Kerst in vijfvoud
Overdenking gehouden op de Eerste Kerstdag 2018 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Johannes 1 (de proloog)
Kerst in vijfvoud
Johannes 1 (het begin, de proloog)
(in eigen vertaling/bewerking)
Als je bij het begin wil beginnen kom je niet om het woord ‘God’ heen
Het denken en spreken daarover brengt je als vanzelf bij God, want Hij is het begin van al wat is. Alles is door Hem ontstaan, ja zonder Hem zou er niets zijn.
Alle leven komt bij Hem vandaan en het leven dat Hij geeft is als het licht voor de mensen. Zo is Hij ook zelf het licht, dat in het duister straalt en zo heeft het licht het duister overwonnen.
De Zoon van God, die naar deze wereld gekomen is, is nu dat ware licht, dat in en voor alle mensen schijnt. Hij kwam naar de wereld, die hij zelf gemaakt heeft. Hij is bij ons gekomen als een sterfelijk mens en Hij heeft bij ons gewoond en wij zagen in Hem de glorie van God. In Hem zijn Gods liefde en trouw volledig aanwezig. Johannes vertelde over hem en zei over hem: Na mij komt er iemand die belangrijker is dan ik – en al komt hij na mij, toch was hij al eerder dan ik. Zo komt de Zoon van God bij ons en zo leren wij door Hem God kennen.
De vier evangelisten hebben hun uiterste best gedaan om te vertellen wie Jezus was en wanneer en hoe hij ter wereld kwam. Hoewel, Markus slaat de kraamkamer en de kribbe gewoon over en ziet Jezus plotseling als volwassen man opduiken in de woestijn, waar hij zich laat dopen door Johannes.
Mattheüs duikt het archief in en wil weten wie de voorouders van Jezus waren. U kent misschien wel dat televisieprogramma “Verborgen Verleden”, waarin bekende Nederlanders op zoek gaan naar hun ‘roots’ en langs allerlei archieven trekken om dan te ontdekken, dat zij in de verte familie zijn van een bekende figuur uit het verleden of dat de overgrootvader in het leger van Napoleon gediend had of dat een betovergrootmoeder gediend had aan het hof van Willem I of secretaresse van Spinoza was geweest.
Zo loopt ook Mattheüs de vooroudergeschiedenis van Jezus langs en komt dan tot frappante ontdekkingen. Lees zelf maar eens: Matth. 1.
Lukas is natuurlijk de meesterverteller en zijn verhaal is het uiteindelijk geworden: over de herders en de stal, de engelen en de kribbe. Een prachtig ontroerend verhaal, maar ook een tegendraads en ontregelend verhaal.
Maar alles goed en wel, kunnen we dan denken, maar wordt Jezus zo niet teveel opgesloten in het verleden? Het was toen en toen, in het jaar nul en daar in een land ver hier vandaan. Wat kan Hij betekenen voor ons in het jaar 2018?
Wel, dan komt nu Johannes naar voren en gaat ons een stap verder helpen en hij zegt: Jezus is veel meer dan een historische figuur. Dat kind in de kribbe omvat en overstijgt alle tijden en plaatsen: Hij was er al vóór de wereld ontstond en Hij zal er zijn, als de wereld er niet meer is. Hij gaat aan ons vooraf en alles wat er is bestaat door Hem. De oerknal was er door Hem, dat de wereld er is, is door Hem, dat ik er ben, is door Hem, dat u er bent, is door Hem. Je kunt niets bedenken dat er niet is dankzij Hem.
Zo filosofeert Johannes over de betekenis van het kerstkind en zo geeft hij het universele en kosmische waarde, maar ook wordt het zo heel persoonlijk en heeft het ook voor mijn leven hier en nu diepe zin.
Johannes wil eigenlijk zeggen: Hij is niet in onze wereld gekomen, maar wij zijn in Zijn wereld gekomen. Alles is van Hem, ook wij. Kijk ik naar de sterren, kijk ik naar het verleden, kijk ik naar de toekomst, kijk ik naar een baby in de wieg: ik zie altijd en overal de Christus, zijn vriendelijk gelaat, zijn wakkere blik en zijn liefde en goedheid, die ons omringen en waaraan wij eigenlijk niet kunnen ontkomen.
Mooi is dat, dat er vier verhalen zijn over Jezus. Maar ik voeg er nog een vijfde aan toe en dat brengt eigenlijk alles samen en dat verhaal is bedacht door de Deense filosoof uit de 19e eeuw Sören Kierkegaard.
Er was eens een koning, die heel veel macht en aanzien had en eigenlijk was iedereen wel ontzien voor hem. Je kon hem niet tegenspreken en advies geven was al riskant. Op een dag tijdens een rondrit door zijn land had hij een meisje gezien, ergens op het platteland, en hij kreeg haar maar niet uit zijn gedachten: hij was verliefd op haar geworden.
Maar hoe kon zij zijn vrouw worden? Ja, hij kon haar naar het paleis laten brengen en tegen haar zeggen: word mijn vrouw, want ik ben verliefd op je. Maar hoe zou zij daar op reageren? Zij zou vast wel instemmen met dit verzoek, dat meer leek op een bevel dan op een aanzoek. De koning kon niet weten of zij dan ook van hem hield.
Uiteindelijk, na veel denken en overwegen, besloot hij zijn paleis te verlaten en als een arme landloper ging hij op weg. En hij vond het meisje in haar schamele woning en zij spraken elkaar en het meisje vond er niets vreemd aan. Zij ging in op zijn avances en na enige tijd trouwden zij.
Nee, de koning had zich niet vermomd als bedelaar, want dan had het meisje zich bedrogen kunnen voelen, als hij naderhand gezegd had , dat hij de koning was. En dan had ze geen Nee durven zeggen en was er van ware wederzijdse liefde toch geen sprake geweest.
De koning gaf dus in feite zijn koningschap op en hij werd een gewoon mens net als iedereen. Hij deed afstand van al zijn macht en bezittingen en alleen zo kon hij het hart van het meisje veroveren. En zo respecteerde hij haar vrijheid en kon de liefde zich vrij en ongedwongen ontwikkelen.
Paulus zegt in één van zijn brieven: laat die gezindheid ook in en bij u gevonden worden, die Christus Jezus had. Hij, die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens.
Kun je zo de wereld redden? Ja, alleen de kracht van de liefde en het opkomen voor het recht van de zwakste kunnen en zullen de wereld redden, precies zoals dat ingewikkelde kind het voordeed.
Troostrijke ontmoetingen
Preek gehouden in de hervormde gemeente te Nijeveen op de 4e zondag van Advent 23 december n.a.v. Jesaja 40: 1-11 en Lukas 1: 39-45
Troostrijke ontmoetingen
Vanmorgen ontmoeten twee zwangere vrouwen elkaar: zij zijn blij, ‘in den blijde’. Ik zie het voor me, hoe ze allebei met een dikke buik elkaar begroeten, omhelzen en kussen. Dit jaar mocht ik het van dichtbij zien, hoe onze twee jongste dochters allebei in verwachting waren (en is) van hun eerste kind, de ene iets eerder dan de ander. Als ik hen elkaar zie ontmoeten kan ik denken aan die ontmoeting van vanmorgen, die van Maria en Elizabeth, hoewel het leeftijdsverschil tussen die twee vele malen groter is dan die tussen mijn dochters.
De reis van Maria was nog een hele onderneming geweest en het was ook zo maar niet bedoeld als een plezierritje, maar eerder als een familieplicht. Elizabeth liep zo zachtjes aan op alle dag en kon wel wat hulp in de huishouding gebruiken en als kraamhulp fungeren en Maria was daar geknipt voor. Zo dient Maria Elizabeth en brengt zij van meet af tot uitdrukking wat een wezenskenmerk van haar kind zou zijn: ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen.
Het kind van Elizabeth voelt dat a.h.w. ook aan en springt op in de buik van zijn moeder. Het is alsof hij een buiging maakt. Hij maakt duidelijk, dat hij eruit wil, hij staat te trappelen om zijn werk aan te vangen, namelijk de weg bereiden voor hem, die na hem komt, maar die er toch eerder was dan hij, zoals hij later zelf zou zeggen!
Die bijzondere verhouding, zoals die er zal zijn tussen Johannes (de Doper) en Jezus, waarbij de eerdere de latere zal dienen en hem de weg zal bereiden, herinnert mij aan een andere baarmoeder, waarin twee kindjes om de voorrang streden, u weet wel: Jacob en Ezau. Ezau was de oudste, maar Jacob kreeg of verwierf uiteindelijk het eerstgeboorterecht en de zegenspreuk was ook hier, dat de sterkere de zwakkere zou dienen en alles wordt onder één noemer gebracht in de uitspraak van Jezus: de laatsten worden de eersten en wie onder ligt komt er boven op.
Maar nu staan we ook nog even stil bij de boodschap van Jesaja, die aan dit alles vooraf ging.
Er is – in de donkere tijd van de ballingschap - ineens deze profeet, Jesaja II, die niet zozeer zelf het woord neemt, maar een Stem hoort. Hij wordt aangesproken. Het is alsof onverwacht de deur naar buiten opengaat en het licht als een vloed de duisternis opheft.
Wij staan ineens in het volle licht en de profeet krijgt te horen, dat hij moet troosten. Al die mensen in die donkere ruimte moet hij troosten en al die mensen moeten ook leren troosten. Dat zegt die Stem van de roepende.
Maar wat valt er te troosten dan? Wat is er aan de hand dan?
Nou, als we hoofdstuk 40, het 1e deel, tot ons laten doordringen dan komen we precies tegen, hoe onze situatie is: niet alleen van die mensen toen in de ballingschap, maar evengoed van ons in deze tijd.
Ik wil proberen het in een paar trefwoorden samen te vatten: er is een gevoel van eenzaamheid en verlatenheid. Er is een besef van schuld, spijt en schaamte. En er is ook de ervaring van tijdelijkheid en vergankelijkheid.
Soms zeggen mensen wel eens: in de kerk gaat het altijd over zonde en schuld, dood en vergankelijkheid. O ja, ik geef meteen toe, dat ik die kritiek ter harte neem en mij plaatsvervangend schaam voor alle overaccentuering en misbruik van deze thema’s : er is veel te veel gebabbeld en gezwijmeld over deze onderwerpen en ze zijn als een last op de schouders van de mensen gelegd. Maar ik zie het eerder zo, dat het ter sprake brengen van deze thema’s bij het aanduiden van onze situatie, van ieder mens, behoort. Het betreft een constateren van een werkelijkheid, waaraan iedereen deelneemt. Zo zit de wereld in elkaar, zo beleven wij die en niemand ontkomt daar aan. Zoals wanneer je bij de dokter komt en je vraagt: kunt u mij zeggen wat mij mankeert? Kunt u de diagnose stellen?
Als we er dan zo aan toe zijn – of we dat nu dagelijks beseffen of niet, of we er vaak of weinig bij stilstaan, dat doet er allemaal niet toe, feit is dat we vroeg of laat tegen onze vergankelijkheid oplopen, dat we inzien, dat we fouten hebben gemaakt of tekort geschoten zijn – als we er dan zo aan toe zijn, is er dan nog hoop, of is er ook enige troost? En wat is dat dan?
Als je opgedragen wordt om te troosten dan sta je wel met lege handen en een mond vol tanden, toch? Mensen zien er tegenop om op bezoek te gaan bij iemand, die ziek is of die een zwaar verlies heeft geleden. “ik weet niet wat ik moet zeggen”, hoor je dan. Misschien moet je wel niks zeggen en gewoon er-zijn.
Wij denken vaak, dat troosten allereerst een ‘verbale’ activiteit is, dat we iets moeten zeggen. Maar ik denk, dat troosten meer een doe-woord is dan een zeg-woord.
Als we het Nederlandse woord ‘troosten’ wat preciezer bekijken zou je kunnen zeggen, dat het te maken heeft met ‘tot rust brengen’. Iemands hart is onrustig in hem, hij of zij mist een middelpunt en rustpunt en de gedachten en gevoelens schieten alle kanten op. Het is een hele troost en opluchting als je onrustige hart rust vindt, uiteindelijk in God, zoals Augustinus ervaren heeft, toen hij kon zeggen: mijn hart is onrustig in mij totdat het rust vond in God.
Daar heb je vaak de ander bij nodig. Het is daarom niet voor niets dat we in andere talen het woordje ‘con’ (samen met) terugvinden in het woord troost en troosten. Het Franse ‘consolation’: daarin zit ‘solo’ – ‘alleen’ en ‘con’ – samen met. Samen het alleen-zijn volhouden. Je voegen bij de eenzame en samen de situatie uithouden. Dat is troosten. Dat is troost ervaren.
‘Comfort’ in het Engels: dat betekent letterlijk ‘samen sterk zijn’. Dan ben je bij de ander om hem te ondersteunen en er samen tegenaan te gaan. Dankzij die hulp van de ander wordt het leven weer comfortabel en kun je weer verder.
In het Hebreeuws heeft ‘troosten’ te maken met weer op adem komen, weer lucht krijgen. Het leven maakt je soms kortademig, je rent en je vliegt en je raakt buiten adem. Dan is er iemand die zegt: doe nu eens rustig aan en kom op adem.
Allemaal vormen van ‘troosten’. Troosten is niet verdoezelen en verzachten of het leed ongedaan maken, maar het is eerder het samen uithouden, er samen doorheen komen. En dan komt er weer licht in de duisternis. Er gaat een deur open. Er blijkt toch weer een weg vooruit te zijn. Wat een onbegaanbare en doodlopende weg leek blijkt toch een begaanbare weg te zijn. Een weg, die God zelf voor ons baant.
Zie je het al gebeuren? Er zijn al 4 lichtjes ontstoken. De eerste woorden zijn al geroepen en de stem om uit je benauwde situatie tevoorschijn te komen is al gehoord. We hebben gehoord van getroost worden, maar we zullen ook zelf troosten. Laat de kerk een plek zijn waar mensen op adem kunnen komen en vertroost worden. Maar laat het ook een troost-fabriek zijn, waar mensen geïnspireerd worden om erop uit te gaan, de wijde wereld in of de ogen open te hebben voor het leed en de leegte vlakbij en er te zijn, met een luisterend oor en een daadkrachtige hand! En ja, daar hoort een ‘bakkie troost’ ook bij.
Heel gewoon en alledaags, maar zo eenvoudig en diepzinnig kan troosten zijn!
Vrijheid blijheid
Preek gehouden in de Oecumenische wijkgemeente ‘het Erfdeel’ op de 3e adventszondag ‘Gaudete’ 16 december 2018 n.a.v. Filippenzen 4: 4-7
Vrijheid blijheid
Vandaag verheugen wij ons samen met de kerk van alle tijden en plaatsen – de naam van deze zondag spelt het ons voor: Gaudete, verheugt u, weest blij! De kleur paars van de adventstijd, de kleur van boete en pijn, van inkeer en schaamte, is vandaag vermengd met wit, de kleur van het feest, het a.s. kerstfeest. De kleur is roze, paars waar wat wit doorheen geroerd is. En dat geeft deze zondag een bijzondere stemming, een stemming van opgewektheid en vrolijkheid, omdat we weten, dat het feest nadert, ja eigenlijk al een beetje begint!
De naam van deze zondag luidt, zoals gezegd: Gaudete d.i. verheugt u of weest blij! En die aansporing vinden we eigenlijk in de beide lezingen van vanmorgen terug, zowel bij Zefanja als bij Paulus. Zij weten allebei van duisternis en vervreemding, van verlatenheid en eenzaamheid, ja van Godverlatenheid en overgeleverd zijn aan de kwade machten, maar in het midden van hun nood, pijn en verdriet klinkt de oproep van bevrijding: er komt een eind aan alle sores en ellende, ooit, God weet wanneer en Hij kan het weten!, en daarom roep ik jullie op alvast blij te zijn, verheugd te worden. Ja, het is nog donker, de bevrijding is er nog niet, misschien komt er nog een lange hongerwinter, maar wees alvast blij, want bevrijdingsdag zal zeker aanbreken.
Midden in de winternacht worden we daartoe aangespoord, terwijl we misschien kleumend onze dagen slijten en over bevroren paden onze weg zoeken. De mensen, die niet blij zijn worden opgeroepen om blij te zijn. En degene, die vast niet blij zal zijn met zijn eigen situatie, die roept ons op ons te verheugen. Immers, de apostel Paulus, die deze oproep doet in zijn brief aan de Filippenzen zit namelijk zelf in de gevangenis, wrs. in Efeze. “Verblijdt u altijd in de Heer, ja wederom zeg ik: verblijdt u in de Heer”. Hoor wie het zegt en vanuit welke omstandigheden! Het moet blijkbaar wel twee keer tot ons gezegd worden om goed door te dringen en er gehoor aan te geven.
Het laat ons zien, dat oprechte vreugde eigenlijk niks met de omstandigheden te maken heeft, daar i.i.g. niet van afhankelijk is. Vreugde is iets van het hart en staat los van materiële welvaart of overvloed aan goederen. Paulus zit in de gevangenis en begint te zingen, misschien gewoon omdat het uur van zingen is aangebroken of omdat zijn hart hem ingeeft te zingen...en de deuren van de gevangenis springen open en de aarde begint te beven – zo veranderen de omstandigheden, niets blijft op z’n plaats en alles is anders geworden. “De Heer is nabij”, voegt hij er aan toe.
Het lijkt zomaar een losse opmerking, die geen enkel verband houdt met het vorige en volgende. Maar we kunnen het ook zien als een soort verbindende schakel tussen wat geweest is en wat komt. “De Heer is nabij” heeft alles te maken met de vreugde in ons hart – Gods nabijheid schept die vreugde, zou je kunnen zeggen...Gods nabijheid is de eigenlijke inhoud van die vreugde. Dat is ongetwijfeld de reden, waarom Paulus die twee zo dicht bij elkaar plaatst en het ene op het andere laat volgen.
Maar kunnen we ons er iets bij voorstellen? We zeggen het wel eens tegen iemand, die in de put zit of ergens tegen opziet, iemand die geopereerd moet worden of een zwaar verlies heeft geleden: de Heer moge jou nabij zijn! Het is een wens, die de ander goed zal doen, zo hoop je dan.
“De Heer is nabij” heeft volgens mij meerdere kanten en ik probeer er even met u bij stil te staan.
Als we zo in bijna-kerstsfeer bij elkaar zijn gekomen, dan is de eerste gedachte wellicht: “De Heer is nabij” betekent, dat het bijna Kerstfeest is. Toen, daar in Bethlehem’s dreven, is Hij geboren en onder ons gekomen. Het feest dat we dan samen vieren is er bijna; het Christuskind is nabij!
Het is onwaarschijnlijk dat Paulus aan deze invalshoek dacht. Het is aannemelijker dat hij denkt aan de tweede komst van de Heer, zijn komen op de wolken des hemels om te oordelen de levenden en de doden, zoals de geloofsbelijdenis het samenvat. Het is een uitzien naar de voltooiing van hemel en aarde, de nieuwe schepping. Maar is dat nabijkomen van de Heer dan wel iets om je op te verheugen of is het meer iets om maar niet aan te denken of je voor te verstoppen? Het is goed mogelijk dat Paulus aan dit komen en dit nabij-zijn van de Heer denkt, maar dan als ‘underdog’, als mens aan de onderkant van de maatschappij...en dan klinkt er iets van blijde verwachting en vreugde in door: de Heer is nabij...dat betekent een ommekeer van de bestaande orde en dan zal het onderste boven komen! Dat betekent een bevrijding van alle knellende en onderdrukkende banden, in de maatschappij, in de wereld van de machten, in het domein van de natuur en de eco-structuren: reikhalzend ziet de schepping uit naar die bevrijding uit machteloosheid en vergeefsheid. Weest blij, de Heer is nabij: zie er naar uit en werk er naar toe!
Er is nog een aspect en ik tip het maar even kort aan – mensen zeggen vaak: de Heer is ver weg. Ik zie Hem niet, ik merk niks van Hem... God is afwezig. Had ik maar geleefd in de tijd, waarin Jezus geboren werd. Ik zou in sneltreinvaart me gespoed hebben naar de stal. Dit is echter een groot misverstand en het heeft evenmin enige zin om die vroegere tijd naar de onze te halen, want het is precies, zoals Paulus ergens zegt: U weet trouwens hoe laat het is, u weet dat het uur* om uit de slaap te ontwaken reeds is aangebroken. Nu is onze redding dichterbij dan toen wij tot het geloof kwamen (Rom. 13)
Tegen al die mensen, tegen ons allen zegt Paulus dan: de Heer is nabij. Hij is veel meer nabij dan je denkt en merkt. Hij is jou zelfs meer nabij dan jij jezelf nabij bent. De Heer is niet absent, maar juist hyper-present, zo nabij dat je Hem over het hoofd ziet. Hij is zo nabij als je eigen hart je nabij is, je eigen adem, je eigen denken. Weest daarom blij en verheugd, ja ik zeg het nogmaals: verheug je in de Heer, want de Heer is nabij. De Heer is jou meer nabij dan je ooit dacht of wist, want in Hem leven wij, zijn wij en bewegen wij ons.
Tenslotte heb ik als thema of als motto van mijn overdenking dit bedacht: ik zet er boven: Vrijheid Blijheid. Die twee begrippen kan ik ook op de wand prikken/plakken en ik voeg er een citaat van Ds. Martin Luther King bij, die zei:
“Er is niets belangrijker in de wereld dan vrijheid. Vrijheid is het waard om opofferingen voor te doen, het is het waard om er je baan voor te verliezen, het is het waard om er voor in de gevangenis te zitten. Ik ben liever een vrije pauper dan een rijke slaaf. Ik zou liever sterven in bittere armoede met mijn overtuigingen, dan leven in weelde zonder zelfrespect”.
Een ongelukje?
Preek gehouden in de Grote of Mariakerk op de 2e zondag van Advent 9 december 2018 n.a.v. Lukas 1: 26-38
Een ongelukje?
Tienerzwangerschappen komen in Nederland steeds minder voor, zo las ik pas in de krant. Dat gaat dus over meisjes die op te jonge leeftijd ongewild zwanger worden. En dan thuis vaak de wind van voren krijgen. Een ongelukje, zo heet dat dan. Als het meisjes in Marokko overkomt worden ze uit de familie gezet. Het wordt opgevat als een smet op de familie-eer.
En vroeger in ons land ook. Ik heb veel oudere vrouwen gesproken zo in de loop der jaren, die mij vertelden dat ze ‘moesten’ trouwen. Want ze waren zwanger geraakt, te vroeg…en dan zwaaide er wat. Ook de kerk was daar erg rechtlijnig in: als het zo is mag je huwelijk niet kerkelijk worden ingezegend, tenzij je schuldbelijdenis deed en vaak leidde dat er toe, dat het verliefde stel dan maar niet in de kerk trouwde en ook geen belijdenis deed. Kortom, in feite werd je buitengesloten. Sommige vrouwen hebben er nog verdriet om en ik heb iemand meegemaakt, die nog steeds niet a/h avondmaal durfde deelnemen. Kerkelijke mores waren soms hardvochtig, eerder wettisch dan evangelisch.
Is Maria eigenlijk niet het prototype van de vrouw, van het meisje, dat te vroeg zwanger werd? Hoe heeft Maria wat haar overkwam verteld aan haar ouders en aan haar vriend? “Wat mij nu toch is overkomen…je zult het niet geloven, ik durf het eigenlijk niet te vertellen…maar om een lang verhaal kort te maken: ik ben zwanger!” Een ongelukje, Maria? Ja, zo zou je het kunnen noemen, maar ik zie het eerder als een geluk bij een ongeluk, want mijn kind zal een heel bijzonder kind zijn: ja, dat zal het zijn!
Daarom zou ik tegen al die vrouwen en meisjes, die nog tobben over hun te vroege zwangerschap zeggen: kijk eens naar Maria, de moeder des Heren. Zij gaat voorop en zij heeft tegen alle zeden en gewoonten in volgehouden en het laten gebeuren. Ze heeft haar kind gedragen en voldragen en zij heeft voor haar kind gezorgd. Alle lastige vragen is zij uit de weg gegaan, alle boze blikken heeft zij verdragen, alle gemene opmerkingen heeft zij geslikt, alle vingers die naar haar wezen heeft zij geduld…want zij ging voor haar kind. En zo heeft zij de wereld een grote dienst bewezen. Zij heeft leven gegeven aan de wereld en toekomst: vanaf nu zullen alle geslachten van de aarde haar zalig prijzen!
Zo kan de eer van God nogal eens botsen met de eer van de familie, of het gezin of van je eigen goede naam. Al die vroege en vroegere zwangerschappen komen hierdoor in een ander licht te staan: in het licht van God. En de kerk, die de eer van God meende te moeten redden, heeft Hem eerder oneer aangedaan, omdat ze de moeder, de a.s. moeder in de kou liet staan en het nieuwe kind erbij.
Zoals bij zovelen, vroeger en nu, kwam de zwangerschap te vroeg voor Maria. Zij was nog maar een kind, een meisje van 13 waarschijnlijk. En toch is zij er klaar voor. Toen het aan haar gevraagd werd: wil je zwanger worden? Zei ze zonder aarzelen: ja, ik wil! Let it be!
Lukas wil m.i. vooral laten zien, dat God zijn ongekende gang gaat, dwars door onze regels heen, dwars tegen onze verwachtingen in, ja zelfs boven onze mogelijkheden uit. Maria moeten we dan ook niet zien als de perfecte en ideale, onkreukbare en onbevlekte vrouw, - zoals in de rooms-katholieke traditie - uit wie dan ook ‘vanzelfsprekend’ de volmaakte en perfecte Man geboren werd, die daarom de Redder der wereld kon worden. Nee, het is eerder andersom: Maria is een nederig en pretentieloos meisje, dat per ongeluk zwanger raakt en niet wegloopt van wat haar overkomt.
‘Geboren uit de maagd Maria’ betekent niet, dat Jezus uit een perfecte moeder is geboren, maar juist uit een imperfecte: zo wil God naar deze wereld komen, onverhoeds, onverwachts, onmogelijk en ‘per ongeluk’ bij wijze van spreken.
Bij de komst van de messias gaat het vreemd toe. Het lijkt op een overrompeling, een ongevraagde nieuwheid, die aan haar prille bestaan wordt toegevoegd. Die alles in de war brengt; die uitbreiding aan je leven geeft, waar je niet op zit te wachten. Die je in moeilijkheden brengt en tegelijk je mogelijkheden oneindig uitbreidt.
Maria vroeg zich af…hoe zal dat zijn? Of: hoe kan dat nou? En dan krijgt ze een antwoord, dat ook dubbelzinnig en mysterieus is, maar ze laat het maar gebeuren. Dit is het grootse van Maria, dat ze het toelaat. Ze begrijpt het niet, maar ze laat zich gebruiken in het mysterie van de menswording van God.
Als een schaduw aan haar rechterhand, als een schaduw boven haar…gaat God met haar mee, overkomt Hij haar en overkomt het haar. Ze heeft geen keus…of toch wel? Ze kiest zonder reden en zonder grond voor Hem die haar gekozen heeft. Ze kan er eigenlijk niet onderuit. Het appèl op haar is te sterk.
Het zal je maar gebeuren dat een bode van God zo met de deur in huis valt: “Hé, jij boft even! God heeft jou uitgekozen om de moeder des Heren te worden!” “Genade zij u!”, zo begint dat.
Daar kun je niet omheen, daar kun je niet onderuit. Zo treedt God ook ons tegemoet. Hij ziet wat in ons, Hij ziet ons als zijn zonen en dochters en wij mogen grote dingen doen, vrucht dragen en uitgroeien tot medearbeiders van God.
Dat is wel even schrikken, natuurlijk. Maria staat ook te trillen op haar benen en ze weet niet wat haar overkomt. Wat krijgen we nou? Zal ze gedacht hebben… Kan ik die verantwoordelijkheid wel aan en hoe moet dat met Jozef en zo…want die vindt het vast niet goed. Kan ik het niet eerst aan hem vragen, dat u later nog eens terugkomt.
Maar er is geen tijd voor onderhandeling en overleg – dit appèl is zo indringend en onontkoombaar, dat Maria niet anders kan dan “Ja zeggen”.
En zo kwam zij tot haar recht en bestemming.
En zo geldt dat voor ieder mens, die de roeping van God in zijn of haar leven hoort. Noem het je bestemming, je levensdoel en levensvulling – heeft God ons niet ergens toe bestemd? En ieders roeping heeft te maken met zijn of haar gaven en kwaliteiten: de één is goed in het opkomen voor zieke en arme mensen; de ander in het geven van onderwijs; weer een ander in aandachtig luisteren, weer iemand in het geven van een schouderklopje en een opbeurend woord; weer een ander in het aanbrengen van een goede sfeer…ieder van ons heeft zijn eigen roeping en zo komen wij tot ons recht.
En zoals Maria licht aanbracht in een donkere wereld, zo zijn ook wij daartoe geroepen. In deze donkere dagen voor het Kerstfeest zien wij allen uit naar licht en warmte en wat verrassend en bijzonder, dat wij dat gelijktijdig met het Joodse Chanoekafeest vieren, dat feest dat stilstaat bij het inwijding van de tempel in het jaar 164 v. Chr. en dat beschreven wordt in het apocriefe boek de Makkabeeën.
Ook wel het Lichtjesfeest genoemd en om dat zichtbaar en hoorbaar te maken luisteren wij nu naar een Skandinavisch Lichtjeslied, gezongen door het kinderkoor o.l.v. Ceciel van der Zee:
(omdat de kinderen van de nevendienst daar ook graag bij willen zijn komen de kinderen nu terug in de kerk en daarna zingt het Kinderkoor dat Lichtlied).
Wat op ons toe-komt
Preek gehouden op de Laatste zondag van het kerkelijk jaar 25 november 2018 in de Grote of Mariakerk in een dienst van Schrift en Tafel n.a.v. Openbaring 21: 1-7
Wat op ons toe-komt
“Gelooft u in de hemel?” Dat vragen mensen mij wel eens, als ik bij hen op bezoek ben of zomaar als ‘kerk en geloof’ ter sprake komen. Ik vind het een wat ongemakkelijke vraag, alsof ons geloof een soort bouwpakket is, samengesteld uit diverse losse onderdelen en de hemel is er dan al of niet eentje van.
Over de hemel worden allerlei vragen gesteld: wat is het eigenlijk? Waar is de hemel? Kom ik in de hemel en jij? Is er leven na de dood? En kunnen wij onze geliefden herkennen in de hemel? Komen we op een wolkje te zitten of veranderen we in een ster?
En er zijn nog veel meer vragen te stellen, maar wat moet je er op antwoorden? Ik weet het niet. Ik zeg altijd maar: ik geloof in God, die het blijkbaar de moeite waard vond om mij en u en alleman in het leven te roepen en ik geloof, dat Hij niet zal loslaten de werken van zijn handen, van wie ik er eentje ben en u en alleman ook.
Ik geloof in Jezus de Christus, die in verbondenheid met God, die Hij zijn Vader noemde, zijn leven leidde, in overgave en opoffering en die als een martelaar is gestorven, zich door God en mensen verlaten voelde, die gestorven is, maar die toch niet dood is, toch? Hij leeft, zo geloven en belijden wij.
Zijn Geest leeft in ons. Paulus kan zelfs beweren: niet meer ik, maar Christus leeft in mij. Onze ‘ik’, mijn identiteit is met Hem verbonden: ons leven is met Christus verborgen in God.
Dat opent perspectieven en deuren, denk ik dan, en wel zo, dat niets en niemand ons zal kunnen scheiden van de liefde van Christus, ook de dood niet, die voor Hem niet meer bestaat.
Het visioen van Johannes van vanmorgen sluit daar ook wel mooi op aan, vind ik. Hij ziet een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Die komen op ons af, op ons toe. Dat is dus echt een toe-komst, die niets met futurologie te maken heeft. Hier passen geen berekeningen en jaartallen bij, maar dit is al-tijd gaande. God komt telkens weer en alle dag op ons toe en Hij wil bij en in ons wonen. En hoe meer Hij in ons woont, hoe leefbaarder de aarde zal worden.
De vraag is niet zozeer of ik of wij naar de hemel gaan, maar of wij de hemel in ons willen laten geschieden. Staan wij open voor de hemel en breekt er iets van die hemelglans door in ons leven, hier op aarde? Zodat de hemel alvast een beetje op aarde komt, wanneer tranen gedroogd worden en het leven gevierd wordt en de dood in al zijn gedaanten – onrecht en ongerechtigheid, leugen en bedrog en noem maar op - zijn plaats gewezen wordt. Dat het witte paard ruim baan krijgt en zegeviert en al die andere paarden struikelen en in het stof bijten (verwijzing naar de preek over Openbaring 6 van vorige week). Kijk, als het zover komt, dan is daar de hemel op aarde!
Soms vragen mensen zich angstig en bezorgd af: zullen wij dat nog mee-maken? Ik zeg dan altijd: Ja, dat zullen en moeten wij zelfs méé-maken. Wij moeten onze bijdrage daar aan leveren, ook onze inspanningen, hoe klein ook, dragen bij aan de komst van de hemel op aarde: een vriendelijk woord, een lief gebaar, een ‘luust’rend oor’ (verwijzing naar de avond over pastoraat met Hendrik van Belkum, die Drentse verhalen vertelde…), maar ook in groter verband kunnen bijdragen geleverd worden, in de politiek, de economie, de zorg voor het milieu en de dieren en de bossen.
De kleine, angstige en vervolgde gemeente in de dagen van Johannes ziet er reikhalzend naar uit: “o God, kom, ja kom spoedig! Doe ons recht en wis de tranen van onze ogen en verdrijf de nacht van nood en dood”.
En als een telkens weerkerend voorproefje vieren wij van tijd tot tijd de Maaltijd van de Heer, de bruiloft van het Lam, tot Zijn gedachtenis, totdat Hij komt: “Maranatha, kom, Heer Jezus, kom spoedig!” Amen.
Concours Hippique
Preek gehouden op de 9e zondag van de herfst 18 november 2018 in de Oude Kerk n.a.v. Openbaring 6: 1-11
PS Tijdens het beluisteren van de preek moest een gemeentelid denken aan het kerkraam in zijn vroegere gemeente te Santpoort (hierbij afgebeeld).
Concours Hippique
Vanaf de zondag van de gedachtenis van de overledenen heb ik me voorgenomen de aangegeven alternatieve lezingen te volgen. Dat zijn lezingen uit de Openbaring van Johannes. Die passen natuurlijk ook wel bij deze periode, de laatste zondagen van het kerkelijk jaar, ook wel voleindingszondagen genoemd.
De Openbaring is het laatste bijbelboek, zoals u weet, en heeft alleen al door die plaats in de canon een bijzondere positie. Het heeft iets geheimzinnings en definitiefs: het laatste hoofdstuk van een boek bevat vaak de plot van het verhaal. Daarin komt alles samen en krijgt het geheel zijn vervulling.
Zoiets lijkt ook met de Openbaring aan de orde te zijn, maar we moeten ons anderzijds ook realiseren, dat de Openbaring van Johannes aanvankelijk als een los geschriftje de wereld was ingegaan en door gemeenten op diverse plaatsen werd gelezen en bewaard. Pas enkele eeuwen later is het in de canon opgenomen en kreeg het de plaats die het nog steeds heeft: als afsluiter, als toevoeging ook, een einde, een open einde.
Het is een geschrift dat moeilijk te doorgronden is, dat op meerdere manieren gelezen kan worden: het bevat een soort geheimtaal en er zitten verwijzingen in naar de tijd, waarin het ontstaan is (de 1e eeuw na Chr.), maar die zijn zo uitvergroot, dat het lijkt alsof het over de toekomst gaat. En zo hebben vele generaties christenen dit bijbelboek ook gelezen: als een openbaring of onthulling van wat er allemaal staat te gebeuren.
Het gaat over ‘de laatste dingen’, zoals het laatste hoofdstuk in klassieke dogmatieken ook altijd heette. Dat is een wat vreemde benaming, alsof het om nog een restje zou gaan. Iemand die gaat verhuizen heeft alles ingepakt, alleen nog een paar laatste dingetjes bij elkaar pakken en dan: Klaar is Cees!
Maar de ‘laatste dingen’, het ‘eschaton’, zoals het dan in kerklatijn heet, hoewel het een Grieks woord is, kun je ook anders opvatten. Niet zozeer als het einde van de tijd en wat er dan allemaal staat te gebeuren, maar eerder: wat is het wezenlijke, het eigenlijke, het ultieme van wat er gaande is in de wereld. Kun je een clue ontdekken in die wirwar van gebeurtenissen? Waar draait het uiteindelijk, ten laatste, om? Zo heeft Ds. Miskotte zijn boeiende lezingen over de Openbaring van Johannes – tijdens de 2e Wereldoorlog in Amsterdam gehouden – de titel meegegeven ‘Hoofdsom der Historie’. De openbaring onthult a.h.w. het geheim van de geschiedenis. Brengt aan het licht waar het om draait. Dus de Openbaring wijst niet vooruit naar een later tijdstip in de geschiedenis, maar doet eerder een diepteboring in of van de geschiedenis, die actueel is voor iedere tijd, ook de onze.
Tussenspel (orgel)
Nu dan naar Hoofdstuk 6. Ik zou daar boven kunnen zetten ‘Concours Hippique’. De visionair Johannes ziet de geschiedenis van de mensheid als een paardenrace. Wat hij te zien krijgt komt dus ook weer niet zomaar uit de lucht vallen, al lijkt dat wel zo, maar heeft vaste voet in de grond, waarop hij staat. Paardenraces vonden plaats in de arena’s van de grote steden van die tijd en hoe spannend en gevaarlijk dat kon zijn weet iedereen, die de klassieker ‘Ben Hur’ wel eens heeft gezien. In Engeland zijn ze ook dol op die races en kan men weddenschappen afsluiten op welk paard de race zal winnen. Als Johannes nu de verbreking van de zegels door het Lam ziet dan komen a.h.w. al die aspecten bij elkaar: in de wereld is een race, een wedloop gaande en wie of wat zal het uiteindelijk, ten laatste, winnen? Wie zal nummer 1 worden? Op welk paard wedden wij?
Er zijn er wel vier, die in de race meedoen… Telkens wordt geroepen: “Kom!” Het lijkt op het eerste gehoor, dat dat tot de ziener wordt gezegd, maar het is logischer om te veronderstellen, dat dat tot het paard en zijn ruiter wordt gezegd. En ‘kom!’ klinkt dan misschien ook nog wel wat te mak. Het is eerder: ‘Vort!’ ‘Ga!’ ‘Rennen, jij!’
Het eerste paard, dat mijn aandacht trekt, is een vuurrood paard, besmeerd met bloed en modder. De ruiter kan dit paard amper in bedwang houden, zodra hij los is slaat hij op hol en trapt alles plat, kort en klein. Heeft hij ook een naam? Jazeker, zijn naam is ‘Oorlog’. Doldriest draaft hij de geschiedenis door en wat hij aanricht wordt steeds heviger en afschuwelijker. Hij neemt de vrede van de aarde, hij verstoort de goede verhoudingen en als hij eenmaal aan het draven is is er geen houden aan. Voorbeelden hoef ik niet te noemen, die zijn legio. Vorige week stonden we stil bij de honderdjarige herdenking van het einde van de 1e Wereldoorlog. Daar liet het vuurrode paard zien, waartoe hij in staat was: zijn grote zwaard maakte miljoenen slachtoffers – en al werd het paard gedurende een korte tijd daarna in bedwang gehouden – al gauw sprong hij alweer naar voren en opnieuw sloeg hij toe en vermorzelde miljoenen mensen: soldaten en burgers, kinderen en ouden van dagen. ‘We willen dat paard nooit meer zien’, zeiden de mensen, nadat hij wat getemd was, maar telkens duikt hij weer op, momenteel doet hij zijn intrede in Yemen en in Syrië heeft hij zijn sporen ook ruimschoots achtergelaten.
Maar er staat nog een paard te trappelen om de arena te betreden en die ziet er zwart als de nacht uit. Dit paard draaft niet, maar schrijdt. Langzaam maar zeker trekt hij de geschiedenis door en de ruiter zit erop met een weegschaaltje in zijn hand. Hoe heet dit paard? Wel, dit paard heet ‘Honger’ of ‘Schaarste’. De primaire levensbehoeften zijn nauwelijks voorradig. Alles moet afgepast en afgemeten worden. Brood en melk moeten op de bon. De gewone mensen zijn er de dupe van. Een dagloon voor een broodje, later een maandloon voor een bordje koolsoep. Miljoenen mensen leven telkens weer onder dergelijke omstandigheden. Vaak volgt dit paard op het ‘oorlogspaard’: hij sukkelt achter hem aan.
Opvallend en ook weerzinwekkend is het, dat de rijke lui zich kostelijk blijven vermaken. Die hebben hun eigen getto’s en ommuurde villa’s waar de wijnvoorraden onuitputtelijk zijn en waar de dames zich nog steeds mooi kunnen maken. Ons kan niks gebeuren…aan hulp voor de armen wordt niet gedacht. Zo gaat dat, eeuw in, eeuw uit.
Daar draaft nog een paard de geschiedenis door, een vaalgeel paard. Een scharminkel van een paard, wankel op de poten, een vel-over-been-paard. Hoe zou dit paard heten? Hij kan wel ‘Ziekte’ of ‘besmetting’ genoemd worden. Hij wordt bereden door ‘de dood’. Telkens weer doen zich in de loop van de geschiedenis perioden voor, waarin het leven onzeker is en epidemieën zich voordoen: de Zwarte Dood in de middeleeuwen, tuberculose in de 19e en 20e eeuw, malaria, de Spaanse griep, Aids, kanker.
Er komt geen einde aan zijn slachtoffers. Het is een angstwekkend paard en hij laat zich moeilijk sturen en bedwingen.
Zal het ooit nog eens anders worden? Zal aan al die slachtoffers ooit nog eens recht gedaan worden of zijn zij zomaar als vuilnis in het vat van de geschiedenis geworpen? En dan ook nog al die mensen, die Jezus wilden navolgen en in zijn Naam protest aantekenden en getuigenis aflegden van zijn woorden en werken. En het werd niet geduld en zij werden monddood gemaakt en de ziener ziet hen klagen, wenen en roepen om recht en gerechtigheid. Onder het altaar ziet hij hen, daar waar de dienst van de verzoening plaats vindt, maar wat betekent dat voor hen? Moet er niet eens opgetreden worden?
Ik sprak onlangs nog een oude mevrouw en we hadden het zo over wat er allemaal gaande is in de wereld en toen zei zij dat zij iedere avond bad en vroeg of God er eens in zou springen. Het werd nu wel eens tijd. Het is precies de bede van die zielen onder het altaar. Maar weet u wat het antwoord is: geduld, nog meer geduld…en nog eens geduld!
Want er rijdt nog een paard door de wereld. Dat is een wit paard – ja, inderdaad, het lijkt op het paard van Sinterklaas – en dat paard laat zich niet beteugelen, maar dat gaat vrank en vrij de wereld door. Recht op zijn doel af. Het gaat hier om de verkondiging van het Evangelie, het verhaal van Jezus, dat als een rode draad de geschiedenis doorgaat en haar kleurt en richting geeft. Die andere paarden zijn veel luidruchtiger en hebben nog steeds macht en invloed en dat zullen zij ook blijven behouden, maar uiteindelijk, ten laatste, heeft het eerste paard het laatste woord. Wedden?!
Over 'voltooid leven' gesproken
Voltooid leven
Inleiding gehouden op 8 november 2018 in Trias als opstap naar een lezing van Catrien Brinkman (huisarts) over ‘voltooid leven en euthanasie’
Om helder te krijgen waar we het vanavond over willen hebben maak ik eerst een paar omtrekkende bewegingen rond het begrip ‘voltooid leven’.
En daarbij dan eerst even stilstaan bij het woord ‘voltooid’. Ik leerde dat woord voor het eerst kennen tijdens de taalles op de lagere school. De taal kende meerdere tijden en zo was er een voltooid tegenwoordige en een voltooid verleden tijd. Wat dat precies betekende bleef vaag, maar ik kon op eigen kracht die onderscheidingen wel aanbrengen en herkennen.
Het had en heeft dus te maken met tijden en werkwoorden. Dat brengt me op de gedachte, dat ook van werken vaak gezegd kan worden, dat die al of niet voltooid zijn. Een taak volbrengen, een opdracht afmaken, een werk voltooien, dat ligt allemaal in diezelfde sfeer. Soms wordt een werk niet afgemaakt – de bouw van iets wordt gestaakt en het werk blijft onvoltooid, zoals bijv. de kerktoren in Zierikzee. Schubert heeft gewerkt aan een symfonie, die niet afgemaakt is en dat werk is de geschiedenis ingegaan als de ‘Onvoltooide’, ‘der Unvollendete’.
Als iets ‘voltooid’ is, is het af. Als iets helemaal ‘af’ is dan mankeert er niks meer aan. Er hoeft niks meer aan toegevoegd te worden. Het is helemaal ‘af’. Zo kan een kunstenaar zijn werk beoordelen: niets meer aan doen. Klaar!
Als iets ‘af’ is is het niet alleen voltooid, afgemaakt, maar het is in zekere zin ook volgemaakt, volmaakt. Er zit dan iets van perfectie is – alles is vol(ge)maakt, zoals je een beker tot de rand kunt vullen – en daarna kan er niets meer bij.
Al deze betekenissen en toepassingen van het woord ‘voltooid’ worden nu ook verbonden met ‘het leven’, zodat gesproken gaat worden van een voltooid leven. In het verlengde van het voorgaande zou dat kunnen betekenen, dat we dan kunnen spreken van een volledig, afgemaakt, volgemaakt, vol-maakt leven. Er hoeft niets meer bij. Er kan niets meer aan toegevoegd worden. Het is klaar.
Dit brengt mij op de gedachte, dat mensen soms kunnen verzuchten, dat zij klaar zijn met het leven. Zij hebben er geen zin meer in, zien er geen zin meer in en verlangen naar de ‘vol-einding’ ervan. Dan zou hun leven voltooid zijn.
Ik denk, dat die stemming of dat verlangen iets van alle tijden is, maar in onze tijd wel meer hoorbaar en er wordt daarbij een beroep gedaan op hulp. Kan een arts mij niet helpen bij de voltooiing van mijn leven, zo wordt gevraagd en dokter Brinkman zal straks ingaan op de problemen, die met zo’n vraag samenhangen.
Ik wil proberen aan te duiden, dat in de Bijbel en in de christelijke traditie er ook verlangd wordt naar een voltooid leven. Of dat mensen er halverwege genoeg van hebben en er niet meer tegenop kunnen, omdat ze vervolgd worden of geen been hebben om op te staan.
De aartsvaders Abraham, Isaak en Jacob hebben hun leven in rust en met voldoening voltooid: zij waren ‘zat’ van het leven, ‘verzadigd’ zegt de nieuwere vertaling, maar ik vind ‘zat’ om meerdere redenen wel een mooi en bijzonder woord. Je kunt namelijk ook denken, dat deze mensen het leven ‘zat’ waren, ze hadden er genoeg van.
Daar zijn meer voorbeelden van, in de profetische geschriften en in de Psalmen. Mensen, die ten einde raad zijn, die zuchten onder hun opdracht, die de dag van hun geboorte vervloeken en die uitzien naar de dag van hun verscheiden. Job is natuurlijk een spreekwoordelijk voorbeeld geworden van een mens, die lijdt aan het leven en die door zijn vrouw wordt aangespoord alles maar op te geven. Maar dat doet hij niet…Job is niet alleen een dulder, hij is ook een volhouder.
Jona was weer een heel ander figuur. Die verlangde onder zijn boompje met uitzicht op Ninevé, dat hij maar zo snel mogelijk zou sterven. Hij kon het allemaal niet meer aan, maar God wijst hem terecht en hij vindt weer nieuwe kracht. Iets dergelijks lezen we ook van Elia, die na het Karmel-spektakel in een depressie was geraakt en ook wenste, dat zijn leven maar voorbij zou zijn. Hij voelt zich eenzaam en miskend en hij ziet geen toekomst meer voor zich weggelegd: “Neem mijn leven, laat het, Heer…” (eerste regel van een bekend lied, dat feitelijk een andere inhoud heeft dan hier aangeduid.)
Zo zijn er meer voorbeelden te noemen van mensen, die hun leven wilden opgeven, maar die toch vaak ook weer nieuwe moed en kracht vonden om door te gaan. Dat kon gebeuren, omdat men nieuwe opdrachten kreeg, een nieuwe taak, zoals bij Elia het geval was, of omdat men opnieuw de schoonheid en de volheid van het leven ontdekte, zoals we bij Job zien.
Of je komt tot het inzicht, dat je niet alleen bent, maar dat de ander er ook is en dat jij er bent, mede dankzij de ander. Of, zoals de apostel Paulus dan ergens zegt: niemand van ons leeft voor zichzelf, niemand sterft voor zichzelf.
Ook van Jezus kan gezegd worden, dat hij zijn leven zelf heeft voltooid. Hij sterft weliswaar als een martelaar, maar de regie van zijn dood lijkt meer in zijn (eigen) hand te liggen dan in die van de soldaten om hem heen. Uiteindelijk kan hij ook uitroepen: het is volbracht! Mijn leven is voltooid.
Toch blijft de typering ‘voltooid leven’ mij achtervolgen met vragen als: bestaat er wel zoiets als een voltooid leven? Ik denk even aan Mozes, die grote leider van Israël, die na een lange levensreis zijn volk aan de grens van het beloofde land brengt, maar dan zelf daar sterft en alleen de voltooiing vanuit de verte kan zien. Is zijn leven voltooid te noemen? Ja, in zekere zin wel, want hij heeft afgemaakt waar hij mee bezig was en zijn einde was gekomen, maar zijn leven was ook niet helemaal ‘af’. Die laatste stap in het beloofde land zou het werkelijk volmaakt en perfect gemaakt hebben en dat gebeurde nu precies niet. Dit lijkt mij een ‘voorbeeldig’ verhaal.
Ons leven is eigenlijk nooit af – nooit perfect en voltooid – er blijft altijd een rest, een rest van tekort, van een verlangen of een hoop.
Moderne, m.n. jongere mensen maken een bucketlist met dingen, die men wil doen of gezien wil hebben. Is je leven dan voltooid als je alles gedaan en gezien hebt? Als alle hokjes zijn aangevinkt?
Vanuit christelijk perspectief gedacht is ons leven eigenlijk altijd onvoltooid en on-af en verwachten wij een voltooiing ervan op de nieuwe aarde of in de hemel.
Het geloof in de hemel is voor veel mensen achter de horizon verdwenen en dat heeft volgens mij mede invloed op de wens om hier tot een voltooid en zo gelukkig mogelijk leven te komen.
Ik spreek daar geen waardeoordeel over uit, maar ik constateer dat als een gegeven. Wij leven in een tijd, waarin sprake is van een verlies van transcendentiebesef en dat heeft mede invloed op de manier, waarop men tegen een ‘voltooid leven’ aankijkt. Het maakt m.i. veel verschil of men het leven beschouwt als de voltooiing van een zelfgekozen project – ieder is a.h.w. de projectontwikkelaar van zijn eigen leven en dat kan lukken of mislukken en mede afhankelijk daarvan kan men zijn leven als voltooid of onvoltooid beschouwen. Of men ziet zijn leven als een geschenk, dat ten volle geleefd en uitgepakt moet worden. Leven is zo lang mogelijk genieten en als dat ophoudt dan is je leven voltooid. Of men ziet zijn leven als een opdracht of een roeping en men vindt voldoening in de volvoering van die taak, die nooit af is. M.a.w. de wijze waarop men tegen het leven aankijkt bepaalt mede de mogelijkheid en onmogelijkheid om je leven als ‘voltooid’ te beschouwen.
Er zou vast nog wel meer en ook vele andere dingen over te zeggen zijn, maar dit was wat mij betreft een eerste verkenning en in die zin is dit zeker te beschouwen als een ‘onvoltooide’ inleiding.
Een opening in een gesloten wereld
Preek gehouden op de zondag van de gedachtenis van de overledenen (Allerzielen) 4 november 2018 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Openbaring 4.
Een opening in een gesloten wereld
Ik blijf vanmorgen een beetje dichtbij u. Ik wil het vreemde en hoge woord van God als een vriendelijke arm om uw schouder leggen, als een warme deken om uw koude knikkende knieën draperen.
Het verdriet om het gemis van een dierbare is nog vers: je ziet je moeder nog voor je, hoe ze was en deed. Of je vader, die op het laatst zo moeilijk vooruit kwam. Of je mist nog dagelijks je lieve vrouw of man, je dochter of zoon – en hun namen zijn genoemd of je hebt ze in gedachten gehad en ook nu op dit moment – ze zullen altijd deel blijven van ons leven en herinneren.
En hier gedenken wij hun leven en als wij een lichtje voor hen ontsteken aan de Paaskaars dan drukken we daarmee uit, dat wij geloven dat zij eeuwig leven – hoe dan ook - of, zoals Paulus ergens zegt, dan geloven wij dat hun leven met Christus verborgen is in God.
Vanmorgen keken we even mee met de ziener Johannes. Wat hij zag schreef hij op en hij noemde het ‘Openbaringen’, onthullingen, …ik zie, ik zie, wat jij niet ziet… een geschrift, dat maar net op het randje staat van de Heilige Schrift. Het is het laatste bijbelboek geworden, net op het nippertje in de canon opgenomen, omdat het een zo vreemd en bizar geschrift lijkt, onbegrijpelijk en ongehoord soms, mysterieus en ontoegankelijk, maar toch, al begrijpen we niet alles, het is en blijft een fascinerend en troostrijk boekje.
Johannes, de opsteller ervan, is verbannen naar het eilandje Padmos en zijn dagen zijn geteld. De toekomst ziet er somber uit en ook de gemeente van volgelingen van Jezus staat onder grote druk. Zullen zij stand kunnen houden te midden van een wereld, waar men buigt voor de keizer als een knipmes…en waarom ook niet? Want dankzij hem is er vrede en welvaart, brood en spelen. Wat wil een mens nog meer?
De volgelingen van Jezus weten, dat zij in de minderheid zijn, dat zij de klappen zullen krijgen, dat zij uitgejouwd zullen worden en de schuld zullen krijgen van alles wat mis gaat.
Hoe kunnen zij overleven? En wij zelf dan? Ook al zijn onze zorgen en problemen anders dan die van hen toen, ook nu vragen wij ons af: hoe zal het verder gaan? Waar halen wij ons houvast vandaan? We zitten gevangen in de ijzeren wetten van de samenleving, waarin wij leven; we worden getroffen door verliezen en velen van ons hebben een dierbaar medemens verloren: een kind of een vrouw, een man of een moeder – en het leven gaat door en er lijkt niets veranderd te zijn: de zon komt op en gaat onder – maar jouw wereld staat op z’n kop en je weet je geen raad.
Maar misschien helpt het, als we even proberen mee te kijken met Johannes: “…en ik zag, en zie!” Het is een bijzondere ervaring om ineens iets onverwachts te zien of op te merken. Vaak moeten je ogen ergens voor geopend worden en dan zie je het ook. In zijn gesloten wereld zag hij ineens het raampje van zijn cel met dat spijltje in het midden als een deur, een geopende deur, in de hemel.
Zoiets, zo stel ik mij voor, kan het begin van zijn kijken geweest zijn.
En als die deur zich opent wordt hij overstelpt door licht en buitelen de beelden over elkaar heen: horen en zien vergaan. Hij is plotseling in een ander weten, een ander verstaan, een nieuw en ander perspectief doet zich aan hem voor.
Nee, hij heeft het niet zelf bedacht, maar het sluit wel aan op wat hij weet uit de aloude Hebreeuwse geschriften van Mozes en de profeten en wat hij ziet lijkt ook wel op wat hij zondag aan zondag meemaakt in de liturgie van de messiaanse gemeente: de zetel en kandelaars, de gewaden en de luchters, de regenboogkleuren en de flonkerende stenen, het zingen van het ongehoorde en het zien van het onzichtbare…ja, het begint hem te duizelen, hij staat niet meer met beide benen op de grond, hij merkt, dat hij steeds meer met zijn hoofd in de wolken raakt en niet meer van deze wereld is.
Toch horen beide werelden wel bij elkaar en betreft het uiteindelijk één wereld, zijde en keerzijde van deze werkelijkheid, voor- en achterkant, beneden- en bovenkant.
Wij zien er meestal niet veel van. We zijn zo in de ban geraakt van ons eigen gesloten wereldbeeld, dat we niet kunnen geloven, dat er een geopende deur mogelijk is. Toch opent die deur zich van tijd tot tijd en ook vanmorgen mochten we even met Johannes meekijken.
Het venster van je gevangenis, van je opgesloten zijn in je verdriet, de tranen in je ogen kunnen onverwachts als een geopende deur worden, waardoor je weer licht en kleur kunt zien in je leven. En je ziet de regenboog aan de hemel en je ziet een spiegelglad water met een bomenrij erin weerspiegeld en je verdrietige en verkilde hart begint weer te kloppen.
Soms bespringt je wel de bange vraag: is het allemaal wel echt en waar? Johannes kan ook niet meer zeggen dan wat hij gezien heeft en eraan toevoegen, dat zijn getuigenis wis en waarachtig is. En schoorvoetend zeggen we misschien: ik geloof je graag! Zeker weten!!
Tien mozaïekstukjes
Preek gehouden op de 5e zondag van de herfst in de Grote of Mariakerk n.a.v. Jesaja 29: 18-24 en Markus 10: 32-45.
Tien mozaïekstukjes
Mijn preek vanmorgen lijkt een beetje op een mozaïek: een paar losse steentjes, die met elkaar iets willen uitbeelden.
Ik nodig u uit om even mee te kijken en dat u aan het eind zegt: O ja, nu zie ik het ook.
Steentje voor steentje leg ik neer wat we gehoord hebben.
- 1.Allereerst vroeg ik me af – en u misschien ook wel – wat hebben de beide lezingen eigenlijk met elkaar te maken? Natuurlijk is er altijd sprake van een keuze-element, wanneer de roostermakers een bijpassende lezing zoeken bij de doorgaande evangelie-lezing, in dit geval bij Markus. Vandaag stond Jesaja 29 genoteerd en we hebben het zojuist horen voorlezen, maar wat is het mogelijke verband met Markus 10? Het gaat in Jesaja om het aanbreken van een nieuwe tijd, waarin geen onderdrukking en onrecht meer zal zijn, maar een direct verband met Markus 10 zie ik niet. Toen viel mijn oog ineens op vs. 18, waar we lezen, dat blinden met eigen ogen zullen zien. Het belletje gaat misschien nog niet meteen rinkelen, maar dat zou wel zijn gebeurd, als we hoofdstuk 10 van Markus helemaal tot het einde zouden hebben gelezen. Daar ontmoeten wij Bar Timeüs, die door Jezus ziende wordt gemaakt, zodat hij hem kan volgen op zijn weg.
- 2.Het tweede steentje gaat over de vastberadenheid van Jezus om richting Jeruzalem te gaan. Dat is geen toevallige bestemming, die nu eenmaal zo uitkwam, nee, hier is sprake van een doelbewuste keuze, een zelfgekozen bestemming. En nadrukkelijk wordt vermeld, dat Jezus voorop gaat. De leerlingen volgen, hetzij schoorvoetend of opgewekt, zich van geen onheil bewust of hoe dan ook. Maar Jezus gaat voorop en zij volgen. In deze kleine vingerwijzing wordt al duidelijk gemaakt, wat de navolging van Jezus betekent.
- 3.Het derde steentje is een historisch-kritisch en/of tekst-kritisch steentje. Dat zijn meestal niet zulke geliefde stukjes, want ze bewerken ineens een onverwacht en ongemakkelijk perspectief. Ik bedoel dit: er zitten meerdere lagen in de tekst, niet alle zinnen dateren uit dezelfde tijd. Er zijn toevoegingen, interpretaties in aangebracht, die niet rechtstreeks uit de mond van Jezus komen en ook niet uit de pen van Markus. Er is kennis in verwerkt van hoe het allemaal is gegaan en er wordt gezinspeeld op het martelaarschap van de gelovigen uit de vroege kerk en zo is deze tekst van Markus een soort lappendeken geworden van opmerkingen en ervaringen van meerdere generaties en nu samengebald in dit ene verhaal, dat op één moment wordt gesitueerd, namelijk in gesprekken op weg naar Jeruzalem. Jezus vertelt wat hem te wachten staat – hij zag de bui a.h.w. al hangen - en Markus legt hem in de mond precies wat gebeurd is. Een lastig steentje, dat de mozaïek misschien een beetje ontsiert? Het zij zo…
- 4.Het vierde steentje is 2 tegen 10. Dat is niet de uitslag van een voetbalwedstrijd en ook niet de uitslag van een stemming, maar dit gaat over de 2 leerlingen Jacobus en Johannes en de overige 10. Er zit iets van een tweespalt in, een meerderheid en een minderheid. Haantjes de voorste en anderen, die zonder al te veel te zeggen e.e.a. vanaf de zijlijn kritiseren. Die tien denken het gelijk aan hun kant te hebben, zij zijn in de meerderheid en zij zijn terecht verontwaardigd over de wens van de andere twee, maar Jezus kiest geen partij en wijst in feite beide groepen terecht. Die twee hebben geen benul van wat Jezus te wachten staat en dat zij denken, dat zij Jezus op de voet kunnen volgen en dat zij net als Hij de weg kunnen bewandelen, ten einde toe. Wat een kortzichtigheid en blindheid! Die andere tien hebben ook hun lesje nodig, want die zijn weer al te zelfingenomen en denken dat zij terecht verontwaardigd zijn over de kinderlijke mentaliteit van die twee. In feite zijn zij heel heerszuchtig en denken vanaf de zijlijn hun oordelen te kunnen uitspreken.
- 5.Steentje 5 heeft twee kanten en je weet niet precies wat de goede kant is. Die twee pakken het steentje op en staan verbaasd over de glinstering en de prachtige kleur: ze zien het al voor zich. Jezus is Koning geworden zij zullen in zijn kabinet zitting nemen, als minister van buitenlandse zaken of als vice-premier. Het verhaal van Jezus zal als een succesverhaal de wereld over gaan en het zal welvaart en geluk brengen. Maar dan pakt Jezus het steentje af en zegt: hé, sufferds, wat staan jullie daar te dromen. Je hebt het steentje ondersteboven vast: hij moet andersom in de mozaïek geplaatst worden. En dan begint hij te spreken over de doop en de beker, hier bedoeld als symbolen van het lijden.
- 6.Het 6e steentje is ook een beetje een dubbelzijdig steentje. Want die beker en die doop, die blijven nog wat nagalmen. Wat wordt daar precies mee bedoeld? Later in de kerk van de 1e en 2e eeuw en nog later zijn het verwijzingen geworden naar de sacramenten van de kerk: de doop en het avondmaal. Omdat wij zo vertrouwd zijn geraakt met deze symbolen zien we de reikwijdte en de diepgang er niet meer van. Maar de Doop is een radicale breuk met het verleden, een totale ondergang van je oude leven en wederopstanding tot een nieuw bestaan. Dopen is ‘er onderdoor gaan’ en weer opstaan!
En de beker doet daar niet voor onder. Jezus bidt op een gegeven moment: laat deze drinkbeker aan mij voorbijgaan. Het gaat dan om het a.s. lijden, om zijn verwerping en dood. Als de twee haantjes zeggen: O ja, dat kunnen wij ook wel aan, dan weten ze niet wat zij zeggen.
- 7.Het 7e steentje is een soort dubbelsteentje: met een rechter- en een linkerkant. Het gaat om ereplaatsen, die zij ambiëren. Ja, dat zou mooi zijn, als wij naast u mogen zitten, links en rechts van U. Maar Jezus houdt de boot een beetje af. Ik ga daar niet over, zo zegt hij. Maar later, als alles ten einde is, krijgt deze vraag een wat wrange bijsmaak. Ja, er waren er wel twee naast hem daar op die gindse heuvel, links en rechts met hem gekruisigd. Niet echt een aanlokkelijk vooruitzicht… Soms weten mensen niet wat zij vragen.
- 8.Het 8e steentje gaat over macht en dienstbaarheid. Mensen willen graag macht uitoefenen. Hun wil moet wet zijn. Maar Jezus zegt: in het Koninkrijk van Mij is dat niet zo. Daar is alles anders. Niet de haantjes hebben het daar voor het zeggen, maar de lammetjes. Zoals ook Jezus zelf laat zien, dat Hij als het Lam Gods de zonde der wereld wegdraagt. Het gaat erom, dat je je leven inzet ten gunste van anderen. Niet een egocentrisch leven is een gelukkig leven, maar een dienstbaar, een dienend leven. Laten we allen diaconaal leven!
- 9.Zo zal Jezus het goede voorbeeld geven en zijn leven geven ‘als losgeld voor velen’, tot een rantsoen, zoals het vroeger heette. Er is sprake van een soort ruil, een vreemde ruil. Hij geeft zijn leven, opdat wij het leven krijgen, Hij geeft de Geest, opdat wij de Geest krijgen. En vol van die Geest gaan wij onze weg door de wereld en al lijkt het soms een weg ten dode, uiteindelijk zal blijken, dat het een weg ten leven is. Dat was het 9e steentje. Mist er nog één?
10. Ja, nog een blauw, een hemelsblauw stukje, waar we niet zoveel over kunnen zeggen, maar misschien wel zingen: Lied 914 ’t lied van ’t nieuw Jeruzalem!, (waarop Mannes Hofsink eerst op het orgel zal preluderen).
De liefde bindt
Preek gehouden in de Grote of Mariakerk op de 3e zondag van de herfst 7 oktober 2018 (tevens Israëlzondag) n.a.v. Maleachi 2: 10-16 en Markus 10: 1-16
De liefde bindt
Veel mensen denken, dat ‘religieus zijn’ betekent, dat je bepaalde dingen niet mag en andere dingen ‘moet’. ‘Geloven’ of ‘gelovig-zijn’ wordt opgevat als het naleven van bepaalde voorschriften en regels.
‘Mag jij dat van je geloof?’ kan een moslimvriend aan mij vragen als hij bij mij aanschuift op het terras bij Oasis, terwijl ik een slok neem van een heerlijk blond biertje. Ik verslik me dan bijna en zeg: “Ja, dat mag ik. Mijn geloof geeft mij daar geen regels voor”. “Nou, de mijne wel”, zegt hij dan. Een moslim mag geen alcohol drinken. Punt uit.
Ik spreek vaak genoeg mensen, die vroeger zgn. streng-christelijk zijn opgevoed en die komen dan altijd met het verhaal, dat ze op zondag niet mochten fietsen en twee keer naar de kerk moesten en zich daar stierlijk verveelden en dat je geen seks voor het huwelijk mocht en zo nog een paar regels. Natuurlijk had men zich daar in de loop der jaren aan ontworsteld en nu was men een vrij en blij ongelovige.
Vandaag komt de vraag om de hoek kijken of de kerk nu vooral aan de kant van de regels staat of zich laat inspireren door de figuur van Jezus. Want Jezus loopt ook aan tegen de regel-religie van zijn dagen, die uitgedragen wordt door de Schriftgeleerden en de Farizeeërs. Mag dit en mag dat?
We hebben vandaag ook Israëlzondag en dan staan we stil bij de onopgeefbare verbondenheid met Israël, met het jodendom, de joodse religie, het Oude Testament, het land en het volk Israël: een heel gecompliceerde en aangevochten verhouding, waarover ik ook een paar dingen gezegd heb ik het kerkblad.
Als wij een beetje op een afstand naar het jodendom als religie kijken dan valt ons op, dat het doorgaans zo wettisch is. Het niet mogen fietsen op zondag verbleekt bij de nauwgezetheid en in onze krampachtigheid, waarmee orthodoxe joden de sabbat vieren. Een Jood moet zich aan 613 ge- en verboden houden en één bepaling is bijv., dat je geen vuur mag ontsteken op de sabbat, die op de voorafgaande avond begint. Zit je dan maar in het donker of mag je wel elektrisch licht aandoen. Nee, zegt de strikte rabbijn dan: als je het lichtknopje gebruikt ontstaat er een vonk in de schakelaar – ook al zie je die niet – en dus maak je vuur en dat mag niet. Dus daar is dan het volgende op gevonden: je vraagt iemand, die goj of niet-Jood is, om even bij je langs te komen om het licht aan te doen. Probleem opgelost: je hebt je aan de wet gehouden en je hebt toch licht!
Uit de discussie van vanmorgen over het al of niet mogen wegzenden van je vrouw blijkt, dat Jezus zich niet zo kan vinden in het schema: dit mag wel en dat mag niet. Hij is veel vrijer en hij probeert tot de kern van de zaak zelf te komen.
Regels zijn regels zul je Jezus niet gauw horen zeggen. Natuurlijk is hij ook helemaal opgevoed en thuis in de Joodse wetgeving en hij weet drommels goed hoe de rabbijnen en Schriftgeleerden ermee omgaan, maar hij gaat nooit mee in hun wetticisme of regeltjesfetisjisme.
Zo wordt Jezus vandaag ingetrokken in een discussie over echtscheiding: mag iemand zo maar zijn vrouw wegsturen? En dan werden er honderden voorbeelden bedacht uit de praktijk van het leven op grond waarvan dat dan mocht of niet mocht. Mocht je haar wegsturen omdat zij de aardappels had laten aanbranden? Mocht je haar wegsturen, omdat zij een keer hoofdpijn had en geen seks wilde? Mocht je haar wegsturen, omdat zij de sleutel van de achterdeur ergens had laten liggen? Mocht je haar wegsturen, omdat zij wel eens flirtte met de buurman?
Jezus heeft helemaal geen zin om in dit soort kwesties een uitspraak te doen. Hij zegt niet: in het ene geval wel en in het andere geval niet. Nee, ik denk, dat hij vooral wil opkomen voor de vrouw, voor haar kwetsbare positie in een patriarchale samenleving. Maar vooral wil hij het huwelijk op zichzelf verheffen tot waar het vandaan komt en aanduiden waar het eigenlijk om gaat.
En daarom verwijst Jezus niet naar de wet van Mozes, zelfs niet naar het zevende gebod “Gij zult niet echtbreken”, maar hij neemt de mensen mee naar het paradijs.
Jezus zet het huwelijk, de liefde tussen twee mensen, in het perspectief van het paradijs en van het Koninkrijk Gods. Keer nog eens terug naar hoe en waartoe het begonnen is. Denk nog eens terug aan de eerste, ontwakende liefde en genegenheid. Denk terug aan hoe alleen en eenzaam je was en hoe daar, Goddank, een partner op je weg kwam in wie je helemaal opging. En jullie werden een eenheid, fysiek en spiritueel. En hoe zou je dat nu ongedaan kunnen maken? Ja, je kunt de relatie formeel laten ontbinden en voor de wet is het daarmee afgelopen, maar kun je de liefde en de ervaringen van liefde tussen twee mensen ongedaan maken? Kun je wat God bijeen gebracht heeft uit elkaar halen?
En vergeet de kinderen niet. Nee, die zet hij ineens in het midden en dat is niet voor het eerst en ook niet voor niks. Kijk, die kinderen zijn de kwetsbare en waardevolle vruchten van de liefde. Zij kunnen zomaar de dupe worden van het bekoelen van de genegenheid en het vergeten van de eerste liefde.
In het huwelijk draait het om de liefde. Zij is de spil en de kern van het huwelijk, dat de vorm is waarin de liefde kan bloeien. Niet het huwelijk is heilig, lijkt Jezus te willen zeggen, maar de liefde is heilig.
Dat is een geschenk van God, dat ons toevalt en waaruit wij mogen leven. Liefde tussen twee mensen ontstaat als vanzelf. Het is een Godswonder en een Godsgeschenk en daar heb je geen wetten voor nodig. Wetten komen pas in beeld als de liefde ten einde is.
Of je nu de profeet Maleachi beluistert of Jezus ziet worstelen met de wetgeleerden – zij proberen beiden tot de kern van de zaak door te dringen en boven de wetgeving en het formele uit te stijgen. En daarom kan het huwelijk, bedoeld is ‘de liefde’, als zinnebeeld of afbeelding gelden tussen de verhouding van God en zijn volk, God en de wereld. Het leven is groter dan de aarde en de liefde is wijder dan de hemel. Er vallen termen als ‘paradijs’ en ‘Koninkrijk Gods’ om onze zinnen te prikkelen naar iets hogers en groters, iets wat blijvend en eeuwig is.
Wat God heeft samengevoegd kan een mens helemaal niet scheiden: de liefde is en blijft de dragende grond en vaste band tussen twee mensen. Wat je vanaf je jeugd aan meegekregen hebt – en ook daarom zet Jezus de kinderen in het midden – dat blijft in je hart bewaard en kan door niemand worden verwijderd.
Laten we zo leven in deze wereld, met het oog op en vanuit het Koninkrijk Gods, dat gekomen is en komt, niet krampachtig en wettisch, maar vanuit de liefde en als kinderen Gods tot vrijheid en blijheid geroepen. “Heb lief en doe wat je wilt”, zo zou Augustinus mijn preek a.h.w. samenvatten.