Himmelhoch jauchzend
Overdenking op de 40e dag van Pasen (Hemelvaartsdag) 30 mei 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Lukas 24: 44-53 en Filippenzen 2: 5-11
Himmelhoch jauchzend
De hemelvaart zouden we het kroningsfeest van Christus kunnen noemen. Of de voltooiing van het Paasfeest. Toch wordt dit feest maar mondjesmaat gevierd en het is meestal maar een klein deel van de kudde die dan samenkomt om dit feest te vieren.
We hebben drie verschillende lezingen beluisterd over de hemelvaart: een liturgische hymne uit de Filippenzenbrief, het evangeliebericht van Lukas en twee vragen uit de Heid. Catechismus. Alle drie hebben een andere klankkleur en alle drie proberen iets van de betekenis van Hemelvaart te onthullen.
In de eerste en oudste lezing, die liturgische hymne, zoals ik die noemde, daarin wordt bezongen, hoe de Christusfiguur bij God vandaan is neergedaald naar de aarde, naar de mensenwereld, en daaraan heeft deelgenomen en in alles aan de mensen gelijk geworden is, hoewel Hij God was, en zichzelf heeft overgegeven, ja tot in de diepste vernedering is neergedaald. Deze hymne is een voorbeeld van de zgn. kenosis-theologie, d.w.z. dat God zichzelf a.h.w. heeft ontledigd, klein gemaakt om zo dicht mogelijk bij de mensen te zijn: onopvallend haast, onopgemerkt was Hij ons nabij in de persoon van Jezus de Christus.
Maar daarna wordt verteld van een beweging opwaarts: deze vernederde en verachte mens heeft God uitermate verhoogd en Hem de Naam boven alle namen gegeven, d.i. de Naam van God zelf. Hij heeft hem verhoogd en verheven, een toppositie gegeven. Deze vernederde en geplaagde mens mag naast God zitten. Dat is het wat wij met de Hemelvaart vieren, zo wil deze hymne ons vertellen. Wij moeten daar vooral van zingen: wij waren ‘zum Tode betrübt’ toen wij Hem aanschouwden in zijn vernedering, maar nu zijn wij in een stemming gekomen van ‘Himmelhoch jauchzend’.
Dan is er het evangelieverhaal, een vertelling, waarin verhaald wordt hoe het in zijn werk ging, hoe Jezus werd opgeheven en al zegenend afscheid nam van zijn leerlingen. Lukas maakt ons misschien wel deelgenoot van een bijzondere ervaring, maar het is vooral bedoeld als een afsluiting van een periode. De tijd breekt aan, dat de volgelingen van Jezus zijn nabijheid moeten ontberen. Hij is hier niet meer, niet meer op deze aarde. Zoals wij ook kunnen zeggen van mensen, die ons ontvallen zijn: zij zijn niet meer op aarde, zij zijn in de hemel, bij God geborgen. En van Jezus wordt dat ook gezegd, zoals van vele anderen voor en na Hem: van Henoch en Mozes, van Elia en Jesaja, van Stephanus en vele anderen: zij zijn weggenomen en opgenomen. Zij leven bij God, in de gloria!
Van de hymne gingen we naar de vertelling en tenslotte komen we uit bij de catechetische doordenking. Er wordt een soort dogmatisch extract geformuleerd. Wat is het eigenlijk, die hemelvaart en waar is het goed voor, wat hebben wij er aan?
Een catechismus is een leerboekje, dus hoeven wij ons niet te verwonderen over de methode, al is die in onze tijd niet meer zo gangbaar. In een vraag en antwoord-spel wordt nagegaan wat de inhoud en betekenis van het christelijk geloof is. O.a. wordt aan de hand van de 12 geloofsartikelen de hoofdlijnen van het geloof uitgetekend en dan komt ook de hemelvaart ter sprake, omdat wij geloven in Jezus Christus, geboren uit de maagd Maria, die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven (zum Tode betrübt), nedergedaald ter helle, ten derde dage wederom opgestaan van de doden, opgevaren ten hemel, zittend aan de rechterhand van God, de Vader, (Himmelhoch jauchzend), vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
Over dat laatste gedeelte gaat het dan in de twee vragen, die wij vanmorgen even hoorden voorlezen.
We gaan dat nu niet uitvoerig bespreken en becommentariëren – er zijn kritische opmerkingen te plaatsen bij het in onze ogen verouderde wereldbeeld en de naïef-historische en ruimtelijke voorstelling van zaken, maar ook kunnen we een positieve opmerking plaatsen bij de zin van zo’n laatste vraag: welk nut heeft de Hemelvaart voor ons? Wat is de relevantie ervan voor ons?
En dan komt het er eigenlijk op neer, dat er sprake is van een verbondenheid tussen hemel en aarde. Twee gescheiden werelden, die van God en die van de mensen, die vormen voortaan een eenheid. Er is eigenlijk geen afstand meer, ruimtelijk niet, maar vooral spiritueel niet. God en mens zijn elkaar zo dicht genaderd, dat de mens Jezus Christus naast God zit, ja, zo zou ik bijna willen zeggen, bij God op schoot zit. Er is sprake van een zekere intimiteit en ook van een identificatie: die twee zijn eigenlijk één, je kunt ze niet meer uit elkaar houden.
De hemelvaart betekent dus het e.e.a. voor ons, zoals de Catechismus uit de doeken doet, maar het betekent vooral ook veel voor God. Hij is veranderd, sinds Jezus naast Hem zit, zouden we misschien kunnen zeggen.
Tenslotte wil ik u deelgenoot maken van een droom van Jozef, zoals die beschreven wordt door de Duitse romanschrijver Thomas Mann in zijn boek ‘Jozef en zijn broers’*. Iedereen kent Jozef’s dromen over de zon, maan en sterren en over de buigende korenschoven, maar in deze roman fantaseert Mann, dat Jozef ook nog een andere droom droomt, die hij aan zijn broertje Benjamin vertelt. En die gaat zo: Jozef is in een diepe slaap en ineens nadert een enorme roofvogel, die hem met zijn klauwen bij zijn middel grijpt en hem omhoog tilt…en steeds hoger en hoger, totdat hij de wereld als een broodmandje ziet. “Waarheen en hoe hoog breng je me?”, vroeg Jozef en de adelaar antwoordde: “Uitbundig hoog, naar de hoogste hoogte van het wereldnoorden, ik moet jou brengen naar de zevende hemel, de schatkamer van het leven, naar de hoogste zaal in het midden van het grote paleis. Daar staat de wagen en de zetel van de Heer, die je voortaan dagelijks zult moeten dienen. Je zult voor hem staan en je mag de zalen van de zevende hemel openen en sluiten. Toen hoorde ik er Eén spreken, zo vervolgt Jozef, die tegen mij zei: Mensenkind, ga staan op je voeten. Voortaan zul je staan voor mijn zetel als metatron (aartsengel) en knaap van God. Je zult tot bevelhebber worden aangesteld over alle heerscharen, want de Heer beziet je met welgevallen.
En de Heer zei: Op deze hier leg ik mijn hand, ik zegen hem met 365.000 zegeningen en ik maak hem groot en verheven. Ik maak voor hem een zetel als de mijne, bekleed met louter glans, licht, schoonheid en heerlijkheid. Die zet ik aan de ingang van de zevende hemel en daar doe ik hem plaatsnemen. Met een zware krans kroon ik zijn hoofd en ik verleen hem de hoogheid, de pracht en glans van mijn troon. En het spijt mij alleen, zo zei de Allerhoogste, dat ik zijn zetel niet groter kan maken dan de mijne en zijn heerlijkheid niet groter dan de mijne, want die zijn oneindig groot. Zijn naam echter zal zijn: De kleine God!
Hier eindigt de droom van Jozef, zoals die gezogen is uit de duim van Thomas Mann, maar wat daarin dan aan Jozef wordt toegedicht dat is precies wat wij belijden van Jezus de Christus op de dag van de hemelvaart: vandaag en alle dagen van ons leven!
- Thomas Mann, Joseph und seine Brüder (1933-1943). Ned. vertaling: Jozef en zijn broers (Amsterdam 2014), pp. 346-353.
Een blikopener
Preek gehouden in de Grote of Mariakerk op de 7e zondag van Pasen (Wezenzondag) 28 mei 2017 in een dienst van Schrift en Tafel n.a.v. Openbaring 4 en 1 Petrus 4: 7-11
Een blikopener
De zondag tussen hemelvaart en Pinksteren is de zondag, waarop wij ons afvragen: hoe gaat het nu verder? En waar loopt het op uit? Jezus, onze grote leermeester en voorganger is niet meer bij ons en wij vragen ons af: kunnen wij wel alleen verder of worden we toch niet alleen gelaten?
De beide lezingen van vanmorgen geven ons wel een bepaalde blikrichting: een blikrichting vooruit en een blikrichting omhoog.
Petrus heeft het erover, dat het einde van alle dingen nabij is. Het lijkt wel of hij wil zeggen, dat er niet veel tijd meer is. Maar ik denk, dat hij toch op iets anders doelt, namelijk dat alles tot zijn bestemming zal komen. Het is eerder een hoopvolle dan een pessimistische gedachte. Hij gelooft dat er met de komst van Jezus Christus in de wereld en zijn heengaan naar de Vader een nieuwe fase in de geschiedenis is ingetreden. Dat de geschiedenis meer en meer tot haar bestemming en voltooiing komt – niet het einde van de geschiedenis, dat alles is afgelopen, einde verhaal – nee, zo niet, maar eerder: de geschiedenis gaat steeds meer in de richting van haar bestemming, waartoe alles bedacht en bedoeld is. Dat is ook weer niet hetzelfde als het optimistische vooruitgangsgeloof dat je bij wetenschappers en utopisten tegenkomt, maar het is een basisvertrouwen, dat de mensheid meer en meer gelijkvormig zal worden aan de Mensenzoon en dat de humaniteit het zal winnen van de barbarij.
Dat is misschien niet meteen waarneembaar en van tijd tot tijd kan ons de moed in de schoenen zinken, want er lijkt helemaal geen sprake te zijn van vooruitgang in medemenselijkheid, barmhartigheid, vrede en gerechtigheid, maar wacht even... er is vanmorgen nog iemand bij ons langsgekomen en dat is de ziener Johannes. Dat is ook echt iemand, die de gemeente een hart onder de riem wil steken. Hij is een visionair, hij ziet meer dan wij zien. Hij schildert ons taferelen voor ogen, waar we op het eerste gezicht niet zoveel raad mee weten. Het is allemaal wonderlijk en bizar ook soms – en je hoeft echt niet alles te begrijpen om toch onder de indruk te raken van zijn visie.
Dat vierde hoofdstuk lijkt wel een schilderij van Chagall of van Dali, waar mensen zomaar door de lucht kunnen vliegen of figuren als vreemde wezens zich aan je voordoen en je denkt: wat is dit? Bij dat soort schilderijen moet je niet teveel uitleg krijgen, maar je moet het op je laten inwerken. Uitleg verknalt het geheimenis van zo’n schilderstuk, precies zoals je ook nooit een goeie grap moet uitleggen. Dan bederf je alles. Dat geldt eigenlijk ook voor de Openbaring. Laat dat als een overweldigend visioen op ons afkomen – laten we proberen te begrijpen wat Johannes ziet en ons laat zien en laten we daar onbevangen en als kinderen naar kijken en laat het ons blij maken.
Want dat is wel een grondlijn, die we even moeten vasthouden: de Openbaring van Johannes is een troostboekje voor de kleine en vervolgde gemeente van Christus. Hij hoort en ziet, dat de mensen moedeloos en bang worden, angstig voor de toekomst, wat gaat er allemaal op ons afkomen in deze donkere tijden van aanslagen en vervolgingen? Zijn wij ons leven nog wel zeker, kunnen we de toekomst wel tegemoet gaan en wat zal die ons brengen?
En dan zegt Johannes: je moet verder kijken, dieper of hoger, hoe je het ook maar zegt: inderdaad lijkt alles op slot te zitten en loop je met je hoofd tegen dichte deuren op, maar ik heb even – heel even maar – een geopende deur gezien en ik kon even achter de schermen kijken. Ik zag heel even alles anders, alsof alles al tot zijn bestemming was gekomen. Ik zag a.h.w. het einddoel van alles, waar alles op zal uitlopen. En wat ik vooral zag, zegt Johannes, dat is, dat ik een troon zag. Met Iemand daarop, die blijkbaar de touwtjes in handen heeft.
Nou ja, dat moeten we niet letterlijk nemen, natuurlijk, alsof wij en het wereldgebeuren zich ontrolt als een marionettenspel. Nee, maar Johannes denkt er geen minuut over na, denk ik, hoe die troon effectief is op de wereld, maar hij wil een perspectief bieden, hoop en moed: niet de keizer in Rome of de haardos in Washington of de onzichtbare krachten van de economie hebben het laatste woord, maar Hij die op de troon zetelt in de hemel. Ik weet wel, dat dat beeld ook weer vatbaar is voor allerlei misverstanden, maar laten we de kerngedachte proberen te treffen door tegen elkaar te zeggen: er is een Godsregering, die zich hoe dan ook voltrekt, ook al zien we er misschien niks van en doet die zich voor onder de schijn van het tegendeel.
Want die regering geschiedt op de wijze van het Lam, waarover in het volgende hoofdstuk gesproken wordt. De kracht van God wordt in zwakheid volbracht, niet pompeus en met vaandels en militair geweld, maar nederig en klein, dwaas en onaanzienlijk. Het koningschap van God doet zich daar voor, waar mensen naar elkaar omzien en opkomen voor de zwakke en de kansloze. En dat is ook precies waartoe Petrus zijn gemeente oproept: wees nuchter! Laat je niet gek maken door alle verwikkelingen in de wereld, maar blijf bij wat je is toevertrouwd en leef in de voetsporen van Jezus Messias: houdt voor alle dingen de liefde tot elkander innig en weest gastvrij zonder morren en dient elkaar en deelt met elkaar het brood en de wijn en ontvangt het als een voorproefje van het Koninkrijk, dat midden onder u is en dat ook komt!