Preek gehouden op de 2e zondag van Pasen 28 april 2019 (Beloken Pasen of Quasimodo geniti – Als pasgeboren kinderen) in de St. Catharinakerk van de Protestantse Gemeente te Heusden n.a.v. Johannes 20: 24-31
Thomas ongelovig?
Ongelovige Thomassen kom ik in allerlei vormen en maten regelmatig tegen. De eerste, die ik elke dag zie, staat in mijn voortuin. Een klein beukenhaagje, dat zijn blad van de herfst nog vasthoudt, hoewel het al lente is en de nieuwe groene blaadjes zich al zichtbaar ontwikkelen. Deze beukenhaag gelooft niet, dat het lente is geworden. Hij denkt, dat het nog steeds herfst is. Hij houdt vast aan wat hij heeft en durft zich niet gewonnen te geven aan de nieuwe toekomst. Hij zit vol ongeloof, maar de lente zal uiteindelijk de doorslag geven en de herfstblaadjes zullen wegdwarrelen op de lentebries. Zo’n beukenhaag heet niet voor niets een ‘ongelovige Thomas’…
Dan kom je heel veel ongelovige Thomassen tegen in de politiek en in de wereld van de economie en de financiën, in de wereld van de energie en de duurzaamheid. Veel mensen geloven, dat het niet zo’n vaart zal lopen met de klimaatverandering of dat de wereldvrede bedreigd wordt. Zij wantrouwen de studies en de rapporten en halen hun schouders op. Na ons de zondvloed, denken ze dan en ze gaan over tot de orde van de dag en zetten hun leventje voort, zoals ze altijd deden.
Dat we op de drempel staan van een periode van enorme transities op de terreinen van economie, voedsel, transport, geldverkeer – dat geloven veel mensen niet. Zij denken, dat alles blijft, zoals het is, maar ik hoorde iemand onlangs zeggen, dat de veranderingen, die in de komende 20 jaar zullen voorkomen groter en ingrijpender zullen zijn dan die van de laatste 300 jaar bij elkaar. Thomassen geloven dat niet…
In de wereld van de kerk en het geloof komen ook heel veel Thomassen voor. Een jaar of 20 geleden werden zelfs aparte diensten voor en met hen georganiseerd, de zgn. Thomas Celebrations (of: - vieringen), die bedoeld waren om mensen, die het allemaal niet zo zeker meer wisten of wat waren afgedwaald van de kerk en haar rituelen een warm welkom te heten. Iedereen kon aanschuiven en als je je twijfels had dan kon je die gewoon uiten.
Dan liep ik jaren geleden elke dag een rondje met Thomas; zo heette onze hond. Hij kon eigenlijk niet anders dan een ‘ongelovige Thomas’ zijn, want al het menselijke was hem vreemd. Toch wist hij op den duur, wanneer het zondag was, want dan liet ik hem op een later tijdstip uit en wachtte hij geduldig tot zijn baasje zijn dienst had gedaan. Maar dit zondagsbesef had geen religieuze achtergrond, zodat ik hem, ondanks dat, toch een ‘ongelovige Thomas’ kon blijven noemen zonder dat hij zich daar overigens door beledigd voelde.
Zijn er nog meer ‘ongelovige Thomassen’? Nou, de man over wie het vanmorgen in het evangelie gaat, is toch in zekere zin een oude bekende, nietwaar? Het is iemand, die zekerheid wil hebben, die zich niet laat afschepen door mooie praatjes. ‘Hard evidence’, daar gaat het om. Je kunt toch niet alles zomaar voor zoete koek aannemen?
Ik wil ‘hard bewijs’, ik wil zeker weten, ik wil mijn vinger er achter krijgen, hoe het nu precies zit met die Jezus en zijn opstanding. Ik wil het kunnen verifiëren, zodat het helder en duidelijk is voor mij. Ik wil niet afgaan op loze praatjes en doorgegeven berichten.
Het is opvallend, dat Thomas zo vaak het woordje ‘ik’ gebruikt. Hij presenteert zich als de autonome, ‘self-centered’ mens, die zich buiten de kring van de leerlingen van Jezus heeft begeven – hij was er niet bij, die eerste keer: hij had zijn tijd verslapen of hij had er toch sowieso geen fiducie meer in – en nu, nu hij hun verhalen hoort, nu komt hij met zijn voorwaarden. OK, ik wil eventueel best geloven, maar alleen als ik Hem kan aanraken en voelen.
‘Ik’…ik bepaal, hoe en wanneer ik zal gaan geloven. Als aan al mijn voorwaarden is voldaan dan zal ik zeker ook gaan geloven.
Ik herken dat wel. Bij anderen, bij mijzelf. Hoe vaak hoor ik mensen niet zeggen, dat ze best zouden willen geloven, als God maar meer van zich liet horen of als de wereld niet zo’n puinhoop was of als wetenschappelijk was bewezen, dat de Bijbel historisch van a tot z klopt of als ik een stem in mijn hart hoorde, die zei, dat ik een kind van God ben of als ik plotseling van mijn ziekte zou genezen zijn of als ik zeker wist dat God bestond….ja, dan….
Thomas is niet een vreemde, verre figuur, maar hij zit in ieder van ons. Het aardige is, dat hij Thomas Didimus genoemd wordt. Dat kan ‘de twijfelaar’ betekenen, maar ook ‘tweeling’. Voortdurend op twee gedachten hinken. Zowel in ‘tweeling’ als in het woord ‘twijfel’ zit het woord ‘twee’ verstopt. Steeds maar afwegen, het ene of het andere, wat is waar, wat is niet waar, wat is zeker en wat niet?
Geloof is altijd vermengd met twijfel. Als je eerst wilt zien en dan geloven dan is het geen geloven meer, maar ‘aanschouwen’. De Hebreeënbrief-schrijver probeerde ‘geloof’ ook al onder woorden te brengen en hij schreef zoiets als, dat het geloof het bewijs is van de dingen die men niet ziet. In ‘geloven’ zit altijd iets van een ‘waagstuk’, een overgave, een ergens door gegrepen zijn en er niet van kunnen loskomen, op hoop van zegen. “Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp”.
Thomas is mijn tweelingbroer. Hij lijkt sprekend op mij en ik op hem: twee druppels water.
Na acht dagen gaat geloof over in aanschouwen. Dan verschijnt de Heer aan Thomas en mag hij voelen en wordt zijn tasten een zeker weten. Ja, Hij is het, mijn Heer en mijn God!
De acht staat voor de eeuwigheid. Het is 7 + 1, d.w.z. de aardse tijd overtroffen.
In de wiskunde is ook niet voor niets de liggende 8 het symbool voor ‘oneindigheid’. De twijfel en de onzekerheid voorbij, geloven dat is overgegaan in aanschouwen.
Geloven is zien wat je nog niet ziet. Het is uitgaan van wat nog moet komen. Het is je laten meeslepen door de lijdende en opgestane Heer, die zelfs in zijn verheerlijkte gedaante zijn wonden met zich meedraagt. Alles gaat voorbij, maar niets gaat verloren.
Er is onlangs een mooi boek verschenen van de Tsjechische priester Tomas Halik, dat als titel heeft “Raak de wonden aan”. Het gaat over de wonden van Jezus, die hij opliep in het aardse bestaan en die hij meenam in zijn verheerlijkte bestaan. Alles draagt de tekenen van het lijden van Jezus, zegt Halik en wij zullen de wonden moeten aanraken om God werkelijk te kunnen ontmoeten. Wij denken bij God aan het volmaakte en het harmonieuze en het perfecte, maar Thomas ontdekte God in de wonden van de verheerlijkte Christus. Hij komt dan tot de meest uitgesproken belijdenis, wanneer hij zegt: mijn Heer en mijn God…of beter: mijn Heer, ja, mijn God! Om God te ontmoeten moet je niet wegvluchten van de wonden van deze wereld, maar er a.h.w. diep op in gaan. Je moet ze a.h.w. met de handen tasten, je vinger er achter krijgen en in de gewonde en gehavende medemens de presentie van de Christus zien en ervaren. Wat je aan een van mijn minste broeders of zusters hebt gedaan heb je aan Mij gedaan, zal de Mensenzoon zeggen.
Of Thomas daadwerkelijk zo handtastelijk is geworden is voor mij nog een vraag. De schilder Hendrik ter Bruggen uit de 17e eeuw dacht van wel. Het lijkt wel op de werkwijze in een laboratorium, pen en papier erbij en de bril er bij op: goed kijken en voelen, handen en vingers in de aanslag, want je vergist je zo maar.
Ik denk eerder, dat Thomas zo overweldigd was door de verschijning van de Heer en zo verrast was door de uitnodiging van de Opgestane Heer om zijn proefondervindelijk bewijs uit te voeren, dat het daar helemaal niet meer van kwam. Hij was zo gegrepen door zijn onverwachte verschijning, zo overrompeld door de goedheid en welwillendheid van de Heer, die zei: toe maar, tast maar toe…dat Thomas zich meteen gewonnen gaf en zei: mijn Heer, mijn God!
Nu heb ik God gezien. God is niet ver weg, hoog in de hemel en onaantastbaar en ongenaakbaar: maar hier is Hij, zo nabij, zo kwetsbaar, zo menselijk, hier in dit naakte en doodse bestaan is Hij en doet Hij zich kennen als de verwonde Levende.
De ongelovige Thomas is een buitengewoon gelovige Thomas: Didymus heet hij, tweeling of twijfelaar. Zo verbeeldt hij precies ons eigen geloof en ongeloof, het is een voortdurend heen en weer gaan. Soms wil je meer bewijs en denk je, dat je overtuigd moet worden door zgn. ‘harde bewijzen’, maar dan weer laat je je overtuigen door zijn aanspraak en is het voldoende, wanneer je je naam hoort roepen: “Thomas!, kom maar dichterbij. Wees niet zo ongelovig en hink niet altijd op twee gedachten, Ik ben het!” En Hij biedt zichzelf aan aan ons– zoals wanneer Hij ons de tekenen van brood en wijn aanreikt en zegt: dit is mijn lichaam , gebroken, verwond en overgegeven voor u!
En – tenslotte - “wees zelf Mijn lichaam in deze wereld! En kijk niet vreemd op, wanneer je wonden en verminkingen oploopt. Wantrouw een perfecte, zuivere kerk; want de ware kerk herken je vooral aan mijn wonden”.