs of Praise” van de BBC. Ik zag de kerk in drie gestalten: allereerst het ‘noodkerkje’ van de vluchtelingen, opgetrokken naar het model van een gewone kerk, maar dan gemaakt van afvalmateriaal. Ook zag ik de kerk in de gestalte van die twee vrijwilligers, die in Jezus’ Naam hun tijd en energie besteedden aan de dienst van de naaste en zo gehoor gaven aan de opdracht van Christus.
Tenslotte – en dat is altijd het hoofdthema van “Songs of Praise” – zag ik gemeente- en koorzang vanuit enkele fraaie kathedralen en kerken. Keurige mensen, middle class people, ongetwijfeld met een goede baan, een degelijk huis, een gezin en een auto, die vol overgave, foutloos en meerstemmig de mooiste liederen zongen: soli Deo gloria!
Op de een of andere manier klonk het mij ineens ‘vals’ in de oren. En opeens begon ik Amos beter te begrijpen, die opmerkt: “Bespaar Mij het geluid van jullie liederen; de klank van jullie harpen wil ik niet horen. Laat liever het recht stromen als water en gerechtigheid als een altijd voortvloeiende beek” (Amos 5: 23-24).
Als zo onverwachts drie gestalten van de kerk van Christus gepresenteerd worden dan komt wel de vraag levensgroot op ons af: waar(in) manifesteert zich volgens u ‘de ware kerk des Heren’?
Bovendien relativeert deze beschouwing hopelijk meteen de (emotionele) waarde of betekenis van kerkgebouwen.
DOPEN MET EEN SCHELP
Een paar maanden geleden zag ik op TV, dat een kindje gedoopt werd met water, dat uit het doopvont geschept werd met een schelp. Ik vond dat bijzonder en mooi en wilde meer weten over de achtergronden daarvan. Ik kwam uit bij de St. Jacobsschelp, die het symbool is geworden van de pelgrimage naar Santiago de Compostella, waar zich het graf en de kerk van Jacobus bevinden (volgens de traditie). Reizigers, die terugkwamen namen vaak een schelp mee vanaf de Galicische stranden en lieten daarmee thuis zien, dat zij de pelgrimage voltooid hadden.
Pelgrims naai(d)en vaak een schelp op hun jas of hoed en niet voor niets worden veel wandelroutes ook d.m.v. een schelp aangeduid. Dat ook één van de grootste oliemaatschappijen Shell een schelp als symbool heeft gekozen is natuurlijk geen toeval. Alleen gaat het dan om een snellere en andere manier van reizen.
Dopen met een schelp maakt dus op een bijzondere manier duidelijk, dat de Doop het begin markeert van onze pelgrimage door het leven. Wij gaan op reis en weten ons onder de hoede van de Eeuwige.
Preek gehouden op de 6e zondag van Pasen (10 mei) in de Oude Kerk: “gezinsdienst” m.m.v. “By His Grace” uit Urk. Thema: Moederdag – Maria in vijfvoud aan de hand van vijf ramen over Maria, zoals aanwezig in het klooster in ’s-Gravenhage, waar een aantal jongeren ‘op zoek naar God’ waren geweest.
Moederdag: Maria in vijfvoud
Moederdag. Weliswaar geen kerkelijk feest, maar vandaag kunnen we moederdag verbinden met het bezoek van een groep jongeren aan een klooster in Den Haag, waar Maria een bijzondere plaats inneemt. En Maria is de moeder bij uitstek, uit haar is de Christus geboren en zij wordt daarom zelfs ook wel ‘moeder Gods’ genoemd.
Alle aanleiding dus om vanmorgen met elkaar stil te staan bij een paar aspecten van haar moederschap. En ik doe dat aan de hand van vijf dia’s of ramen, die in dat klooster aanwezig zijn.
Eerst moet misschien worden opgemerkt, dat moeder-worden en moeder-zijn niet vanzelfsprekend is. Het is een geschenk, dat je in de schoot valt. Ik was onlangs bij een mevrouw op bezoek, die weduwe was geworden en nooit moeder was geworden. O, verzuchtte ze, wat zou het fijn zijn, als ik nu een dochter zou hebben. En op TV zag ik onlangs een vrouw, die ook kinderloos was gebleven, en zij ging op vakanties altijd kerken in en stond dan in het bijzonder stil bij Maria-beelden: een moeder met haar kind werd voor haar een iconisch beeld, het vertelde iets over haar diepste verlangen en gemis.
Maar we kunnen op moederdag onze blikrichting ook nog enigszins bijdraaien en niet alleen denken aan hen, die al of niet moeder zijn geworden, maar beseffen, dat we in ieder geval allemaal een moeder hebben of hebben gehad.
De 1e dia zet ons stil bij het moederschap, zoals het begint. Ieder mens heeft een moeder en God is ons aller Vader. Vooral bij deze aankondiging wordt de aardse vader even op een zijlijn geplaatst. Niet hij brengt de nieuwe mens voort, maar God!
De 2e dia “wij zijn familie van elkaar” gaat over verwantschap en verbondenheid. Het meest met elkaar verbonden zijn een moeder en haar kind, maar deze twee-eenheid maakt deel uit van een groter geheel: de naaste verwanten, de eigen buurt, de eigen taalgemeenschap, maar uiteindelijk ook de gehele mensheid. We horen allemaal bij elkaar en daarom omarmen Elizabeth en Maria elkaar hier en in hun buik voelden zij een klein vreugdesprongetje. En Maria is helemaal “blij, blij, blij, mijn hartje is zo blij” en gaat er van zingen en componeert een lied:
“Warmte in de kou” – dat is natuurlijk een verwijzing naar de koude winternacht, wanneer wij de geboorte van het Christuskind vieren. Maar wij leven nu in de meimaand en de meimaand is de Mariamaand. Waar het om gaat is, dat na 9 maanden het Kind ter wereld komt en zijn aanwezigheid betekent een gloed van warmte en helderheid voor alle mensen. Herders en wijzen, engelen en Jozef en ook de schapen, de lammetjes staan er bij en Maria in het hemelsblauw: ze geniet ervan, het is haar Kind.
Maar Maria moet ook leren, dat haar Kind niet ‘haar’ Kind is. Dat begint ze te ontdekken, wanneer een oude man het kind in zijn armen neemt en vertelt, dat dit kind zijn eigen weg moet gaan. Op de 4e dia zien we hem staan met het Kind in zijn armen: dit Kind zal het licht van de wereld zijn, hij zal velen oprichten en verlichten, maar hij zal voor anderen een struikelblok zijn. Hij zal een weg van verworpen worden gaan en zo zal hij als het Lam Gods de zonde van de wereld wegdragen, op een wonderlijke, onnavolgbare wijze. Kijk maar, de afbeeldingen hebben twee verdiepingen: daarboven zie je steeds wat de eigenlijke betekenis is: Hij is het Lam Gods, zie je wel?
En dan op de 5e dia krijgt Maria haar Kind weer terug, maar nu anders. Het is wel hetzelfde Kind, maar toch is alles anders, precies zoals bij de Doop van een kind gebeurt. Ja, hoe moeilijk het ook is, zij zal haar Kind moeten loslaten. Hij moet zijn eigen weg gaan, zijn eigen roeping vervullen – en dat zal Maria door de ziel gaan als een zwaard. En op de bovenverdieping zien we dat dat zwaard, dat haar hart raakt de vorm van een kruis heeft. Daar zal het op uitlopen en begrijpelijkerwijs zal dat Maria veel pijn en verdriet doen. Veel moeders zullen zich hierin herkennen, wanneer zij zien, dat hun kinderen hun eigen wegen gaan. Moeder-zijn betekent: een geschenk ontvangen, het Kind aan God overdragen en loslaten en het zijn of haar eigen weg laten gaan. Zo deed Maria en het kostte haar moeite, maar in de diepte vond zij de waarheid en in het gemis vond zij de vervulling en in het verlies vond zij de winst. Zo was het voor haar en zo is het voor ons allen.
WAT BETEKENT VRIJHEID IN 2015?
Inleiding gehouden voor de interreligieuze samenkomst in “De Plataan” in Meppel n.a.v. 70 jaar bevrijding
Vanmiddag staan wij als inwoners van Meppel op dit schoolplein van de vrijheid. De dagen van herinnering aan bevrijding nog vers in het geheugen, wat onze stad betreft, en met vreugde uitziende naar de dag van 5 mei, waarop ons land de nationale dag van de vrijheid en bevrijding viert.
Wij doen dat vanmiddag in een open kring, met mensen vanuit diverse disciplines en religies, moslims en christenen, seculieren en agnosten.
Ik wil graag een paar gedachten wijden aan de vrijheid vanuit christelijk perspectief. Wellicht roept dat meteen wat argwaan en gefronste wenkbrauwen op, omdat het christendom de eeuwen door niet de schoonheidsprijs van de vrijheid verdiend heeft. Velen associëren het christendom eerder met onderdrukking, onvrijheid, vervolging en tweedeling. Ik moet toegeven, dat dit helaas vaak een dominante lijn in de geschiedenis van het christendom is geweest, maar gelukkig niet de enige – en naar mijn overtuiging was het ook een genante en ongepaste, ja een afwijkende lijn.
Hoewel het vaak zo was – en her en der ook nog wel steeds zo is – dat het christelijk geloof verbonden wordt met onvrijheid, onderdrukking, achteruitstelling en gebrek aan emancipatie en ontwikkeling – ik houd staande, dat deze uitingen vreemd zijn aan het Evangelie zelf en dan ook altijd van daaruit bestreden en aangepakt moeten worden – en ook daadwerkelijk worden. Het bijzondere van het christendom – en dan m.n. de protestantse varaiant ervan – is, dat het zijn eigen critici oproept en in huis heeft, die op een profetische wijze de kerk voortdurend herinneren aan haar oorsprong en roeping om een volk van tot vrijheid geroepen kinderen van God te zijn.
Zo wil ik hier naar voren brengen, dat vrijheid een christelijk geloofsgoed is. De God, die Joden, christenen en moslims belijden is de Schepper van hemel en aarde en zo gaat deze God ons daar voor als een God, die ruimte maakt voor de ander, voor het andere. Dat is een daad van liefde enerzijds, maar ook een daad van vrijheid. Wie God wil dienen als een God, die ons de ruimte geeft, moet zich daardoor ook zelf laten inspireren en dus ook anderen de ruimte geven.
Vervolgens maakt deze God zichzelf bekend als de Bevrijder van het volk Israel uit het slavenhuis. De Tien Geboden of de Tien Woorden beginnen met de zin: Ik ben de Heer, jullie God, die jullie uit het slavenhuis, uit Egypte, bevrijd heb! M.a.w. Ik ben jullie bevrijder – Ik heb jullie vrij gemaakt om ook zelf vrij te zijn: vrij van het slavenjuk, vrij van onderdrukking, vrij van plichten, vrij van wat je terneer drukt. Wees vrij en laat ook anderen vrij zijn. Dat zien wij bijv. ook in het sabbatsgebod, waar de Israeliet wordt opgeroepen om alle mensen vrij te geven op die bijzondere dag. Ook je slaven, je personeel, alle mensen, die je in dienst hebt...zij zullen vrij zijn. En de sabbat is het symbool van de voltooide aarde en tijd: zo zal het zijn en worden, dat iedereen vrij is en geniet van de rust. Zo wordt ons al in de eerste hoofdstukken van de Bijbel verteld, hoe belangrijk en wezenlijk vrijheid is.
Ik maak nu een paar sprongen voorwaarts en wil laten zien, dat vrijheid niet alleen iets is, wat wij anderen moeten gunnen en geven, maar dat er ook zoiets is als innerlijke vrijheid. Een voor christenen en ook anderen inspirerend voorbeeld is de Man uit Nazareth, Jezus de Christus, die in een grote mate van vrijheid en zelfbewustheid zijn weg ging. Enerzijds trekt hij er koninklijk en als vrij man op uit om het Koninkrijk Gods te verkondigen, zonder veel omhaal van woorden, met een geestkracht en energie die aanstekelijk werkte: eigenzinnig en nietsontziend trekt hij zijn eigen plan, in volkomen vrijheid. Maar ook, wanneer zijn tegenstanders zijn mogelijkheden inperken en hij als een gevangene wordt voorgeleid, dan nog behoudt hij zijn soevereine vrijheid. Het is een vrijheid, die verbonden is met God, waardoor hij zelfs in het uur van de dood een vrij mens is. Velen zijn hem nadien gevolgd op deze weg van de vrijheid, die deuren opende, bergen verzette en nieuwe visioenen waar maakten. Ik noem er enkele: Paulus, de apostel van de volken, Maarten Luther, die de vrijheid van een christenmens schreef, Dittrich Bonhoeffer, Nelson Mandela, moeder Theresa, en vele anderen, vaak anoniem gebleven, die vanuit een grote innerlijke vrijheid zich inzetten voor anderen.
Vrijheid is daarom ook een grondrecht van ieder mens. Zonder vrijheid kan een mens niet zichzelf zijn en worden. Maar die vrijheid is niet eindeloos en grenzeloos. Er zijn niet alleen de omstandigheden, die mede bepalend zijn voor mijn mogelijkheden - er is ook altijd de ander. De ander, die mij vrijheid geeft, maar die ik ook vrijheid moet geven. Vrijheid is geen individueel gegeven, maar eerder een maatschappelijk, een sociaal gebeuren. Ik kan niet zeggen, dat ik vrij moet kunnen zijn om links te rijden op de straat. De politiek garandeert de basisvrijheden van de burgers in een open samenleving. Het zijn vrijheden, die bevochten moesten worden en steeds weer verdedigd moeten worden. In onze liberale, democratische samenleving hebben wij de vrijheid van meningsuiting, van godsdienst, van drukpers en van politieke partijvorming. Typisch vrijheden, die een geschiedenis achter de rug hebben.
Maar is iedereen ook verplicht om die vrijheden te gebruiken? Soms lijken discussies over bijv. de vrijheid van godsdienst en religieuze uitingen in de richting te gaan, dat iedereen zich bepaalde vrijheden móet veroorloven. Zo las ik pas, dat iemand een moslima opriep om haar hoofdbedekking af te doen, want hier hoeft dat niet. In Arabische landen is dat verplicht. ‘Wees blij, dat je hier leeft. Hier hoeft het niet... ’en zo stelde de man impliciet, hier mag het eigenlijk ook niet, want wij zijn hier vrij om geen religieuze kleding te dragen en daarom doe je er beter aan om dat dan ook niet te doen. Maar dan wordt de vrijheid van jezelf weer een plicht voor de ander en dat lijkt mij niet de bedoeling van een gezamenlijke vrijheid en vrijheidsbeleving.
Daarom is vrijheid weliswaar een grondrecht van ieder mens, maar deze vrijheid is nooit absoluut, maar altijd gerelateerd aan de ander en zijn of haar vrijheid. Omgaan met vrijheid is daarom een burgerplicht, die geleerd en geoefend moet worden. Het is precies zoals ook de apostel Paulus zegt: je bent geroepen om vrij te zijn, maar misbruik die vrijheid niet om een ander te kwetsen, want echte vrijheid wordt gevuld en begrensd door de liefde. Misschien is de grootste vrijheid wel deze, dat je in volkomen vrijheid afziet van het gebruik van een bepaalde vrijheid om het samenleven met anderen in vrede en vrijheid niet te verstoren.
Das Neue Sein (lezing Paul Tillich uit 1954)
Geschreven door Ds. Cees HuismanDas Neue Sein als Zentralbegriff einer christlichen Theologie.
“Het Nieuwe Zijn” als centraal begrip van een christelijke theologie
Deze inleiding heb ik gehouden voor de vrienden van het Paul Tillichgenootschap, bijeen op vrijdag 24 april 2015 in de Opstandingskerk in Houten. Het gaat om een samenvatting van de lezing die Paul Tillich in 1954 heeft gehouden op een conferentie over “Mens en verandering”
In Casa Eranos in Moscia Ascona wordt in 1954 een conferentie gehouden over “Mens en verandering”. Vanuit diverse godsdiensten en disciplines wordt dit onderwerp belicht: over metamorphose, over regeneratie, over transformatie en de geboorte van een nieuw bewustzijn. En PT komt met zijn concept van het Nieuwe Zijn als het centrale begrip in de christelijke theologie. Een oud verhaal in een nieuwe gedaante, neergezet door Tillich in een zeer brede en wat ongewone context. Tussendoor is er kamermuziek en honden zijn niet toegestaan, ook niet aangelijnd in de tuin.
Op 21 augustus is het de beurt aan Paul Tillich van wal te steken over de grote verandering, die naar zijn overtuiging de mensheid heeft getroffen, namelijk de verschijning, het manifest-worden van het Nieuwe Zijn. Misschien is het Nieuwe Zijn een wat ongewone uitdrukking en moet het goede recht ervan verdedigd en bevochten worden, maar, zo stelt PT, naar ‘mijn mening’ zou dit het centrale begrip binnen de christelijke theologie moeten zijn.
Vervolgens gaat Tillich in op wat we onder theologie hebben te verstaan en ook maakt hij enkele opmerkingen bij wat ‘nieuw’ betekent en wat het belang van het begrip ‘zijn’ is. Vervolgens komt de verhouding tussen theologie en filosofie aan de orde en stelt hij vast, dat het karakter van de goddelijke zelfmededeling, waarover het in de theologie gaat, de Logos is.
Het is waar, dat de bijbelse religie een personalistisch karakter heeft, het gaat idd. om een persoonlijke verhouding van ‘Ich und Du’, maar dat neemt niet weg, dat een ontologisch zijnsbegrip en een ontologisch wereldbegrip niet mogelijk zouden zijn: immers ook de bijbelse godsdienst kan stellen, dat God is. Zodra de theoloog zegt dat God is, is hij ontoloog geworden. God kan nooit en te nimmer als een zijnde begrepen worden. Vervolgens bindt Tillich de strijd aan met het nominalisme, dat het zijn niet als iets wezenlijks acht, maar slechts als een naam opvat. Maar deze opvatting snijdt alleen hout, wanneer men het Zijn opvat als het hoogste zijnde, maar het Zijn is dat, wat het zijnde überhaupt mogelijk maakt. Tillich wil het ‘Zijn’ daarom omschrijven als “Macht des Seins”, het oerpositieve, dat het negatieve, het niet-zijn, verhindert/tegenstaat. De gedachte aan het Zijn is eigenlijk ontsproten aan de angst voor het niet-zijn.
Hij zet de discussie over de betekenis van het Zijn nog even voort, komt ook te spreken over het ‘worden’ en dat het ‘zijn’ voorbij het dynamische en het statische is en stelt dan vast, dat het ‘zijn’ wel degelijk het belangrijkste begrip is binnen de theologie en zelfs meer is dan een begrip. Citaat: “Dieser Seinsbegriff und seine Bejahung is eine Sache des Mutes”.
Dan staat hij vervolgens stil bij het begrip ‘nieuw’. “Der Mythos ist voll von Kategorien des Neuen”, stelt hij vast en daarin verschijnt het nieuwe in drie richtingen: het nieuwe als schepping, het nieuwe als herstel (Wiederherstellung) en het nieuwe als vervulling.
Wat betreft het begrip schepping is er allereerst sprake van ‘Urschöpfung’, die tegenover de Chaos komt te staan: de nacht is ouder dan de dag...en iedere nieuwe dag bevestigt de schepping en zo kan er ook sprake zijn van een voortgaande schepping: “Das Neue ist das, was im Lebensprozess neu produziert wird”. Dan kunnen soorten zijn, maar ook het individueel-eenmalige. “Man kann das Sein verstehen als den Prozess, in dem eine Folge wechselnder einmaliger Situationen gezeitigt wird, wie es etwa Whitehead gesagt hat”. Dit proces kunnen we in de meest algemene zin ‘geschiedenis’ noemen.
Het tweede begrip van het nieuwe is het herstel (Wiederherstellung). De mens staat in de vrijheid van beslissing en in de vrijheid van ‘ontwerpen’. Dit impliceert, dat de mens ook ‘falsch’ kan beslissen en dat betekent tegen-menselijk, tegen ons eigen wezen in. Waar en goed zijn die beslissingen, die overeenkomen met ons eigen wezen, maar in werkelijkheid is er geen sprake van een zwart-wit situatie: het is altijd gemengd. “Diese Mischung von Wesenserfüllung und Wesensverfehlung ist das, was Existenz ausmacht und ihr den Charakter der Zweideutigkeit gibt”.
Daartegenover staat dan het begrip ‘herstel’. Dat klinkt als terug naar het oude, maar daar gaat het niet om! Het gaat om ‘verlossing’, ‘bevrijding van het gevangen zijn’, ‘loskoping’, ‘heling’ e.d. Het gaat dus niet om iets absoluut nieuws. Dat nieuwe vindt wel plaats in de geschiedenis en het heeft overwonnen, wat vreemd is aan ons wezen, maar dat betekent geen herstel van het oude: de terugwaartse utopie is uitgesloten. Het is geen terugkeer naar het mogelijke, maar het nieuwe dat in de geschiedenis geschapen wordt heeft actualiteit, heeft de overwonnen misser (überwundene Verfehlung) in zich.
Een bijzonder krachtig symbool hiervoor is het begrip ‘wedergeboorte’ (Renaissance/Reformatie): een wedergeboorte vanuit de bronnen is aan de orde, niet een herhaling van het verouderde.
We moeten wel oog hebben voor het probleem, dat een begrip als ‘herstel’ een proces betreft en als zodanig altijd onderworpen is aan ambiguïeteit. Al wordt een nieuwe Realiteit verkondigd, het oude blijft er ongeschokt (unerschüttert) door en daarom wordt er ook uitgezien naar een ‘vervulling’, de 3e vorm van het nieuwe: “Die eschatologische, die letzhinnige Erwartung ist Erwartung einer vollen Einigung des Essentiellen mit dem Existentiellen”. Wat we ons daarbij voorstellen is doorgaans ontsproten aan de fantasie en betreft vaak meer een intensivering van wensen over het oude dan een uitdrukking van het echt nieuwe!
Het vervolg en de volledige tekst verschijnt binnenkort op www.paultillich.nl
Preek gehouden op de 1e zondag van de Veertigdagentijd (Invocabit) 22 februari 2015 in de Grote- of Mariakerk n.a.v. Markus 1: 9-12.
In deze dienst werden Ria Havelaar-Wille, Wouter en Simone van den Bogaard en Piet Verkade bevestigd in het ambt van diaken en Remo Rietman in het ambt van ouderling-scriba
Laat je niet beduvelen!
De lezing van de 1e zondag in de 40-dagentijd zet ons stil…alsof iemand in de trein aan de noodrem trekt…piepend en schokkend staan we ineens stil…midden in een weiland of een bosrijk gebied. En levensgroot komt de vraag op ons af: wat doe je met je leven? Waar leef je eigenlijk voor en welke keuzes maak je?!
Op deze zondag en in deze 40 dagen laten wij ons bevragen en kijken wij naar binnen om te ontdekken, welke weg ons gewezen wordt en hoe wij die zullen gaan.
Maar zo gemakkelijk laten wij ons niet stilzetten…het gaat met veel gepiep en geknars gepaard…en het eerste wat ik te horen krijg is: ik hoorde daar over de duivel spreken…dat is toch wel een beetje achterhaald en dat past toch niet meer in deze tijd? In de middeleeuwen kon men onbekommerd over de duivel spreken en Luther kon zijn inktfles nog oppakken en naar de duivel gooien, die hij op de muur van zijn studeerkamer meende te ontwaren. Maar zo denken wij niet meer. De duivel heeft zijn beste tijd gehad en wij zijn voor de duvel niet (meer) bang..
Een beetje tegen mijn zin wil ik toch heel even de advocaat van de duivel spelen en daar tegen in brengen: maar als we de duivel eens beschouwen als een verzamelnaam van al het kwaad in de wereld – de kwade bedoelingen van mensen, het kwaad dat ze uitbroeden en uitvoeren; er is zoveel rottigheid en venijn in deze wereld, dat zou je duivels kunnen noemen. En als je dan toch over de duivel wil blijven spreken beschouw hem dan als een soort personificatie van het kwaad.
En als het over de duivel gaat, zou je ook kunnen denken aan de boze neiging in jezelf. Ieder mens heeft een soort stemmetje in zich, die hem soms aanspoort om iets lelijks of gemeens te doen. Maar dan is er vaak gelukkig een andere stem, die zegt: niet doen! Laat je niet gek maken en van de wijs brengen. En dan zou je kunnen zeggen: de duivel spoorde mij aan om te liegen, te haten, te beledigen…e.d., maar ik heb die kwade neiging overwonnen door het goede te doen. Maar lang niet altijd lukt dat…we laten ons ook wel eens meeslepen en gaan soms op in het kwade en bedroeven daarmee de Heilige Geest.
Jezus kreeg ook met de duivel te maken, juist nadat hij gedoopt was.
En dan begint het…ja, ik zou willen zeggen: dan begint het geduvel pas echt! Want wie gedoopt is en een nieuw leven wil aanvangen komt in de woestijn terecht:
De woestenij, de zandbak van het leven, waarin we spelen en werken, ploeteren en feestvieren, de dagen tellen en de dagen doden, de tijd verknoeien en de tijd uitkopen; kortom ons mensenbestaan is een woestijnbestaan…je bent op jezelf aangewezen; je bent moederziel alleen in de grote wereld en wat moeten we doen?
Het is de tijd van het barre bestaan, het harde leven: met z’n ups en downs; met zijn verliezen en geneugten. Waar gehuwd wordt en gescheiden, waar men kinderen krijgt en kwijt raakt; waar men vrienden maakt en vrienden verliest; waar men honger heeft naar diepgang, maar men vindt slechts stenen voor brood.
Veertig dagen, een leven lang, levenslang eenzaamheid en waar gaat het heen? Veel gelovige mensen voelen zich eenzaam en in de steek gelaten. En wat hun geleerd is om te geloven keert zich tegen hen. Ja, ik zal het proberen vast te houden, zegt men dan. Ik doe mijn best om te blijven geloven, maar dominee, ik vind het zo moeilijk. Als de dingen tegenzitten; als er letterlijk of figuurlijk geen brood op de plank is. Als het leven zijn tekorten toont en er geen weg vooruit meer is. Dan bid je wel tot God om verandering en je denkt; God is toch oppermachtig en Hij kan me toch wel helpen? Waarom krijg ik die droombaan niet? Waarom blijft mijn man maar ziek? Waarom moeten we steeds ruzie maken? Waarom grijpt God niet in en verandert hij in een klap mijn Godgeklaagde situatie niet?
Het zijn vragen die bij ons opkomen, maar het evangelie vertelt ons vanmorgen dat het vragen van de duivel zijn. Of, we kunnen het ook anders zeggen: het zijn vragen, die uit ons ongeloof voortkomen, het zijn verdraaide, verkeerde vragen. Ze komen voort uit twijfel en ze leiden af van het ware leven.
Tenminste, zo lees ik dat Jezus ingaat op deze vraag. Dat was ook een vraag in zijn leven: hoe ga ik om met de tekorten? Hoe overwin ik de beperkingen van het menselijk bestaan. Wat zal ik doen, als men mij beschuldigt van godslastering? Wat doe ik, als men mij gaat slaan en schoppen? Wat doe ik, als men mij gevangen gaat nemen en aan een kruis slaat? Moet ik dan de hemelse legermachten ontbieden, al mijn tegenstanders laten wegvagen…of zal ik geduldig dragen en verdragen? Zal ik mijn eigen behoud zoeken of dat van anderen?
Wat is nu het belangrijkste: de manier waarop je leeft of je levensonderhoud. Je bestaan of je middelen van bestaan. Je leven of je status?
Je hele leven door maak je dergelijke afwegingen – je staat voortdurend voor dilemma’s en je moet keuzes maken. Kies je dan voor jezelf of voor God, voor de ander. Is angst de drijfveer van je leven of vrijheid en gegrepen zijn door de woorden van God.
Jezus neemt een paar radicale beslissingen: hij kiest niet voor zichzelf, maar voor de ander. En zo doet hij de wil van God en leeft hij naar het woord van God. Jullie als nieuwe ambtdragers doen op een andere manier ongeveer hetzelfde. Als diaken kies je voor de ander: de dienst van de barmhartigheid – het helpen van mensen in nood en armoede – gaat jullie hoofdtaak worden. En als je scriba wordt wil je ook je uren en je tijd wijden aan de gemeente van Christus, een ieder op eigen wijze en met de eigen gaven en mogelijkheden.
Moge de Geest van Christus jullie allen inspireren om te doen wat Hij vraagt.
PKN-enquête
“PKN vraagt twee miljoen leden, hoe het verder moet”, zo las ik onlangs op de voorpagina van Trouw. Unieke enquête moet inzicht geven in de wensen van gelovigen. Volgens de scriba van onze kerk Arjan Plaisier bevindt de kerk zich in een kritieke fase: “De kerk is voor veel mensen niet meer vanzelfsprekend. Het is voor ons tijd ons de vraag te stellen: waar staan we voor en wat willen we?”
Eerlijk gezegd begrijp ik die bezorgdheid over de toekomst van het instituur ‘kerk’ en dan m.n. van de PKN wel, maar het organiseren van een enquête onder de leden, heeft iets weg van een wanhoopsdaad. Ook vraag ik me in goeden gemoede af, of een kerk haar bestaansgrond en haar ‘survival’ zou moeten funderen op de wensen van haar leden. De kerk bestaat wel uit leden, maar de leden vormen niet de kerk: de kerk is er éérder dan ik. Het is een ingewikkeld vraagstuk, dat lijkt op de kip-ei discussie, maar als je de toekomst van de kerk in handen legt van haar leden dan ga je voorbij aan de gedachte, dat de kerk niet van ons is, maar van Christus. Een enquête kan verhelderen wat er aan de hand is in de PKN als kerkelijke organisatie en er kunnen voorstellen tot verbetering en verandering uit naar voren komen, maar het is overmoedig en naïef te denken, dat wij de kerk en haar toekomst naar onze hand kunnen zetten. Want de kerk is ‘meer’ dan het instituut en haar leden en haar inspraak.
Het doet me deugd te bemerken, dat ook anderen hun bedenkingen hebben bij deze ênquete, bijv. ook uit de hoek van statistici, die terecht opmerken, dat een enquête onder 2 miljoen ondervraagden heus geen betere resultaten oplevert dan een enquête onder een geselecteerde groep. Bovendien is de enquête te ‘open’: iedereen kan hem invullen (ook als men geen lid is van de PKN) en als je wilt kun je hem zelfs meerdere keren invullen.
Maar dat zijn ‘technische’ bezwaren. Wat ik hierboven opmerkte is van geheel andere orde en heeft te maken met het hart van het Evangelie en de kerk. Terecht merkt ook prof. dr. Erik Borgman (r-k hoogleraar in Tilburg) in Trouw (24 febr. ’15) op, dat de gemeente meer moet zien te leven vanuit de vreugde van het Evangelie. “Er is iets mis als kerken aan hun leden vragen wat zij willen, om dat te gaan doen en verkondigen. Negeren we straks, dat wie zijn leven wil redden het zal verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van Jezus het zal vinden, omdat dit ons niet meer zo aanspreekt?” De kerk is niet ontstaan op basis van gemeenschappelijke voorkeuren en behoeften (want die worden vaak door ras, klasse of sekse bepaald), maar omdat God, die alle dingen nieuw maakt, hen had samengeroepen. Als mensen niet meer gegrepen zijn door het licht van het Evangelie en zich alleen maar laten leiden door hun behoeften en wensen, dan leidt dat alleen maar tot kosmetische aanpassingen in en van de kerk. Misschien ziet de kerk er dan weer leuker en frisser uit, maar de vraag is of zij nog datgene weet te communiceren, waardoor zij zelf ooit als bezield verband ontstaan is.
De vragen, die voorgelegd worden, daarover kun je ook van mening verschillen. Wat moet je aan met een vraag als: “Is er voldoende ruimte in uw gemeente voor verandering?” Verandering van wat en waartoe, wil ik dan graag weten. “Verandering” op zichzelf is een leeg begrip. En wat vind je van deze vraag: “Hoe zou u de manier, waarop u bezig bent met uw geloof, omschrijven?” Ga er maar aan staan! Maar ook: wat wordt bedoeld met ‘bezig zijn met uw geloof’? Alsof je geloof een soort los onderdeeltje in je levensmachine is, dat je naar believen kunt inzetten of uitzetten. Ik vat dit op als een mechanistische kijk op het geloof – dat in allerlei vragen ook teveel wordt aangemerkt als een ‘bezit’ of ‘functie’ van jezelf – terwijl het geloof m.i. eerder een dimensie van je leven is, dat je doen en laten bepaalt en inkleurt: je leven is je geloven en je geloven is je leven!
“De kerk is voor veel mensen niet meer vanzelfsprekend”, zo vat Dr. Plaisier de malaise samen. Maar, zo vraag ik me af, is dat juist geen winst?! Zolang men de kerk als iets vanzelfsprekends ziet, als iets wat er natuurlijk bij hoort, dan zitten we m.i. vèr af van wat de kerk oorspronkelijk wilde zijn en moet zijn: een zoutend zout, een ‘steen des aanstoots’ of een struikelblok, een alles-is-en-wordt-anders-show, een bolwerk tegen de heersende mening en cultuur, een toevluchtsoord voor ontheemden en andere mensen met heimwee. Niets vanzelfsprekends aan dus!
Misschien is de teloorgang van de kerk zelfs grotendeels te wijten aan het feit, dat zij zelf te lang en te vaak meende een vanzelfsprekende plaats in de samenleving te hebben en dat dat zo hoorde. Hopelijk leidt deze ‘crisis’ tot het inzicht, dat hoe minder vanzelfsprekend de kerk is, hoe meer zij mensen kan aanspreken.