Blog (204)
Preek gehouden op de 4e zondag van de zomer 9 juli 2017 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Jeremia 17 (ged.) en Lukas 6.
Vergeving als bevrijding
De lezingen van vanmorgen hebben nogal een hoog hap-snap of ‘van de hak op de tak’-gehalte. De onderwerpen wisselen elkaar in hoog tempo af en de toon is ook nogal bits en scherp, her en der. Je kunt er lang over nadenken, waarom 2 lezingen bij elkaar komen en je uiterste best doen om er een gemeenschappelijk thema in te ontdekken. Maar ik denk, dat de combinatie tot stand gekomen is door de uitspraak van Jezus, dat je de boom kent aan zijn vruchten. En dat vandaaruit de sprong gemaakt is naar Jeremia, die zo mooi spreekt als de rechtvaardige als een boom, geplant aan waterstromen, die ook zijn vrucht voortbrengt op zijn tijd, zoals ook Psalm 1 zo prachtig bezingt.
In plaats van te proberen alles met alles te verbinden ga ik het vanmorgen juist heel anders aanpakken. Nou ja “aanpakken” is misschien niet het goede woord: ik wil samen met u nadenken over de betekenis van de aansporingen van Jezus, wanneer hij bijv. zegt, dat wij barmhartig moeten zijn, niet moeten oordelen en veroordelen, maar dat we moeten vergeven.
Het zijn woorden van Jezus, die ons aansporen tot een bepaalde houding, tot een manier van leven, van omgaan met elkaar. Toch horen we deze aansporingen nog vaak teveel als ‘voorschriften’ en zij komen bij ons binnen als regels van een beschaafde sociale etiquette. Maar door het zo te verstaan hebben we van het evangelie toch weer een wet gemaakt.
Deze wijze van handelen wordt ons niet voorgehouden om daarmee iets te bereiken, om er gelukkig van te worden of om bij God in een goed blaadje te komen. Dan maken we van God een boekhouder en rekenmeester, die precies bijhoudt wat we gedaan hebben en waarom en wij moeten er vooral voor zorgen, dat de balans naar de goede kant uitslaat. Maar dan laten we ons leiden door angst en zijn we alleen maar uit op gewin.
Bij alle drie de abrahamitische godsdiensten is deze tendens heel sterk aanwezig. Ik had van de week nog een gesprek met enkele moslimbroeders hier in Meppel en toen werd dat mij ook weer heel duidelijk: het doen van de ramadan en ook nog vrijwillig zes dagen extra vasten - dat zal je uiteindelijk beloond worden! Er wordt aantekening van gemaakt...
Jezus geeft een heel andere motivatie. Hij zegt: wees barmhartig, zoals jullie hemelse Vader barmhartig is. De barmhartigheid van God gaat voorop. Hij is jegens mij, jegens ons barmhartig – en je kunt honderd dingen opnoemen, waaruit dat blijkt – en daarom zijn ook wij barmhartig. Waar je zelf van leeft daar wil je anderen van laten leven en in laten delen. God laat het regenen over bozen en goeden, Hij maakt geen onderscheid...zo zullen wij barmhartig zijn voor alle mensen, die op onze weg komen. Zonder onderscheid.
Vergeef, dan zul je vergeven worden. Over ‘vergeving’ kunnen we ook wel een hele boom opzetten, maar laat ik proberen ‘to the point’ te komen. Ook hier gaat het er niet om om iets te doen om er zelf beter van te worden. Die uitspraak van Jezus lijkt wel in die richting te wijzen, als hij zegt: ‘vergeef, dan zul je vergeven worden...’, maar ik denk, dat het vooral gaat om een zekere wederkerigheid. Van het ene komt als vanzelf het andere. Als jij niet bereid bent om iemand iets te vergeven dan moet je niet denken, dat anderen wel bereid zijn om jou te vergeven. Doe zelf een eerste stap. Durf het aan om tegen de ander te zeggen: zand erover! Dan zul je zien, dat de ander jou ook tegemoet komt en a.h.w. zacht is gemaakt om jou ook te vergeven.
‘Vergeven’ is een lastig iets. Wat gebeurt er eigenlijk als je iemand vergeeft? Het gaat over iets wat gebeurd is, achter ons ligt. Kun je het verleden dan ongedaan maken? Petrus Damianus, een middeleeuws theoloog, die zijn werken altijd ondertekende met ‘monnik en zondaar’ – een soort voorloper van Luther, die stelde dat de mens ‘gerechtvaardigd en zondaar’ was (tegelijkertijd) – wel, die Damiaan dacht na over de almacht van God en hij redeneerde daarop verder en meende, dat God het verleden ongedaan kon maken. Dan was er iets gebeurd in het verleden, maar God maakte het ongedaan, het was a.h.w. niet-gedaan, het was er niet meer.
Maar ‘vergeving’ wordt dan ook schimmig, want als het er iet meer is kun je het ook niet vergeven. Dus dat is eigenlijk een doodlopende denkweg.
Vergeven betekent eigenlijk, dat je de ander niet vastpint op zijn daad in het verleden, maar dat je hem of haar er los van maakt. Zodat ook hij of zij het kan laten gaan. Zo kan vergeving iets van opluchting en bevrijding geven. Je kunt het achter je laten en weer verder gaan. Er is een nieuw begin, je bent a.h.w. opnieuw geboren, een nieuwe mens geworden!
Vergeving is iets persoonlijks ook. Het vindt plaats tussen twee mensen. Ik kan niet iemand iets vergeven, wat hij iemand anders heeft aangedaan. Ik kan ook niet vergeven wat in het verleden jegens anderen is gedaan. Soms spreken we ook wel over onvergeeflijke misdaden. Er wordt wel eens gesproken over excuses aanbieden over dingen, die in het verleden gedaan zijn: de slavernij bijv., de jodenvervolging, kruistochten. Maar is wat we onvergeeflijk noemen te vergeven? Is dat niet even vreemd als het onmogelijke mogelijk noemen? Of bevinden we ons nu ineens in de lichtkring van het Koninkrijk Gods, waar heiligen heersers zijn en de armen tot hun recht komen en de treurenden vertroost?
Laten we in ieder geval ruimhartig zijn en niet bekrompen, mensen royaal en empathisch tegemoet treden – niet te parmantig en verblind voor eigen zwakheden de onhebbelijkheden van anderen aanwijzen, want je weet niet half welke vuiltjes je in je eigen oog hebt zitten. Kijk maar eens in de spiegel...!
“Dat wij onszelf gewonnen geven aan het bevrijdende bestaan”. Door de ander recht in de ogen te kijken. Niet: ik heb nog een rekening met jou te vereffenen, maar laten we er een streep doorheen zetten. “Dat wij zo versteende zekerheden verlaten om op weg te gaan”. Zolang we de ander niet kunnen vergeven zetten wij elkaar vast in het verleden en krijgt de toekomst geen kans. “Dat niet de greep van het verleden ons achterhaalt en stil doet staan”.
Niet vergeven is stilstand. Vergeven is in beweging zetten en voortgang mogelijk maken.
“Dat wat wij hebben ons niet gijzelt...” Wat wij hebben, wat wij gedaan hebben, wat ons aangedaan is...het kan ons gijzelen en verlammen, maar wat een opluchting als er iemand is, die ons losmaakt en bevrijdt en ons zo van elke dwang bevrijdt, zodat we samen naar onbekende plaatsen reizen. Ja, God, dat Gij zó ons onderkomen zijt.
Wij zingen samen Lied 816.
Preek gehouden in de Grote of Mariakerk op de 3e zondag van de zomer 2 juli 2017 n.a.v. Lukas 15: 1-7 en 1 Petrus 5: 5b-11.
Stay cool!
Wat zijn dat eigenlijk voor mensen, die zich in de buurt van Jezus ophouden? Als we het boek van Lukas even dichthouden dan denk ik, dat wij allereerst onszelf in beeld krijgen. Wij houden ons op in de buurt van Jezus als mensen van de kerk, die onszelf wel gelovig noemen, de Bijbel serieus nemen en ons christen-zijn proberen uit te dragen in ons doen en laten. Natuurlijk niet overdreven en al te uitbundig, want het gewone leven heeft ook zo zijn eisen en verwachtingen en het moet niet teveel botsen en schuren. Misschien denken we ook aan anderen, die we ook in de buurt van Jezus zien, maar die van een andere richting zijn gekomen dan wijzelf. Van die meer overdreven types, die altijd ‘in de Heer’ zijn en altijd de mond vol hebben over Jezus en hun geloof en in wier leven de wonderen zich aaneenschakelen als een snoer van wonderbaarlijke toevalligheden. En dan heb je natuurlijk de mensen, die van een heel andere kerkelijke traditie zijn in andere delen van de wereld. Die bevinden zich vast ook in de buurt van Jezus, maar toch op een wat grotere afstand, zo denken we dan.
Maar als Lukas ons nu vraagt om even onze handen voor onze ogen weg te halen en goed te kijken, wie er zich in de buurt van Jezus ophouden, wie zijn nabijheid zoeken dan blijken dat heel andere lieden te zijn. Jezus wordt omringd door ‘tollenaars en zondaars’, collaborateurs en ander tuig. Is dat gezelschap waar wij ons bij zouden voegen? Herkennen wij onszelf in hen?
Ook al zullen we al gauw willen erkennen, dat wij ook zondaren zijn, want dat zijn wij allemaal, nietwaar? Of stemmen we toch stiekem in met het gemompel van de farizeeers en schriftgeleerden die zeiden: moet je eens zien, met wie die Jezus omgaat. Die man ontvangt zondaars en eet met hen! Schande, toch?!
Er moet in ons hoofd en hart heel wat geschakeld en verzet worden, voordat wij het bijzondere en uitdagende horen in het verhaal, dat Jezus zich ophoudt met tollenaars en zondaars. Want in de loop van de tijd zijn de zondaars vrome zondaars geworden, die zich netjes gedragen en voor in de kerk zitten en graag het lied aanheffen: Jezus neemt de zondaars aan, Hij leert hun zijn wegen gaan.
De piëtistische, vrome zondaar is eigenlijk een nep-zondaar, die zich alleen maar graag zo noemt en zich zo voordoet, omdat hij/zij weet, dat Jezus een voorkeur heeft voor zondaars. Het zijn mensen, die bewust achteraan gaan zitten, omdat zij opgevangen hebben, dat de laatsten de eersten zullen zijn.
Het is berekenende deemoed en calculerende vroomheid, die uit is op gewin en beloning.
Maar het echte en eerlijke verhaal is, dat Jezus zich ophoudt met echte zondaars, met mensen, zo blijkt uit de gelijkenis, die hij eraan vastknoopt, (met mensen), die verdwaald zijn, de weg kwijt zijn, los gekomen zijn van de samenleving en als eenlingen hun weg proberen te vinden, maar door niemand worden opgemerkt of gezocht.
Het zijn de losers en de verslaafden, de mensen waar we met een boog omheenlopen, maar Jezus stapt op hen af, onbevreesd en onbekommerd en zegt: hé, zullen we samen eens langs de Febo gaan? Of zullen we hier eens samen op een bankje gaan zitten en ik heb nog wel een boterham over, die mag jij wel hebben.
Er zijn mensen in onze samenleving, die precies zo doen, zoals Jezus deed. Ik zie nog die man, die in de serie van ‘Man bijt hond’ gefilmd werd, die een huis in Amsterdam had, waar hij daklozen en zwervers opving. Hij gaf ze een kamer en zorgde voor wat eten en drinken. En ik denk nog met heimwee en bewondering terug aan Majoor Bosschardt, die zonder pretenties en zonder verborgen agenda de meisjes op de Wallen langsliep om te vragen hoe het met ze ging en of ze iets nodig hadden. Ja, een beetje aandacht en liefde en dat ze als mens aangesproken werden en niet als een (lekker) ding of gebruiksvoorwerp.
En nooit vragen: wat schuift het? Wat levert het op? Hoe word ik er zelf beter van? Verdien ik er de hemel mee? Nee, door zo te handelen en te wandelen bevind je je in de nabijheid van Jezus en is het Koninkrijk Gods niet ver weg...
De meeste mensen zullen je schaapachtig aankijken, als je zo doet of wanneer de kerk zich zo manifesteert in een godvergeten, mammonische samenleving.
Zal de kudde van Christus zich überhaupt wel kunnen staande houden temidden van alle spanningen en bedreigingen in de wereld?
Die vraag werpt Petrus op in zijn brief en hij probeert ook een antwoord te geven. In plaats van schaapachtige waarnemers vermoedt Petrus eerder in zijn omgeving ‘brullende leeuwen’, die er op uit zijn de gemeente te verslinden als prooi. Ja, ja, in het oude Rome werden christenen letterlijk voor de leeuwen geworpen tot vermaak van de mensen op de tribune. En dat liep nooit goed af...of toch wel? Nou, de nabestaanden en de gelovige restgemeente spraken elkaar moed in en zij geloofden vast en zeker, dat deze getuigen (martelaren van het eerste uur) een erekrans van eeuwige luister bij God mochten ontvangen. Zij waren gelijkvormig geworden aan het lijden en sterven van de Christus en zij zullen ook met hem mogen opstaan en leven!
En als Petrus dan de gemeenten in de verstrooiing en de verdrukking probeert op te beuren dan doet hij dat o.a. met een citaat. Een citaat uit het boek van de Psalmen, uit Psalm 55 om precies te zijn, een pastoraal, spreukachtig woord, dat in de oudere vertaling bij velen nog wel bekend in de oren zal klinken en bij rouw en trouw ook nogal eens werd gebruikt. Toen ik nog niet zo heel lang predikant was overleed plotseling de nog heel jonge man van één van mijn belijdeniscatechisanten en de nog zeer jonge weduwe vroeg mij de begrafenisdienst te leiden en zij gaf mij als tekst mee precies dit woord uit 1 Petrus 5: “Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u”.
Ik moet u eerlijk zeggen, dat ik daar wel wat verlegen mee zat. Ik hoorde er teveel berusting in en een beetje gemakkelijk wegduwen van het verdriet en het leed. Maar Petrus en deze jonge weduwe dachten vast anders en verder dan ik. Zij geloofden, dat zij zich niet moesten laten vastzetten in hun verdriet en zorgen, maar dat zij zich ervan konden bevrijden, er los van konden komen, als zij hun leven overgaven in de hand van God. We hebben ons leven niet in onze eigen hand – het is altijd en iedere dag weer een geschenk. En je kunt je zorgen maken over de dag van morgen en je kunt bang zijn voor de toekomst, maar de psalmdichter en Petrus en de jonge weduwe zeggen tegen zichzelf en tegen ons: doe dat niet. Leef bij het geschenk van deze dag en alles wat je benauwt en bedrukt moet je aan God overlaten. Hij zorgt voor je.
Dat is niet een houding van doffe berusting, maar van alerte waakzaamheid. Want zoiets knoopt Petrus er wel aan vast. Weest waakzaam en op uw hoede, wees alert en ‘stay cool’, zoals ik in een Engelse vertaling las. ‘Cool’ zijn betekent zoiets als ‘onverschrokken’, je niet uit het veld laten slaan, je niet gek laten maken, niet zwichten voor tegenstand of tegenwicht, maar dapper en wakker, ‘cool’ je weg vervolgen. Met daarbij steeds de bede in ons hart: ‘Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort’...immers, tot Wie zouden wij anders heengaan. U hebt toch woorden van eeuwig leven?
Preek gehouden in de Grote of Mariakerk op de 7e zondag van Pasen (Wezenzondag) 28 mei 2017 in een dienst van Schrift en Tafel n.a.v. Openbaring 4 en 1 Petrus 4: 7-11
Een blikopener
De zondag tussen hemelvaart en Pinksteren is de zondag, waarop wij ons afvragen: hoe gaat het nu verder? En waar loopt het op uit? Jezus, onze grote leermeester en voorganger is niet meer bij ons en wij vragen ons af: kunnen wij wel alleen verder of worden we toch niet alleen gelaten?
De beide lezingen van vanmorgen geven ons wel een bepaalde blikrichting: een blikrichting vooruit en een blikrichting omhoog.
Petrus heeft het erover, dat het einde van alle dingen nabij is. Het lijkt wel of hij wil zeggen, dat er niet veel tijd meer is. Maar ik denk, dat hij toch op iets anders doelt, namelijk dat alles tot zijn bestemming zal komen. Het is eerder een hoopvolle dan een pessimistische gedachte. Hij gelooft dat er met de komst van Jezus Christus in de wereld en zijn heengaan naar de Vader een nieuwe fase in de geschiedenis is ingetreden. Dat de geschiedenis meer en meer tot haar bestemming en voltooiing komt – niet het einde van de geschiedenis, dat alles is afgelopen, einde verhaal – nee, zo niet, maar eerder: de geschiedenis gaat steeds meer in de richting van haar bestemming, waartoe alles bedacht en bedoeld is. Dat is ook weer niet hetzelfde als het optimistische vooruitgangsgeloof dat je bij wetenschappers en utopisten tegenkomt, maar het is een basisvertrouwen, dat de mensheid meer en meer gelijkvormig zal worden aan de Mensenzoon en dat de humaniteit het zal winnen van de barbarij.
Dat is misschien niet meteen waarneembaar en van tijd tot tijd kan ons de moed in de schoenen zinken, want er lijkt helemaal geen sprake te zijn van vooruitgang in medemenselijkheid, barmhartigheid, vrede en gerechtigheid, maar wacht even... er is vanmorgen nog iemand bij ons langsgekomen en dat is de ziener Johannes. Dat is ook echt iemand, die de gemeente een hart onder de riem wil steken. Hij is een visionair, hij ziet meer dan wij zien. Hij schildert ons taferelen voor ogen, waar we op het eerste gezicht niet zoveel raad mee weten. Het is allemaal wonderlijk en bizar ook soms – en je hoeft echt niet alles te begrijpen om toch onder de indruk te raken van zijn visie.
Dat vierde hoofdstuk lijkt wel een schilderij van Chagall of van Dali, waar mensen zomaar door de lucht kunnen vliegen of figuren als vreemde wezens zich aan je voordoen en je denkt: wat is dit? Bij dat soort schilderijen moet je niet teveel uitleg krijgen, maar je moet het op je laten inwerken. Uitleg verknalt het geheimenis van zo’n schilderstuk, precies zoals je ook nooit een goeie grap moet uitleggen. Dan bederf je alles. Dat geldt eigenlijk ook voor de Openbaring. Laat dat als een overweldigend visioen op ons afkomen – laten we proberen te begrijpen wat Johannes ziet en ons laat zien en laten we daar onbevangen en als kinderen naar kijken en laat het ons blij maken.
Want dat is wel een grondlijn, die we even moeten vasthouden: de Openbaring van Johannes is een troostboekje voor de kleine en vervolgde gemeente van Christus. Hij hoort en ziet, dat de mensen moedeloos en bang worden, angstig voor de toekomst, wat gaat er allemaal op ons afkomen in deze donkere tijden van aanslagen en vervolgingen? Zijn wij ons leven nog wel zeker, kunnen we de toekomst wel tegemoet gaan en wat zal die ons brengen?
En dan zegt Johannes: je moet verder kijken, dieper of hoger, hoe je het ook maar zegt: inderdaad lijkt alles op slot te zitten en loop je met je hoofd tegen dichte deuren op, maar ik heb even – heel even maar – een geopende deur gezien en ik kon even achter de schermen kijken. Ik zag heel even alles anders, alsof alles al tot zijn bestemming was gekomen. Ik zag a.h.w. het einddoel van alles, waar alles op zal uitlopen. En wat ik vooral zag, zegt Johannes, dat is, dat ik een troon zag. Met Iemand daarop, die blijkbaar de touwtjes in handen heeft.
Nou ja, dat moeten we niet letterlijk nemen, natuurlijk, alsof wij en het wereldgebeuren zich ontrolt als een marionettenspel. Nee, maar Johannes denkt er geen minuut over na, denk ik, hoe die troon effectief is op de wereld, maar hij wil een perspectief bieden, hoop en moed: niet de keizer in Rome of de haardos in Washington of de onzichtbare krachten van de economie hebben het laatste woord, maar Hij die op de troon zetelt in de hemel. Ik weet wel, dat dat beeld ook weer vatbaar is voor allerlei misverstanden, maar laten we de kerngedachte proberen te treffen door tegen elkaar te zeggen: er is een Godsregering, die zich hoe dan ook voltrekt, ook al zien we er misschien niks van en doet die zich voor onder de schijn van het tegendeel.
Want die regering geschiedt op de wijze van het Lam, waarover in het volgende hoofdstuk gesproken wordt. De kracht van God wordt in zwakheid volbracht, niet pompeus en met vaandels en militair geweld, maar nederig en klein, dwaas en onaanzienlijk. Het koningschap van God doet zich daar voor, waar mensen naar elkaar omzien en opkomen voor de zwakke en de kansloze. En dat is ook precies waartoe Petrus zijn gemeente oproept: wees nuchter! Laat je niet gek maken door alle verwikkelingen in de wereld, maar blijf bij wat je is toevertrouwd en leef in de voetsporen van Jezus Messias: houdt voor alle dingen de liefde tot elkander innig en weest gastvrij zonder morren en dient elkaar en deelt met elkaar het brood en de wijn en ontvangt het als een voorproefje van het Koninkrijk, dat midden onder u is en dat ook komt!
Preek gehouden op de 5e zondag van Pasen ‘Cantate’ in de Grote of Mariakerk n.a.v. Openbaring 14: 1-7 met daarin de uitvoering van de cantate ‘Benedicam Dominum’ van Dietrich Buxtehude
Het nieuwe en oude lied(je)
Op zondag ‘Cantate’ is het zingen en musiceren geblazen! Van oudsher geeft Psalm 98 de toon aan: Zingt, zingt voor de HEER een nieuw lied! Een nieuw gezang, een nieuw zingen.
Toen wij zojuist die vreemde woorden en beelden uit de Openbaring van Johannes hoorden kwam daarin ook dat nieuwe gezang, dat nieuwe zingen ter sprake. Vóór de troon van het Lam staan daar die 144.000, het getal van de nieuwe mensheid – Israël in het kwadraat – en zij zingen een nieuw lied.
Als je een kast bij de IKEA koopt of een doosje medicijnen bij de apotheek ophaalt zit er altijd een bijsluiter bij. Dan weet je hoe je zo’n kast in elkaar moet knutselen en je weet ook hoe je je medcijnen moet innemen en ook waarschuwingen, wat je vooral niet moet doen.
Helaas heeft Johannes bij zijn Openbaring geen bijsluiter gevoegd. Ik denk dat hij dat niet nodig vond, want zijn eerste hoorders en lezers hadden maar een half woord nodig om hem te begrijpen. Maar later werd dat anders. Toen begon men er van alles en nog wat in te lezen, ieder vers werd verbonden met een gebeurtenis in de wereldgeschiedenis en het geheel werd opgevat als een script van de film van de toekomst.
Daardoor is dit geschrift, dat bedoeld was als een troostboekje voor de vervolgde gemeente, geworden tot een horrorscenario van een op handen zijnde toekomst.
Als Johannes een bijsluiter of leeswijzer had geschreven had hij daar in ieder geval in gezet: lees mijn geschift niet letterlijk, niet als geschiedenis, niet als toekomstmuziek, maar als inzichten in een symbolische werkelijkheid. Ik probeer te beschrijven wat onbeschrijfelijk is, ik geef inzichten in wat voor ons verborgen is, ik wijs op dingen, die we niet zien, ik vertel verborgenheden, die we niet weten. En zo heb ik het ook over een lied, dat nieuw is, dat onverstaanbaar en onbegrijpelijk is, tenzij je het gaat zingen. Als je je laat meeslepen met dit lied en je begint ook zelf te zingen, dan begint het te dagen en openen zich vergezichten, waar je blij van wordt.
Dat nieuwe lied wordt in de hemel gezongen – of anders gezegd: overal waar dat nieuwe lied begint te klinken wordt iets van de hemel zichtbaar.
Het zingen van een nieuw lied vraagt om bereidheid om je ervoor in te spannen. Zo’n nieuw lied komt je niet aanwaaien. Het moet geleerd worden.
Wij hechten doorgaans aan het bekende lied. Dat kun je wel dromen en zing je op de automatische piloot. Maar op den duur begrijp je niet meer wat je zingt, het is zo bekend, dat het vreemd voor je geworden is.
Maar een nieuw lied moet je veroveren, de melodie onder de knie krijgen en de betekenis van de tekst moet je je eigen maken.
Maar ik denk, dat Johannes niet alleen denkt aan het prachtige werk van de cantor en de cantorijen, ik denk dat hij ook zinspeelt op de oude en een nieuwe werkelijkheid.
Johannes ziet gebeuren dat er rondom de troon van het Lam zich een nieuwe werkelijkheid ontvouwt. Natuurlijk is het Lam beeldtaal voor de weg en het werk van Jezus Messias, die in lijdzaamheid en met geduld zijn weg ging ten dienste van de mensen. Niet hoog en geducht, niet vreeswekkend en autoritair, maar diendend en vriendelijk, zachtmoedig en ontwapenend. Zo ontstond er iets van een messiaanse gemeenschap, mensen van een nieuwe werkelijkheid, die een ander lied begonnen te zingen.
Zij hadden genoeg van het oude liedje, waarbij altijd de grootste mond de overhand had, - de oude wereld van de macht en het geld, de winners en de verliezers. Waar altijd het recht van de sterkste geldt en de eenvoudigen van geest het onderspit delven. Altijd weer hetzelfde oude liedje: in het groot en in het klein zien we het voor onze ogen gebeuren: de waanzin van steeds meer, de harteloosheid t.a.v. hen die geen been hebben om op te staan – de oude wereld, de oude politiek, de oude economie, het oude liedje.
Maar kijk eens, wat er gebeurt, wanneer een nieuw lied wordt aangeheven. Dan begint alles te schuiven en te wankelen, dan vallen torens van Babel om en is het gedaan met de macht van de Titanen en de Torenbouwers en begint zich een nieuwe werkelijkheid te ontwikkelen, rondom de troon van het Lam.
Hoe meer en intenser we meezingen met dat nieuwe lied – vrolijk en opgewekt – des te meer zal het oude liedje verstommen en zal de nieuwe werkelijkheid zich vertonen en zal de hemel de aarde raken, rakelings nabij en opnieuw zal klinken: “Benedicam Dominum”!
Preek gehouden op de 4e zondag van Pasen (Jubilate-Juicht) 7 mei 2017 in de Oude Kerk n.a.v. Jesaja 40: 25-31 en 1 Petrus 2: 11-20
Een verschil maken
Het gaat vanmorgen in beide lezingen over ‘de kleine gemeente’: de eerste is de joodse gemeenschap in ballingschap, in den vreemde, ver van huis, gedeporteerd naar Babel. De tweede betreft de kleine, prille gemeenten van Christusaanhangers, verspreid in de steden van Klein-Azië, aan wie Petrus een brief schrijft.
Hoe kunnen die gemeenten zich staande houden, als de omstandigheden zo ongunstig zijn, als de omgeving zo vijandig is, als de aantrekkingskracht zo gering is? Zijn die gemeenten niet ten dode opgeschreven?
De gemeente in ballingschap klaagt haar nood aan God: ‘het is Godegeklaagd’, zeggen zij, ‘dat wij hier zitten en dat niemand zich om ons bekommert. Ook U niet, God. U laat ons aan ons lot over. U ziet ons niet...’
Misschien hebben wij dat gevoel ook wel eens, van tijd tot tijd, dat we ons eenzaam en onbegrepen voelen. Dat we vèr van huis zijn, dat het vroeger allemaal beter en glorierijker was, enzo. Maar kijk nu eens! Dat kan ons moedeloos maken en net als de ballingen in Babel gaan we zuchten en klagen: de Heer ziet ons niet en Hij heeft geen oog voor onze misère en niemand komt voor ons op.
Dan komt er een profeet langs, zijn naam is onbekend, maar zijn woorden zijn toegevoegd aan die van Jesaja, Jesaja II wordt hij dan wel genoemd. En zijn boodschap is eigenlijk heel simpel. Hij zegt namelijk: “Kijk omhoog!”, een zin, die later Ramses zou inspireren tot zijn bekende liedje, ‘Kijk omhoog, Sammy, kijk omhoog’.
sammie loop niet zo gebogen / denk je dat ze je niet mogen
waarom loop je zo gebogen sammie / met je ogen sammie op de vlucht
hoog sammie /kijk omhoog sammie
want daar is de blauwe lucht.
Een profetische tekst: “Kijk omhoog: wie heeft dit alles geschapen? Hij laat het leger sterren voltallig uitrukken, Hij roept ze bij hun naam, één voor één; door zijn kracht en onmetelijke grootheid ontbreekt er niet één”.
Sterrenkijken is een fascinerende bezigheid en zelfs een oppervlakkige waarnemer moet wel onder de indruk komen van de duizelingwekkende hoeveelheid sterren en de astronomische afstanden, die daar gelden. En dan kijken we nog maar alleen naar ons eigen sterrenstelsel. Ik las onlangs van een wetenschapper op dat gebied, dat het aantal sterrenstelsels net zo groot is als het aantal zandkorrels langs alle kusten op de hele wereld. Wordt u al licht in uw hoofd? Hier staan we aan de grenzen van ons voorstellingsvermogen.
Die verandering van blikrichting is soms nodig om onze eigen sores te kunnen relativeren en in een ander licht te laten plaatsen. Natuurlijk waren er ook toen mensen, die tegen die profeet zeiden: ‘Hé, je moet wel realistisch blijven, hè. Omhoog kijken, daar kopen we niks voor. Daardoor verandert er niets aan onze situatie’. En dat was ook zo. Daar hadden ze gelijk in. Maar de profeet hoopte, dat de mensen zèlf veranderden. Dat ze door omhoog te kijken ànders leerden kijken naar en omgaan met hun situatie. Dat ze leerden zien, dat ze niet alleen waren in het onmetelijke heelal, maar dat er Iemand was, die hen zag en met hen begaan was. ‘Kijk omhoog!’ Een gouden tip van deze profeet, ook voor ons.
Het kan leiden tot zelfrelativering en innerlijke rust, vertrouwen en hoop.
Nu nog even bij Petrus langs. Of Petrus komt nog even bij ons langs. Dat betreft weer een heel andere situatie, maar ook hier is sprake van een gemeente, die het zwaar heeft. Het zijn mensen van de tweede of derde generatie christenen, die gegrepen waren door het evangelie en die in hun leven uitdrukking wilden geven aan de navolging van Christus. In een omgeving en wereld, die daar geen enkel belang bij had. In een wereld, die geregeerd werd door goden en machthebbers, die zij niet erkenden. Als eenden in een vreemd pakhuis, zo voelden deze gemeenten zich. Ver van huis en vreemdelingen.
En de vraag is dan hoe je je staande houdt temidden van een omgeving, die jou niet begrijpt, je soms vijandig gezind is. En je hebt geen verweer.
En dan heeft Petrus een heel goed advies. Hij zegt: zorg, dat je goed leeft! Nee, hij bedoelt niet het goede leven, dat wij Zwitserleven noemen. Een leven, dat gemakkelijk en voorspoedig is of moet zijn, een leven waar je het onderste uit de kan wil halen, want je leeft maar één keer, nietwaar?
Hij zegt ook niet, dat ze het als kleine gemeenschap beter moeten gaan doen, zich moeten uitsloven en aantrekkelijker voor de buitenwereld moeten zijn. Dat zij meer missionair moeten zijn en zich duidelijker op de kaart moeten zetten en dat de PR beter moet en dat zij moeten groeien in aantal en omvang. Dat de wereld veroverd moet worden en dat het dan allemaal beter en anders wordt... Nee, zo hoogdravend en veeleisend is deze empathische apostel helemaal niet. Hij zegt kort en goed: zorg ervoor, dat jullie uitblinken in ‘goed leven’, dat jullie je onderscheiden van de anderen.
Maar hoe dan en waarin verschilden zij dan van de anderen? Wel, er werden in die tijd wel een soort samenvattingen gemaakt van aanwijzigingen, die gevolgd konden worden, een soort handleiding voor het goede leven (goed te leven). Eén van die geschriftjes is ‘De leer van de 12 apostelen’ uit het einde van de 1e eeuw, kortweg de ‘Didachè’ genoemd. Ik citeer daar even een paar regels uit:
“De weg naar het ware leven is, dat U allereerst God en uw naaste liefhebt en verder moet u aan een ander niets doen, dat u zelf niet zou willen overkomen. Heb lief die u haten en zo zult u niemand tot vijand hebben. Als iemand uw bezit neemt, vraag het dan niet terug. De Vader verlangt immers, dat aan allen uitgedeeld wordt van wat Hij zelf geeft. Je moet niet dubbelhartig zijn of met twee monden spreken. U moet niet op geld uit zijn of inhalig of schijnheilig of trots zijn en beraam nooit boze plannen tegen uw naaste. Wees niet kwaad of jaloers, twistziek of opvliegend, wees ook geen leugenaar of mopperaar, want dat leidt tot lasteren. Ga om met de rechtvaardigen en de nederigen. De lotgevallen die u overkomen moet u als iets goeds aanvaarden in de wetenschap dat buiten God om niets gebeurt. Sta niet met uitgestrekte armen om te ontvangen en houd ze gesloten om te geven”.
En zo nog veel meer voor de hand liggende en toch ook bijzondere aanbevelingen, waardoor een gemeenschap ontstaat van ‘vreemdelingen’, want de mensen beginnen u vreemd aan te kijken, wanneer je zegt, dat je ’s zondags naar de kerk gaat, wanneer je zegt, dat je je inzet voor vluchtelingen en ontheemden, wanneer je zegt, dat je een verschil wilt maken door af te zien van massaproducten, dat je niemand te kort wilt doen door zelf alles en meer te willen hebben.
In die prille periode viel dit gedrag uit de toon en sommigen begonnen te denken: hé, die christenen zijn wel eigenaardige mensen, maar zij zijn eigenlijk zo gek niet. Hun leven van naastenliefde en van hoop voor de toekomst van de wereld is uniek en het maakt die mensen vrij. Vrij van dwang aan de conventies van de meerderheid, vrij van religieuze en politieke verplichtingen, die samenhangen met de verering van de keizer, vrij van gebondenheid aan geld, afkomst of geboortegrond.
Het waren er maar weinigen, die zo leefden en dachten, maar toch, als een zoutend zout brachten zij op den duur de samenleving op smaak.
Momenteel lijkt de gemeente van Christus in de westerse wereld ook steeds meer op die eerste gemeente(n): misschien kunnen wij onszelf ook een beetje spiegelen aan die twee situaties, die vanmorgen aan de orde waren: als vreemdelingen in de wereld, maar wel zelfbewust en een verschil makend. Minder geïnteresseerd in het goede, makkelijke leven(tje) en ook niet in het eigen overleven. maar méér gericht op goed te leven, ten dienste van anderen, goed voor de wereld. Zo is de Opgestane zelf werkzaam in deze wereld en mogen wij ook zelf opstaan om als zijn lichaam daaraan dienstbaar zijn!
Ik vond op ‘Patheos.com’ een mooie beschouwing over ‘de opstanding van Jezus’ en in hoeverre dat past (of juist niet) binnen onze wijze van denken en waarnemen. De Amerikaanse theoloog Jonathan Sauder doet een poging en noemt de opstanding een ‘eschatologisch’ gebeuren en overstijgt daarmee de historische en mythische dimensie.
Opstanding: geen mythe, maar ook geen geschiedenis
Ik heb er geen behoefte aan mijn hoop op leven voorbij de dood te funderen op welk algemeen aanvaardbaar beschikbaar bewijs ook maar of op enige logica, die mijn luisteraars zouden dwingen de dingen onontkoombaar op dezelfde wijze te (moeten) zien als ik doe. Dat alleen al te proberen zou in tegenspraak zijn met mijn hoop, die ik heb en die (hoop) houdt in, dat Gods macht een niet-overweldigende creativiteit is, een macht, die zich niet laat inpassen binnen onze menselijke denkkaders of we nu denken vanuit (de positie van) de slachtoffers of vanuit die van de machthebbers. Mijn hoop is dat deze zelfde Realiteit, die oorspronkelijk iets teweeg bracht uit Niets dat nu opnieuw kan doen en hij is begonnen dat te doen in het leven van een gelynchte Galileër, die slachtoffer werd van de religieuze hang naar orthodoxie en van Romeinse koloniale politiek. Men kan getuigenis afleggen van deze hoop, maar deze niet ‘aantonen’ of ‘bewijzen’.
Voor alle duidelijkheid - niet om erover te strijden - zeg ik, dat ik de opstanding niet als iets louter historisch kan zien, maar evenmin als iets mythologisch. Wat aan de Big Bang voorafging is evenmin (iets) historisch: het is domweg ontoegankelijk voor onze historisch analyse. De technische term hiervoor is ‘pre-historisch’ of liever: ‘proto-historisch’. Het staat buiten het domein van de geschiedenis – niet onderworpen aan de regels van bewijs of weerlegging, die gelden binnen het terrein van onze epistemologie (kenleer). Maar ik hoor natuurkundigen nooit beweren, dat de realiteit vóór de Big Bang daarom beschouwd moet worden als ‘mythologisch’. Evenzo zie ik de opstanding van Jezus als een interruptie in ons tijd-ruimte continuüm, een werkelijkheid die evenzeer on-analyseerbaar is omdat de oorsprong ervan ligt buiten onze geschiedenis, van ‘de andere kant’ komt. De technische term daarvoor is ‘eschatologisch’ en niet ‘historisch’.
Ik kan niet bewijzen, dat iets ooit bestond of geschapen is uit (het) niets. Ik kan zelfs niet bewijzen, dat er iets zou moeten zijn in plaats van niets. Sommige filosofen geven toe, dat we zelfs niet kunnen bewijzen, dat er hier überhaupt iets is, op dit ogenblik, vlak voor onze neus (right now). Maar veel mensen, die ik ken en bemin putten er energie uit om hun angsten en het kwade onder ogen te durven zien en zelfs teboven te komen, omdat zij geloven dat God al begonnen is in ‘de opstanding’, doordat hij iets nieuws tot stand bracht uit de bestaande situatie in plaats van die weg te laten zakken in het niets. Van zo’n gemeenschap wil ik graag deel uitmaken.
Ik geloof dat Jezus uit de doden is opgestaan en dat het graf leeg is. Ik geloof niet, dat Jezus opnieuw tot leven kwam (weer levend werd), zoals het geval was in het verhaal van Lazarus, zodat hij terugkwam tot leven vanuit de dood. Ik geloof veeleer, dat hij stierf, de dood dóórging en van de andere zijde terugkwam. Zo kan ik komen tot een soort begrijpen van hoe het zit met de opstanding, dat ondoorzichtig is en blijft voor het wetenschapsdenken, en dus eigenlijk ook voor mijzelf en daarom zeg ik dat de opstanding méér inhoudt dan wat ik ervan kan bevatten.
Er kan veel meer gebeurd zijn en momenteel gebeuren dan wat ik in (mijn) taal kan vatten. Als deze epistemologische nederigheid betekent, dat ik alles maar als ‘mythisch’ moet ‘labelen’ wat te wonderlijk voor mij is om te begrijpen, te bewijzen of uit te leggen, wel dan is Jezus’ opstanding inderdaad ‘mythisch’ voor mij, zoals ook mijn vrouw, mijn vier kinderen, de zwaartekracht, zwarte gaten en het licht dat zijn.
Preek gehouden op de 1e zondag van Pasen (16 april 2017) in de Grote of Mariakerk n.a.v. Ezechiël 37: 1-14 en Markus 16: 1-7
In een ander licht
Ik sta en loop hier over de grafstenen, alsof het niks is. Trouwens, u bent ook allemaal zelf hier naar binnengekomen, terwijl u gedachteloos over de grafzerken liep, onder de toren. En misschien zit u wel bovenop een grafsteen. Misschien een wat luguber idee, maar meteen ook een prachtige verbeelding van de betekenis van het Paasfeest.
In sommige delen van de wereldkerk, m.n. in Rusland, is men gewoon om op de vroege Paasmorgen naar de graven van de geliefden te gaan en men neemt een picnicmand mee en men geniet van het Paasontbijt, a.h.w. ook samen met de doden, want zij zijn niet dood, maar zij leven! Voor God leven zij allen en “zoals Christus als Eerste uit de doden is opgewekt, zo delen wij allen in zijn dood en zijn opstanding”, zegt Paulus ergens.
Maar het blijft natuurlijk een vreemd en ondoorgrondelijk verhaal en veel van onze tijdgenoten gaan er schouderophalend aan voorbij, want het is te gek voor woorden. Heb je ooit gehoord, dat een dode weer tot leven komt? Moet ik dat geloven? Toen een vader een keer met zijn zoontje in een oude kerk liep en het jongetje bijna struikelde over al die grafzerken vroeg hij aan zijn vader: “Pap, ligt God hier ook begraven?” Ik weet niet wat die vader antwoordde, maar ik denk, dat hij wat geglimlacht heeft. Misschien was dat wel het beste antwoord...
Ik sta en loop hier over de grafstenen, alsof het niks is. Misschien is dat wel de beste samenvatting van het Paasevangelie. En net als aan Ezechiël kan ook aan mij en aan ons allen wel de vraag gesteld worden: zullen die doden herleven? Zullen ze uit hun holen tevoorschijn komen? zoals Louis de Bourbon dichtte:
“Zij stegen kreunend uit hun natte graven/naar buiten, in een duister dat zich sloot/zij schoven zinloos langs verweerde epitafen/nog moe en slaperig van een lange dood”.
Kenners van de geschiedenis van deze kerk weten te vertellen, dat er vroeger wel mensen in de kerk begraven werden, maar dat al die graven inmiddels geruimd zijn, zoals dat heet. De grafstenen liggen er nog wel, maar de graven zijn leeg!
Zij zijn hier niet, de doden van weleer. In hun dode oor hebben zij allang de bazuinen horen klinken en hun broze mensenleven, verloren in de tijd, heeft God allang een lichaam gegeven van onvergankelijkheid. Zoiets zag Ezechiël ook gebeuren in een vreemde droom en een warrig visioen, dat hij zo goed mogelijk probeert na te vertellen. Zullen ze leven, al die knekels en botten, al die verminkten en te vroeg gestorvenen, al die verdrukten en uitgeteerden, al die verongelukten en verdronkenen, al die...?
Wat moet je daar nu op zeggen? Ik zou het niet weten...Gij weet het, Heer!
Als in een film, die achterstevoren wordt afgespeeld ziet hij het gebeuren, dat de doden tot leven komen, een huiveringwekkend gezicht.
Zoals de steppe zal bloeien, zo zullen de doden leven, zoals de graven openbreken zo zal de ballingschap ten einde gaan – zoals het kruis uitdrukking was van Godverlatenheid en eenzaamheid, van lijden en dood, zo zal datzelfde kruis symbool worden van hoop, verwachting en leven.
Woorden schieten vaak te kort om deze omkering te vatten, maar wellicht spreken de bloemen ons een taal en fluisteren liederen ons geheimen in...
Daarom geef ik nu graag het woord aan Gerda Linde, die iets over ‘het bloeiende kruis’ zal zeggen en daarna zingen wij Lied 608: 1, 2
Het zijn vrouwen die als eersten oog in oog staan met de Levende. Vrouwen zijn ontvankelijk voor het nieuwe leven. Wat toegesloten was opent zich en een nieuwe geboorte breekt zich baan. Dat vindt plaats in de besloten hof, bij het opgaan van de zon, een nieuwe dag.
Zij zijn daar om de dode te verzorgen. Zij willen hem zalven en balsemen, zodat hij altijd als een dode bij hen zal zijn. Zij zitten vast aan de oude wereld, waar de doodswetten heersen en alles in een cirkel rondtolt. Als een steen ligt de dood van hun geliefde hun op de maag. Het leven heeft alle glans en vreugde verloren en telkens weer keren zij terug naar diezelfde plaats en zij lezen het telkens weer: “Hier ligt mijn geliefde vriend, door dik en dun mijn kameraad”.
Met zwarte letters staat het daar ingegrift.
Maar door hun tranen heen zien zij ook nog iets anders. Raadselachtig en onwerkelijk zien zij – toen zij ‘opkeken’(!). Toen zij nog eens goed keken, toen zij hun ogen ophieven, toen zagen zij, hoe het werkelijk was. Nee, zij zagen niet een andere werkelijkheid, maar de werkelijkheid anders.
Dat is, denk ik, het eerste geheim van Pasen: anders leren kijken, anders zien.
Wat zij dan te zien krijgen is ‘een in het wit geklede jongeman’. Sorry, dat ik het weer moet opmerken, maar dit is weer zo’n treurig voorbeeld van een mislukte vertaling, waar de nieuwe Bijbelvertaling in uitblinkt. Het valt nog mee, dat er niet staat ‘een keurig in het wit geklede jongeman’. Hij lijkt zo bij C&A vandaan te stappen in een driedelig wit kostuum met een kekke das of juist niet, met los boord. Dergelijke associaties roept zo’n vertaling bij mij op, ik kan er ook niks aan doen.
Ik doe een andere poging – ja, zo eigenwijs durf ik wel te zijn – en dan lees ik ‘een in glinstering gehulde nieuweling’ – wat de evangelist wil oproepen is het beeld van de nieuwe mens, die hier verschijnt, een nieuw-geborene. En daar verder op doordenkend denk ik vervolgens, dat hier de Opgestane zelf zich presenteert aan de verbouwereerde vrouwen. ‘Hier ben Ik, de nieuwe Mens, omkleed met de heerlijkheid van God, het oude zeer van kruis en lijden heb Ik achter Mij gelaten. Die vind je hier niet meer...dat is allemaal “voorbij, voorbij, en o voorgoed voorbij”. Maar hier zie je de Eerstgeborene uit de doden, hier zie je wie Ik ben, nu ik door de dood ben heengegaan’.
‘Ben je dan weer teruggekomen, leef je dan weer?’ En de Opgestane zegt: ‘Nee, Ik ben niet teruggekomen, hoewel ik mij nu aan jullie vertoon, maar Ik ben verder gegaan. Ik ben niet weer levend geworden, maar Ik ben de Levende en leef in alle eeuwigheid’.
Dat kregen die vrouwen te zien en te horen, toen zij de dode wilden ontmoeten. Toen kwam de Levende hun tegemoet.
Wat zichtbaar is is een leegte, wat tastbaar is is een kille steen, maar wat hun hart verwarmt is de stem, de verschijning, de blik voorwaarts, de oproep om naar Galilea te gaan.
Gewoon terug naar je dagelijkse bestaan, bij de vissersbootjes en in de keuken, in de werkplaats en op het strand, op straat en bij de bakker...daar zullen wij Hem zien. Nee, zo hoogdravend en verheven is het eigenlijk allemaal niet: in de ogen van de bedelaar en in de ontmoeting met de gevangene, in de gave aan de arme en het opnemen van de vluchteling gaan je de ogen open en zie je Hem, die jou geroepen heeft en bemint.
Dat vindt allemaal plaats in de tuin, ergens achteraf, in de verborgenheid. Qua marketing en ‘hoe de boodschap te communiceren’ heeft de Heer natuurlijk volkomen gefaald: waarom zo schuchter in de tuin vertoefd en waarom het verhaal toevertrouwen aan zulke bange en verschrikte vrouwen? Waarom juicht er niet een toon of waarom klinkt er niet een stem, die galmt door gans Jeruzalem?
Maar Markus eindigt zijn verhaal zo: Ze gingen naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want ze waren bevangen door angst en schrik – ja, ze waren in extase, buiten zichzelf -. Ze waren zo erg geschrokken, dat zij niemand iets zeiden.
Dit lijkt eerder op anti-reclame. Maar waarom waren zij dan zo stilletjes? Ik denk, omdat ze totaal van de kaart waren. Zij durfden er niet over praten, omdat het te groot voor hen was. Het was zó groot en bijzonder, dat het niet paste op een billboard. En daar past het sowieso nooit op. Het paste vooral en alleen in hun hart en wat zij gezien en gehoord hadden bewaarden zij daar als een schat in de akker van hun leven. En daar leefden zij van en daar leefden zij uit. Met veel vragen en twijfels ook, maar altijd met een stille vreugde, vanuit een vrolijke ernst, want zo wisten zij: de Heer heeft ons gezien en onverwacht zijn wij opnieuw geboren en getogen!
Wat is dat voor een Vader, die ...?
Enkele gedachten bij de kruisdood van Jezus
Ik zie de man nog tegenover mij aan tafel zitten. Hij wilde mij graag vertellen, waarom hij nooit meer naar de kerk ging en ook niet meer aan het geloof deed. Verontwaardigd en boos stak hij van wal: “Wat was dat voor een Vader, die zijn eigen lieve Zoon moedwillig de dood injoeg, hem liet lijden en dat alleen, omdat Hij dat als de enige uitweg zag om ons te kunnen vergeven? Wat was dat voor een Vader?”
Vóór mij een gapende afgrond vol misverstanden en tegenover mij een man met een goed hart, die volkomen gelijk had, maar te snel tot de slotsom was gekomen, dat het dus niet te moeite waard was je in te laten met het christelijk geloof en de kerk.
Hij vertolkte weliswaar een visie op de achtergrond(en) van de kruisdood van Jezus, die lange tijd ‘heersend’ in de kerken is geweest – en in sommige delen nog – maar die op bijbels-theologische gronden terecht ook is bestreden en als funest voor onze omgang met God te beschouwen is.
Mijn gespreksgenoot had het verhaal van de kruisdood van Jezus misschien opgevangen vanuit het oude leerboekje van de kerk: de Heidelberger Catechismus. In aansluiting op de theologie van de middeleeuwer Anselmus van Canterbury, die een antwoord probeerde te geven op de vraag, waarom God mens is geworden, wordt daar in enkele stappen uit de doeken gedaan, waarom het allemaal zo gegaan is, zoals het gegaan is. Dat Jezus aan het kruishout eindigde was geen samenloop van omstandigheden, maar dit ‘moest’ allemaal zo gebeuren. Op die manier voldeed Hij aan de eis van zijn Vader om voor de zonden van de mensheid te betalen, zodat God zich met haar kon verzoenen.
Maar misschien had de beste man nog nooit van de Heidelberger Catechismus gehoord en baseerde hij zijn kennis op heel andere bronnen. Wellicht was hij eens naar de film geweest van Mel Gibson ‘The Passion of the Christ’. Of misschien had hij eens de rockmusical ‘Jesus Christ Superstar’ bekeken en bewonderd of mogelijk had hij op TV de opvoering van ‘The Passion’ gezien. Al deze en andere eigentijdse uitvoeringen en uitbeeldingen van het lijdensverhaal van Jezus roepen het beeld op van een God, die bloed wil zien, die gehoorzaamheid tot de dood eist. En Jezus onderwerpt zich als een mak lammetje daaraan en zo heeft God de wereld bevrijd van haar schuldenlast.
Ik voel mee met die man tegenover mij: ‘wat is dat voor een Vader, die...?’
Jezus moest een straf op zich nemen en zo betaalde hij voor onze zonden en de Vader werd tevreden gesteld. Maar nogmaals, wat is dat voor een Vader...?
En is dat wel dezelfde Vader, over Wie Jezus het zo vaak had en met wie hij communiceerde, ‘op enen berg alleen’? Is dat wel dezelfde Vader als tot Wie hij ons geleerd heeft te bidden? Is dat wel dezelfde Vader als in dat verhaal, dat hij verteld had, waarin één van zijn zonen de wijde wereld was ingetrokken, maar na berouw en inkeer terugkeerde...stond die Vader niet op de uitkijk en vergaf Hij die jongen niet alles wat hij misdaan had – zonder enige betaling van zijn kant?
Kortom, de Vader, zoals die in de geschetste kruistheologie naar voren komt is een heel andere dan die over wie Jezus spreekt. Als Jezus ons oproept onze broeders en zusters te vergeven wat zij ons mogelijk misdaan hebben dan verwijst hij naar Zijn Vader, die het doet regenen over goeden en kwaadwilligen en daarom zullen wij – evenals Hij – zevenmaal zeventig keer moeten vergeven, de andere wang toekeren en afzien van vergelding en wraak. Onvoorwaardelijk, precies zoals de Vader!
Jezus heeft in zijn leven, in zijn doen en laten, in zijn omgang met mensen laten zien, dat hij in nauwe verbondenheid met zijn Vader wilde leven en dat hij zo zijn Vader a.h.w. uitbeeldde en representeerde. Hij was en is sprekend en al doende zijn Vader. “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” kon hij zonder arrogant te zijn zomaar zeggen...
Omdat die Twee zo nauw op elkaar betrokken zijn – een gedachte die later in de triniteits-theologie werd uitgewerkt – is het onmogelijk de Vader en de Zoon zo sterk tegenover elkaar te plaatsen, alsof de Vader het lijden zou willen of zelfs zou eisen. Het is eerder zo, dat de Vader mede-lijdt met de Zoon en dat de Vader-Zoon-relatie niet verbroken werd – al was het zo, dat Jezus in het uur van zijn sterven zijn alleen-zijn in sterke mate ervaren heeft.
Het is de Duitse theoloog Jürgen Moltmann, die in deze lijn heeft verder gedacht en zo tot de titel van zijn boek hierover kwam, namelijk “Der gekreuzigte Gott” (1972): wij zijn hier getuige van het lijden en de dood van Jezus en van God! God heeft zich zo geïdentificeerd met de(ze) mens, dat Hij er aan geleden heeft en er onder bezweken is. Geen mens zal in zijn/haar lijden en stervensnood ooit meer alleen zijn!
Het (voorafgaande) leven van Jezus is van cruciale betekenis om enige betekenis en zin te kunnen geven aan het lijden en sterven van hem. Kort door de bocht gezegd, zou je kunnen zeggen: “zo ‘moest’ het wel aflopen”. Maar dan niet in de zin van ‘God wilde dat het zo moest gaan’, maar wie zijn of haar leven zó in dienst stelt van God en zo onafhankelijk en vrij zijn gang gaat en onvoorwaardelijk liefheeft en vergeeft, die wordt uiteindelijk niet geduld. Die ondergaat het lot van de profeten vóór hem en de idealisten en dromers ná hem ondervinden dikwijls hetzelfde. Maar het is en blijft toch (!) een verhaal van hoop, omdat deze doodlopende weg uiteindelijk door God gekend en erkend wordt als de weg ten leven!
Het blog van Dr. Benjamin L. Corey (op de Patheos.com website), getiteld “Some Problems I Have With Penal Substitution Theology of Atonement” [1]bracht mij het gesprek in herinnering, waaraan ik in het begin van mijn artikel refereerde. En ook de aanstaande viering van de Stille Week en alle hype rondom ‘The Passion’ in Leeuwarden vormden voor mij mede een aanleiding om te proberen enig licht te laten schijnen over deze duistere kwestie. “Wat zou dat voor een Vader zijn, die...?”
Laten wij de Vader, die een (bloed)offer wil zien, uit onze gedachten verbannen en ruimte maken voor de Vader, die zijn zoon van verre zag aankomen, hem omhelsde en hem liet delen in alles wat Hij bezat. En zij vierden een groot (Paas)feest!
[1] http://www.patheos.com/blogs/formerlyfundie/problems-penal-substitution-theology-atonement/?utm_source=facebook&utm_medium=social&utm_campaign=FBCP-PRX&utm_content=formerlyfundie
“If God the father needs someone to “pay the price” for sin, does the Father ever really forgive anyone? Think about it. If you owe me a hundred dollars and I hold you to it unless someone pays me the owed sum, did I really forgive your debt? It seems not, especially since the very concept of forgiveness is about releasing a debt — not collecting it from someone else.”
Preek gehouden op de 3e zondag in de Veertigdagentijd (Oculi=Ogen) 19 maart 2017 in de Grote of Mariakerk te Meppel n.a.v. Lukas 11: 14-28.
EEN STEM KRIJGEN
Jezus trekt als een therapeut door het land. Hij helpt mensen door met hen te praten en te ontdekken, waar het probleem zit. Hij doet dat allemaal op weg naar Jeruzalem, in die tijd van veertig dagen. Het zijn die veertig dagen dwars door de woestijn, door de wildernis, vol beproevingen en aanvechtingen.
Als we al die lezingen en gedachten erover onder één noemer zouden willen brengen, dan zou ik willen zeggen, dat het gaat om ‘een gevecht’. Jezus is als therapeut aan het vechten; hij vecht voor het leven van zijn patiënt, zoals wij dat ook wel zeggen over artsen.
Zo zien wij hem vandaag in gevecht met een man, die stom is. Maar wacht even, zo staat het er eigenlijk niet. Jezus vecht niet met die man, maar met de demon, zo vertelt Lukas. Met ‘het demonische’. Het is opvallend, dat dat demonische als iets abstracts, iets onpersoonlijks wordt voorgesteld. De demon is geen persoon, maar eerder een macht. Hierdoor staat de tekst toch niet zo erg ver van ons af. Wij hebben grofweg wel het spreken over demonen en duivelen achter ons gelaten, maar we weten nog heel goed wat ‘het demonische’ is. De macht van het kwaad, hoe dat volken en mensen kan tyranniseren. Hoe mensen in de greep van het kwaad kunnen komen, zodat zij demonische trekken gaan vertonen.
Op zijn weg naar Jeruzalem is Jezus voortdurend bezig die macht of die machten te ontmaskeren en onschadelijk te maken. En om te zien, hoe hij dat doet moeten we de tekst precies en op de voet volgen. In het Grieks komen we daar een woord tegen, dat ‘eruit gooien’ betekent. Die demon moet aan de kaak gesteld worden en eruit geworpen worden. Zoals een therapeut tegen zijn patiënt zegt: ‘Gooi het er maar uit...alles wat je dwars zit, alles van vroeger en nu, alles wat je hindert om voluit mens te zijn. Gooi het eruit...al die shit!” Dat die shit ook wel ‘uitwerpselen’ genoemd worden past dan ook precies in deze beeldspraak.
Hoe zal het Koninkrijk Gods zich baan breken? Als de macht van het kwaad wordt weerstaan, weersproken en weerlegd. Sommige mensen zeggen of denken wel eens: “Die Jezus kon de dingen mooi zeggen, prachtig verwoorden, maar wat koop je ervoor? De wereld is nog steeds een tranendal en de misère van de mensheid drukt zwaar op mijn hart. Praatjes vullen geen gaatjes, het gaat om daden, die de wereld veranderen, niet om woorden!”.
Je kunt van alles en nog wat over Jezus zeggen, maar je kunt niet zeggen, dat hij alleen maar mooie praatjes verkondigde. Hij voegde namelijk zelf altijd de daad bij het woord. Als hij over het Koninkrijk Gods spreekt en over de nadering ervan en dat het nabij is, dan weet hij, dat dat de komst van dat Koninkrijk op weerstand stuit. Dat er nog eerst heel wat gevechten geleverd moeten worden, met het demonische, met het kwaad. Hij zag het zo voor zich, dat de wereld bezet gebied was, bezeten door angst, onmenselijkheid, waanzin, kortom door het demonische...en zal het Koninkrijk Gods zich baan breken dan zal dat ten koste gaan van de macht van het kwade. Die twee rijken kunnen niet samen bestaan: het goede en het kwade zijn aparte, gescheiden grootheden en...hoe zal het kwade overwonnen worden. Door het goede. Door het goede te doen en dat doet Jezus door deze man te bevrijden van zijn demonische stomheid.
‘Wat heb jij toch, beste man?’ Maar hij kon het niet zeggen. Hij had er geen woorden voor. Jezus vindt dat onverdraaglijk en hij wil deze man helpen. Gooi het eruit! Al die ballast en narigheid, waardoor je het spreken hebt verleerd. Je bent altijd monddood gemaakt, zij hebben jou altijd het zwijgen opgelegd. Jouw mening wordt nooit gehoord. Of iets anders geïnterpreteerd: jij bent sprakeloos geworden, omdat je teveel hebt gezien en meegemaakt. Zoals mensen, die in een concentratiekamp hebben gezeten er daarna nooit meer over spraken. Het was té erg! Of gaat het over iemand, die geen stem meer heeft, die tot de zwijgende meerderheid behoort en denkt: ik stem niet meer mee, het helpt toch niks. Laat mij maar ongezien en ongehoord mijn leventje leiden. Val mij niet lastig met politiek of met wat ook...
Het is iemand die opgesloten zit in zichzelf, die zijn gevoelens niet kan verwoorden. ‘Gooi het er eens uit, beste man, daar zul je van opknappen’. Zo staat Jezus als therapeut bij deze zwijgende man en hij probeert hem een stem te geven, hem te laten praten. O zo moeilijk. Een heel gevecht!
En dan krijgen wij ineens te horen: ‘...en de stomme sprak’. Dat is een duizelingwekkende zin: de stomme sprak. Maar u weet: de stomme kan niet spreken. En wie spreekt kan geen stomme genoemd worden. Het is een vreemde paradox, een onmogelijke mogelijkheid, die ons hier verschijnt.
En dat is precies wat bij de verkondiging van het Koninkrijk Gods hoort: er gebeuren onverwachte en onmogelijke dingen. Wie achteraan stond krijgt een plek vooraan; wie doof was hoort ongehoorde dingen; wie blind was ziet ineens het licht; wie stom was, geen stem had, krijgt een stem en spreekt zich uit.
Laten we nu niet zeggen: ja, maar dat gebeurt toch eigenlijk nooit?! Of: was het maar waar, dan zul je eens zien, hoeveel mensen gingen geloven.
Lieve mensen, hier raken wij nu precies aan het geheim van het Koninkrijk, dat zich niet groot en sterk wil maken in de wereld, maar een andere wereld voorstelt en uitbeeldt. Het is de omgekeerde wereld, de wereld omgekeerd. Doven horen, blinden zien en stommen spreken.
De Therapeut gaat nog steeds door de wereld en hij verheft zijn stem niet op de straten en als hij uitgescholden wordt scheldt hij niet terug en als hij voor de rechter staat en ze hem uit de weg willen ruimen dan doet hij zijn mond niet open. Als een lam staat hij daar sprakeloos en stemmeloos. Lief, stom lammetje....
Kun je daar de wereld mee veroveren? Is dat de ‘gamechanger’, die toekomst heeft en alles op z’n plek zal brengen?
Het ziet er niet naar uit. Het lijkt er niet op...maar toch heeft de vroege kerk deze Therapeut de messias genoemd. Zijn manier van doen, zijn woorden en zijn daden, zijn weg en zijn kracht, die hij in al zijn zwakte ten toon spreidde, werd het begin van een gang door de wereld, die bergen verzette, mensen het licht deed zien, de oren van doven ontstopte en mensen een stem gaf.
Zalig allen, die deze en andere woorden van God horen en die bewaren in hun hart en daaruit leven!
Preek gehouden op de 2e zondag van de Veertigdagentijd (12 maart 2017) in de Oude Kerk n.a.v. Mattheüs 15: 21-28
Een grens over...
Je kunt het toeval noemen, maar ik vind het meer dan toevallig, dat ons vanmorgen dit gedeelte uit het Evangelie ‘toevalt’. Juist in een tijd, waarin in ons land het gesprek gaande is over onze nationale identiteit: wie zijn wij eigenlijk en wie willen wij zijn en wie horen erbij en wie niet? Het kan tot harde en ongenuanceerde discussies en standpunten leiden en wie een beetje de verkiezingsmachine op TV, op internet of in de kranten volgt, weet wel waar het over gaat. Mensen, die vanuit een ander land of een andere cultuur hier zijn komen wonen worden vaak nog als tweederangs burgers aangemerkt. Iemand die een andere huidskleur heeft, maar hier in Nederland is geboren, wordt soms nog gevraagd: waar kom jij vandaan? Nou, uit Utrecht zegt zij dan...
Of mensen met een andere godsdienst worden met argusogen aangekeken en argwanend gevolgd. Vroeger zaten de verschillende godsdienstige overtuigingen ieder opgeborgen in zijn of haar eigen zuil en leefde men een beetje langs elkaar heen. Ik had vroeger een rooms-katholiek buurjongetje, maar ik speelde nauwelijks met hem, want hij ging naar een andere school en hij had vriendjes van zijn eigen soort en ik ook. We leefden allemaal in een soort LAT-relatie: Living apart together. Ieder apart, maar samen vormde je wel de Nederlandse samenleving.
De verzuiling is opengebroken en functioneert niet meer en door de toestroom van allerlei culturen en etnische achtergronden is de samenleving een soort smeltkroes geworden. Soms leidt dat botsingen en uitsluitingen, maar soms ook tot onverwachte onmoetingen en vriendschappen. De nieuw ontstane situatie kun je tegemoet gaan als iets wat ons bedreigt en waar je bang van kunt worden of je kunt het tegemoet gaan als een uitdaging, een uitnodiging – met een ‘open mind’ en zonder angst hopen op iets positiefs.
Toen ik donderdagmorgen na mijn spreekuur de gerfkamer verliet haalde een man van duidelijk Noordafrikaanse afkomst zijn fiets van het slot en hij keek mij aan en ik groette hem en zijn gezicht klaarde helemaal op en luid en duidelijk zei hij: Goedemorgen, mijnheer. Ik was daar verrast over, omdat ik merkte, dat die man niet gewend was, dat hij gegroet werd. We lopen en leven vaak langs elkaar heen.
Nu lijkt het evangeliebericht van vanmorgen daar ook voet aan te geven, als wij horen, dat twee mensen, twee culturen elkaar treffen, maar eigenlijk ook langs elkaar heen willen leven.
Jezus heeft zich teruggetrokken in het gebied van Tyrus en Sidon, ten noorden van Galilea, waar hij rondgetrokken had, zieken had genezen, gesproken had over rein en onrein, over alle dingen, die de mensen bezighielden en over het Koninkrijk Gods als wenkend perspectief en dat het nabijgekomen was. En dan lijkt het wel alsof hij even afstand wil nemen. Zoals een politicus na al die debatten en verkiezingsbijeenkomsten wel eens lekker wil uitzakken op de bank en uithuilen bij zijn/haar vrouw of man. En dan zit je net lekker op de bank, gaat de telefoon of gaat de bel en staat er iemand aan de deur, die je hulp nodig heeft of je handtekening vraagt. Je staat op het punt de deur dicht te smijten...nee, nu niet! Ik zit net ff lekker uit te zakken. Kom me nu niet lastigvallen met allerlei vragen. Morgenochtend bent u de eerste. Gegroet!
Terwijl Jezus een weekje vakantie houdt in de omgeving van Tyrus en Sidon, zijn eerste buitenlandse uitstapje – die naar Egypte als baby niet meegerekend - komt een vrouw hem nalopen en naroepen, dat hij haar dochter moet genezen. Kom a.u.b. helpen, want zij is helemaal van het padje af, zij is depressief of hysterisch – wat haar mankeert weet ik niet precies, maar zij lijkt wel bezeten door een kwade macht: zij is geen baas over zichzelf, zij wórdt meer geleefd dan dat zij zelf leeft.
Jezus reageert tamelijk gereserveerd en bot op haar. Vrij vertaald zou je kunnen zeggen, dat hij haar zo antwoordt: Nee, sorry mevrouw, ik heb nu net even een weekje vakantie. Ik heb ook recht op mijn vrije tijd en bovendien hoort dit gebied niet tot mijn werkterrein, dus zoek maar ergens anders hulp. Het ga u goed!
Maar de vrouw laat zich niet afschepen en zij dringt aan. Al slaat hij de deur voor haar neus dicht, zij drukt opnieuw op de bel. “Hoorde ik u zeggen, dat het brood alleen bestemd is voor de kinderen aan tafel en niet voor de honden – dank u voor het sympathieke compliment – maar bij ons is het zo, dat de honden na de maaltijd altijd de kruimels en restjes mogen opeten”.
En Jezus gaat helemaal om. Hij is zo onder de indruk van het geloof en de vasthoudendheid van deze vrouw, dat hij op afstand haar dochter geneest.
Deze vrouw accepteert enerzijds dat er grenzen zijn, maar tegelijkertijd overschrijdt zij die ook door te onderstrepen, dat het brood bedoeld is voor iedereen: voor Joden en Palestijnen, voor Nederlanders en Marokkanen, voor Amerikanen en Mexicanen – het brood vaagt alle verschillen weg.
Nu maak ik een sprongetje naar een ander evangelie, waar in geuren en kleuren geproclameerd wordt, dat Jezus zelf het ware Brood uit de hemel is. En dat Hij gekomen is tot de zijnen, maar dat die hem niet hebben aangenomen en dat hij daardoor als een licht in de wereld is gaan schijnen.
Hij is het ware brood uit de hemel, voedsel voor alle mensen, die zoeken naar heil en bevrijding. Ook al wordt hijzelf vermalen en verpulverd, zoals wij ook juist in deze weken gedenken, Hij deelt zo zijn leven wereldwijd.
Misschien hebben ze er op de terugweg nog wel wat over doorgepraat. Het kan toch niet zo zijn, dat Gods liefde beperkt blijft tot één volk. Dan zou God een nationale God worden en op hetzelfde niveau komen met de goden van Egypte of Griekenland. Zo hebben wij God toch niet leren kennen? Hij is toch geen God van beperkingen en begrenzingen? Het lijkt wel of Jezus zelf hier ook nog over moest nadenken en pas gaandeweg ontdekte, dat God er is voor alle mensen, voor de hele wereld. God kan alleen maar God zijn, als Hij een universele God is.
Dat is een grote stap voorwaarts, voorbij alle nationale en culturele begrenzingen gaan inzien, dat niemand buitengesloten kan worden als je iets van de universele liefde van God hebt opgevangen in je hart en in je denken. God maakt geen onderscheid: iedereen is Hem even lief!
Terwijl zij zo redenerend terugliepen realiseerde Jezus zich, dat Hij een grens was overgegaan, dat hij de nationaal-Joodse grenzen had opengebroken en dat dat grote gevolgen zal hebben. Het was de eerste stap naar de wereldkerk, die weldra zal ontstaan.
In de brieven van Paulus en in de Handelingen der apostelen krijgen we daar ook een inkijkje in, hoe de eerste gemeenten worstelden met de vraag: wie horen er bij en moet men aan bepaalde voorwaarden voldoen? Moeten nieuwkomers ook besneden worden bijv. of is dat eigenlijk helemaal niet nodig? Paulus trekt de lijn, die Jezus heeft getrokken door en laat klip en klaar weten, dat er in Christus Jezus geen onderscheid meer is: iedereen hoort er bij en wie grenzen trekt miskent het messiaanse werk van Jezus, dat hij begonnen is zichtbaar te maken in dat gesprek met die vrouw uit Libanon.
Een prachtig voorbeeld van de doorwerking van dit gesprek vinden wij in de brief van Paulus aan de Efeziërs, hoofdstuk 2: 11-18 en dat gedeelte wil ik tenslotte graag even – in eigen vertaling/bewerking - voordragen:
“Bedenk wel, dat u qua afkomst allemaal heidenen en onbesnedenen bent, u was niet verbonden met Christus en u stond ver af van het burgerschap van Israël en u nam niet deel aan het verbond en de beloften die daar bij hoorden. Zo leefde u eigenlijk in een wereld zonder God en zonder hoop. Maar nu bent u, die voorheen op afstand stond, ineens dichtbij gekomen – en dat is zo gekomen dankzij Jezus Christus, door zijn dood en opstanding. Daardoor heeft Hij die twee werelden tot één gemaakt en zo heeft Hij vrede tussen die twee werelden tot stand gebracht. Vrede kwam hij verkondigen voor hen, die ver weg stonden en voor hen die dichtbij waren en door zijn Geest zijn wij allen één geworden en hebben wij allen een vrije toegang tot de Vader!”