Logo dsCH 

smallbanner 2

Hier kunt u mijn weblog lezen
Hier publiceer ik mijn recente preken: reacties zijn altijd welkom! Zo kan deze weblog de functie van een voor- en nagesprek krijgen.
Als je wilt reageren op 'tekst en inhoud' van mijn weblog, klik dan op de titel van het betreffende artikel. Dan verschijnt een nieuwe pagina, waarop de optie "Reageer als eerste" staat vermeld.

line

maandag, 05 augustus 2019 09:06

Jozef en zijn broers

Geschreven door 
Beoordeel dit item
(0 stemmen)

Themadienst over “Jozef en zijn broers” van Thomas Mann in de middagdienst van de Protestantse Gemeente te Heusden op 4 augustus 2019 n.a.v. Genesis 40.

 

Jozef als droomuitlegger

 

Vanmiddag wil ik graag samen met u stilstaan bij het bekende en mooie verhaal van Jozef. Ik kwam daar op, omdat ik tijdens mijn vakantie de prachtige roman van Thomas Mann hierover in Ned. vertaling herlezen heb. Na een inleiding over de plaats van dit verhaal in Genesis en in de canon van de Schrift wil ik na een orgelmuziek-intermezzo een fragment uit die roman voorlezen.

Wij luisteren nu naar de brontekst uit Genesis 39/40, gelezen door de lector.

 

De plaats en betekenis van het Jozefverhaal in Genesis en in het geheel van de Schrift

Het Jozefverhaal is een veelkleurig en veelbetekenend verhaal. Het laatste gedeelte van het boek Genesis wordt er in ruime mate door in beslag genomen. Als een novelle ontrolt het verhaal zich in de richting van de ontknoping, die meteen het einde uitmaakt van het boek Genesis en tegelijk de opmaat vormt naar het boek Exodus.

Het is merkwaardig en vreemd op te merken, dat het boek Genesis zo kosmisch en globaal begint door de schepping van de hemel en de aarde als een grootse ouverture voorop te plaatsen om de geschiedenis van de mensheid een aanvang te laten nemen – en dat we dan aan het einde van het boek terecht zijn gekomen in een familiedrama, dat uiteindelijk toch een lach en een traan weet te ontlokken en dat zo het begin van Israël in de grondverf wordt gezet, dat zich echter bevindt op vreemde bodem, ver van huis. Of ze daar ooit zullen wegkomen is het thema geworden van het boekje Exodus, zoals u weet.

Maar vanmiddag willen we het hebben over de novelle of de strekenroman van Jozef en zijn broers. En hiermee refereer ik meteen aan de titel van die zeer lijvige roman van Thomas Mann, getiteld ‘Joseph und seine Brüder’, dat in vier delen verschenen is in de jaren 1922-1943 en dat enkele jaren geleden ook in het Nederlands vertaald is onder de titel ‘Jozef en zijn broers’.

Het boek heeft me altijd gefascineerd en geïntrigeerd. Ik heb er voor het eerst mee kennis gemaakt tijdens mijn verblijf in het seminarie als deel van de opleiding tot predikant, waar een van de docenten ons bijeenriep om samen stukken uit ‘Joseph und seine Brüder’ te lezen en te duiden. In de pastorie, hier in de Pelsestraat, heb ik die roman toen helemaal gelezen en het liet een diepe indruk op mij na.

Onlangs heb ik de Nederlandse vertaling nog eens uitgelezen en mijn bewondering voor dit enorme werk, voor deze schitterende roman, is alleen nog maar toegenomen.

Het verhaal van Jozef en zijn broers mag ik hier bekend veronderstellen – ik hoef niet te vertellen, dat Jozef de eerstgeborene was van de meest door Jacob geliefde echtgenote: Rachel. Jacob had eerst al een aantal zonen verwekt bij Lea, van wie Ruben de eerstgeborene was – bovendien hield Jacob er ook nog twee bijvrouwen op na, dus dan is het geen wonder, dat je al snel tot een twaalftal kunt komen.

Maar in de hele geschiedenis speelt mee de vraag: wie zal de zegen van Jacob ontvangen en wie mag als ‘stamvader’ gelden. Het ligt voor de hand, dat dat de oudste zal zijn, Ruben dus. Maar Ruben kwam voor Jacob niet meer in aanmerking, omdat hij had ‘geschertst’ met één van Jacobs bijvrouwen en zo zijn eerstgeboorterecht verspeeld had.

Jacob had al veel langer zijn zinnen er op gezet om Jozef als zegendrager te kiezen, want hij was de eerstgeborene van zijn meest geliefde echtgenote. Dat hij hem op een goede of kwade dag ook Rachels trouwgewaad toevertrouwde, de zgn ‘veelvervige rok’, heeft daar alles mee te maken. Deze voortrekkerij, zoals het door de broers werd gezien en ook het tot vervelens toe vertellen van zijn dromerijen vormden de aanleiding tot de uiteindelijke verwijdering.

Jozef belandde in de put en daarna kwam hij in Egypte terecht en Jacob kreeg zijn geliefde gewaad met bloed besmeerd thuis bezorgd met het verhaal, dat Jozef door een wild beest was verscheurd. Voor de vader was de zoon dood, maar Jozef leefde voort in de onderwereld, zoals Egypte wel genoemd kan worden.

Jozef maakt in Egypte een hele ontwikkeling door, hij stijgt op de sociale ladder en staat in hoog aanzien, maar dan valt hij a.h.w. opnieuw in de put – maar ook deze put-tijd vormt de opmaat tot iets nieuws: hij mag verschijnen aan het hof van de farao om diens dromen te komen uitleggen.

Het is indrukwekkend om te zien, hoe Thomas Mann deze ontwikkelingsgang van Jozef beschrijft als een soort messiaanse weg. Zoals Jezus de weg van de vernedering, smaad en doodsangst is gegaan om daarna op te stijgen tot ongekende hoogten, ja tot bij God, zelfs aan diens rechterhand mag zitten, zo vergaat het ook Jozef.

En hij is daar niet zozeer voor zichzelf, het gaat niet om zijn bliksemcarrière, maar het gaat om zijn dienst aan de mensheid: hij is er voor de anderen, de wereld ten goede. Als er overal op de wereld honger begint te komen dan is daar de graanschuur Egypte en de distributeur Jozef, die uitdeelt van wat in de vette jaren was gespaard, zoals hij de dromen van de farao had geduid.

Hij is de Voorziener, zoals Thomas Mann Jozef graag noemt: hij voorziet in de behoeften van velen, maar hij ziet ook vooruit – en uiteindelijk zou het zover komen, dat zijn broers zouden komen en tenslotte ook zijn jongste broertje en bovenal zijn vader.

Jozef maakt zichzelf niet meteen bekend, maar hij laat zijn broers behoorlijk in de piepzak zitten: zij worden voor spionnen en voor dieven uitgemaakt, maar uiteindelijk is er dan toch sprake van een soort happy end, wanneer Jozef zich aan zijn broers bekend maakt.

Het is een verhaal zonder veel vrome fratsen en invullingen: God wordt nergens sprekend of handelend ingevoerd. Het verhaal ontrolt zich a.h.w. vanzelf en toch, een goede verstaander heeft in de gaten, dat er iets bijzonders gaande is. Is God zelf niet de grote Voorziener, is Hij het niet, die alles zo leidt en stuurt – onopgemerkt, zonder dwang of aanwijzing – dat er toch uiteindelijk iets moois tot stand komt? Jozef heeft een volk in leven gehouden. Levensvorst kun je hem wel noemen en zo is ook dit een messiaans kenmerk van de Jozeffiguur te noemen.

Kijk, Thomas Mann schreef deze roman precies in de tijd, dat in Duitsland het antisemitisme hoogtij vierde en de Joden werden gezien als de oorzaak van alle ellende in Duitsland en in de wereld. Deze roman wil a.h.w. het tegendeel laten zien: Jozef heeft de wereld het leven gegeven: hij is de messias ‘avant la lettre’!

In de vorm van een belijdenis en als een soort samenvatting van al het voorafgaande komt de naam van God uiteindelijk toch ter sprake, als Jozef tegen zijn broers zegt: “Wat jullie ten kwade hebben gedacht heeft God ten goede gedacht” – en dat is ook het moment van vergeving en verzoening. Er hoeft geen bloed te vloeien, er is geen sprake van wraak of genoegdoening: gewoon, de nieuwe situatie, dat waar het op uitgelopen was, het niet-bedoelde en niet-beoogde, dat vormde de grond van de verzoening.

En zo aten en dronken zij tot in de late uurtjes en zij lieten alles nog eens de revue passeren en Jozef zei: dit brood en deze wijn zijn veelbetekenend en telkens wanneer mensen brood en wijn delen zullen zij ook aan deze maaltijd terugdenken, een maaltijd van vergeving en verzoening, van toekomst en hoop!

 

Orgel: Zo vriendelijk en veilig als het licht (LB 221)

 

Fragment uit de roman “Jozef en zijn broers” van Thomas Mann

Ik ga nu een fragment voorlezen uit ‘Jozef en zijn broers’, dat op een speelse en messiaanse manier het verhaal van de schenker en de bakker en hun dromen verhaalt. Jozef is in de gevangenis in Egypte opgeklommen tot een soort cipier en daar ontmoet hij de beide heren. Iedere morgen komt Jozef bij hen langs en vraagt of ze goed geslapen hebben en hij ziet al aan hun gezicht, dat er iets bijzonders aan de hand is. En ik citeer nu:

Zij hadden die nacht gedroomd, allebei tegelijk, ieder zijn eigen droom. Het waren heel erg levendige en sprekende dromen geweest, hoogst indringend, onvergetelijk, dromen die in hun ziel een bijzondere nasmaak hadden achtergelaten, diepzinnige dromen die het teken ‘begrijp me goed’ op het voorhoofd droegen en bijna om uitleg schreeuwden. Thuis hadden ze allebei eigen droomuitleggers gehad, echte deskundigen, doorkneed in alle soorten nachtelijke wangedrochten…maar nu en hier? Hier hadden ze gedroomd, ieder zijn eigen, bijzondere, opvallend echte en eigenaardige gekruide droom, waar ze helemaal vol van waren, terwijl er in dit vervloekte gat niemand was die de droom voor hen duiden kon, niemand die hun van dienst kon zijn, zoals zij gewend waren. Dat was een vreselijk gemis, veel moeilijker te dragen dan het ontbreken van dons, gebraden gans en de vogeljacht, dat hun liet voelen tot welk ondraaglijk miserabele positie hun leven was ineengeschrompeld.

Jozef hoorde hen aan en trok de lippen een beetje op.

Heren, zei hij, als het u voorlopig kan troosten dat er iemand is die met uw verdriet meevoelt, dan vindt u in mij zo iemand. Maar misschien kan ook het gemis dat u zo neerslachtig maakt uit de weg worden geruimd. Ik ben aangesteld als uw dienaar en oppasser en ben zo te zeggen voor alles beschikbaar, dus waarom niet voor dromen? Ik ben niet helemaal onbedreven op dit gebied en kan me op een zekere vertrouwdheid met dromen beroemen, dat moet u mij niet euvel duiden; wat ik zeg is juist: in mijn familie werd altijd al veel en aanstekelijk gedroomd. Mijn vader, de kuddekoning, heeft op een bepaalde plek op reis een eersteklasdroom gehad, die zijn gehele persoonlijkheid voor altijd met waardigheid heeft gekleurd. Ikzelf heb in mijn vorige leven zoveel met dromen van doen gehad dat ik bij mijn broers zelfs een bijnaam had die goedaardig op die eigenschap zinspeelde.

Vertelt u mij gerust uw droom en ik zal proberen die voor u te duiden.

Ja, alles goed en wel, zeiden ze. Je bent een vriendelijke jongeman en je kunt als je het over dromen hebt, met je aardige, ja mooie ogen zo wazig in de verte kijken, dat we bijna zouden gaan geloven, dat je ons kon helpen, maar dat neemt niet weg, dat het toch twee heel verschillende dingen zijn: dromen en dromen uitleggen!

Zeg dat niet, antwoordde Jozef. Zeg dat niet zomaar! Dromen zou wel eens een groot rond geheel kunnen zijn, waarin droom en droomuitleg bij elkaar horen. In aanleg en van nature is iedereen eigenlijk uitlegger van zijn eigen dromen. Zal ik u eens het geheim van dromen verklappen: de uitleg gaat aan de droom vooraf; wat we dromen komt uit de interpretatie ervan voort. Want hoe zou het anders kunnen dat de mensen het heel goed weten , wanneer de uitlegger hun een verkeerde betekenis geeft en roepen: Scheer je weg, stumper! Ik wil een andere uitlegger die me de waarheid vertelt!

‘De mijne krijg je niet te horen’, zei de opperbakker. Ik ben beter gewend en zoals met alles hier zie ik er liever van af dan jou als uitlegger te accepteren, Het is jouw vak niet!

‘Ik wil de mijne wel vertellen’, zei de schenker. ‘Let op, jongeman, luister en duid. Mijn droom was bijzonder levendig en duidelijk – en je weet hoe zo’n droom ineen kan schrompelen als je hem vertelt en nog slechts mummie en dor omhulsel is van wat hij was toen je hem droomde en de droom nog groen was, in bloei stond en vruchten droeg als de wijnstok die in deze droom voor me stond. Je merkt, ik ben al midden in het verhaal. Het was alsof ik met farao in zijn wijngaard was…en voor mij stond een wijnstok met drie ranken…en ik plukte de druiven met mijn rechterhand, want in mijn linkerhand had ik farao’s beker, die halfvol koel water was. Heel voorzichtig perste ik daar de druiven uit. Toen reikte ik farao de beker aan. En dat was alles!, besloot hij zachtjes, teleurgesteld over zijn woorden.

‘Dat is niet gering’, antwoordde Jozef…en dit is de uitleg, sprak Jozef: de drie ranken, dat zijn drie dagen. Over drie dagen zult u het water des levens ontvangen en farao zal uw hoofd oprichten en de schandnaam van u wegnemen, zodat u weer net als voorheen ‘rechtvaardig in Thebe’ zult heten. En u zult uw ambt weer opnemen en farao op de oude manier de beker reiken, zoals in de tijd dat u zijn schenker was. Dat is alles!’

 

‘Voortreffelijk’, riep de dikke man. Dat is een aardige, voortreffelijke, voorbeeldige uitleg. Dank je wel, lieveling, mijn welgemeende dank! En hij ging zitten en huilde van vreugde.

 

Toen begon Jozef te zeggen tegen de schenker, dat hij in de gevangenis wel erg met zichzelf begaan was geweest en nooit aandacht had gehad voor Jozef, die ook ten onrechte in het gevang zat. Daarom zei Jozef nu tegen hem: Denk aan mij als u weer in de heerlijkheid van uw ambt bent hersteld! Noem bij farao mijn naam en wijs hem erop, dat ik hier zit omdat de feiten helemaal verdraaid zijn en vraag hem mij genadig uit het tuchthuis te halen.

Dan moet de bakker natuurlijk ook nog met zijn droom op de proppen komen. Omslachtig en onsamenhangend doet hij zijn verhaal en dan zegt Jozef: Wilt u de uitleg horen?

Zoals je wilt, antwoordde de bakker.

Drie manden, zei Jozef, dat zijn drie dagen. Over drie dagen zal farao u uit dit huis halen en hij zal uw hoofd oprichten door u vast te binden aan een paal met een dwarsbalk die daar is neergezet en de vogelen des hemels zullen uw vlees eten. Dat is helaas alles.

Wat zeg je me nou? riep de bakker. Hij ging zitten en verborg zijn gezicht in zijn handen. Tussen zijn vingers met de ringen sprongen tranen tevoorschijn.

 

Maar Jozef troostte hem. Niet zo huilen, doorluchtige bakkersgrootheid, u moet ook niet teveel vreugdetranen vergieten. Draag met waardigheid uw lot. Het is nu eenmaal zoals het is, zoals u bent en zoals u zal geschieden. Het is net als met de wereld, ook die wentelt rond en ook die heeft een boven en een onder, een goede en een kwade kant en samen vormen zij één geheel.

Aan de tranen die u beiden vergiet kunt u zien dat de verschillen tussen u beiden helemaal niet zo groot zijn. U, Eminente Prositroeper, wees niet hoogmoedig, want het lijkt maar zo dat u goed bent. Als u het mij vraagt, bent u onschuldig, omdat niemand met die slechte plannen naar u is toegekomen. U bent een kletskous en niemand vertrouwde u en daarom was u van het kwaad niet op de hoogte. U zult ook niet meer aan mij denken, als u uw vroeger aanzien weer terug hebt, ook al hebt u het beloofd, dat zeg ik nu maar vast.

En u, meesterbakker, wanhoop niet! Ik denk dat u zich bij het kwaad hebt aangesloten, omdat u dat honorabel vind en dacht dat het het goede was. Dat kan gebeuren. Kijk, u behoort aan de god als hij beneden is en uw vriend behoort aan de god als hij boven is. Maar u behoort beiden aan de god (d.i. de zon) en het oprichten van een hoofd is het oprichten van een hoofd, ook al is het aan het kruis en de dwarsbalk van Osiris.

Aldus Jacobs zoon tegen de heren. Drie dagen nadat hij hun dromen had geduid werden zij uit de gevangenis gehaald en beiden werd het hoofd opgericht, de schenker in ere, de bakker in schande, want hij werd aan het hout genageld. Maar de schenker vergat Jozef helemaal, want hij wilde niet meer aan de gevangenis en dus ook niet meer aan Jozef denken.

 

Lees 1609 keer

Gerelateerde items (op tag)