Logo dsCH 

smallbanner 2

Hier kunt u mijn weblog lezen
Hier publiceer ik mijn recente preken: reacties zijn altijd welkom! Zo kan deze weblog de functie van een voor- en nagesprek krijgen.
Als je wilt reageren op 'tekst en inhoud' van mijn weblog, klik dan op de titel van het betreffende artikel. Dan verschijnt een nieuwe pagina, waarop de optie "Reageer als eerste" staat vermeld.

line

Blog

Blog (204)

zondag, 13 november 2022 19:08

'Ik ben' zal er zijn

Geschreven door

Overdenking gehouden op de 2e zondag van de Voleinding 13 november 2022 in de protestantse geloofsgemeenschap “De Drie Ranken” te Apeldoorn n.a.v. Exodus 3: 1-15 en Lukas 20: 27-38

 

‘Ik ben’ zal er zijn

 

Ik hoorde eens iemand vertellen, dat zij totaal buiten zichzelf was geraakt. Ja, letterlijk, ze zag zichzelf op een afstandje; ze zweefde weg uit zichzelf en – hoe vreemd ook - zij voelde zich gelukkig en aanvaard. En alles was licht en helder en angst had zij niet. Ze wist niet hoe lang dat geduurd had, maar na verloop van tijd was alles weer gewoon.

Lange tijd durfde ze er met niemand over te spreken. Ze had al bedacht hoe mensen zouden reageren. Sommigen zouden zeggen: een raar verhaal, je zult het wel gedroomd hebben. Anderen zouden zeggen: jij bent waarschijnlijk bijna dood geweest en dan krijgen je hersens te weinig zuurstof en dan ontstaan dat soort waanbeelden. Wij zijn immers ons brein? Logisch toch?

Maar wat anderen er ook van vonden of over dachten, het had haar leven veranderd. Ze was niet meer bang om te sterven en ze beleefde het leven voortaan als een geschenk. En ze wist wat haar te doen stond: zij leefde meer in harmonie met de mensen en de dingen om haar heen en ze probeerde andere mensen te helpen. Kortom, ze was er een ander mens door geworden: minder gejaagd, minder angstig en minder egocentrisch.

Je kunt zoiets een religieuze ervaring noemen. Het is een bijzondere ervaring die je dichter bij jezelf brengt en die je leven in een grootser verband plaatst.

Wij, die de verhalen in de Bijbel kennen, herkennen en benoemen zo’n belevenis als een Godsontmoeting. Iemand komt op een heel intense manier in aanraking met God, die beleefd wordt als de bron en het doel van ons bestaan.

Die Godsontmoetingen zijn er eigenlijk nooit zo maar voor de aardigheid. Die zijn ergens goed voor: Je moet er iets mee. Zo’n religieuze ervaring is er niet voor de fun, maar zij leidt vaak tot een diepere aanvaarding van je zelf en je wordt je meer bewust van je opdracht in deze wereld. Het doet je wat en je doet er wat mee.

Hoe krijg je een religieuze ervaring?

Ik geloof niet dat daar een recept voor is. Het is iets dat je overkomt, zoals de liefde en het geluk. Als je er naar op zoek gaat vind je het niet en als je er niet meer op rekent overkomt het je.

Het is wel belangrijk dat je er voor open staat. Als je je wereld hebt dichtgetimmerd door altijd te roepen: dat kan niet en het is inbeelding en ik geloof alleen maar wat ik zie…dan is de kans klein, dat je een religieuze ervaring beleeft. Uitgesloten is het niet, denk ik.

Maar wie zich openstelt en zoekt naar verdieping en intensere beleving effent alvast de baan, waarop de ervaring kan landen.

Maar hier valt niets te forceren en misschien lopen onze inspanningen en ons verlangen nog wel het meeste in de weg.

De religieuze ervaring heeft namelijk iets van een verrassing in zich. En een verrassing komt altijd onverwacht en overtreft je verwachtingen.

Zo was Mozes ook heel verrast toen hij die kale braamstruik zag branden. De Sinaïdoorn, zoals Pieter Oussoren vertaalt door de klank van het Hebreeuwse woord over te nemen. Op zichzelf was dat helemaal niets bijzonders, dat zo’n struik vlam vatte. Droge braamstruiken in de woestijn staan zo in de brand, maar ze zijn ook zo weer uit. De kale takjes knetteren een beetje en uit is het vuur. Te weinig brandstof!

Maar hier blijft het vuur maar branden. Wonderlijk en vreemd. Mozes wil er meer van weten.

En als hij op onderzoek uitgaat, hoort hij tot twee maal toe zijn naam klinken: Mozes, Mozes! Dan is er echt iets urgents aan de hand!

Hier ben ik, zegt Mozes. En hij wil er meer van weten: wie alles al weet en niet meer nieuwsgierig is en niets meer verwacht zal weinig of niets meer meemaken – maar wie zich openstelt en gaat onderzoeken kan nog van allerlei ontdekken. Zo gaat Mozes ons voor op de weg van de nieuwsgierigheid.

Maar, je moet wel bedenken, dat je zelf niet buiten schot blijft. Je kunt niet op een afstand en zonder persoonlijke betrokkenheid God ontmoeten. God laat zich niet als een object bestuderen…alleen in de ontmoeting laat Hij zich kennen. In het tweegesprek: wie ben jij? Zeg eens, hoe is jouw naam?

Het volk Israël heeft zichzelf in die brandende braamstruik herkend. Als het aan hen gelegen had was het vuur allang gedoofd. Te weinig energie, te weinig geloof en volharding, maar dankzij God, God zij dank, blijft het vuur van het geloof en de liefde branden en blijven die twee aan elkaar gewaagd.

Zo komen we als het ware vanzelf bij zijn Naam terecht. Die Naam, - kent gij die Naam? – ja, die Naam kennen wij en toch ook weer niet. Het is een Naam die onthult en verbergt, een Naam die er wezen mag, die klinkt als een klok: Ik ben, die er zijn zal.

Ik zal er zijn, een belofte voor de toekomst. Dan en dan, kom je dan ook? Ik zal er zijn!

Maar vooral – Ik ben - Hij is er ook nu, in het heetst van dit uur, in de brandende kwesties en knetterende debatten, in het vuur van de verdrukking en de verdwijning nabij: Ik ben er! En het raakt Hem en Hij is er mee begaan. En Hij gaat er onderdoor, maar er niet in ten onder.

Nu God zijn Naam bekend maakte en verhulde vanuit deze braamstruik en roept: Ik ben, die er zijn zal…is iedere situatie vervuld van een echo van zijn Naam. Alles wat er is verwijst op één of andere manier naar Hem. En dat wat is, is er altijd eerder dan ik. Zo gaat God altijd aan mij vooraf en was Hij er eer dan ik, maar ik, ik kende Hem pas later. Achteraf zeg ik, in verwondering of in dankbaarheid: Hij was er. Hij was er bij!

Zo is Hij er ook nu, juist nu, op dit ogenblik…in het Woord en in de stilte, in het er zijn, zoals wij er zijn…in dit eeuwige Nu, daar is Hij, want zo is zijn Naam.

Maar er klinkt ook in mee de belofte: zo zal Ik er ook zijn…ook als jij er niet meer bent. Ook dan ben Ik, ben Ik er bij. Zo wil de Naam gehoord zijn in drie tijden, die wij althans drie tijden noemen,: de verleden, de tegenwoordige en de toekomende tijd. Maar de eerste en de meeste van deze is de tegenwoordige…die van vroeger klinkt als een klankbodem en de toekomende is vol belofte. Zo presenteert de Opgestane zich ook in het boek van de Openbaringen als ‘Hij die is en die was en die komen zal!’

Als God zo present is in alle tijden en zich verbindt met de namen van de vaderen, Abraham, Izak en Jacob, dan komt de gedachte aan de opstanding uit de doden ook in een ander licht te staan.

Daarover kwamen wij bij Lukas een discussie tegen tussen de Sadduceeën en Jezus en het zou te ver voeren om dat debat hier nog eens dunnetjes over te doen. Maar wat ik wel wil beklemtonen is, dat spotters en gekscheerders met de opstanding er dus altijd al zijn geweest. Want wij kunnen ons het eeuwige leven alleen maar voorstellen als een oneindige verlenging van de tijd. En daarover doordenkend wordt het onvoorstelbaar en absurd.

Maar denkend aan de zelfopenbaring van God, aan de ontzagwekkende betekenis van de Naam, dan horen wij, dat God de Eeuwige is, ja het Zijn zelf. Het was de helderziende Jan Wolkers, die ik eens op TV hoorde zeggen met zijn beverige stem: ‘Tijd bestaat niet!’ Al lijkt het een onzinnige gedachte, toch brengt dit ons juist dicht bij die onuitsprekelijke Naam van God, die gespeld wordt als Ik ben, zoals ik er zijn zal. Voor God is iedere tijd tegenwoordige tijd en daarom mogen wij er op vertrouwen, dat ook onze verleden en onze toekomende tijd in en bij Hem tegenwoordig zijn en dat wij nooit uit zijn gedachten zijn en daarom al-Zijn-tijd leven.

 

Als Gij er zijt, wees dan aanwezig,

niet als een vuur, dat ons verbrandt –

Vuur is te heilig en te hevig –

geef ons de schaduw van uw hand

 

om in te schuilen, dat wij leven

al zijn wij dood, zo dood als as.

Laat ons er zijn, een eeuwig even,

laat ons er zijn met U die was

die is, die komen zal ten laatste,

ten eeuwigste. Kom niet te laat!

 

Ik zal er zijn, zegt Hij, die is, die was en die komen zal! Amen.

 

zondag, 30 oktober 2022 19:32

Luthers educatie van kids

Geschreven door

Overdenking uitgesproken in de gezamenlijke dienst met de Evangelisch-Lutherse Gemeente t.g.v. ‘Hervormingsdag 2022’ in de Catharijnekerk te Heusden n.a.v. Deuteronomium 6 (1e ged.) op zondag 30 oktober 2022

 

Luthers educatie van kids

 

Met de kinderen:

Het kinderboekje (23 blz.) Maarten Luther, dat geschreven was ter ere van 400 jaar Reformatie in 1917 door W.G. van de Hulst was bedoeld voor de kinderen van de zondagsscholen en werd uitgegeven door het NBG. Het was een levensbeschrijving van Luther, die geleerd had niet te luisteren naar wat men dacht en vond, maar die wilde luisteren naar God, die tot hem sprak vanuit zijn Woord.
Het boekje begint zo: “Dit is een heel oud verhaal. Het vertelt van een eerlijk man, die de hemel zocht, maar hem niet vinden kon, omdat…hij de weg ging, die de mensen hem wezen. Toen was zijn leven droevig en zijn hart bang. Maar – het oude verhaal vertelt ook, dat die man zijn dwaalweg verliet en het goede pad vond, toen God zelf hem dat wees. …wij, die ook de hemel zoeken, zijn hem heel dankbaar nog. Hij heeft ons geleerd niet te luisteren naar wat de mensen bedenken, maar te luisteren naar Gods eigen stem, die spreekt uit Gods eigen boek: de Bijbel. Wie die man was? Luister!”

 

Om de lezing van Deuteronomium 6 meteen breed uit te rekken zou ik willen zeggen, dat het hier gaat over de vraag: wat moeten wij doen om gelukkig en zinvol te leven? Dat is een vraag, die voor ieder mens, voor iedere samenleving, voor iedere tijd actueel en levensecht is.

Het antwoord daarop is ondubbelzinnig duidelijk: ‘Heb de Heer, uw God, lief’ en – zo voegt Jezus er aan toe – niet als een extra gebod, maar meer als een verheldering en concretisering – ‘en je naaste als jezelf’. Nu kunnen we daar lang en breed over uitweiden en ons afvragen, hoe we dat moeten doen, maar waar dat toe leidt moet je maar vragen aan die rijke jongeman uit het Evangelie.

Het betekent o.a. het leven liefhebben, met verwondering en dankbaarheid stil staan bij het goede en mooie, dat je overkomen is en telkens weer overkomt. Met een ‘open mind’ de ander tegemoet treden en hem niet zien als een vijand of een concurrent, maar als een medemens, een vriend.

Vandaag wil ik er even op wijzen, dat ook Luther de betekenis van het doorgeven van de traditie heel belangrijk vond, zoals dat ook in Deuteronomium 6 ter sprake komt.

Zo schreef Luther in 1529 een klein leerboekje voor de kinderen, dat hij vooral in handen wilde geven van de vaders, die op een eenvoudige manier de kinderen iets konden vertellen over de Tien Geboden, de Twaalf Geloofsartikelen en het Onze Vader en de sacramenten.

Dat kleine leerboekje – de Kleine Catechismus - begint met een bespreking van de Tien Geboden. De kinderen moet van jongs af aan een moreel besef aangeleerd worden en dat moet gevormd worden naar de geest van de Tien Geboden.

Het is eigenlijk heel bijzonder, dat de Reformatiebeweging in de breedste zin van het woord, de Tien Geboden zo prominent naar voren heeft gehaald. In veel protestantse kerken hangen de uitgeschreven Tien Geboden op metershoge borden bij de ingang van de kerkruimte. De kerk is de ruimte waar je leert te leven, zoals God het wil.

In de Kleine Catechismus begint Luther dus met de bespreking van de Tien Geboden en nadat hij het gebod heeft uitgeschreven vraagt hij telkens aan de kinderen ‘wat is dat?’ of: ‘wat betekent dat?’ En dan volgt een korte uitleg van de bedoeling van het gebod.

Bijv. het 4e gebod: ‘Gedenkt de sabbatdag dat gij die heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat des Heeren uws Gods enz’.

Vraag: ‘Wat is dat?’

Antw.: ‘Wij moeten God vrezen en liefhebben, zodat wij de predicatie en Zijn woord niet verachten, maar die heilig houden, gaarne horen en leren’.

Het 5e gebod: ‘Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de Here uw God geeft’.

Vraag: ‘Wat is dat?’

Antw.: ‘Wij moeten God vrezen en liefhebben, zodat wij onze ouders en heren niet verachten noch vertoornen, maar hen in ere houden, hen dienen en gehoorzaam en hen lief hebben en waardig achten’.

Het 6e gebod: ‘Gij zult niet doodslaan’.

Vraag: ‘Wat is dat?’

Antw.: ‘Wij moeten God vrezen en liefhebben, zodat wij onze naasten aan zijn lichaam geen schade noch leed doen, maar hem helpen bij het lenigen van zijn lichamelijke noden’.

Zo maar een paar vragen en antwoorden uit de Kleine Catechismus om een indruk te krijgen, hoe Luther zich inspande om als opvoeder het geloof en leven van mensen in lijn te brengen met Gods bedoelingen.

De vragen, die hij bij de verschillende geboden stelt zijn uiterst simpel en weinig verrassend: ‘Wat is dat?’ ‘Wat betekent dit?’ De antwoorden zijn ook eenvoudig, maar beginnen wel steeds met een verwijzing naar het belangrijkste: ‘wij zullen God vrezen en liefhebben, kinderlijk vrezen en kinderlijk liefhebben’.

Ook is het mooi, dat Luther het gebod niet beperkt tot een ‘verbod’ (je mag dit of dat niet doen), maar er juist een positieve oproep aan verbindt – doe het goede, help de naaste in zijn behoeften.

Een catechismus of leerroute is goed bedoeld en heeft ook zeker zijn vruchten afgeworpen, maar het gevaar bestaat wel, dat het geloof teveel een kwestie van ‘weten’ en van ‘napraten’ wordt en dat het leven als christen verandert in een beamen van een bepaalde, vastgestelde leer. Dat is in de geschiedenis van de kerk gebeurd en dan werd het tijd, dat men de catechismus even opborg en men elkaar aanspoorde om daad-werkelijk te leven als kind van God in liefde en vanuit een dankbaar hart. Want ‘geloven’ is geen weten en zeker geen ‘beter weten’, maar gegrepen zijn door de overmacht en de liefde van God en daaruit handelen en leven.

 

Daarna sprak Ds. Louisa Vos (Evang.-Luthers predikant te Zutphen) over ‘de rechtvaardiging door het geloof’ (n.a.v. Romeinen 3)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

zondag, 16 oktober 2022 15:59

Jezelf tegenkomen en God ontmoeten

Geschreven door

Overdenking gehouden in de oecumenische geloofsgemeenschap “De Drie Ranken” in Apeldoorn op zondag 16 oktober 2022 n.a.v. Genesis 32 en Lukas 18

 

Jacob is op de terugweg. Wij denken vaak dat ons leven alleen maar vooruit gaat. Dat het een doorgaand verhaal is, steeds verder. Maar misschien is het zinniger om af te stappen van die rechte lijn en oog te krijgen voor keerpunten en omkeringen. Jacob keert terug. Hij verlangt naar huis. Heimwee.

Hij heeft alles wat zijn hart begeert, maar diep van binnen toch heimwee. Vrouwen en kinderen, schapen en runderen…er komt geen eind aan. Allemaal verworven in het land van Laban. Maar op een gegeven moment heeft hij er genoeg van. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan.

En hij staat op en keert terug. Een belangrijk keerpunt in het leven van Jacob. Heilzaam moment, beslissende ommekeer!

U kent hem vast wel, Jacob – die jongeman, die de zegen van zijn broer afgetroggeld had en toen hals over kop naar zijn oom was gevlucht. En als hij over ‘weer naar huis gaan’ begon, zei die oom telkens: Nee, blijf nog een paar jaar, het gaat toch goed? En zo was het voor hem een soort diensthuis geworden.

En nu is het dan eindelijk zover, dat hij gaat: met bonzend hart, enerzijds van verlangen, maar ook van angst en bezorgdheid, want grote kans, dat zijn broer hem niet met open armen zal ontvangen. Verlangen en vrees liggen dicht bij elkaar in zijn hart.

En als het bijna zover is, dat hij zijn bestemming heeft bereikt, neemt hij allerlei maatregelen om zijn bezit veilig te stellen. Hij blijft alleen achter. Wat hij heeft stuurt hij vooruit, wie hij is blijft alleen.

Je kunt je identiteit niet laten bepalen door wat je hebt. Hoewel dat wel vaak gebeurt en al te vaal ontlenen wij onze identiteit aan wat we allemaal hebben gedaan, opgebouwd, verzameld, - maar Jacob weet beter en hij worstelt er mee: wie ben ik eigenlijk – zelfs als al die zegeningen, die ik ontvangen heb, als ik die loslaat, laat gaan, wie blijft er dan achter?

Het is de vraag naar ‘wie ben ik in Gods oog?’ – die mij ziet en doorgrondt, die weet van mijn zitten en gaan – die natuurlijk ook weet van mijn bedriegerij en pootje lichten, die ervan weet, hoe ik mijn broer een hak gezet heb en die uiteindelijk het nakijken had.

Ik werd de gezegende – en ik ben gezegend geworden: kijk eens wat ik allemaal heb gekregen en verworven – maar diep van binnen weet ik: was het wel eerlijk? Heb ik de zegen niet te zeer naar mijn eigen hand gezet; was de zegen uiteindelijk niet gemanipuleerd en gearrangeerd geweest? Kan ik mijn broer onder ogen komen en hem alles laten zien? Zonder wroeging? Nee, Jacob worstelt duidelijk met zichzelf: hij heeft gewetensnood, hij kan zichzelf eigenlijk niet recht aankijken. Hij vindt zichzelf een ‘loser’.

En terwijl hij zo met zichzelf in gesprek is lijkt het wel of iemand hem tegenhoudt. Het is nacht en pikdonker en hij wil het riviertje de Jabbok oversteken, maar het lukt maar niet. Zij voeten blijven steken in de modder en het doorwaden gaat moeizaam, tergend langzaam en dodelijk vermoeiend.

Wie ben jij? Hoe heet jij eigenlijk? Jij komt er niet in, jij komt niet verder zo…voor oplichters als jij is hier geen plek.

Jabbok, Jacob…hij is helemaal in de war, het duizelt hem, hoe kom ik hier doorheen?

En dat duurt tot de morgen…langzaam maar zeker komt de zon op en Jacob gaat een licht op. Hij vermoedt, dat het God zelf is, die hem tegemoet gekomen is, die tegenover hem is komen staan, die hem tegenhoudt. Of toch niet?

Wie bent U eigenlijk? Laat mij erdoor, als u blieft. En de ander zei: Laat mij gaan, want het wordt al licht…en hij greep Jacob zo hard beet, dat hij voortaan hinkend door het leven moest gaan.

Zo’n vreemde ontmoeting was hem niet in de koude kleren gaan zitten. Maar Jacob hield vol, hij wilde zijn droom niet opgeven…uiteindelijk moest en zou hij dat land betreden, dat vergezicht van ooit, die toekomst van zegen en gerechtigheid. ‘Ik laat u niet gaan, tenzij U mij zegent’…ook weer zo’n boute uitspraak van Jacob. Want laten we eerlijk zijn…hij was toch al overvloedig gezegend en hij had de zegen toch al ontvangen, al was het wat sneaky gegaan? Nu dan weer…of nu echt goed, helemaal opnieuw, dat hij alles wat hij ontvangen heeft echt als een zegen van Godswege kan en mag beschouwen? Ik denk, dat hij hier pas ontdekt, dat de zegen alleen maar ervaren kan worden als een geschenk. Hij wil geen self-made zegen, maar een zegen van Godswege!

Jacob de volhouder! Niet opgeven! Zoals die weduwe in het verhaal van Jezus. Niet toegeven, nooit ophouden…recht is recht. En uiteindelijk zal het beloond worden, ook in dat modderslootje de Jabbok zul je tenslotte Gods aangezicht zien, dat over jou zal lichten als de dageraad. Omdat je niet opgeeft, omdat je je verleden accepteert, omdat je er niet mee samenvalt. Natuurlijk ben jij nog Jacob, er is veel over te vertellen, maar je bent bovenal ‘strijder met God’…en dat bepaalt jouw leven en jouw toekomst. Een nieuwe naam heb je gekregen…de oude Jacob is niet verdwenen en zal er altijd blijven, maar God ziet het hart aan en Hij weet wie je ten diepste bent: begenadigde, kind van God. God laat jou niet samenvallen met je verleden, niet met je karakter, niet met je sluwigheid, maar met wie je ten diepste bent.

Jacob noemde die plaats: Pniël, want, zo zei hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en ik ben in leven gebleven. En Hij heeft mij gezien en ik ben opnieuw geboren en getogen! Het was voor hemzelf een ‘memorial’ geworden, een plek om te onthouden. Ja, ik wist precies waar ik was en wanneer, en ik wist het zeker: God was mijn hulp, mijn redding, mijn gids…niet te vergeten. Ook voor zijn kinderen, voor alle generaties na hem: Pniël, ja zo heet die plek, die zich overal kan voordoen, op iedere kaart aan te duiden. Daar, toen en toen… Nee, ik noem die plek niet plaats van de eenzaamheid, niet de plek van met de poten in de modder, niet de plek van een worsteling, niet de plek van duisternis, niet de plek van gewetenswroeging, ja, dat was het ook allemaal, maar ik noem deze plaats Pniël: ik heb God gezien en voortaan leef ik, mank, maar opgelucht! Precies zoals mensen in het programma ‘Over leven’ aan Coen Verbraak vertellen, hoe een dramatische ervaring hun leven heeft veranderd.

Ik heb nog een vraag aan Jacob: dat Pniël en God zien is natuurlijk prachtig, maar heb je ook nog die ander, je broeder, gezien?

Want, eerlijk gezegd, kun je God wel zien zonder je broeder te zien?

Ja, zegt Jacob dan, ik heb zeker mijn broeder gezien en toen ik hem zag en omhelsde heb ik gezegd: oog in oog staan met jou is niets anders dan oog in oog staan met God.

Ik heb een schilderij gevonden, waarop de worsteling van Jacob is uitgebeeld. Het mooie en bijzondere ervan is, - vind ik – dat deze worsteling eerder lijkt op een sierlijke dans. Dansen is elkaar aantrekken, afstoten en van je verwijderen, en dan weer naar je toe halen en uiteindelijk elkaar in de armen vallen en kussen. Strijden met God is als dansen met God:

 

God zij glorie, zingen wij. Menigten die geen kan tellen, als de sterren in hun glans, psalmen zingend, palmen dragend, in de hemel is een dans.

 

Ja zeker, maar hier ook, soms, heel even, maar even intens en onvergetelijk!

 

 

zaterdag, 15 oktober 2022 14:14

Tekst achterflap

Geschreven door

De uitgave van mijn boek over Pierre Chevallier ligt bij de uitgever, die druk bezig is met opmaak, afbeeldingen verantwoorden etcetera. Ook moet er een uitnodigende tekst op de achterflap verschijnen. Zoiets bijvoorbeeld...

 

 

Op de achterflap

 

In een turbulente tijd vol spanning, revolutie en oorlog probeerde Pierre Chevallier eigenzinnig en consequent zijn eigen koers te bepalen. Zijn vader Paulus was hoogleraar theologie in Groningen en Pierre werd dominee in de Waalse Kerk. Een uitvoerige briefwisseling tussen vader en zoon geeft een verrassende inkijk in de actuele religieuze en politieke discussies van die dagen, terwijl wij tevens kennis kunnen nemen van kleinmenselijk leed en alledaagse besognes in de nadagen van de Republiek.

Pierre Chevallier ontwikkelde zich van een recalcitrante intellectuele betweter tot een bedachtzaam en irenisch theoloog, die naast zijn dagelijkse gemeentewerk in Amsterdam ook activiteiten ontwikkelde, die de grenzen van zijn Waalse gemeente ver te buiten gingen. Hij maakte zich verdienstelijk voor het Nederlands Zendeling Genootschap en het Nederlands Bijbelgenootschap, maar ook spande hij zich in om koning Lodewijk Napoleon de Nederlandse taal te leren.

Het is interessant te zien, hoe deze erudiete Waalse predikant evolueerde van een overtuigd patriot tot een loyaal royalist zonder zijn principes geweld aan te doen.

Deze familiekroniek laat de lezer bovendien getuige zijn van onverwachte gebeurtenissen en pijnlijke ervaringen, die hem nog lang zullen bijblijven.

donderdag, 15 september 2022 18:55

Ds. Jan Scharp in de Pietersberg

Geschreven door

Ds. Jan Scharp bezoekt in de zomer van 1809 de grotten van de Pietersberg bij Maastricht

 

In de 7e voordracht voor het Rotterdams letterkundig genootschap “Verscheidenheid en Overeenstemming” besteedt Ds. Jan Scharp aandacht aan zijn bezoek van de mergelgrotten bij Maastricht.

Zijn lezingen zijn tamelijk uitvoerig en soms ook langdradig. Daarom heb ik de hoofdlijnen samengevat en gelardeerd met een paar saillante uitspraken of opmerkingen van hem (cursief).

Hieronder volgt een gedeelte daarvan:

 

Schuin aflopende naar binnen gaande kwam hun een zeer koude kelderlucht tegemoet, waarvan het gezelschap begon te huiveren. De meeste dames lieten weten, dat zij er voor geen geld naar binnen wilden gaan. Bespottelijk was het, dat een deskundige doctor, die meeging de dames min of meer gelijk gaf door te wijzen op het gevaar van instorting en de ongezonde lucht(stroom). Pure bangmakerij, vond Scharp en het speet hem, dat ook zijn vrouw zich door die kwasterij liet bang maken.

Met acht man ging men uiteindelijk naar binnen voor een rondleiding van ruim een uur. Hoe meer men naar binnen trok des te aangenamer werd de temperatuur. Binnen in de berg kan men de lichtgele, ijzerachtige steen, enigszins los en zanderig, zien en voelen. Men noemt dit mergel en men hakt deze steen in vierkante blokken uit, die men in de bouw als funderingsstenen gebruikt.

Twee ervaren gidsen wezen de weg voorzien van brandende flambouwen. Zonder licht zou men onmogelijk de weg terug kunnen vinden en zou een wisse dood onvermijdelijk zijn. Jonge overmoedige Fransen, die dachten dat zij wel knap genoeg waren om terug te kunnen komen, waren niet weergekeerd. Van tijd tot tijd vinden wandelaars of werklieden bij het fakkellicht skeletten of halfvergane lijken van soortgelijke onvoorzichtige waaghalzen.

Hoe dieper men komt, hoe meer men de indruk krijgt in oude gotische gangen van een klooster of abdij te lopen. Soms lijkt het op een reuzenkasteel, dan weer op een feeënslot.

Soms liep het pad langs gevaarlijke en akelige kuilen. De gidsen brachten hen op een plek, die zij de hel noemden: alles was hier rotsig, hoekig en chaotisch. Onverwacht doofden zij het fakkellicht en het gezelschap moest onbeweeglijk blijven staan in een stikdonkere nacht, waar elke voetstap gevaarlijk was.

Daarna, toen de lichten weer ontstoken waren, kwam men langs muren, waarop duizenden namen met houtskool waren geschreven, sommige zo hoog, dat men die niet meer kon lezen. Zij ontwaarden te midden van de namen van vele patriciërs ook die van de burgemeester van Rotterdam dhr. I. van Teijlingen[1]: met eerbied schreven wij onze namen op een kleine distantie daar onder.

 

Zij werden ook langs zogenaamde kamers gebracht, vierkante ruimten met ieder zijn bijzonderheid. In de ‘studentenkamer’ was enkele jaren geleden een student gevonden, die zonder gids had rondgedwaald. Hij werd dood aangetroffen. De gidsen en Scharp meenden, dat de jongeman vanwege wanhopige honger zijn vingers had opgegeten, maar het is waarschijnlijker, dat die waren afgesleten door het eindeloos en vergeefs langs de wanden tasten.

Wonderlijke vondsten waren in de loop der tijd in deze grot opgegraven, die vaak diep in half versteend zand verstopt zaten: van hout, vissen, schelpen, madriporen (zeegewassen) en zeesterren.

Interessant is het om te horen, hoe Scharp deze vondsten wil plaatsen in zijn door de Bijbel gevormde wereldbeeld en daarbij zijn grenzen aan kennis erkent:

 

Ik wil met niemand van de natuurvorsers twisten of deze versteningen het gevolg zijn van een vorige pre-adamitische catastrofe van deze aardbol of van een algemene of liever bijzondere vloed: het is eerder aannemelijk, dat hier vroeger een zee is geweest, waarin deze zeedieren leefden.... 

 

Door de hitte van de dag was men, op de plaats van bestemming aangekomen, zeer vermoeid en begaf men zich na het souper – vroeger dan anders – te ruste.

 

Ziet daar weder een al te lange bijdrage, maar, geëerde Hoorders! – ik mocht immers u geen veertien dagen onder de gewelven van de berg, in de grotten laten blijven?

 

 

 

 

 



[1] Isaac van Teijlingen (1735-1813) was voor de tweede maal burgemeester van Rotterdam van 1808 tot 1810.

zaterdag, 03 september 2022 09:10

Onbegrijpelijk

Geschreven door

 

 

Onbegrijpelijk

 

Voor de zoveelste keer merkt Bert Keizer op, dat er niets na dit leven is (in Trouw, d.d. 2 sept. 2022). Hij mag van mij die overtuiging hebben, maar hij doet net, alsof dat een vaststaand feit is of wetenschappelijk bewezen is. Hij bevindt zich hiermee in het gezelschap van atheïsten, die menen bewezen te hebben, dat God niet bestaat. God en het ‘leven na de dood’ zijn geen ‘objecten’, die wetenschappelijk bestudeerd kunnen worden. Bert Keizer ventileert in feite zijn persoonlijke overtuiging (en wens), dat er hierna niets is, maar presenteert dat als een wetenschappelijk bewezen feit. God en het ‘hiernamaals’ onttrekken zich echter aan wetenschappelijk bewijs en bevinden zich op het terrein, om het zo te zeggen, van faith. En faith is being grasped by the power of Being, aldus Paul Tillich.

Weten dat er niets is is iets anders dan niet weten of er iets is. Het zou fijn zijn, als Bert Keizer dat onderscheid serieus gaat nemen.

Ik heb onderstaand stukje naar de redactie van Trouw gestuurd om te plaatsen in de lezersrubriek. Ik heb het nog niet gezien…

 

Ik begrijp niet, waarom Trouw voortdurend Bert Keizer een podium blijft geven om in galop steeds hetzelfde stokpaardje te berijden. Bert Keizer weet, dat er geen leven na de dood is. Hij zou er wijzer aan doen te beweren, dat hij niet weet, of er leven na de dood is. Die (agnostische) bewering doet bovendien meer recht aan wat wetenschappelijk verantwoord is om hierover te zeggen.

 

Cees Huisman, Apeldoorn

 

donderdag, 30 juni 2022 11:29

Reisdocument Jan Scharp

Geschreven door

Reisdocument

 

Gisteren heb ik het resterende gedeelte van het complete reisverslag van Ds. Jan Scharp ‘vastgelegd’ op camera (325 foto’s). In totaal zijn het 18 voordrachten, die hij gedurende het seizoen 1809-1810 gehouden heeft in het literair genootschap Verscheidenheid en Overeenstemming Rotterdam. De reis zelf maakte hij samen met zijn vrouw, dochter en nichtje van juni tot en met augustus 1809.

Op 8 juli verlaten zij Maastricht, dat dan behoort tot het Franse Keizerrijk. Om verder te kunnen reizen krijgt Scharp een soort paspoort mee (zie afb.), waarop zijn signalement wordt beschreven. Zijn lengte is 172 cm., hij heeft blond haar, blonde wenkbrauwen, blauwe ogen, een grote neus, een normale mond, een blonde baard en een ovaal gezicht, terwijl zijn teint ‘gekleurd’ wordt genoemd (van de zon waarschijnlijk).

Verder wordt vermeld, dat hij 53 jaar oud is en dat hij lid is van het Institut Royale des Sciences, dat hij doctor in de theologie is en prédicateur à Rotterdam.

Dit document is opgesteld in naam van de grote keizer Napoleon volgens de wet uit het jaar 6 (1797).

 

 

zondag, 12 juni 2022 13:23

Zin en betekenis van het concept 'Triniteit'

Geschreven door

Preek gehouden op Zondag Trinitatis 12 juni 2022 in de Protestantse Gemeente van de Emmaüskerk te Hattem n.a.v. Spreuken 8: 22-36 en Handelingen 2: 41-47

 

De zin en betekenis van het concept ‘Triniteit’

 

De zondag na Pinksteren, vandaag dus, wordt genoemd Zondag Trinitatis, een oude kerk-Latijnse benaming voor de Drie-eenheid. Ik kan me voorstellen, dat u daar niet meteen warme gevoelens bij krijgt of op het puntje van uw stoel gaat zitten. En de strijd erover en hoe je dit moet begrijpen en onder woorden moet brengen en met welke begrippen, dat alles uit de oude doos wil ik niet eens ter sprake brengen, maar liever ver achter ons laten, want dat stemt ook niet zo vrolijk. De kerktwisten over de Triniteit hebben immers alleen maar geleid tot veel misverstanden en verketteringen en daar heb je allemaal niks aan.

Wat moet je met zo’n oud stoffig en onbegrijpelijk dogma als de Drie-eenheid in een gesprek met iemand, die weinig of niets van het christelijk geloof afweet? Voor veel kerkmensen is het noemen van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest misschien ook alleen maar een soort bezwering, waarmee je een gebed afsluit ofzo. In films (m.n. Engelstalige) hoor je het ook vaak langskomen, vooral bij huwelijken of begrafenissen … als een mantra kinkt het telkens: ‘In the Name of the Father, the Son and the Holy Spirit’. Het heeft dan iets mechanisch en cliché-matigs, er zit geen leven of dynamiek in. Het klinkt mij in de oren als een vaste formule, waar niemand enig waarde aan hecht, maar die anderzijds ook niet gemist kan worden. Als een oud restant wordt het toegevoegd, onmisbaar blijkbaar, maar vraag niet waarom.

Geloof je in de Drie-eenheid? Als zo’n vraag op je afkomt kun je met Ja antwoorden en verder overgaan tot de orde van de dag. Als je Nee zegt, kan iemand zeggen: hé, waarom niet? Ben je soms een Unitariër? Dat klinkt als de naam van een deftig hondenras, maar het betekent gewoon, dat je gelooft, dat God één en enkelvoudig is. Er is één God en God is één.

De Drie-eenheid, zo zegt men dan, is een ongelukkig misverstand en het druist in tegen alles wat wij redelijk en begrijpelijk achten. Eén en toch Drie of Drie en toch Eén, daar staat ons verstand bij stil. Dus, wij doen er niks mee. Maar het zou al helpen als wij het + teken zouden vervangen door een = teken. Niet: Vader + Zoon + Geest = 1 (zou 3 moeten zijn), maar Vader=Zoon=Geest=1.

Maar ik denk, dat reken, meet- en wiskunde hier alleen maar brokken maken en die laten we verder ook maar buiten beschouwing.

Ik bewandel een andere route, die hopelijk verhelderend is. Ik wil het althans proberen…

Als we het over God hebben denken wij meteen te weten over wie wij het hebben. God is almachtig, alwetend, albesturend, ongenaakbaar, ver weg, soms ziet Hij eruit als een vriendelijke man met een baard op een wolk. Een patriarchale God, die de wereld gemaakt heeft en zijn hand heeft in alles wat er gebeurt. Deze God kom je tegen bij de Grieken, de Romeinen, de Germanen en ook bij het oude Israël. In het Oude Testament vertoont God inderdaad ook soms deze trekken. Grimmige gelaatstrekken. (In de verzekeringswereld wordt een onvoorzien ongeval, een storm op zee bijv., betiteld als een Act of God!).

Dit is ook de God, die gewapende verdedigers heeft. Fanatici, die te vuur en te zwaard in naam van God of Allah mensen onderwerpen, zoals zijzelf onderworpen zijn aan die hoge God.

Wat wil nu de leer van de Drie-eenheid ons bijbrengen? Wel, dat wij over God met drie woorden moeten spreken. O ja, wij mogen God zeker als de bron en oergrond van alles beschouwen, de Schepper van hemel en aarde en er is niets mis mee om Hem als Vader aan te roepen – of als Moeder – maar pas op voor tirannieke en onverdraagzame en autoritaire trekken in Hem. Hoor eens, hoe lyrisch de dichter van Spreuken 8 over God zingt – over dat onkenbare oerbegin, waarachter wijsheid en ontwerp schuil gaat. God speelt met de gedachte om de wereld te scheppen, zo zou je dit vrij kunnen vertalen.

Want het is zo ontzettend belangrijk om nu te zien, hoe de kerk dat beeld van God, waarover ik zojuist sprak – die Ongenaakbare en Grimmige God - heeft bijgesteld aan de hand van de Persoon van Jezus. Zó zelfs, dat zij hem hebben opgenomen in het beeld van God zelf. Wil je weten wie God is, richt je blik en aandacht dan op Jezus! Veel gelovigen hebben er moeite mee om Jezus als God te belijden – dat wil deze beweging ook niet beweren! - maar het is veeleer de bedoeling om het om te draaien en te zeggen: God is als Jezus! In Jezus zien wij het aangezicht en het hart van God: menselijk en barmhartig, niet veroordelend en hoopgevend, liefdevol en tot het uiterste begaan met alle mensen. De Vader is als de Zoon!

En dan vierden wij vorige week het feest van de Heilige Geest. Dan wordt het helemaal vaag en wazig, vinden veel mensen. Maar het gekke is, dat het met de Geest juist concreter wordt en dichter bij onszelf en de wereld. Want het verhaal van Jezus als beeld van God zou je nog kunnen beschouwen als iets van toen en daar – wat heb ik daar nú aan, in deze tijd, in mijn leven? Nou, de Geest is uitgestort op ‘alle vlees’, d.w.z. op alle mensen en schepselen en zij hebben zo deel gekregen aan God. En zo kan God in de Geest aanwezig zijn in alle tijden en in alle mensen.

En je merkt het als mensen geïnspireerd raken door de Geest: zij worden creatief en hoopvol; ze leggen zich niet neer bij de status quo, maar zij zijn altijd op zoek naar nieuwe kansen en mogelijkheden. Zij zijn meer met de toekomst bezig dan met het verleden. Zij hebben oog voor elkaar en delen alles wat ze hebben met elkaar. Niemand zegt: hé, afblijven, dat is van mij! Maar ze zeggen: laten we alles samen eerlijk delen en niemand hoeft tekort te komen.

Laten we ons brood delen en laten wij bij elkaar aan huis de maaltijd vieren. Zo deed de eerste gemeente dat en op vele andere manieren is die wijze van samenleven vorm gegeven en voortgezet.

Er wordt (in Handelingen 2) geen blauwdruk gegeven van ‘zo moet het’, maar eerder een voorbeeld van ‘zo kan het’. Maar in een andere tijd en situatie misschien weer anders. Maar altijd vol hoop en goede moed, dat het anders kan.

Dat is de drijvende kracht van de Geest en zo wordt het aangezicht van de aarde vernieuwd. De Geest is één en al beweging en dynamiek.

De gedachte van de Drie-eenheid is dus zo gek nog niet, want het laat Gods aanwezigheid in de wereld en in ons leven zien als een cascade, als een in stappen en kringen naar beneden stromend water, uitgaande van de Vader, door de Zoon, in de Heilige Geest, in ons, in de wereld.

 

Dankgebed van Jürgen Moltmann uit “The Source of Life. The Holy Spirit and the Theology of Life” (oorspr.: Die Quelle des Lebens: Der Heilige Geist und die Theologie des Lebens)

 

“God, Schepper van hemel en aarde, het wordt hoog tijd dat U komt, want onze tijd raakt op en de wereld loopt op haar laatste benen. U hebt ons het leven gegeven om met elkaar in vrede te leven, maar wij hebben de vrede verkwanseld door in onmin met elkaar te leven. U hebt uw schepping in harmonie en in evenwicht tot stand gebracht, maar wij wilden vooruitgang en vernietigen daarmee onszelf.

Kom, Schepper van alles, vernieuw het gelaat van de aarde!

Kom, Heer Jezus, kom als onze broeder op ons toe. U bent gekomen om te zoeken wat verloren was. U bent naar ons toegekomen en U hebt ons gevonden. Neem ons met U mee op uw weg. Wij hopen op uw Koninkrijk, zoals wij ook hopen op vrede. Kom, Heer Jezus, kom spoedig.

Kom, Levensgeest, overstroom ons met uw licht en doordring ons met uw liefde. Maak onze kracht in ons wakker door uw energie en laat ons er volkomen zijn in uw aanwezigheid. Kom, Heilige Geest!

God, Vader, Zoon en Heilige Geest, drie-enige God, verenig uw uiteengescheurde en verdeelde wereld met Uzelf en laat ons allen één zijn in U, één met uw ganse schepping, die U prijst en verheerlijkt en in U volkomen gelukkig is”.

 

 

maandag, 06 juni 2022 09:40

Het 'speelreisje' van Ds. Jan Scharp

Geschreven door

Nu mijn boek over Pierre Chevallier voltooid is en het nu wachten is op publicatie (eind 2022), kan ik mijn aandacht richten op een ander boeiend figuur uit die tijd, namelijk Ds. Jan Scharp. Hij was een bijzonder veelzijdig persoon, die heel eigenzinnig zijn gang ging. Ruimdenkend en ‘verlicht’ was hij zeker, maar tegelijkertijd was hij een trouwe ‘Orangist’ en weigerde hij in 1796 de eed van trouw op de nieuwe politieke constellatie af te leggen, waardoor hij zijn predikantsambt in Rotterdam moest neerleggen. Na enige tijd werd hij beroepen naar een gemeente in Oost-Friesland (N-Dtslnd), waar veel uitgeweken Oranje-aanhangers waren gaan wonen. Hij promoveerde in die periode nog aan de Pruisische universiteit te Duisburg. In 1800 keerde hij weer terug naar Rotterdam.

In 1809 gaat hij voor drie maanden op reis (een speelreisje, zoals hij het zelf noemde) en daarvan doet hij verslag in een flink aantal voordrachten, die ik onlangs op het spoor gekomen ben.

Hieronder zie je een samenvatting van zijn eerste voordracht op 22 september 1809.

 

Het Speelreisje van Ds. Jan Scharp (1756-1828)

door hemzelf verteld in xx voorlezingen voor het Rotterdams Letterkundig Genootschap Verscheidenheid en Overeenstemming in de jaren 1809 en 1810

 

Scharp heeft er voor gekozen om zijn reiservaringen mee te delen in de vorm van enkele voorlezingen. De belangrijkste reden om op deze manier zijn verslag te doen is, dat hij een afschuwelijke hekel heeft aan het schrijven van brieven. Wel heeft hij dagelijks aantekeningen gemaakt van wat op die dag gezien en gedaan was. Op basis daarvan, aangevuld met herinneringen uit het geheugen, zal hij zijn voordrachten invulling geven.

Op 9 juni 1809 had Scharp als voorzitter van de vergadering afscheid genomen voor een periode van drie maanden en was hij hartelijk uitgezwaaid door de vice-voorzitter en de secretaris van het genootschap. Na zijn terugkomst had hij tot zijn vreugde geconstateerd, dat het bestuur een aantal verstandige besluiten had genomen en dat alles in prima orde werd aangetroffen, toen hij op 15 september voor het eerst weer aanwezig was.

Op de gezichten van de aanwezigen las Scharp 'een hartelijk welkom terug' en een zekere nieuwsgierigheid naar zijn belevenissen tijdens de reis. Hij wilde er zeker iets over vertellen, maar men moest geen al te hoog gestemde verwachtingen koesteren, want voor een deel was het een binnenlandse reis en uiteindelijk betrof het een ‘plezierreisje’ en geen culturele of wetenschappelijke reis.

Over politieke kwesties zal hij geen uitspraken doen, maar wat men kan verwachten is het volgende:

 

Ik wilde u, mijne vrienden! - alleen ter ontspanning en ter bevrediging van uw onschuldige nieuwsgierigheid – met mij rondleiden in kerken en schouwburgen, in dure logementen en bij gulle vrienden, in woelige plaatsen en stille streken, over hoge rotsen en bergen en door aangename valleien, bij de werkzaamheden der industrie, de creaties van de kunst en de zeldzame pracht van de natuur, bij vreemde vaderlandse oudheden en bij wat men in onze tijd heeft aangelegd, bij stichtelijke godsdienstige praktijken en bij bedroevende staaltjes bijgelovigheid, bij de consciëntieuze weegschaal van de rechtbanken en de bloed en tranen voortbrengende oorlogswoede – kortom bij al het vrolijke of ernstige wat ik onderweg heb aangetekend of wat ik mij nog kan herinneren.

 

Maar, zo wil hij nog eens duidelijk onderstrepen: men verwachte geen spectaculaire vergezichten of onverwachte ontmoetingen met vreemde volken of gevaarlijke dieren. Zijn voordracht zal in geen enkel opzicht gelijken op de roman van Cervantes[i] of op de Boertige reizen door Europa van Arend Fokke Simonsz[ii].

 

Ik heb geen leerzame of stijve bezoekjes afgelegd bij trotse, eigenzinnige of bij echte – maar mij onbekende – geleerden. Mijn enige plan was om een plezierreisje te maken tot herstel van mijn kwakkelende gezondheid en om mij zonder zorgen en zonder werkzaamheden stille genoegens te verschaffen met mijn vrouw en de ons vergezellende meisjes.

 

Evenmin kan hij veel curiosa uit vreemde streken laten zien, maar hij zal zijn best doen om toch een levendig en interessant verhaal te bieden en hij zal de voordrachten proberen zó te brengen, dat men geen hoorders de zaal hoeft uit te dragen en dat men niet telkens het horloge tevoorschijn hoeft te halen. Ook zal hij proberen zijn verhaal kort te houden, zodat er ook nog tijd overblijft voor een andere bijdrage. Daarom zal hij om de veertien dagen telkens een deel van zijn reisverslag naar voren brengen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



[i] Miguel de Cervantes Saavedra (1547-1616) is een van de belangrijkste roman- en toneelschrijvers uit de Spaanse literatuur. Hij schreef een twintigtal toneelwerken, maar is vooral bekend geworden door zijn boek Don Quichot van La Mancha.

[ii] Arend Fokke Simonsz (1755-1812), Amsterdams schrijver en uitgever, lid van vele literaire genootschappen. Publiceerde o.a. Boertige reis door Europa, 7 dln. (A’dam 1794-1806).

zondag, 15 mei 2022 14:28

Deze twee zijn één

Geschreven door

Overdenking gehouden in de Oecumenische Geloofsgemeenschap “De Drie Ranken” te Apeldoorn op de vijfde zondag van Pasen (Cantate) 15 mei 2022 n.a.v. Johannes 13: 34.

 

                                                       Deze twee zijn één

 

In mijn eerste gemeente was het min of meer vanzelfsprekend, dat in iedere zondagmorgendienst de Tien Geboden gelezen werden. Dat was een vast onderdeel van de klassiek-gereformeerde liturgie. Als je in oude kerken komt zie je nog wel eens van die grote vaak zwarte borden hangen, meestal twee, waarop in gouden letters de Wet van Mozes geschreven staat. In de gemeente, waar ik als kind ben opgegroeid kwam de ouderling zelfs, voordat de eigenlijke dienst begon, de gemeente de Wet lezen.

Er is veel te zeggen over de achtergrond en de bedoeling van deze traditie, maar ik ga u daar vanmorgen verder niet mee vermoeien. Wat ik er wel over wil zeggen is dit, dat de Wet als een contrast werd gezien van het Evangelie. En dat dat een heilloos misverstand is en was. Je kunt Mozes en Jezus niet tegenover elkaar plaatsen als water en vuur, zwart en wit. Zij staan beiden voor hetzelfde: het Oude en het Nieuwe Testament geven allebei duidelijk aan, dat God ons heilzame leefregels heeft gegeven, die niet alleen bedoeld zijn om ze aan te horen, maar vooral om ze ook te doen.

Toch lijkt de lezing van vanmorgen uit het Johannesevangelie daarmee in tegenspraak te zijn, wanneer Jezus zegt: een nieuw gebod geef Ik jullie. Wat is er nieuw en anders dan? Kunnen we de Wet van Mozes voortaan in de kast opbergen en brengt Jezus nu dan toch een tegenstelling aan tussen oud en nieuw? Heft Jezus met dit woord de Wet op? Misschien, in een bepaald opzicht, wel. We zullen zien.

Maar nu eerst een ‘Witz’, die betrekking heeft op het naleven van de geboden.

‘Op een dag komt er een man bij de rabbijn. Hij zegt tegen hem: iemand heeft mijn horloge gestolen. Ik heb wel een oplossing, zegt de rabbijn: je gaat naar de synagoge en als de Tien Geboden worden gelezen moet je op het moment, dat men komt bij “gij zult niet stelen”, iedereen recht in de ogen kijken. Degene, die een kleur krijgt is zeker de dief van je horloge!

De man gaat op die bewuste sabbat naar de synagoge en na enige tijd gaat hij ook terug naar de rabbijn om te vertellen, dat hij zijn horloge weer terug heeft. De rabbijn is heel blij natuurlijk, dat zijn raad zo’n succes heeft gehad. Maar de man zegt tegen hem: Nee, zo zit het eigenlijk niet echt. Want op het moment, dat er ‘Je zult geen overspel plegen’ gelezen werd, herinnerde ik mij, dat ik mijn horloge bij mevrouw Cohen had laten liggen…’

Dit verhaaltje is niet alleen maar een goeie grap, maar het laat ook precies zien, waar het in de geboden om gaat, namelijk dat je je eigen gedrag onder de loep neemt en op een humoristische wijze wordt hier het o zo gemakkelijke ‘vingerwijzen’ omgebogen naar een schuldbekentenis.

Als we nu nog even proberen te verstaan wat Jezus bedoelt met ‘een nieuw gebod geef ik jullie’ dan letten we eerst even op de situatie of de context. Het lijkt wel of we weer even teruggaan in de tijd, want we zitten met Jezus aan Tafel in de nacht, waarin hij verraden zal worden en overgeleverd tot aan de dood aan het kruis. Een cruciaal moment dus. Alles staat op het spel en wat wij te zien en te horen krijgen is deprimerend, afschuwelijk en onnavolgbaar. Hoe zouden we deze afloop kunnen accepteren of begrijpen? Is er misschien nog een escape of een happy end?

Johannes, de evangelist, is diepe denker en een mystieke theoloog. Hij probeert te doorgronden en te zien wat God ziet. ‘Nu is de grootheid van de mensenzoon zichtbaar geworden en door hem de grootheid van God’.

Gods grootheid wordt zichtbaar, zo stelt Johannes (en hij laat het Jezus zeggen) in de neergaande beweging van de mensenzoon. In de vernedering van Jezus laat God zijn grootheid zien, zoiets bedoelt Johannes. Wij roepen al gauw: waar is God in deze plaats van duisternis en onheil…?en Johannes zegt dan: Hier, juist hier!

Het verhaal en de weg van Jezus leert ons ons beeld van God bij te stellen. Johannes vertelt het verhaal van Jezus vooral als een verhaal van God. Kijk, zegt hij, zoals Jezus – zo is God. Die twee kun je niet los van elkaar zien: die twee zijn één.

De oudere Nederlandse Bijbelvertaling gebruikte hier nog een wat letterlijke vertaling en sprak dan over ‘verheerlijken’. ‘Nu wordt de Zoon des mensen verheerlijkt en door Hem zal God verheerlijkt worden’. Maar dat is ook moeilijk te begrijpen, wat wordt daar dan mee bedoeld? Toen ik er vorige week nog een paar andere vertalingen op nasloeg viel mijn oog ineens op de Latijnse vertaling, die het heeft over ‘clarificare’ en dat is ‘helder maken’, ‘doorzichtig maken’. En dat is, denk ik, precies wat Johannes wil zeggen: het verhaal van Jezus, van begin tot einde, maakt helder wie God is. Zo wordt God helder gemaakt, zie je hoe en wie Hij is.

En dan komt Jezus met zijn nieuwe gebod. En omdat ik die Latijnse vertaling er toch ook hier bij had zag ik ook hier hier een woord, waarvan ik dacht: he, dat maakt het al wat duidelijker. Ik lees dan: Jezus gaf hun een mandaat, een nieuw mandaat. Dat is een volmacht, een handelen in zijn Naam – Hij zal zelf voortaan afwezig zijn, maar jullie blijven hier en dit is mijn mandaat: heb elkaar lief. Ik heb het voorgedaan: je hebt gezien wat Ik deed en wat Ik gezegd heb en ook wat het Mij kost. Wees niet bang, schrik er niet voor terug, maar laat de liefde je gids zijn en wees zo Mijn Lichaam op aarde.

Heft Jezus het oude gebod op? Welnee, Hij stelt het opnieuw in het licht en – in zekere zin - heft Hij het ook op, ja inderdaad, maar dan in de betekenis van ‘omhoog heffen’, Hij verheft het tot op een hoger of dieper niveau. Want in alle geboden gaat het om het doen van de liefde. Het gaat niet om een wettisch volbrengen van onuitvoerbare geboden, waar je je tegen je zin aan houdt…nee, laat de liefde – de kern van alle geboden – je leiden en Mozes en Jezus zullen het erover eens zijn: daar gaat het om! Zo is het altijd bedoeld en zo zal het altijd moeten zijn.

Jezus had de Wet ook wel eens samengevat in die enkele vuistregel: Heb God lief boven al – dat is het 1e gebod – en het 2e, daar aan gelijk (niet: het op 1 na eerste gebod): heb je naaste lief als jezelf.

Die twee geboden kun je verdelen over twee tafelen, zoals in de traditie altijd gedaan is. Ik heb er een voorbeeld van, van de schilder Maerten de Vos (rond 1575)(afb. 1). Mozes wijst met zijn vinger op de woorden, die voor iedereen gelden en alle mensen zien er ook naar uit en proberen er zo dicht mogelijk bij te komen – vanuit alle windstreken. De schilder wil onderstrepen: de Tien Woorden hebben zeggingskracht voor de hele mensheid! Ook al lijkt er iemand bijna over te struikelen. Misschien wel die rijke yup…

En dan nog een grootheid: Rembrandt: groot schilder en theoloog (afb. 2). Hier zien we maar één Tafel en wat wij te zien krijgen zijn de leefregels, die wij in onze omgang met onze medemens (en dier en natuur mogen wij er wel aan toevoegen) in acht moeten nemen. Gij zult niet doden, zo begint het…

En de liefde tot God dan? Waar is die gebleven? Nou, die kant van de Wet is naar Mozes toegewend: dat is de andere kant, die je niet ziet. Je kunt dus zeggen, zo wil Rembrandt uitbeelden: de liefde tot God is de naar jezelf toegekeerde zijde van de liefde tot de naaste. Die twee kun je nooit scheiden: het is één en hetzelfde, voor- en achterkant. Wie de naaste lief heeft heeft God lief en wie God liefheeft heeft de naaste lief.

Of zoals een aardige spreuk zegt: ‘Wie goed doet God ontmoet’. Of: ‘Ubi caritas et amor, ibi Deus est’ d.i. ‘Waar liefde en genegenheid is, daar is God’.