Logo dsCH 

smallbanner 2

Hier kunt u mijn weblog lezen
Hier publiceer ik mijn recente preken: reacties zijn altijd welkom! Zo kan deze weblog de functie van een voor- en nagesprek krijgen.
Als je wilt reageren op 'tekst en inhoud' van mijn weblog, klik dan op de titel van het betreffende artikel. Dan verschijnt een nieuwe pagina, waarop de optie "Reageer als eerste" staat vermeld.

line

zondag, 13 november 2022 19:08

'Ik ben' zal er zijn

Overdenking gehouden op de 2e zondag van de Voleinding 13 november 2022 in de protestantse geloofsgemeenschap “De Drie Ranken” te Apeldoorn n.a.v. Exodus 3: 1-15 en Lukas 20: 27-38

 

‘Ik ben’ zal er zijn

 

Ik hoorde eens iemand vertellen, dat zij totaal buiten zichzelf was geraakt. Ja, letterlijk, ze zag zichzelf op een afstandje; ze zweefde weg uit zichzelf en – hoe vreemd ook - zij voelde zich gelukkig en aanvaard. En alles was licht en helder en angst had zij niet. Ze wist niet hoe lang dat geduurd had, maar na verloop van tijd was alles weer gewoon.

Lange tijd durfde ze er met niemand over te spreken. Ze had al bedacht hoe mensen zouden reageren. Sommigen zouden zeggen: een raar verhaal, je zult het wel gedroomd hebben. Anderen zouden zeggen: jij bent waarschijnlijk bijna dood geweest en dan krijgen je hersens te weinig zuurstof en dan ontstaan dat soort waanbeelden. Wij zijn immers ons brein? Logisch toch?

Maar wat anderen er ook van vonden of over dachten, het had haar leven veranderd. Ze was niet meer bang om te sterven en ze beleefde het leven voortaan als een geschenk. En ze wist wat haar te doen stond: zij leefde meer in harmonie met de mensen en de dingen om haar heen en ze probeerde andere mensen te helpen. Kortom, ze was er een ander mens door geworden: minder gejaagd, minder angstig en minder egocentrisch.

Je kunt zoiets een religieuze ervaring noemen. Het is een bijzondere ervaring die je dichter bij jezelf brengt en die je leven in een grootser verband plaatst.

Wij, die de verhalen in de Bijbel kennen, herkennen en benoemen zo’n belevenis als een Godsontmoeting. Iemand komt op een heel intense manier in aanraking met God, die beleefd wordt als de bron en het doel van ons bestaan.

Die Godsontmoetingen zijn er eigenlijk nooit zo maar voor de aardigheid. Die zijn ergens goed voor: Je moet er iets mee. Zo’n religieuze ervaring is er niet voor de fun, maar zij leidt vaak tot een diepere aanvaarding van je zelf en je wordt je meer bewust van je opdracht in deze wereld. Het doet je wat en je doet er wat mee.

Hoe krijg je een religieuze ervaring?

Ik geloof niet dat daar een recept voor is. Het is iets dat je overkomt, zoals de liefde en het geluk. Als je er naar op zoek gaat vind je het niet en als je er niet meer op rekent overkomt het je.

Het is wel belangrijk dat je er voor open staat. Als je je wereld hebt dichtgetimmerd door altijd te roepen: dat kan niet en het is inbeelding en ik geloof alleen maar wat ik zie…dan is de kans klein, dat je een religieuze ervaring beleeft. Uitgesloten is het niet, denk ik.

Maar wie zich openstelt en zoekt naar verdieping en intensere beleving effent alvast de baan, waarop de ervaring kan landen.

Maar hier valt niets te forceren en misschien lopen onze inspanningen en ons verlangen nog wel het meeste in de weg.

De religieuze ervaring heeft namelijk iets van een verrassing in zich. En een verrassing komt altijd onverwacht en overtreft je verwachtingen.

Zo was Mozes ook heel verrast toen hij die kale braamstruik zag branden. De Sinaïdoorn, zoals Pieter Oussoren vertaalt door de klank van het Hebreeuwse woord over te nemen. Op zichzelf was dat helemaal niets bijzonders, dat zo’n struik vlam vatte. Droge braamstruiken in de woestijn staan zo in de brand, maar ze zijn ook zo weer uit. De kale takjes knetteren een beetje en uit is het vuur. Te weinig brandstof!

Maar hier blijft het vuur maar branden. Wonderlijk en vreemd. Mozes wil er meer van weten.

En als hij op onderzoek uitgaat, hoort hij tot twee maal toe zijn naam klinken: Mozes, Mozes! Dan is er echt iets urgents aan de hand!

Hier ben ik, zegt Mozes. En hij wil er meer van weten: wie alles al weet en niet meer nieuwsgierig is en niets meer verwacht zal weinig of niets meer meemaken – maar wie zich openstelt en gaat onderzoeken kan nog van allerlei ontdekken. Zo gaat Mozes ons voor op de weg van de nieuwsgierigheid.

Maar, je moet wel bedenken, dat je zelf niet buiten schot blijft. Je kunt niet op een afstand en zonder persoonlijke betrokkenheid God ontmoeten. God laat zich niet als een object bestuderen…alleen in de ontmoeting laat Hij zich kennen. In het tweegesprek: wie ben jij? Zeg eens, hoe is jouw naam?

Het volk Israël heeft zichzelf in die brandende braamstruik herkend. Als het aan hen gelegen had was het vuur allang gedoofd. Te weinig energie, te weinig geloof en volharding, maar dankzij God, God zij dank, blijft het vuur van het geloof en de liefde branden en blijven die twee aan elkaar gewaagd.

Zo komen we als het ware vanzelf bij zijn Naam terecht. Die Naam, - kent gij die Naam? – ja, die Naam kennen wij en toch ook weer niet. Het is een Naam die onthult en verbergt, een Naam die er wezen mag, die klinkt als een klok: Ik ben, die er zijn zal.

Ik zal er zijn, een belofte voor de toekomst. Dan en dan, kom je dan ook? Ik zal er zijn!

Maar vooral – Ik ben - Hij is er ook nu, in het heetst van dit uur, in de brandende kwesties en knetterende debatten, in het vuur van de verdrukking en de verdwijning nabij: Ik ben er! En het raakt Hem en Hij is er mee begaan. En Hij gaat er onderdoor, maar er niet in ten onder.

Nu God zijn Naam bekend maakte en verhulde vanuit deze braamstruik en roept: Ik ben, die er zijn zal…is iedere situatie vervuld van een echo van zijn Naam. Alles wat er is verwijst op één of andere manier naar Hem. En dat wat is, is er altijd eerder dan ik. Zo gaat God altijd aan mij vooraf en was Hij er eer dan ik, maar ik, ik kende Hem pas later. Achteraf zeg ik, in verwondering of in dankbaarheid: Hij was er. Hij was er bij!

Zo is Hij er ook nu, juist nu, op dit ogenblik…in het Woord en in de stilte, in het er zijn, zoals wij er zijn…in dit eeuwige Nu, daar is Hij, want zo is zijn Naam.

Maar er klinkt ook in mee de belofte: zo zal Ik er ook zijn…ook als jij er niet meer bent. Ook dan ben Ik, ben Ik er bij. Zo wil de Naam gehoord zijn in drie tijden, die wij althans drie tijden noemen,: de verleden, de tegenwoordige en de toekomende tijd. Maar de eerste en de meeste van deze is de tegenwoordige…die van vroeger klinkt als een klankbodem en de toekomende is vol belofte. Zo presenteert de Opgestane zich ook in het boek van de Openbaringen als ‘Hij die is en die was en die komen zal!’

Als God zo present is in alle tijden en zich verbindt met de namen van de vaderen, Abraham, Izak en Jacob, dan komt de gedachte aan de opstanding uit de doden ook in een ander licht te staan.

Daarover kwamen wij bij Lukas een discussie tegen tussen de Sadduceeën en Jezus en het zou te ver voeren om dat debat hier nog eens dunnetjes over te doen. Maar wat ik wel wil beklemtonen is, dat spotters en gekscheerders met de opstanding er dus altijd al zijn geweest. Want wij kunnen ons het eeuwige leven alleen maar voorstellen als een oneindige verlenging van de tijd. En daarover doordenkend wordt het onvoorstelbaar en absurd.

Maar denkend aan de zelfopenbaring van God, aan de ontzagwekkende betekenis van de Naam, dan horen wij, dat God de Eeuwige is, ja het Zijn zelf. Het was de helderziende Jan Wolkers, die ik eens op TV hoorde zeggen met zijn beverige stem: ‘Tijd bestaat niet!’ Al lijkt het een onzinnige gedachte, toch brengt dit ons juist dicht bij die onuitsprekelijke Naam van God, die gespeld wordt als Ik ben, zoals ik er zijn zal. Voor God is iedere tijd tegenwoordige tijd en daarom mogen wij er op vertrouwen, dat ook onze verleden en onze toekomende tijd in en bij Hem tegenwoordig zijn en dat wij nooit uit zijn gedachten zijn en daarom al-Zijn-tijd leven.

 

Als Gij er zijt, wees dan aanwezig,

niet als een vuur, dat ons verbrandt –

Vuur is te heilig en te hevig –

geef ons de schaduw van uw hand

 

om in te schuilen, dat wij leven

al zijn wij dood, zo dood als as.

Laat ons er zijn, een eeuwig even,

laat ons er zijn met U die was

die is, die komen zal ten laatste,

ten eeuwigste. Kom niet te laat!

 

Ik zal er zijn, zegt Hij, die is, die was en die komen zal! Amen.

 

Gepubliceerd in Blog
zaterdag, 11 april 2020 08:04

Opstanding

OPSTANDING

 

Pasen in Corona-tijd

 

Toen ik een jaar of 15 was – inmiddels al ruim een halve eeuw geleden – begon ik belangstelling voor literatuur te krijgen. Ik wendde me meteen tot de grote wereldliteratuur en begon aan romans van Simone de Beauvoir, Camus, Streuvels (hoewel die wat kleiner was) en niet te vergeten de ‘reus’ Tolstoj. Nadat ik Anna Karenina had doorgeworsteld liep ik zijn Opstanding tegen het lijf en ik weet nog dat het een editie was van uitgeverij Veen.

Van de roman zelf kan ik me niet zoveel meer herinneren dan dat de hoofdpersoon een goed mens probeerde te zijn en dat het Evangelie hem daartoe geïnspireerd had.

Ik was natuurlijk nog veel te jong om de diepgang van dergelijke boeken te kunnen peilen, maar op die leeftijd schrik je niet terug voor wat puberale intellectuele stoerdoenerij, want je maakte wel indruk, als je kon zeggen, dat je een boek van Tolstoj net uit had.

Zo vlak voor Pasen moest ik ineens aan de titel van die roman denken: Opstanding. Dat is hét Paas-kernwoord, maar heeft dat wel enige betekenis, m.n. ook in deze tijd van crisis en onzekerheid?

Het verhaal van Pasen is bekend, omdat het de kern uitmaakt van de christelijke verkondiging, maar toch blijft het altijd een vreemd, weerbarstig en ongewoon verhaal. En dat is maar goed ook! Anders wordt het een verhaal, waar je enkele quiz-vragen op los kunt laten, zoals bij ‘Kansfonds.nl’ rondom ‘The Passion’ gebeurt. Beantwoord de vraag: “Hoeveel dagen heeft Jezus in het graf gelegen, voordat hij opstond?” Stuur je antwoord naar…en maak kans op: ….

Het Paasverhaal als eitje, weetje. Dan reduceer je een diepzinnig en betekenisvol verhaal tot een vertellinkje, waar je al of niet iets van weet. Je maakt dan wel kans op een prijs, maar je verliest geheid de zin van het verhaal!

Dan is er een andere mogelijkheid om de betekenis van Pasen op afstand te houden en dat is die van de ‘ont-rafeling’, die meestal tot ‘ont-takeling’ leidt. Wij buigen ons met onze geleerde of vrome hoofden over de Paasberichten, ontdekken allerlei lacunes en oneffenheden en verschillen in de vertellingen en maken dan de balans op, die uitvalt naar de kant van ‘geloof’ of ‘ongeloof’.

In het eerste geval houdt men op om er vragen over te stellen en aanvaardt men de Paasberichten als feitelijke verslagen van een wonderbare gebeurtenis, die zich toen en daar afspeelde. In het andere geval wendt men zich schouderophalend en zgn. ‘ongelovig’ van het verhaal af, want dit is te onzinnig en bizar voor woorden, zo redeneert men dan.

Maar in beide gevallen zijn wij het, die een oordeel vormen over het verhaalde. Die kan instemmend of afwijzend zijn, maar hoe dan ook: het is ons oordeel.

Maar er is nog een andere mogelijkheid en die wil ik graag aan u voorleggen. Dan zijn niet wij het, die het Paasbericht interpreteren en voorzien van een ‘labeltje’, maar ik stel voor, dat het Paasverhaal – onontkoombaar - ónze werkelijkheid interpreteert! Niet wij buigen ons over het verhaal, maar het verhaal buigt (zich) naar ons toe en wij laten ons verrassen en ont-stellen, want ons wordt getoond, waar het geheim van het leven te vinden is.

Wij raken overrompeld en ontroerd door het verhaalde; wij herkennen ineens onze werkelijkheid in de te zware grafsteen, die bikkelhard aantoont, dat geweld blijkbaar altijd zegeviert.

Maar ook wordt verhaald van die andere ‘onmogelijke mogelijkheid’, die daar dwars doorheen opbloeit: een open ruimte, een innige ontmoeting, een verbaasde reactie. Dat het leven sterker is dan de dood, dat Gods mogelijkheden de onze verre overtreffen. En we wisten het niet…maar het wordt ons geschonken!

Ik denk nog even aan de roman van Tolstoj: Opstanding. Als het Lichaam van Christus is opgestaan, laten ook wij – die zijn Lichaam zijn - opstaan, zoals ook de hoofdfiguur in deze roman deed. Laten wij Opstanding als een doorgaand verhaal zien, waarin ook wij voorkomen als mensen, die opstaan tegen onrecht, lijden, waanzin en verlorenheid. Juist in deze periode van onzekerheid en angst kunnen wij enerzijds troost putten uit deze Paasvertelling, maar anderzijds ook kracht om als opstandings-mensen iets van een nieuwe wereld zichtbaar te maken.

 

Meppel, 9 april 2020

 

 

 

Gepubliceerd in Blog
zondag, 28 juli 2019 11:36

Opstaan (t)en leven!

Preek gehouden op de 6e zondag van de zomer 28 juli 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Johannes 11.

 

Opstaan (t)en leven!

 

Toen ik 34 jaar geleden als broekie-predikant begon gebeurde het, dat er iemand was overleden. Met lood in mijn schoenen ging ik er heen. Ik was sprakeloos en probeerde het verdriet van de weduwe mee te voelen. En omdat niemand er woorden voor had, waagde ik het om dit Evangeliebericht van vanmorgen op te slaan en zei: zullen we samen luisteren naar dit bekende, maar ook ongekende, dit vreemde, maar ook moedgevende en hoopvolle verhaal te midden van ons doodse bestaan? Het was een waagstuk, want de misverstanden en ontsporingen lagen levensgroot op de loer, maar zonder veel uitleg en poespas eromheen werd dit bericht ons geschonken om ons eigen leven en dat van de dode in een ander licht te zien.

Zo kan dat ook vanmorgen gebeuren, wanneer ons hart in ons begint te branden, als we de Schriften echt beginnen te verstaan. Als we beginnen te horen, dat tegen ons gezegd wordt: Lazarus, hierheen, kom uit! Ja, kruip uit je schulp van dodigheid en dorheid en maak je los uit je windsels van achterdocht en angst. En leef nu eens echt, a.h.w. helemaal opnieuw!

We moeten die versleten vraag “Is het nou echt gebeurd of niet?” achter ons laten, want in de buurt van die vraag stinkt het. Wat baat het een mens te beweren, dat het echt gebeurd is, maar hij blijft liggen in zijn oude wereld en neemt het voor kennisgeving aan en hoort niet de boodschap ten leven? De vraag is niet: is het echt gebeurd? Maar: gebeurt het echt, dat wij opnieuw horen en opnieuw gaan leven? Heden, in dit ondeelbaar ogenblik, wanneer we in ons dode oor horen de stem, die zegt: Kom te voorschijn, jij, en leef: eens en voorgoed!

Van het weer levend worden van een dode moet je niet teveel wonderen verwachten…ja, dat is precies wat Jezus zelf gezegd heeft, toen hij de gelijkenis vertelde van de rijke man en de arme Lazarus. Niet toevallig, dat hij ook Lazarus heet, vindt u ook niet? De rijke man dringt er op aan, dat Lazarus naar zijn broeders gestuurd wordt, opdat zij tot inkeer zouden komen.

En dan zegt Abraham: Nee, beste man, dat zou geen enkele invloed of effect hebben: ze hebben Mozes en de profeten, laten ze die horen en doen, want al zou iemand opstaan uit de doden, ze zouden er niet anders van worden, als ze hun hart niet openstellen voor de woorden van God.

Dit verhaal hangt aan drie scharnieren – drie momenten van stilstaan en in beweging komen – en bij alle drie verwijlen wij een moment, in de hoop en verwachting dat de deur zich zo zal openen, dat wij kunnen binnengaan en onze geloofsweg kunnen vervolgen.

Het eerste scharnier is het scharnier van de teleurstelling. Van de wanhoop en het verdriet. Van Lazarus die ziek geworden is en hij redt het niet…en hij wordt ook niet gered. Opgegeven door de artsen. Niets meer aan te doen. En zijn wereld stort in en ook die van zijn zusters en vrienden. Ze vormden zo’n mooi drietal en nu gaat het mis. Lazarus: moge God helpen…dat klinkt nog als een late echo uit een leven van geloven en hopen, maar kun je daar op rekenen?

God is er niet…en Jezus ook niet, zijn trouwe bondgenoot en handlanger. Ja, we hebben hem wel te hulp geroepen, maar Hij komt niet.

Dat is precies de bittere ervaring van zoveel mensen, van alle mensen. Tegen de dood is niemand opgewassen en er is niemand die er iets tegen kan doen. En zo glijdt Lazarus weg.

Het tweede scharnier is de komst van Jezus. Hij heeft gehoord van Lazarus’ ziek zijn en van zijn naderende dood. En Hij begeeft zich op weg. Het is een lange reis of hij wordt opgehouden…hoe dan ook, als Hij aankomt is Lazarus al gestorven: Jezus is te laat!

Te laat! Nu hoeft het niet meer. Nu kan het niet meer, het heeft geen zin meer. We kunnen nog wel wat napraten en nadenken over een leven na de dood en over de opstanding op de laatste dag. Maar dat is allemaal bespiegeling en speculatie. Dat soort gepraat ontstaat, omdat Jezus te laat is. Was u hier eerder geweest, dan…

Maar toch worden in dit middenscharnier rake opmerkingen gemaakt en rake inzichten gegeven.

Daar is allereerst het catechismus-geloof van Martha. Zodra er over “opstanding” gesproken wordt, weet ze meteen wat daar mee bedoeld wordt. Dat had ze zo geleerd op zondagschool en op catechisatie en in de belijdenis stond ook zoiets. Dat is gesneden koek.

Het is boeiend om te zien, hoe Jezus daar op reageert. Hij ontkent het niet en hij bevestigt het ook niet. Hij haalt het weg uit de verte, want Martha houdt er een ver-weg-geloof op na. Haar geloof is een soort gestolde feitenkennis en dan ook nog over iets dat later aan de orde is. Ja, haar geloof is in alle opzichten ver heen.

Maar Jezus brengt het dicht bij en maakt het persoonlijk, als Hij zegt: Ik ben de Opstanding en het Leven! O, dat zijn enorm grote woorden en het begint ons te duizelen, als we ze horen of uitspreken.

Maar wat Jezus vooral doet is: Hij brengt het dichterbij! Hij plaatst het licht van Pasen midden in ons leven, dat zo aangevochten is door tegenslag en bedreigd wordt door de dood. Ja, zelfs als het al te laat is, komt Hij naar voren en staat in ons midden en zegt: Ik ben de Opstanding en het Leven! Dichtbij u is het Woord, in uw mond en in uw hart…

En ook persoonlijk, Hij verbindt het met zichzelf en met ons als hij vervolgt: en al wie in Mij gelooft zal leven, zelfs al is hij gestorven.

De verbondenheid met Hem – in geloof en vertrouwen, in navolging en gehoorzaamheid, in schuchterheid en onwetendheid, met vallen en weer opstaan – gewoon, zoals wij zijn in onze armetierigheid en tekortschieten, maar hoe dan ook…Hij met ons en wij met Hem delen in de Opstanding en het Leven. Het wordt ons aangereikt, toevertrouwd, geschonken en valt als een geschenk ons in de schoot. –

Dit 2e scharnier is het middenscharnier. Hier vindt de eigenlijke onthulling plaats van het geheim, dat Jezus ons wil toevertrouwen. En dat geheim is, dat de dood eigenlijk niet bestaat, d.w.z. niet langer ons bestaan bepaalt. Maar dat Hij het is, de Opstanding en het Leven, die mijn leven beheerst en dat ik in leven en in sterven in zijn hand ben. Dat is mijn enige troost, zoals de oude heidelberger al zei. En dat is meer dan ik geloven kan!

Ik las van een verpleegster, die dagelijks in een mortuarium werkte: alle doden kwamen bij haar langs, jonge en oude, mensen die aan een ziekte waren bezweken, kinderen die verongelukt waren, moeders en vaders…een eindeloze rij. En vaak moest ze huilen, zo verdrietig allemaal, al die mensen, ieder met zijn eigen leven achter zich… Ze huilde vaak, zoals Jezus bij het graf van Lazarus weende…uit onmacht en van verdriet. Ontroerend en vertroostend ook. Maar in dat mortuarium was een gebrandschilderd raam aangebracht en daarin stond geschreven: Ik ben de Opstanding en het Leven. Als je buiten langs dat mortuarium liep zag je die letters misschien wel, maar leek het wel geheimtaal. Maar als je binnen stond kon je die woorden lezen. Soms kon je ze door je tranen heen zien schitteren en waren ze vaag en bijna onleesbaar. Maar die woorden stonden er altijd, ook al stond je er met je rug naar toegekeerd, ook al kon de dode ze niet zien en lezen, maar als een objectief gegeven – ja dat is het beste woord in dit verband – als een ‘gegeven’ stonden ze daar geschreven en golden en gelden ze als een diep en onbegrijpelijk geheimenis. Dit is waar, geloof het of niet!

Het derde scharnier roept ons naar buiten, zoals Lazarus naar buiten geroepen wordt. Kom er uit, hierheen! Dat horen wij in ons dode oor roepen, op de vierde dag!

Ja, dat is een bijzondere dag, je zou kunnen zeggen, dat het de dag van de vergeefsheid is, de dag van het voorbij, de dag van onherroepelijkheid, kolossale leegte en bedwelmende afkeer.

De dag waarop alle grote verhalen uitverteld zijn, de dag van schoon schip maken met overlevering en wat er nog van over is. De vierde dag is de dag van afrekenen met de derde dag. Het is de dag van de onbarmhartige zon boven ons lege hoofd en de fletse maan in onze koude nachten. De vierde dag is de dag van de ontsteltenis, de dag dat alles voorbij is, dat niets meer helpt, dat er geen hoop is, geen vooruitzicht. Het is de dag dat je vastzit aan de wereld, zoals die nu eenmaal reilt en zeilt, de dag dat je ingewikkeld bent in de banden van noodzaak en wetmatigheid, dat je gebonden bent aan vergankelijkheid en tijd.

Maar ook dan geldt: Ik ben de Opstanding en het Leven. Ook dan – juist dan – wordt ons allen toegeroepen: Kom eruit! Wees oprecht, ja, ga recht op staan – en wandel voor mijn aangezicht. Dat valt niet mee, want de windsels zitten nog om onze oren en ogen en onze voeten zijn nog ingezwachteld en lopen gaat moeizaam…maar het lukt toch, schoorvoetend en aarzelend.

Dit derde scharnier roept ons toe: Ontwaakt gij, die slaapt en sta op uit de doden en Christus zal over u lichten en Hij zal uw levensweg als een zon beschijnen!

Ik heb eens een symposium bijgewoond over de vraag: Is er leven na de dood? Een boeiende vraag en er zijn een hoop interessante antwoorden op te geven. Maar, het gaat er toch vooral om, dat we te zien en te horen krijgen, dat er altijd een nieuw leven mogelijk is, hier en nu. Dat er een heel leven vóór de dood is en dat we zullen leven in de buurt van Jezus, die ons ont-bindt en uit-leidt ten leven!

 

Gepubliceerd in Blog
zondag, 14 juli 2019 18:24

Het wenen zal ons vergaan

Preek gehouden op de 4e zondag van de zomer 14 juli 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Johannes 16: 16-28 en 1 Petrus 3: 17-22

 

Het wenen zal ons vergaan

 

De lezingen, die wij vanmorgen te horen kregen, - vanuit het evangelie en de brief van Petrus – zijn weliswaar heel verschillend in toon en kleur, maar toch hebben ze iets gemeenschappelijks. En dat is, dat ze beide gaan over het heengaan van Jezus – en zo lopen beide lezingen in de richting van Hemelvaart en hebben ook betekenis voor na Pinksteren.

En de zinsnede die dan bij Johannes steeds weer klinkt is: nog een kleine tijd. Nog een kleine of korte tijd en je zult mij niet zien en na weer een korte tijd zul je me weer zien. Tot vervelens toe wordt dat steeds door Johannes opgetekend. Hij vindt die typering blijkbaar zo belangrijk, dat hij het er a.h.w. in wil stampen: nog een korte tijd. En als je goed leest en erover nadenkt dan betrekt hij dat op vóór en op na de Hemelvaart. Jezus zegt het voor zijn hemelvaart, maar Johannes schrijft het op na zijn hemelvaart en daardoor komt alles in een ander licht en perspectief te staan. Het geeft een beeld van de vroege kerk, die a.h.w. nog met het hoofd omhoog stond om uit te zien naar de terugkomst van Jezus. En het wachten gaat langer en langer duren en dan klinkt toch steeds weer als een echo van eeuwigheid daardoorheen: nog een korte tijd! En de gemeente is bedroefd van het wachten, zij voelt zich eenzaam en verlaten, vreemd in deze wereld, overal en nergens thuis – en men spreekt elkaar moed in en men zegt: heeft Hij niet gezegd: nog een korte tijd? Nog een korte tijd en dan zal het wenen ons vergaan en we zullen lachen en juichen. Er zal een moment van weerzien zijn, zoals twee geliefden elkaar na lange tijd kunnen weerzien en omhelzen: zo zal het ook de gemeente als de Bruid van Christus vergaan.

Maar die korte tijd kan lang duren – en in onze beperkte tijdsbeleving duurt die ook lang. En wij voelen ons vaak Godvergeten en Godverlaten. Waar is God, op wie jullie wachten? Zo horen wij buiten en binnen in ons. Die korte tijd is een God-loze tijd, precies zoals veel mensen ervaren. Mensen ervaren het leven inderdaad vaak als een ruimte zonder God – en Bonhoeffer voorzag, dat de religiositeit, zoals die in zijn tijd nog alom bestond, zou verdwijnen en dat mensen zullen leven alsof er geen God is (etsi Deus non daretur). Natuurlijk zijn er nog kerken, zult u zeggen, en we hebben het hier vanmorgen toch over God? En je hoort mensen vaak zeggen: er is toch meer tussen hemel en aarde? En: God is er ook nog!

Dat is allemaal waar, maar laten we ons als gemeente van Christus in deze tijd goed realiseren, dat wij in de wereld staan, zoals de leerlingen van Jezus, die omhoog staarden omdat Hij was weggegaan en dat in hun oren klonk – en als echo ook in onze oren: nog een korte tijd en je zult Mij niet zien. Je zult Mij niet zien, geen spoor van God, geen zichtbare of tastbare nabijheid. Kijkend naar de onderkant van een wolk – alleen op de wereld.

En toch: blij en vol vreugde, want “al heeft Hij ons verlaten, Hij laat ons niet alleen”. Zo klinkt de tekst van een prachtig lied. En Johannes begint daar ook over te stotteren en hij vergelijkt het met de geboorte van een kind...o wee, o wee, wat een pijn en moeite, maar als het kind er is, dan is er opluchting en blijdschap. En zo leeft de gemeente van Christus toe naar die nieuwe tijd en die nieuwe wereld, nog vaak onzichtbaar en verborgen, maar wel wenkend als een precpectief. En het is de Geest van God zelf, de Geest van Christus, die ons geschonken is om daaruit en daarmee te leven, in deze korte tijd.

Maar er is nog iets anders, waar ik even samen met u bij wil stilstaan en dat gaat over de zondvloed, die ineens opduikt in die eerste brief van Petrus. Over de zondvloed wordt veel gespeculeerd. Pas stond er een interview in Trouw met verschillende beginnende predikanten en één van hen had tijdens de studie opgestoken, dat er wel 1600 zondvloedverhalen bestaan,- en dat wijst er op, dat er sprake is van een soort collectieve herinnering aan een wereldwijde catastrofe of de angst daarvoor - maar dat er natuurlijk maar één de echte en ware was en die was in de Bijbel terechtgekomen. Toen hoorde ik een klein krakje in mijn klomp, want dat is wel een erg naïeve voorstelling van zaken. Volgens mij gaat het er om, dat we in de Bijbel te maken hebben met een eigen en heel bijzondere interpretatie van dat gebeuren of van die mythe. Het gaat immers vooral om de theologische duiding! En de hoofdlijn is dan, dat de vloed een reiniging van de aarde of liever een wegvagen van het kwaad is. Het oude heeft geen toekomst meer; God had zelfs spijt dat hij de schepping in het leven had geroepen en zo wilde Hij eens schoon schip maken. En in een boot komt dan de nieuwe mensheid aan de oever van een nieuwe toekomst terecht. We geloven het bijbelse zondvloedverhaal niet omdat er (in de Bijbel) een accurater verslag van dat gebeuren wordt gegeven, dat de historische feiten beter gedocumenteerd zijn enzo – nee, het gaat om het profetische getuigenis ervan of erdoorheen: de oude wereld gaat voorbij en de nieuwe is in aantocht! En dat is wat wij zullen horen en willen geloven! En daarom is Petrus ook helemaal niet geïnteresseerd in de vraag of alle dieren wel in de ark pasten en waar de ark nou precies landde en dat het zo belangrijk is om daar een expeditie naar toe te sturen om zo aan te tonen, dat de Bijbel echt gelijk heeft enzo...nee, daar schrijft Petrus niets over: hij maakt een vreugdesprong naar de Doop en hij zegt: zo is het nu ook met de Doop: de oude mens gaat kopje onder en de nieuwe staat op – het doopvont als een miniatuur zondvloed, maar ook meteen de meest eigenlijke en echte (zondvloed), want daar gaat het telkens weer om, dat we beseffen, dat we van het oude leven zijn overgegaan naar het nieuwe. Ook al trekt het oude ons nog vaak aan of trekt het aan ons als verleiding of als gewoonte – we hebben de blik voortaan anders gericht: naar voren, naar boven, toekomstgericht, want in principe zijn we aan een nieuw leven begonnen.

O ja, dat is ook vaak nog een vraag: en al die mensen dan, die toen leefden- ja, al die mensen, die voor Christus leefden, vallen die nu letterlijk allemaal buiten de boot? Die vraag komt ook wel eens op ons af, dat mensen zeggen: hoeveel mensen hebben nooit het evangelie gehoord, nu niet en alle eeuwen door niet...zullen die mensen verloren zijn, zoals de mensen van de zondvloed?

En dan trekt Petrus zijn meest universele en kosmische registers open en verkondigt, dat de Opgestane zichzelf vertoond heeft aan de geesten in de gevangenis, d.w.z. alle doden van de vorige generaties en van voor de vloed worden bevrijd van hun onwetendheid, van hun gebonden-zijn aan de dood en het kwaad en Jezus zegt: Sta op uit de doden en de Christus zal over u lichten...kom met Mij mee, achter Mij aan en dans met Mij naar het licht en zij kwamen en komen achter Hem aan, ja als een Magneet trok Hij hen aan en met zich mee en zo dansen zij in het licht van Gods vriendelijk aangezicht.

Is het christelijk geloof een bekrompen en bangmakend geloof? Wel, misschien is het er wel van gemaakt, maar als we Johannes en Petrus een beetje goed hebben begrepen, dan ken ik geen blijer-makend en universeler geloof dan dit.

Gepubliceerd in Blog
dinsdag, 30 april 2019 18:03

Thomas ongelovig?

Preek gehouden op de 2e zondag van Pasen 28 april 2019 (Beloken Pasen of Quasimodo geniti – Als pasgeboren kinderen) in de St. Catharinakerk van de Protestantse Gemeente te Heusden n.a.v. Johannes 20: 24-31

 

Thomas ongelovig?

 

Ongelovige Thomassen kom ik in allerlei vormen en maten regelmatig tegen. De eerste, die ik elke dag zie, staat in mijn voortuin. Een klein beukenhaagje, dat zijn blad van de herfst nog vasthoudt, hoewel het al lente is en de nieuwe groene blaadjes zich al zichtbaar ontwikkelen. Deze beukenhaag gelooft niet, dat het lente is geworden. Hij denkt, dat het nog steeds herfst is. Hij houdt vast aan wat hij heeft en durft zich niet gewonnen te geven aan de nieuwe toekomst. Hij zit vol ongeloof, maar de lente zal uiteindelijk de doorslag geven en de herfstblaadjes zullen wegdwarrelen op de lentebries. Zo’n beukenhaag heet niet voor niets een ‘ongelovige Thomas’…

Dan kom je heel veel ongelovige Thomassen tegen in de politiek en in de wereld van de economie en de financiën, in de wereld van de energie en de duurzaamheid. Veel mensen geloven, dat het niet zo’n vaart zal lopen met de klimaatverandering of dat de wereldvrede bedreigd wordt. Zij wantrouwen de studies en de rapporten en halen hun schouders op. Na ons de zondvloed, denken ze dan en ze gaan over tot de orde van de dag en zetten hun leventje voort, zoals ze altijd deden.

Dat we op de drempel staan van een periode van enorme transities op de terreinen van economie, voedsel, transport, geldverkeer – dat geloven veel mensen niet. Zij denken, dat alles blijft, zoals het is, maar ik hoorde iemand onlangs zeggen, dat de veranderingen, die in de komende 20 jaar zullen voorkomen groter en ingrijpender zullen zijn dan die van de laatste 300 jaar bij elkaar. Thomassen geloven dat niet…

In de wereld van de kerk en het geloof komen ook heel veel Thomassen voor. Een jaar of 20 geleden werden zelfs aparte diensten voor en met hen georganiseerd, de zgn. Thomas Celebrations (of: - vieringen), die bedoeld waren om mensen, die het allemaal niet zo zeker meer wisten of wat waren afgedwaald van de kerk en haar rituelen een warm welkom te heten. Iedereen kon aanschuiven en als je je twijfels had dan kon je die gewoon uiten.

Dan liep ik jaren geleden elke dag een rondje met Thomas; zo heette onze hond. Hij kon eigenlijk niet anders dan een ‘ongelovige Thomas’ zijn, want al het menselijke was hem vreemd. Toch wist hij op den duur, wanneer het zondag was, want dan liet ik hem op een later tijdstip uit en wachtte hij geduldig tot zijn baasje zijn dienst had gedaan. Maar dit zondagsbesef had geen religieuze achtergrond, zodat ik hem, ondanks dat, toch een ‘ongelovige Thomas’ kon blijven noemen zonder dat hij zich daar overigens door beledigd voelde.

Zijn er nog meer ‘ongelovige Thomassen’? Nou, de man over wie het vanmorgen in het evangelie gaat, is toch in zekere zin een oude bekende, nietwaar? Het is iemand, die zekerheid wil hebben, die zich niet laat afschepen door mooie praatjes. ‘Hard evidence’, daar gaat het om. Je kunt toch niet alles zomaar voor zoete koek aannemen?

Ik wil ‘hard bewijs’, ik wil zeker weten, ik wil mijn vinger er achter krijgen, hoe het nu precies zit met die Jezus en zijn opstanding. Ik wil het kunnen verifiëren, zodat het helder en duidelijk is voor mij. Ik wil niet afgaan op loze praatjes en doorgegeven berichten.

Het is opvallend, dat Thomas zo vaak het woordje ‘ik’ gebruikt. Hij presenteert zich als de autonome, ‘self-centered’ mens, die zich buiten de kring van de leerlingen van Jezus heeft begeven – hij was er niet bij, die eerste keer: hij had zijn tijd verslapen of hij had er toch sowieso geen fiducie meer in – en nu, nu hij hun verhalen hoort, nu komt hij met zijn voorwaarden. OK, ik wil eventueel best geloven, maar alleen als ik Hem kan aanraken en voelen.

‘Ik’…ik bepaal, hoe en wanneer ik zal gaan geloven. Als aan al mijn voorwaarden is voldaan dan zal ik zeker ook gaan geloven.

Ik herken dat wel. Bij anderen, bij mijzelf. Hoe vaak hoor ik mensen niet zeggen, dat ze best zouden willen geloven, als God maar meer van zich liet horen of als de wereld niet zo’n puinhoop was of als wetenschappelijk was bewezen, dat de Bijbel historisch van a tot z klopt of als ik een stem in mijn hart hoorde, die zei, dat ik een kind van God ben of als ik plotseling van mijn ziekte zou genezen zijn of als ik zeker wist dat God bestond….ja, dan….

Thomas is niet een vreemde, verre figuur, maar hij zit in ieder van ons. Het aardige is, dat hij Thomas Didimus genoemd wordt. Dat kan ‘de twijfelaar’ betekenen, maar ook ‘tweeling’. Voortdurend op twee gedachten hinken. Zowel in ‘tweeling’ als in het woord ‘twijfel’ zit het woord ‘twee’ verstopt. Steeds maar afwegen, het ene of het andere, wat is waar, wat is niet waar, wat is zeker en wat niet?

Geloof is altijd vermengd met twijfel. Als je eerst wilt zien en dan geloven dan is het geen geloven meer, maar ‘aanschouwen’. De Hebreeënbrief-schrijver probeerde ‘geloof’ ook al onder woorden te brengen en hij schreef zoiets als, dat het geloof het bewijs is van de dingen die men niet ziet. In ‘geloven’ zit altijd iets van een ‘waagstuk’, een overgave, een ergens door gegrepen zijn en er niet van kunnen loskomen, op hoop van zegen. “Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp”.

Thomas is mijn tweelingbroer. Hij lijkt sprekend op mij en ik op hem: twee druppels water.

Na acht dagen gaat geloof over in aanschouwen. Dan verschijnt de Heer aan Thomas en mag hij voelen en wordt zijn tasten een zeker weten. Ja, Hij is het, mijn Heer en mijn God!

De acht staat voor de eeuwigheid. Het is 7 + 1, d.w.z. de aardse tijd overtroffen.

In de wiskunde is ook niet voor niets de liggende 8 het symbool voor ‘oneindigheid’. De twijfel en de onzekerheid voorbij, geloven dat is overgegaan in aanschouwen.

Geloven is zien wat je nog niet ziet. Het is uitgaan van wat nog moet komen. Het is je laten meeslepen door de lijdende en opgestane Heer, die zelfs in zijn verheerlijkte gedaante zijn wonden met zich meedraagt. Alles gaat voorbij, maar niets gaat verloren.

Er is onlangs een mooi boek verschenen van de Tsjechische priester Tomas Halik, dat als titel heeft “Raak de wonden aan”. Het gaat over de wonden van Jezus, die hij opliep in het aardse bestaan en die hij meenam in zijn verheerlijkte bestaan. Alles draagt de tekenen van het lijden van Jezus, zegt Halik en wij zullen de wonden moeten aanraken om God werkelijk te kunnen ontmoeten. Wij denken bij God aan het volmaakte en het harmonieuze en het perfecte, maar Thomas ontdekte God in de wonden van de verheerlijkte Christus. Hij komt dan tot de meest uitgesproken belijdenis, wanneer hij zegt: mijn Heer en mijn God…of beter: mijn Heer, ja, mijn God! Om God te ontmoeten moet je niet wegvluchten van de wonden van deze wereld, maar er a.h.w. diep op in gaan. Je moet ze a.h.w. met de handen tasten, je vinger er achter krijgen en in de gewonde en gehavende medemens de presentie van de Christus zien en ervaren. Wat je aan een van mijn minste broeders of zusters hebt gedaan heb je aan Mij gedaan, zal de Mensenzoon zeggen.

Of Thomas daadwerkelijk zo handtastelijk is geworden is voor mij nog een vraag. De schilder Hendrik ter Bruggen uit de 17e eeuw dacht van wel. Het lijkt wel op de werkwijze in een laboratorium, pen en papier erbij en de bril er bij op: goed kijken en voelen, handen en vingers in de aanslag, want je vergist je zo maar.

Ik denk eerder, dat Thomas zo overweldigd was door de verschijning van de Heer en zo verrast was door de uitnodiging van de Opgestane Heer om zijn proefondervindelijk bewijs uit te voeren, dat het daar helemaal niet meer van kwam. Hij was zo gegrepen door zijn onverwachte verschijning, zo overrompeld door de goedheid en welwillendheid van de Heer, die zei: toe maar, tast maar toe…dat Thomas zich meteen gewonnen gaf en zei: mijn Heer, mijn God!

Nu heb ik God gezien. God is niet ver weg, hoog in de hemel en onaantastbaar en ongenaakbaar: maar hier is Hij, zo nabij, zo kwetsbaar, zo menselijk, hier in dit naakte en doodse bestaan is Hij en doet Hij zich kennen als de verwonde Levende.

De ongelovige Thomas is een buitengewoon gelovige Thomas: Didymus heet hij, tweeling of twijfelaar. Zo verbeeldt hij precies ons eigen geloof en ongeloof, het is een voortdurend heen en weer gaan. Soms wil je meer bewijs en denk je, dat je overtuigd moet worden door zgn. ‘harde bewijzen’, maar dan weer laat je je overtuigen door zijn aanspraak en is het voldoende, wanneer je je naam hoort roepen: “Thomas!, kom maar dichterbij. Wees niet zo ongelovig en hink niet altijd op twee gedachten, Ik ben het!” En Hij biedt zichzelf aan aan ons– zoals wanneer Hij ons de tekenen van brood en wijn aanreikt en zegt: dit is mijn lichaam , gebroken, verwond en overgegeven voor u!

En – tenslotte - “wees zelf Mijn lichaam in deze wereld! En kijk niet vreemd op, wanneer je wonden en verminkingen oploopt. Wantrouw een perfecte, zuivere kerk; want de ware kerk herken je vooral aan mijn wonden”.

Gepubliceerd in Blog
zondag, 21 april 2019 11:46

Iedereen kan opstaan!

Preek (min of meer) gehouden op de Eerste Paasdag 21 april 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Kolossenzen 3: 1-4 en Johannes 20: 1-18

 

De hieronder staande preek is de onverkorte versie, die niet in haar geheel is uitgesproken, maar bij nader inzien is ingekort en in feite beperkt werd tot de erin vertelde drie (paas)verhalen met enkele korte notities daarbij.

 

Iedereen kan opstaan!

 

Pasen is het feest van de klinkende stem en de juichende toon. En iedereen op z’n Paasbest, want Pasen is het beste wat ons kan overkomen. ‘Een nieuw kleedje’, zoals onze zuiderburen zouden zeggen, even langs de kapper…en voilà, het feest kan beginnen.

Daar is helemaal niks mis mee: laten we vooral vrolijk en blij zijn en de paaseitjes en de hazen en paasbroden doen wat mij betreft allemaal mee en organiseer zoveel paasspektakels en -events als je maar wilt. Laat duizend bloemen bloeien! Het zal en mag niemand ontgaan, dat het Pasen is. Tom Wright zou zeggen: op de Goede Vrijdag is de revolutie begonnen en met Pasen is die pas echt goed van de grond gekomen. Gelovigen aller landen, verenigt u, zou ik er haast aan willen toevoegen.

“Iedereen kan opstaan” stond er op mijn tv-gids te lezen. Dat lijkt op het eerste gezicht de opstanding van Christus wat te kleineren en te relativeren. Zal wel niet zo bedoeld zijn. De boodschap is helder: Pasen heeft consequenties. Je zult ook zelf moeten opstaan uit je egocentrische droomwereld, uit je kleinburgerlijke zelfingenomenheid en kortzichtigheid, uit je rol van consument en genieter. Opstaan! Het is al klaarlichte dag!

Pasen is een vrolijk-makend feest, waar de spot wordt gedreven met alle zekerheden en vaststaande feiten. Het is werkelijk de wereld op zijn kop. Er zijn, zo wordt vaak gezegd, twee dingen onwrikbaar vast in ons leven en dat zijn: belastingen betalen en de dood. Pasen wil ons wijs maken, ja ons wijs maken, dat dat niet zo is. Met Pasen vieren wij de onoverwinnelijkheid van het leven. Christus heeft de dood overwonnen, die is Hij te boven gekomen.

Op FB zag ik een leuke cartoon van het open graf met de weggerolde steen en platgewalst onder die steen lag daar ‘magere Hein’ met de zeis machteloos naast zich.

Is het allemaal niet wat te overmoedig en voorbarig? Is de dood echt verslagen – is dat wel zo zeker – en hoe zit het met die belastingen? Alles is nog zoals het was, toch?

Misschien moeten we dan toch nog even terugkeren naar de beide lezingen van vanmorgen. En dan niet bij voorbaat al hard roepen: kijk, zo staat het nu eenmaal in de Bijbel en zo moet je het precies geloven, ander mis je de boot. Nee, zo werkt het niet. We moeten de Bijbel zeker serieus nemen en wij kennen haar gezag toe, wij laten ons door haar gezeggen en wijs maken, maar niet autoritair en on-weerspreekbaar. We geloven niet in de opstanding omdat het in de Bijbel staat, maar het is eerder zo, dat de eerste en oorspronkelijke ervaringen met de Opgestane Heer zijn opgetekend en tot Schrift zijn geworden en dat deze ons nog steeds inspireert.

Anders komen we in een soort dogmatisch autoriteitsgeloof terecht, dat vergelijkbaar is met het onwrikbare geloof van mensen in de dokter en de dominee, van vroeger dan….

Zo was er eens een man doodernstig ziek en de dokter en zijn vrouw stonden bij zijn bed. Op een gegeven moment zegt de dokter: ik geloof, dat uw man nu echt gestorven is. De man hoort dat en slaat z’n ogen op en zegt: Nee hoor, ik ben er nog! “Houd toch je mond”, zegt zijn vrouw dan verontwaardigd, “je hoort toch wel wat de dokter zegt. Die zal het toch wel weten?”

Ik wil maar zeggen: met autoriteitsgeloof komen we niet veel verder. Maar toch leggen wij ons oor op de Schrift omdat we daarin horen de woorden en gedachten van de eerste getuigen, van mensen, die ervaringen hebben opgedaan met de opgestane Heer en die daaruit gingen leven. Ja, het is een prachtig en innemend verhaal en vooral Johannes kan het mooi vertellen. Het lijkt eigenlijk ook wel een beetje op dat oude Griekse mythologische verhaal van Orpheus en beeldschone Euridice. De zanger Orpheus was verliefd geworden op de nimf Euridice en zij zouden gaan trouwen en dan wordt de a.s. bruid ineens overvallen door een lelijkerd, die haar ook wil hebben en een slang op haar afstuurt en zij sterft ter plekke. Orpheus in diepe rouw. O, kon ik haar maar terugkrijgen. Zou het niet mogelijk zijn? Kan dat? Hij vraagt het aan de goden en die geven hem toestemming om naar de onderwereld af te dalen en haar terug te halen naar deze wereld. Maar, zo zeiden ze, niet achterom kijken! En Orpheus daalt al fluitend en zingend af en achter hem aan komt Euridice met hem mee terug naar de bovenwereld. Maar zijn verlangen om haar te mogen zien wordt zo groot, dat hij achterom kijkt en met dat hij dat doet ziet hij haar gestalte weer wegglijden in de nevels van de onderwereld. Bedroefd en met wroeging slijt hij zijn dagen.

De ontmoeting in de tuin van de opstanding tussen de Opgestane en Maria heeft enkele overeenkomsten hiermee. Alleen zijn de rollen precies omgedraaid. Er is wel een reis naar de onderwereld, maar deze gaat Jezus zelf alleen, heen en terug. Maria is bedroefd om zijn heengaan en zoekt hem in het graf en dan is het de Opgestane die haar vindt. Door haar aan te spreken en haar naam te zeggen. Maria! En dan keert zij zich om – in de mythe is dat dan een fataal en dodelijk moment, maar hier in het evangelie is het een en al blijdschap, herkenning en verwondering. U bent het, mijn dood-gewaande Heer, die leeft.

Pas door naar Hem om te zien versmelten hun blikken en harten en staan zij daar in die tuin als een verliefd paar. Maar al is de ontmoeting nog zo innig en vertrouwd, er is ook sprake van enige afstand. Raak mij niet aan, zegt Jezus. D.i. reserveer Mij niet voor jou alleen. Ga Mij niet claimen en inpalmen, want Ik ben er voor iedereen. Voor iedereen, die zijn leven kwijt is en vrede en toekomst zoekt. Hij zal je naam roepen en je zult weten, dat je gevonden bent.

Iedereen kan opstaan. Zeker weten! Je kunt opstaan en het oude leven, dat geen leven is, achter je laten. Je kunt opstaan tegen je eigen vastgeroeste ideeën en onwrikbare standpunten en een nieuwe toekomst beginnen. Hij staat daar in zijn opgetogen heerlijkheid en het witte licht van Pasen omstraalt ons als een nimbus. Zoekt de dingen, die boven zijn, zegt Paulus: alles wat mooi en verheffend is, wat leven geeft en vreugde, wat schoonheid uitstraalt en geluk. Zoekt dat, streeft dat na en je zult zelf leven als een Paasmens, op z’n best, want iedereen kan opstaan!

Gepubliceerd in Blog
woensdag, 19 april 2017 13:33

Na-denken over 'de opstanding'

Ik vond op ‘Patheos.com’ een mooie beschouwing over ‘de opstanding van Jezus’ en in hoeverre dat past (of juist niet) binnen onze wijze van denken en waarnemen. De Amerikaanse theoloog Jonathan Sauder doet een poging en noemt de opstanding een ‘eschatologisch’ gebeuren en overstijgt daarmee de historische en mythische dimensie.

 

 

Opstanding: geen mythe, maar ook geen geschiedenis

 

Ik heb er geen behoefte aan mijn hoop op leven voorbij de dood te funderen op welk algemeen aanvaardbaar beschikbaar bewijs ook maar of op enige logica, die mijn luisteraars zouden dwingen de dingen onontkoombaar op dezelfde wijze te (moeten) zien als ik doe. Dat alleen al te proberen zou in tegenspraak zijn met mijn hoop, die ik heb en die (hoop) houdt in, dat Gods macht een niet-overweldigende creativiteit is, een macht, die zich niet laat inpassen binnen onze menselijke denkkaders of we nu denken vanuit (de positie van) de slachtoffers of vanuit die van de machthebbers. Mijn hoop is dat deze zelfde Realiteit, die oorspronkelijk iets teweeg bracht uit Niets dat nu opnieuw kan doen en hij is begonnen dat te doen in het leven van een gelynchte Galileër, die slachtoffer werd van de religieuze hang naar orthodoxie en van Romeinse koloniale politiek. Men kan getuigenis afleggen van deze hoop, maar deze niet ‘aantonen’ of ‘bewijzen’.

Voor alle duidelijkheid - niet om erover te strijden - zeg ik, dat ik de opstanding niet als iets louter historisch kan zien, maar evenmin als iets mythologisch. Wat aan de Big Bang voorafging is evenmin (iets) historisch: het is domweg ontoegankelijk voor onze historisch analyse. De technische term hiervoor is ‘pre-historisch’ of liever: ‘proto-historisch’. Het staat buiten het domein van de geschiedenis – niet onderworpen aan de regels van bewijs of weerlegging, die gelden binnen het terrein van onze epistemologie (kenleer). Maar ik hoor natuurkundigen nooit beweren, dat de realiteit vóór de Big Bang daarom beschouwd moet worden als ‘mythologisch’. Evenzo zie ik de opstanding van Jezus als een interruptie in ons tijd-ruimte continuüm, een werkelijkheid die evenzeer on-analyseerbaar is omdat de oorsprong ervan ligt buiten onze geschiedenis, van ‘de andere kant’ komt. De technische term daarvoor is ‘eschatologisch’ en niet ‘historisch’.

Ik kan niet bewijzen, dat iets ooit bestond of geschapen is uit (het) niets. Ik kan zelfs niet bewijzen, dat er iets zou moeten zijn in plaats van niets. Sommige filosofen geven toe, dat we zelfs niet kunnen bewijzen, dat er hier überhaupt iets is, op dit ogenblik, vlak voor onze neus (right now). Maar veel mensen, die ik ken en bemin putten er energie uit om hun angsten en het kwade onder ogen te durven zien en zelfs teboven te komen, omdat zij geloven dat God al begonnen is in ‘de opstanding’, doordat hij iets nieuws tot stand bracht uit de bestaande situatie in plaats van die weg te laten zakken in het niets. Van zo’n gemeenschap wil ik graag deel uitmaken.

Ik geloof dat Jezus uit de doden is opgestaan en dat het graf leeg is. Ik geloof niet, dat Jezus opnieuw tot leven kwam (weer levend werd), zoals het geval was in het verhaal van Lazarus, zodat hij terugkwam tot leven vanuit de dood. Ik geloof veeleer, dat hij stierf, de dood dóórging en van de andere zijde terugkwam. Zo kan ik komen tot een soort begrijpen van hoe het zit met de opstanding, dat ondoorzichtig is en blijft voor het wetenschapsdenken, en dus eigenlijk ook voor mijzelf en daarom zeg ik dat de opstanding méér inhoudt dan wat ik ervan kan bevatten.

Er kan veel meer gebeurd zijn en momenteel gebeuren dan wat ik in (mijn) taal kan vatten. Als deze epistemologische nederigheid betekent, dat ik alles maar als ‘mythisch’ moet ‘labelen’ wat te wonderlijk voor mij is om te begrijpen, te bewijzen of uit te leggen, wel dan is Jezus’ opstanding inderdaad ‘mythisch’ voor mij, zoals ook mijn vrouw, mijn vier kinderen, de zwaartekracht, zwarte gaten en het licht dat zijn.

 

Gepubliceerd in Blog
zondag, 16 april 2017 10:06

In een ander licht

Preek gehouden op de 1e zondag van Pasen (16 april 2017) in de Grote of Mariakerk n.a.v. Ezechiël 37: 1-14 en Markus 16: 1-7

 

In een ander licht

 

Ik sta en loop hier over de grafstenen, alsof het niks is. Trouwens, u bent ook allemaal zelf hier naar binnengekomen, terwijl u gedachteloos over de grafzerken liep, onder de toren. En misschien zit u wel bovenop een grafsteen. Misschien een wat luguber idee, maar meteen ook een prachtige verbeelding van de betekenis van het Paasfeest.

In sommige delen van de wereldkerk, m.n. in Rusland, is men gewoon om op de vroege Paasmorgen naar de graven van de geliefden te gaan en men neemt een picnicmand mee en men geniet van het Paasontbijt, a.h.w. ook samen met de doden, want zij zijn niet dood, maar zij leven! Voor God leven zij allen en “zoals Christus als Eerste uit de doden is opgewekt, zo delen wij allen in zijn dood en zijn opstanding”, zegt Paulus ergens.

Maar het blijft natuurlijk een vreemd en ondoorgrondelijk verhaal en veel van onze tijdgenoten gaan er schouderophalend aan voorbij, want het is te gek voor woorden. Heb je ooit gehoord, dat een dode weer tot leven komt? Moet ik dat geloven? Toen een vader een keer met zijn zoontje in een oude kerk liep en het jongetje bijna struikelde over al die grafzerken vroeg hij aan zijn vader: “Pap, ligt God hier ook begraven?” Ik weet niet wat die vader antwoordde, maar ik denk, dat hij wat geglimlacht heeft. Misschien was dat wel het beste antwoord...

Ik sta en loop hier over de grafstenen, alsof het niks is. Misschien is dat wel de beste samenvatting van het Paasevangelie. En net als aan Ezechiël kan ook aan mij en aan ons allen wel de vraag gesteld worden: zullen die doden herleven? Zullen ze uit hun holen tevoorschijn komen? zoals Louis de Bourbon dichtte:

“Zij stegen kreunend uit hun natte graven/naar buiten, in een duister dat zich sloot/zij schoven zinloos langs verweerde epitafen/nog moe en slaperig van een lange dood”.

Kenners van de geschiedenis van deze kerk weten te vertellen, dat er vroeger wel mensen in de kerk begraven werden, maar dat al die graven inmiddels geruimd zijn, zoals dat heet. De grafstenen liggen er nog wel, maar de graven zijn leeg!

Zij zijn hier niet, de doden van weleer. In hun dode oor hebben zij allang de bazuinen horen klinken en hun broze mensenleven, verloren in de tijd, heeft God allang een lichaam gegeven van onvergankelijkheid. Zoiets zag Ezechiël ook gebeuren in een vreemde droom en een warrig visioen, dat hij zo goed mogelijk probeert na te vertellen. Zullen ze leven, al die knekels en botten, al die verminkten en te vroeg gestorvenen, al die verdrukten en uitgeteerden, al die verongelukten en verdronkenen, al die...?

Wat moet je daar nu op zeggen? Ik zou het niet weten...Gij weet het, Heer!

Als in een film, die achterstevoren wordt afgespeeld ziet hij het gebeuren, dat de doden tot leven komen, een huiveringwekkend gezicht.

Zoals de steppe zal bloeien, zo zullen de doden leven, zoals de graven openbreken zo zal de ballingschap ten einde gaan – zoals het kruis uitdrukking was van Godverlatenheid en eenzaamheid, van lijden en dood, zo zal datzelfde kruis symbool worden van hoop, verwachting en leven.

Woorden schieten vaak te kort om deze omkering te vatten, maar wellicht spreken de bloemen ons een taal en fluisteren liederen ons geheimen in...

 

Daarom geef ik nu graag het woord aan Gerda Linde, die iets over ‘het bloeiende kruis’ zal zeggen en daarna zingen wij Lied 608: 1, 2

 

Het zijn vrouwen die als eersten oog in oog staan met de Levende. Vrouwen zijn ontvankelijk voor het nieuwe leven. Wat toegesloten was opent zich en een nieuwe geboorte breekt zich baan. Dat vindt plaats in de besloten hof, bij het opgaan van de zon, een nieuwe dag.

Zij zijn daar om de dode te verzorgen. Zij willen hem zalven en balsemen, zodat hij altijd als een dode bij hen zal zijn. Zij zitten vast aan de oude wereld, waar de doodswetten heersen en alles in een cirkel rondtolt. Als een steen ligt de dood van hun geliefde hun op de maag. Het leven heeft alle glans en vreugde verloren en telkens weer keren zij terug naar diezelfde plaats en zij lezen het telkens weer: “Hier ligt mijn geliefde vriend, door dik en dun mijn kameraad”.

Met zwarte letters staat het daar ingegrift.

Maar door hun tranen heen zien zij ook nog iets anders. Raadselachtig en onwerkelijk zien zij – toen zij ‘opkeken’(!). Toen zij nog eens goed keken, toen zij hun ogen ophieven, toen zagen zij, hoe het werkelijk was. Nee, zij zagen niet een andere werkelijkheid, maar de werkelijkheid anders.

Dat is, denk ik, het eerste geheim van Pasen: anders leren kijken, anders zien.

Wat zij dan te zien krijgen is ‘een in het wit geklede jongeman’. Sorry, dat ik het weer moet opmerken, maar dit is weer zo’n treurig voorbeeld van een mislukte vertaling, waar de nieuwe Bijbelvertaling in uitblinkt. Het valt nog mee, dat er niet staat ‘een keurig in het wit geklede jongeman’. Hij lijkt zo bij C&A vandaan te stappen in een driedelig wit kostuum met een kekke das of juist niet, met los boord. Dergelijke associaties roept zo’n vertaling bij mij op, ik kan er ook niks aan doen.

Ik doe een andere poging – ja, zo eigenwijs durf ik wel te zijn – en dan lees ik ‘een in glinstering gehulde nieuweling’ – wat de evangelist wil oproepen is het beeld van de nieuwe mens, die hier verschijnt, een nieuw-geborene. En daar verder op doordenkend denk ik vervolgens, dat hier de Opgestane zelf zich presenteert aan de verbouwereerde vrouwen. ‘Hier ben Ik, de nieuwe Mens, omkleed met de heerlijkheid van God, het oude zeer van kruis en lijden heb Ik achter Mij gelaten. Die vind je hier niet meer...dat is allemaal “voorbij, voorbij, en o voorgoed voorbij”. Maar hier zie je de Eerstgeborene uit de doden, hier zie je wie Ik ben, nu ik door de dood ben heengegaan’.

‘Ben je dan weer teruggekomen, leef je dan weer?’ En de Opgestane zegt: ‘Nee, Ik ben niet teruggekomen, hoewel ik mij nu aan jullie vertoon, maar Ik ben verder gegaan. Ik ben niet weer levend geworden, maar Ik ben de Levende en leef in alle eeuwigheid’.

Dat kregen die vrouwen te zien en te horen, toen zij de dode wilden ontmoeten. Toen kwam de Levende hun tegemoet.

Wat zichtbaar is is een leegte, wat tastbaar is is een kille steen, maar wat hun hart verwarmt is de stem, de verschijning, de blik voorwaarts, de oproep om naar Galilea te gaan.

Gewoon terug naar je dagelijkse bestaan, bij de vissersbootjes en in de keuken, in de werkplaats en op het strand, op straat en bij de bakker...daar zullen wij Hem zien. Nee, zo hoogdravend en verheven is het eigenlijk allemaal niet: in de ogen van de bedelaar en in de ontmoeting met de gevangene, in de gave aan de arme en het opnemen van de vluchteling gaan je de ogen open en zie je Hem, die jou geroepen heeft en bemint.

Dat vindt allemaal plaats in de tuin, ergens achteraf, in de verborgenheid. Qua marketing en ‘hoe de boodschap te communiceren’ heeft de Heer natuurlijk volkomen gefaald: waarom zo schuchter in de tuin vertoefd en waarom het verhaal toevertrouwen aan zulke bange en verschrikte vrouwen? Waarom juicht er niet een toon of waarom klinkt er niet een stem, die galmt door gans Jeruzalem?

Maar Markus eindigt zijn verhaal zo: Ze gingen naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want ze waren bevangen door angst en schrik – ja, ze waren in extase, buiten zichzelf -. Ze waren zo erg geschrokken, dat zij niemand iets zeiden.

Dit lijkt eerder op anti-reclame. Maar waarom waren zij dan zo stilletjes? Ik denk, omdat ze totaal van de kaart waren. Zij durfden er niet over praten, omdat het te groot voor hen was. Het was zó groot en bijzonder, dat het niet paste op een billboard. En daar past het sowieso nooit op. Het paste vooral en alleen in hun hart en wat zij gezien en gehoord hadden bewaarden zij daar als een schat in de akker van hun leven. En daar leefden zij van en daar leefden zij uit. Met veel vragen en twijfels ook, maar altijd met een stille vreugde, vanuit een vrolijke ernst, want zo wisten zij: de Heer heeft ons gezien en onverwacht zijn wij opnieuw geboren en getogen!

 

 

 

Gepubliceerd in Blog