Nog een doos...
Preek gehouden op de 2e zondag van de herfst 30 september 2018 in de Oude Kerk n.a.v. Numeri 11: 24-29 en Markus 9: 38-41
Nog een doos…
In deze lange groene periode na Pinksteren gaat het eigenlijk voortdurend om de vraag: hoe werkt de Geest van Christus in ons leven, in het leven van de gemeente en in de wereld? Met Pinksteren, de gave van de Geest, is iets in werking gezet en hoe ontwikkelt zich dat dan? Is dat één rechte lijn van voortgang en vooruitgang of zijn er ook perioden van stagnatie en stilstand?
Markus is ons daarbij al enkele weken tot gids geweest en hij wijst ons op de geestkracht en vitaliteit van Jezus, die doden tot leven roept, doven gehoor geeft, blinden het zicht, demonen uitwerpt en mensen bevrijdt van wat hen knecht en beperkt. Jezus maakt – kortom – korte metten met beperkingen, begin van een nieuw leven!
En als de gemeente van Christus de geest krijgt dan weet zij als vanzelf wat haar te doen staat: in de geest van Jezus leven en werken en zo bevrijdend en dienstbaar in de wereld staan en gaan.
De twee verhalen van vanmorgen gaan daar eigenlijk ook over. Wat gebeurt er als de Geest vaardig wordt over mensen, wat gebeurt er als de Geest begint te waaien? En waait die Geest alleen in de kerk of ook er buiten?
Het boek Numeri – in het Hebreeuws heet het ‘In de woestijn’ – doet verslag van de lange weg door de wildernis. En Mozes treedt op als gids en als leider en hij probeert het ‘stelletje ongeregeld’ orde en regelmaat bij te brengen, maar zijn taak is zwaar en eigenlijk niet vol te houden. Nu beginnen ze weer te zeuren over hoe geweldig het allemaal in Egypte was: tsjonge, jonge, wat hadden we daar lekker eten en zij begonnen te likkebaarden als ze elkaar de menu’s oplepelden.
En hier krijgen we alleen maar elke dag manna, dat ons de neus uitkomt.
Je zult maar leider zijn van zo’n horde, die met gebalde vuisten voor je tent staat te schreeuwen, dat het anders moet.
Vroeger was alles beter…o ja? Weet je het wel zeker? Weet je niet meer, dat je keihard moest werken en dan ’s avonds als een blok in slaap viel?
Vroeger was alles beter…o ja? Idealiseer je het verleden niet teveel? Waardeer de gaven en kansen van deze tijd eens wat meer.
Maar Mozes kan praten als Brugman, maar zij willen ‘vlees en vis’…zij willen niet meer alleen die vegetarische slappe hap, maar een stevige carbonaat, een ‘stake’ gebraden op het vuur, zoals in Egypte. Zij willen helemaal geen nieuw en ander volk zijn, maar precies zo zijn als de rest, als de meerderheid. ‘Gij geheel anders’ daar willen ze niks van weten.
Mozes dreigt het spel te verliezen en hij staat al op het punt om ‘de koning’ om te leggen, maar de HERE God heeft nog een meesterzet in gedachten. Dat is de zet van de veelheid van inzichten en de meervoudigheid van de geestkracht en daadkracht. Niet jij alleen, Mozes, zal de dienst uitmaken en overal verantwoordelijk voor zijn, maar de leiding zal voortaan bij 70 oudsten berusten. Hier vindt een soort democratisering van het bestuur plaats, waar we nog steeds de goede vruchten van plukken. En dat alles wordt toegeschreven aan de Geest.
Wij kunnen in de kerk wel eens klagen en zuchten over de vele vergaderingen en gemeenteberaden, maar laten we er vooral ook blij om zijn, dat niet één man of vrouw de dienst uitmaakt, maar dat de weg vooruit na rijp beraad en na ieder gehoord te hebben bepaald en ingeslagen wordt.
Hier wordt dat ‘profeteren’ genoemd. Dat is niet ‘de toekomst voorspellen’, maar het heeft wel iets met de toekomst te maken: zoveel verbeeldingskracht hebben, dat je met elkaar je de toekomst kunt voorstellen en dat je daar samen aan gaat werken. Zullen wij die toekomst ‘meemaken’? Ja, die maken wij samen mee…wij met elkaar maken de toekomst. Zo werkt de Geest!
Maar dan komen ook ineens Eldad en Medad op de proppen. Zij horen helemaal niet bij de kerk – laat ik het zo gemakshalve even samenvatten – maar zij hebben wel hart voor de zaak, zou ik willen zeggen. En die zaak valt niet samen met de kerk. Wat is die ‘zaak’ dan? Wel, dat is de liefde. Want laten we eens letten op de betekenis van hun namen: El-dad betekent: de liefde van God of liefde tot God en Me-dad betekent ‘liefde’ of ‘geliefde’. Hier raken we toch wel aan de kern van de zaak, nietwaar?
Zo kunnen we zeggen, dat overal waar uit liefde voor God en de medemens gehandeld wordt, dat daar Gods Geest werkzaam is. In de kerk en buiten de kerk. Soms kan daar in de kerk wat krampachtig of afwijzend op gereageerd worden. Ook in het verhaal van Numeri komt Jozua naar voren om te zeggen, dat die twee hun mond moeten houden. “Let it be!”, zegt Mozes. Laat ze hun gang gaan! Zo ook de leerlingen van Jezus, die iemand tot de orde willen roepen, die boze geesten uitdreef in Jezus’ Naam, maar zich niet verder wilde aansluiten bij de gemeente van volgelingen van Jezus. En ook Jezus zegt: “Let it be!” Wie niet tegen ons is, is vóór ons! Al geeft iemand maar een beker water aan iemand, die bij Christus hoort, die zal zeker beloond worden.
De Geest waait, waarheen zij wil en zij waait soms uit onverwachte hoek.
Dat brengt mij nog even terug bij de startdienst van vorige week. Toen werd er even flink ‘uitgepakt’ – want de kerk had heel wat in de aanbieding: pastoraat, diaconaat, vorming en toerusting, jeugdwerk en eredienst. De ene verhuisdoos na de andere ging open en een veelheid van activiteiten en goede voornemens werd gepresenteerd. De meervoudigheid van het werken van de Geest kwam ook op die manier sprekend naar voren.
Waren dat alle dozen? Ja, voor die zondag wel en dat was ook voldoende. Je kunt altijd zeggen: hé, ik miste nog een paar dozen, bijv. die van bestuur en beheer, die van beleid en financiën, die van communicatie en missie. Maar wacht eens, er werd niet gestreefd naar volledigheid. En als ik nu zelf toch ook nog één doos op tafel zet dan moet u dat zien als een ‘aanvul-doos’, een extra doos, die het geheel completeert.
Ik pak hem er even bij. Hij is niet zo groot, het is maar een klein doosje, dat je gemakkelijk over het hoofd ziet, maar volgens mij zit er wel wat in…
En toch, wat er in zit kan ik niet grijpen, niet be-grijpen. Het heeft te maken met de ongrijpbare, onbegrijpelijke presentie van God, het geheim van zijn aanwezigheid, het mysterie van ons gemeente-zijn, dat zich als een wonder in de wereld voordoet, het ongrijpbare waaien van de Geest in ons leven en in de wereld. Dat geheim, dat niet maakbaar is en niet te peilen, dat ons soms in de stilte of in een lied komt aanwaaien, dat zit a.h.w. allemaal in deze doos verstopt. Dat is niet groots en opdringerig, maar eerder verborgen en als een stille stem in het hart.
Wie er een woord aan wil geven zegt misschien ‘God’. Een ander zal zeggen ‘het geheim van het leven’. Paulus zou zeggen: ‘de liefde’.
In 1 Korinthe 13 heeft hij dat prachtig en machtig samengevat in dat onnavolgbare gedicht, het hooglied van de liefde, dat ik tenslotte in bewerking van Karel Eykman zal lezen en dat staat a.h.w. aan de binnenkant van de rol uitgeschreven – en – zo wil ik er aan toevoegen – hiermee hebben wij ook onze eerste kerkenraadsvergadering in het nieuwe seizoen geopend:
Zonder liefde ben je nergens
Al kon ik nog zozeer / in prachtige preken
Mijn redes afsteken /en wist wijze woorden op ieder gebied
Maar had de liefde niet
Dan was het toch meer / wat trommelgekletter
Gezwets en geschetter / had ik de liefde niet.
Al blies ik trompet / hoog van de toren
Al zong ik in koren / de sterren van de hemel, het hoogste lied
Maar had de liefde niet / dan klonk het toch net
Als toeters en bellen.
Ik had niets te vertellen / had ik de liefde niet.
Zonder liefde ben ik nergens
Zonder jullie stel ik niets voor.
Had ik jullie niet bij me / dan ging ik er aan onderdoor.
Want liefde is echt en liefde is aardig
Is open, oprecht / en eerlijk, rechtvaardig.
’t Is liefde die ziet / hoe opnieuw te beginnen
Die ieder verdriet / ook de dood kan overwinnen.
(Karel Eykman - bij 1 Kortinthe 13)
Kyrie en Gloria
Preek gehouden in de Oude Kerk op de 13e zondag van de zomer 16 september 2018 n.a.v. Markus 9: 14-28
Kyrië en Gloria
Om wat dichter bij het evangelieverhaal van vanmorgen te komen, nodig ik u uit om eerst even aandachtig te kijken naar dit schilderij van Rafaël, dat hij gemaakt heeft vóór zijn dood in 1520.
Op het eerste gezicht is het misschien een vol en verwarrend tafereel, een veelheid van mensen en gedrapeerde gewaden, er wordt naar boven en naar voren gewezen. Maar het meest opvallende is wel het lichte bovengedeelte en het donkere ondergedeelte van dit schilderij.
Vanmorgen hebben wij alleen het evangeliegedeelte gelezen, dat afgebeeld wordt in dat onderste deel: dat de leerlingen van Jezus niet in staat waren geweest om die jongen te helpen, die door zijn vader was meegenomen.
Die vader en die jongen zien we rechts onderin afgebeeld. De vader moet de jongen goed vasthouden, anders zou hij op de grond vallen. Je ziet de jongen verward en chaotisch met z’n armen zwaaien en zijn ogen rollen in zijn hoofd: hij heeft de blik omhoog gericht, maar hij ziet waarschijnlijk niks.
Hij is bezeten door een demon: de jongen is zichzelf niet, maar wordt bezeten door machten, die sterker zijn dan hijzelf. Ons wereldbeeld ziet er sinds enkele eeuwen wat anders uit en wij benoemen dit soort kwellingen en ziekten anders; we spreken misschien eerder van een psychose of van epilepsie, maar voor de vader en het kind maakt dat allemaal niet zoveel uit. Zij lijden onder iets ongrijpbaars en het maakt het leven zwaar en bijna ondraaglijk. Zij zoeken hulp.
Rafaël laat ook de moeder meekomen. Die wordt in het evangelie niet genoemd, maar voor de schilder is het zonneklaar, dat de moeder evenzeer begaan is met het lot van haar kind als de vader. Het lijkt wel of zij met twee handen naar haar kind wijst. Zie je het wel, hoe erg hij er aan toe is?
En ook zijn zusje is er bij, vlak naast haar vader. Ziekte in een gezin treft alle leden: als één lid lijdt lijden allen!
Het onderste deel van het tafereel is heel herkenbaar: het is onze dagelijkse ervaring. Het is ons leven ten voeten uit. Kijk naar de radeloosheid van de vader, het lijden van de jongen, de machteloosheid van de leerlingen van Jezus. Zie de wanhoop en de zoektocht naar oplossingen. Er is ook nog iemand, die in de Bijbel bladert – misschien is daar een aanwijzing te vinden, die soelaas biedt?
Het is donker daar aan de onderkant van het schilderij. Het is eigenlijk een typering van onze wereld. In de liturgie van de zondagse eredienst proberen we deze donkerte onder woorden te brengen in ons Kyrië-gebed, een roep om ontferming. Heer, zie ons hier worstelen met demonen, met het kwaad, met het onverklaarbare, met het ongerijmde, met het verdrietige, het lijden, de dood. En zie, hoe machteloos wij zijn – ja, we kunnen wel wat en misschien kunnen wij meer dan zij toen, maar er is toch altijd een grens.
Maar het mooie en bijzondere is, dat Jezus die grens overschrijdt en ook ons aanspoort om die grens te passeren. De grens van het onmogelijke naar het mogelijke, de grens van het zien naar het geloven. Jezus spoort de vader aan te geloven.
En Jezus wijst omhoog. Daar zien we een tafereel in het licht. En dat verbeeldt precies het verhaal, dat voorafgaat aan wat wij vanmorgen gelezen hebben. Het evangelie namelijk van de 2e zondag in de veertigdagentijd, dat wel genoemd wordt ‘de verheerlijking op de berg’ of ‘de transfiguratie’, zoals dit schilderij genoemd wordt d.i. de gedaanteverandering van Jezus op de berg, zijn ontmoeting met Mozes en Elia.
Eén en al licht en verheffing. Zij zijn daar niet meer met hun beide benen op de grond. Het gaat onze verbeelding en ervaring te boven. Wat daar plaats vindt is eigenlijk niet van deze wereld. Het overstijgt ons denken en overtreft onze mogelijkheden. Zij zijn daar in een ander weten, het lijden voorbij.
De drie leerlingen, die Jezus de berg op had meegenomen zijn wel aanwezig, maar toch eigenlijk ook niet. Zij proberen er iets van op te vangen, maar zij kijken de verkeerde kant op of het licht is te overweldigend voor hen. Zij kunnen het niet bevatten, het gaat boven hun pet, zoals het ook boven die van ons gaat.
Kijk eens, hoe Jezus daar figureert in het midden, te midden van Mozes en Elia, die grote leiders van weleer, het lijden nu te boven. Maar Jezus moet die weg nog gaan, maar toch, hier is hij het even te boven. Zo zal het worden, zo zal Hij worden en wij met Hem! In de gloria!
Ja, zo zou ik dat bovenstuk willen noemen: in de gloria. Beneden is ‘kyrie eleison’, maar boven is de ‘gloria’, de overwinning op het lijden, het te boven komen van de misère – niet als een ‘escape’, een eraan ontsnappen willen, maar echt als een erdoorheen gaan en het te boven komen,…want kijk eens goed naar de Jezus-gestalte in het midden. Hij ziet er uit als de gekruisigde, de tekenen van zijn lijden en dood draagt hij met zich mee. Hij ontsnapt niet aan onze werkelijkheid, maar Hij gaat er onderdoor en Hij komt het te boven.
En dan staat Hij daar ineens tegenover die vader en hij is met ontferming bewogen en wil niet liever dan die jongen helpen en bevrijden.
‘Geloof me’, zegt Jezus. En die vader zegt: ‘Ja, ik geloof. Kom mijn ongeloof te hulp’.
Die vader denkt misschien: wat moet ik geloven dan? Geloven? Wat bedoelt u eigenlijk? Moet ik geloven in God, maar wie is dat? Moet ik geloven, dat de aarde in zes dagen is geschapen? Moet ik geloven, dat U uit de maagd Maria geboren bent? Moet ik geloven in het eeuwige leven? Moet ik geloven, dat de bijbel van kaft tot kaft waar is?
Mijn geloof, ach wat is dat eigenlijk? Als ik zeg, dat ik geloof, geloof ik het al niet meer en als ik zeg, dat ik niet geloof begin ik daar aan te twijfelen. Help, ik geloof, geloof ik!
Maar wat er ook gebeurt en of het ergens op uitloopt of niet, ik zeg mét die vader: “Ik ga er voor! God zegene de greep!!”
Wie zo in het leven staat en open staat voor de mogelijkheden, die God ons geeft, leeft in een wereld vol wonderen.
Kunnen wij God kennen?
Preek gehouden in de Grote of Mariakerk te Meppel op de 12e zondag van de zomer 9 september 2018 n.a.v. Deuteronomium 4: 1-2, 9-20 en Markus 8: 27 ev.
Hoe kunnen we God kennen?
Vandaag cirkelen onze gedachten rond de vraag: wie is God? Wie is Jezus? Dat n.a.v. de beide lezingen, waarin die vragen worden opgeworpen.
Maar kunnen wij de identiteit van God wel vaststellen? Is dat niet overmoedig en onzinnig? Vast wel. Iedereen, die denkt, dat hij precies weet wat God doet en hoe Hij in elkaar zit, heeft van God een afgod gemaakt, naar zijn eigen beeld en gelijkenis. Het ligt zo gemakkelijk op de loer om van God een huis- tuin en keukengod te maken, die al mijn vragen beantwoordt en die mij zonder kleerscheuren door het leven zal loodsen. Wat zal ik later worden, welk beroep zal ik kiezen? Ik zal het even aan God vragen en in neonletters zie ik ‘priester’ staan. (letterlijk gezegd door hulpbisschop Everard de Jong van Roermond in het programma ‘Kijken in de ziel’) Zou het? Ik wil niemands geloof en integriteit betwijfelen, maar op mij maakt dit een naïeve en onwerkelijke indruk. En wanneer iemand beweert, dat hij in opdracht van God een aanslag gaat plegen dan weten we bij voorbaat dat dat blasfemische grootspraak is.
Misschien moeten we eerst even nadenken over waar het woord of begrip ‘god’ vandaan komt en wanneer we dat woord gebruiken. Ik denk, dat we dan allereerst moeten stilstaan bij ‘God’ als kreet, als uitroep! Wanneer mensen iets groots meemaken, iets waar ze totaal van verbouwereerd zijn – het kan iets ergs en dramatisch zijn of juist iets groots – dan hebben mensen de neiging om ‘o, mijn God’ of ‘oh, my Gosh’ uit te roepen. Zij verwijzen daarmee naar iets of iemand, dat hun kennen en ervaren overstijgt. Er is iets groters dan hun eigen denken, er is iets dat hun versteld doet staan. ‘Ik kan er niet bij’ is om zo te zeggen een eerste ongearticuleerde geloofsuitspraak!
Ik denk, dat alle geloof in God begint bij ‘verwondering’ en ook bij de erkenning het leven niet in de hand te hebben. Het heeft te maken met een overweldigd worden door het bestaan – in zijn misère en in zijn grandeur – op het puntje van mijn tong begint zich dan het woord ‘God’ te vormen. Niet dat je weet, wie Hij is en of Hij wel een hij is…God is nog diffuus en ongrijpbaar, meer een kreet dan een woord of begrip.
Dat komt later…in de ontwikkeling van de godsdiensten krijgt God steeds meer kenmerken en karaktertrekken en men begint te spreken van zijn wezen en zijn eigenschappen en Hij wordt a.h.w. steeds preciezer ingekleurd. Dat heeft hele mooie kanten, zodat je je ook tot Hem kunt wenden in gebed en in lofprijzing, in vragen en smeken, in aanbidding en ervaren van Zijn nabijheid.
Maar er schuilt ook een gevaar in en dat is, dat we gaan denken, dat God in onze broekzak past, dat Hij voldoet aan mijn beeld van Hem, dat Hij voldoet aan mijn verwachtingen en niet anders is dan wat ik van Hem denk.
Dan komen de grote profeten en leraren van de synagoge en de kerk en zij verheffen hun stem en zeggen: God is anders! Hij is de gans (geheel) Andere!! (zoals Karl Barth God graag aanduidde)
Het is een heilzame shocktherapie om weer te leren, dat wij God niet in onze broekzak hebben, maar dat Hij anders is dan ons beeld van Hem. Dat is ook de zin en de achtergrond van het beeldverbod.
En dat is ook precies wat aan de orde komt in de lezing uit Deuteronomium. Daar wordt in een verhaal verteld, dat men bij de Sinaï of de Horeb niets van God kon zien. Nee, niemand kon zeggen: we hebben daar God gezien! En nu weten wij precies wie Hij is…nee, wij hebben een Stem gehoord!
God is de Stem, die ons aanspreekt en die zegt wat wij hebben te doen. In het latere Jodendom heeft men gedacht, dat de Stem zelfs nog te direct was en te weinig afstand suggereerde. Als iemand zegt: ‘ik heb de stem van God gehoord’ dan kan dat ook aanmatigend klinken en daarom ging men liever spreken van de ‘bath kol’ d.i. de ‘dochter van de stem’. Dat is een afgeleide stem, een tweede stem…niemand kan claimen de stem van God rechtstreeks uit de hemel te hebben vernomen…je kunt iets van Gods stem hebben opgevangen, zeker, maar het is ‘de dochter van de stem’, een afgeleide stem, een echo van eeuwigheid en je kunt dus niet zomaar zeggen ‘zo spreekt de Heer’.
Het zijn subtiele onderscheidingen die gemaakt worden om de afstand en de ongelijkheid tussen God en mens te bewaren en om ervoor te waken, dat we God naar onze hand zetten en ons eigen spreken gelijkstellen aan dat van God.
En dan doet zich in het NT iets bijzonders voor, wanneer wij horen, dat het Woord van God, de Stem en het spreken van God, zich voordoet in de persoon van Jezus van Nazareth. Hij wordt het levende Woord genoemd. Zijn spreken vertolkt de stem van God. Maar wordt dat door zijn tijdgenoten, zijn leerlingen en de generaties daarna verstaan?
Wie zeggen de mensen, dat Hij is? Die vraag legt Jezus aan zijn leerlingen voor, terwijl zij onderweg zijn naar Caesarea Filippi. Ergens op het grensgebied tussen jodendom en heidendom, op het vlak waar geloof en ongeloof elkaar ontmoeten, een vraag, die iedereen aangaat en mag beantwoorden of men nu seculier denkt of religieus: zeg het maar, wie ben Ik?
Is dat geen riskante vraag? Wie zeggen de mensen, dat ik ben? Welk beeld hebben ze van mij en klopt dat met mijn eigen beeld? De antwoorden kunnen wel eens schokkend zijn. En hoe ga je daar mee om? Hans Teeuwen wist er wel raad mee, toen hij eens zei: stomme mensen vinden mij stom en aardige mensen vinden mij aardig…
En dan nu over Jezus:
Hij heeft zijn ronde gedaan door het land en hij heeft verhalen verteld en sterke tekenen gesteld; Hij heeft zijn goedheid en zijn empathie met mensen in nood getoond en hij heeft ze geholpen. Als een therapeut en exorcist heeft hij mensen bevrijd uit hun knellende en knechtende banden.
Wie is Hij? En er komen vele antwoorden, die hem maken tot een bijzonder mens.
Maar als hij het aan zijn leerlingen vraagt en Petrus namens hen allen probeert te formuleren, wat zij in Hem zien, dan horen we daarin de belijdenis van de kerk van alle eeuwen: U bent de Christus.
Met deze belijdenis staat of valt de kerk: wij verwachten van niemand anders ons heil dan van Hem! Ja, en niet alleen omdat hij zo heilzaam bezig was en de mensen terzijde stond, ja, dat ook…maar ook, wanneer hij veel te verduren krijgt aan tegenstand en weerzin, wanneer men hem wil weg hebben en onder de grond wil stoppen, ja ook dan, misschien wel juist dan, (zegt Jezus), ook dan belijden wij Hem als de Christus. Want sindsdien kan niets en niemand ons meer scheiden van de liefde van God, die Hij toonde in deze mens: Jezus de Christus!
Misschien begrijpen en doorgronden wij het niet helemaal of helemaal niet, maar zijn leven, sterven en opstanding kunnen ons wel inspireren om te leven in navolging van Hem, zodat ons leven zelf een belijdenis wordt en doorschijnend wordt tot op de Christus, ja dat het dan zelfs enigszins ‘christe-lijk’ wordt.
Vermenigvuldigen in tweevoud
Preek gehouden op de 10e zondag van de zomer 26 augustus 2018 in de Grote of Mariakerk te Meppel n.a.v. Jesaja 55: 1-3 en Markus 8: 1-21
Vermenigvuldigen in tweevoud
Misschien denkt u wel – zonder het aan uzelf te willen toegeven – daar komt dat verhaal van die wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging weer langs. Dat heb ik eerder gehoord en ik kan het wel dromen. En kan dat eigenlijk wel en is het niet een al te wonderbaarlijk gebeuren? Sommige mensen onderdrukken liever dit soort bedenkingen en schieten in de houding van: Jezus is toch wel heel bijzonder en kan eigenlijk alles, dus dit moet voor hem ook fluitje van een cent zijn: appeltje, eitje. Volgens mij is dat een doodlopend spoor, want waarom doet Jezus of God nú dan niet meer zulke wonderen en waarom sterven miljoenen mensen van de honger en slijten hun dagen in armoede en gemis?
Toch bidden wij om ons dagelijks brood en zingen wij, dat God de hongerigen voedt – en die belijdenis en erkenning van God als de gever van alle goede gaven houden wij overeind. Maar we willen God niet verantwoordelijk stellen voor gebrek aan brood en Hem verwijten, dat Hij geen wonderen verricht in de woestijn. We hebben geleerd, dat de verdeling van de goede gaven van de aarde ónze verantwoordelijkheid is. Als anderen te weinig hebben hebben wij waarschijnlijk te veel! Dus onze overvloed geeft altijd te denken…
Die kant – van bovennatuurlijke wonderen - wil ik dus helemaal niet op en het evangelie wijst ons ook een andere richting. Het gaat uiteindelijk om een leven van volheid en genoeg, ja van overvloed en zin. Dat is niet zomaar 1, 2, 3 in te zien. We moeten daar aandachtig naar op zoek, want we zien het niet in één keer. Daarom wordt dit verhaal ook twee keer verteld. Markus vertelt twee keer een verhaal van de broodvermenigvuldiging, eerst voor de 5000 mensen en dan ten overstaan van 4000 mensen. Op onderdelen verschillen de verhalen, maar in hoofdlijnen is het telkens hetzelfde: er is genoeg voor iedereen.
Dat is wel iets om even bij stil te staan. Dat het twee keer verteld wordt of dat er twee varianten worden doorgegeven en ook in de nabeschouwing in de boot komt Jezus er zelf op terug en overhoort hij a.h.w. zijn leerlingen: hoe zat het ook al weer en wat hebben jullie ervan geleerd? Heeft het jullie geholpen om tot de kern van de zaak te komen, omdat het twee keer heeft plaatsgevonden?
Zo stonden wij in de 40-dagentijd stil bij de broodvermenigvuldiging n.a.v. Johannes 6 en vandaag weer n.a.v. Markus 8. Ook wij moeten het blijkbaar twee keer horen. Zullen wij het dan beter verstaan?
In de Psalmen komt een woord voor, dat mij hieraan doet denken: “God heeft één maal gesproken, ik heb dat twee maal gehoord”, zegt de dichter. Je kunt iets vaak niet in één keer behappen en doorgronden. Je moet het nog eens tot je door laten dringen, er nog eens over nadenken en dan begint het te dagen.
Zoals ook Job wel van God wist, zijn leven lang, maar aan het einde van het verhaal moet hij erkennen: ik heb U gekend van horen zeggen, maar nu ziet U mijn oog! Nu heb ik beter of het ware inzicht verkregen.
Dat is u misschien ook wel overkomen: dat je een bepaald bijbelwoord ineens anders bent gaan verstaan. Of dat je geloof in God veranderd is als je het vergelijkt met vroeger. Dat kan soms beangstigend of verontrustend zijn, maar uiteindelijk is het heilzaam.
Maar nu nemen we nog een sprongetje en die gaat via de profeet Jesaja. Zo komen we nog wat dichter bij de kern van de zaak. Jesaja komt op de mensen toe en hij ziet ze bezig in hun doen en laten: zij kopen huizen en auto’s en zij maken lange en dure reizen en zij proberen hun leven op de rails te houden en zij spannen zich in om de beste te worden en roem en aandacht te verwerven. En dan vraagt hij ineens plompverloren: waarom doen jullie dat eigenlijk allemaal? Waarom geven jullie geld uit aan wat niet verzadigen kan, voor wat geen brood is?
Het is een schok van bewustwording, een flits van inzicht: waar ben ik eigenlijk mee bezig? Geeft dit leven mij voldoening?
En dan wijst de profeet op het brood, dat ons leven wél verzadigen kan. Natuurlijk is dat metaforisch bedoeld en herinnert hij aan de woorden van God, de weg van de Thora, de levenswijsheid en de goede weg van gerechtigheid en vrede, van samenleven en een bestaan van vreugde en zin.
Luister naar Mij, zegt de Eeuwige! Er zijn genoeg voorbeelden van mensen, die hun leven ineens radicaal een andere wending geven, omdat zij als in een oogwenk de leegte van hun werk en bestaan inzien. Het kan natuurlijk ook in een geleidelijke ontwikkeling gebeuren, dat je andere prioriteiten gaat stellen en dat je als in een proces je leven ziet veranderen.
Maar laten we niet naar anderen kijken, hoe die soms een ommekeer in hun leven hebben ervaren, - hoe interessant en leerzaam ook: u hebt nog een kans morgenavond om te kijken naar “Kijken in de ziel”, waar dit soort mensen en onderwerpen ook aan de orde komen - maar laten wij onszelf in dit krachtenveld plaatsen en opmerkzaam ons oor neigen en horen: Hierheen! Het kost helemaal niks: wijn en melk zonder geld en brood zonder prijs!
Zo komen wij steeds dichterbij het broodvermenigvuldingsverhaal van vanmorgen, dat een verbeelding is van het Koninkrijk Gods. Symbolisch krijgen wij daarvan te eten en te drinken in de viering van het Avondmaal, als Jezus als Gastheer en als Brood uit de hemel zichzelf uitdeelt en zegt: neemt en eet en wordt verzadigd. In mijn nabijheid is leven en overvloed, vreugde en vervulling.
Natuurlijk weten wij dat allemaal wel, maar het is vooral belangrijk er uit te leven. Het ook handen en voeten te geven in de manier van leven en denken, in de omgang met elkaar en de zorgen van alledag. Misschien wat minder krampachtig worden en alles in de hand willen hebben. Meer leven van wat ons aangereikt wordt, meer vertrouwen hebben in de toekomst, in onze kinderen en hun kinderen. Ik wil eindigen met een versje van Ad den Besten.
Ik heb het ietsje aangepast en verkort – hopelijk zou hij dat niet erg vinden:
“Lof zij den Here”, zo staat er boven en dat klinkt wat ouderwetsig en het lijkt ook wel de naam van een christelijke gemengde zangvereniging in Nunspeet, maar daar kijken we even doorheen…
Lof zij den Here / die zijn naam ter ere
ons hart verheugt aan ’t maal van zijn genade,
ons moed geeft in het machtsgebied van ’t kwade.
Gij die het smalle pad gaat met ons allen,
Gij, God met ons, die deelt in onze noden,
Gij breekt ons ‘t brood – dit is geen weg ten dode.
Gij deelt Gods vrede hier reeds aan ons mede
O levend brood voor onze ogen,
sterk onze moed, dat wij U gelijken mogen.
Doe, Heer, ons heden in uw voetspoor treden
en laat ons met U, als Gods vrije zonen en dochters
in uw stad van vrede wonen. Lof zij den Here!
Wie is Jezus?
Preek gehouden in de Protestantse Gemeente te Havelte op zondag 5 augustus 2018 n.a.v. Markus 8: 27-33
Wie is Jezus?
Vanmorgen zet Jezus zijn leerlingen stil en hij vraagt hen: wie ben ik? Wie ben ik volgens anderen, wie ben ik, volgens jullie?
Laten we proberen stap voor stap dichter bij het geheim van deze raadselachtige vraag te komen en met elkaar proberen te ontdekken, waarom het van belang is een antwoord te vinden.
De vraag wie Jezus is gonst al eeuwen de wereld door. Er zijn bibliotheken vol over geschreven. De evangelist Johannes zag die bui al hangen, toen hij aan het einde van zijn evangelie schreef: “als al de daden van Jezus één voor één opgeschreven zouden worden, zou de wereld, denk ik, te klein zijn voor de boeken, die dan geschreven moesten worden”.
Maar als Johannes eens zou kunnen zien, hoeveel boeken er over Jezus geschreven zijn, dan zou hij raar opkijken. Grote geleerden en knappe koppen kruipen de teksten door en fabriceren dikke pillen, zoals bijv. de r-k theoloog in de vorige eeuw Edward Schillebeeckx “Jezus, het verhaal van een Levende” en die andere beroemde theoloog en psycholoog uit Duitsland Eugen Drewermann, die zijn boek de eenvoudige titel “Jezus van Nazareth” meegaf. Toen ik jaren geleden dat boek bij de plaatselijke boekhandel besteld had belde het winkelmeisje mij een paar dagen later op en zei: “Mijnheer Huisman, Jezus van Nazareth is zojuist voor u binnengekomen!” Toen ik buiten adem de winkel instormde en vroeg ‘waar is hij?’, hield ze mij verwonderd aankijkend het boek omhoog. ‘Hier’, zei ze en ik liet het maar rusten, dat zij mij op het verkeerde been had gezet.
En dan heb ik in mijn boekenkast ook nog een boek, dat “Ieder zijn eigen Jezus” heet. En Paul Verhoeven heeft zich aan een boek over Jezus gewaagd en Fik Meijer schreef zijn ‘Jezus en de vijfde evangelist’ (met wie hij de Jjoodse geschiedschrijver Flavius Josephus bedoelt).
In dat korte evangeliebericht van vanmorgen horen we dat al: de antwoorden lopen uiteen. Sommigen denken dat hij Elia is of Johannes de Doper of Jeremia en Petrus komt met zijn geheel eigen antwoord: U bent de Christus.
De antwoorden blijven uiteenlopen, tot vandaag de dag toe. Sommigen zeggen: Jezus was een goed mens. Een toffe gast, die een hoop goed deed voor m.n. arme drommels. Petje af! Anderen zeggen: hij stichtte een nieuwe godsdienst, hij bewerkte een soort afsplitsing van het jodendom en zo heeft hij veel invloed in de wereld gekregen. Weer anderen zeggen, dat hij een begenadigd wonderdoener was, hij had charismatische gaven en hij kon ook geweldig preken. Er zijn er ook, die Hem Zoon van God noemen, Verlosser of Heiland der wereld en zij zien Godzelf in Hem oplichten. Terwijl een deel van de mensen Jezus liefst zo dicht mogelijk bij zich willen houden, op deze aarde, als mens onder de mensen, gaan anderen juist een andere kant op en verhogen en verheerlijken Hem tot bij God, zoals ook in de belijdenis verwoord: ‘opgevaren ten hemel en zittend aan de rechterhand van God!’
Anderen zien in hem een mislukte revolutionair, die met goed bedoelingen e.e.a. wilde veranderen, maar het liep op niets uit. Zo vatte Maarten van Rossem onlangs het leven van Jezus samen.
Hoe zit het nu precies, zo zouden we ons radeloos kunnen afvragen en we worden ongeduldig en vragen ons misschien af: zou de echte Jezus a.u.b. willen opstaan?! Dan weten we tenminste waar we aan toe zijn.
Maar, lieve gemeente, dit ongeduld en die behoefte aan het enig goede antwoord levert alleen maar brokken op en zo zouden we het Messias-geheim bederven en kapot maken. De vraag wie Jezus is moet je niet benaderen als een wiskundig probleem, waarbij er uiteindelijk één juist antwoord uitrolt. Je komt niet tot het goede antwoord door een paar bijbelteksten aan elkaar te plakken en dan te zeggen: zie je wel, het staat er toch. Zo zit het. Klaar, punt uit.
Nee, we moeten de vraag eigenlijk ietsje uitbreiden en daarmee komen we ook zelf als betrokkene in beeld. Want tot nu toe is het allemaal wat afstandelijk en objectief gebleven: wat vinden mensen de eeuwen door van Jezus en welke antwoorden zijn er gegeven? Maar nu komt de vraag dichterbij en levensgroot en levens-echt klinkt in mijn verstarde oor: wie is Jezus volgens jou? Of liever nog: wie is Jezus voor jou?
En dan ligt het voor de hand om met een schuin oog te kijken naar het antwoord, dat Petrus gaf en je ziet in een flits, dat Jezus dat een sterk en openbarend antwoord vond – dus je denkt dan: laat ik ook maar zoiets zeggen, dan zit ik wel goed. Hij is de Christus!
Dat is een veelbetekenend en veelbelovend antwoord. Wat bedoelt Petrus met die aanduiding? Wel, ik wil het vanmorgen niet te ingewikkeld maken, maar laat ik volstaan met te zeggen, dat we hier te maken hebben met een titel, een symbool, dat tot de rand gevuld is met hoop en verwachting. Letterlijk betekent het zoiets als ‘gezalfde’, de messiaanse gestalte, de figuur, die alles zal fixen en terecht brengen. In het verleden waren die hoop en verwachting geprojecteerd op koningen, priesters en profeten en in hun werk beeldden zij er iets van uit. Maar nooit volledig, nooit eens en voor goed: het was altijd fragmentarisch en voorlopig geweest.
Maar nu, zo denkt Petrus, nu wil ik deze titel, vol verwachting en toekomst, toekennen aan Jezus. Zijn doen en laten, zijn woorden en werken wijzen overduidelijk in die richting en daarom lijkt het mij terecht om Hem de Messias of de Christus te noemen.
Of daarmee alles gezegd is en of die titel of benaming ook voor ons zo veelzeggend is, dat staat wat mij betreft open. Er kunnen ook andere symbolen en titels op hem toegepast worden, die aanduiden wie hij is en wat hij betekent.
Maar de ‘christus’-titel heeft de eeuwen doorstaan en zo is men gaan spreken over Jezus Christus, als in één adem. Maar het lijkt dan wel of wij iemand bij zijn voor- en achternaam noemen. Daarom is het beter te spreken over Jezus de Christus of Jezus, die beleden wordt als de Christus, zodat helder blijft, dat het een titel of functie is, die toegekend wordt aan een persoon, namelijk Jezus van Nazareth.
De vraag is of Jezus nou zo blij was met die felicitatie van Petrus. Hij gaat namelijk op aspecten wijzen, die het beeld dat Petrus e.a. hebben van de Christus laat kantelen. Jezus zal wel de Christus genoemd worden, maar ‘in disguise’, in vermomming, als de lijdende en de gekruisigde. Zo zal hij a.h.w. het messias-schap een andere, nieuwe invulling geven.
Jezus zegt eigenlijk: prima, Petrus, dat je mij de Christus noemt, maar ik zal het zijn op mijn wijze: niet hoog te paard, maar op een ezel, niet op een troon, maar op een kruis.
Prima, dat je mij de Christus noemt, maar verbind er ook een wijze van leven aan. Kom dan ook achter Mij aan en bewandel de weg, die Ik ga, de weg van de meeste weerstand en de smalle weg van verzet en dwarsigheid, waarbij men de wenkbrauwen fronst en men zal zeggen: wat een onbegaanbare weg, wat een idealisme, wat een lastige weg. Het lijkt wel een doodlopende weg, maar zo geloven wij: het is de weg ten leven!
Angsten bedwongen
Overdenking gehouden in de Oecumenische wijkgemeente ‘Het Erfdeel’ in een viering van Schrift en Tafel op zondag 29 juli 2018 n.a.v. Markus 6: 45-52
Angsten bedwongen
Er is, denk ik, geen verhaal uit het Evangelie zo bespot en geridiculiseerd als het verhaal, dat wij vanmorgen hoorden. Ik hoor Harry Mulish bij Pauw en Witteman nog vertellen, dat hij genoten had van zijn reis naar het meer van Galilea, maar dat hij niemand over het water had zien lopen daar. En Paul Verhoeven kreeg een keer de gelegenheid om te vertellen, dat hij lid was van een club van Amerikaanse bijbelgeleerden, die van tijd tot tijd bij elkaar kwamen om vast te stellen welk verhaal echt gebeurd was, historische werkelijkheid had en welke niet. D.m.v. handopsteking wordt dat vastgesteld en uiteraard kon het verhaal van vanmorgen niet rekenen op historische betrouwbaarheid. Dat kon unaniem verwezen worden naar het rijk der fabelen.
Maar zo eenduidig is het allemaal niet. Ook binnen de kerkgemeenschap bestaat er verschil van inzicht over de vraag, hoe wij zo’n evangeliebericht zouden moeten of kunnen lezen. Tegelijkertijd duikt de vraag dan op, wat wij eigenlijk onder ‘geloof’ en ‘geloven’ hebben te verstaan.
Een mooi voorbeeld daarvan vond ik bij Eugen Drewermann, die Duitse rooms-katholieke theoloog en psycholoog, die in Paderborn doceerde en veel lezingen in de wereld geeft, maar die door de kerkleiding met argusogen wordt gevolgd.
Zo vertelt hij, dat hij na een lezing door een katholieke geestelijke werd benaderd, die hem vroeg: ‘wat denkt u van de wonderen van Jezus?’ Hij antwoordde: ‘ik geloof in de wonderen van Jezus. De wereld is er toch vol van?’ ‘Dat bedoel ik niet’, antwoordde de geestelijke, ‘gelooft u bijvoorbeeld, dat Jezus over het water liep?’ Drewermann zei daarop: ‘Heel beslist geloof ik, dat Jezus over het water liep’. ‘Nee’, wierp hij tegen, ‘bij u ben ik daar niet zo zeker van, want bedoelt u dat symbolisch of werkelijk?’ Toen antwoordde Drewermann: ‘ik geloof dat de symbolische werkelijkheid de enige echte werkelijkheid is’. ‘O, ik hoor het al’, zei de geestelijke, ‘u gelooft dus niet echt’.
Dit korte gesprek brengt glashelder aan het licht, dat deze twee mensen niet alleen het verhaal over Jezus’ gaan over het water verschillend interpreteren, maar ook dat beiden iets anders verstaan onder ‘geloven’. Voor de geestelijke is geloven iets voor waar gebeurd aannemen, ook al lijkt het onwaarschijnlijk. Misschien hebt u vorige week de eerste aflevering van ‘Kijken in de ziel’ gezien, waarin het op het laatst ging over de verandering van de hostie in het lichaam van Christus. Natuurlijk was dat vreemd en onnavolgbaar, zo hield de katholieke zuster vol, maar dat is nu precies ‘geloven’, hè?, zei zij stralend.
Maar voor Drewermann is geloven iets anders. Bij hem gaat het om de ervaring van de betekenis van zo’n verhaal in je eigen leven. Het is een symbolisch, existentieel verhaal, waarin je zelf voorkomt! En het water staat voor de chaos- en de doodsmachten, die Jezus overwint, a.h.w. onder de voet loopt of onder de knie heeft en in vertrouwen op Hem kunnen ook wij die machten de baas.
De ‘Ik ben’ komt op ons toe, misschien allereerst als een spookgestalte, een ‘phantasma’, iets wat ons bang maakt en angst aanjaagt, maar ook als een verschijning, die ons uiteindelijk bij de hand neemt en gerust stelt.
Misschien komt er een moment in ons leven, dat wij ons geloof en het verhaal over God gaan zien als een hersenschim, zelf bedacht en geconstrueerd. Maar als die schim zich voordoet als de ‘Ik ben’, onontkoombaar en overtuigend, dan kunnen we niet anders dan ons gewonnen geven aan de Hand, die ons rust geeft en brood geeft voor onderweg.
Drewermann vat het zo samen: “Te midden van de stormen van het leven, gedreven door stromingen en golven van allerlei slag, bevend van de koortsdromen van de angst, vaak tot aan ziek of krankzinnig wordens toe, is het toch voldoende om, al was het maar een tipje van het leven van Jezus vast te grijpen: ‘begrijpen’ wij ook maar een klein beetje wat hij geweest is toen hij voor de ogen van zijn leerlingen over de wateren van de dood liep, dan zal dat ons leven omsluiten met een mantel van geborgenheid en vertrouwen, zodat wij worden genezen en ons wèl voelen”.
Nu begrijpen we ook wel beter, waarom Jezus of Markus een verband aanbrengt tussen het verstaan van het broodwonder en het gaan over de afgrond. Beide verhalen gaan in wezen over hetzelfde, dat wij leven uit en door zijn Hand.
De van Alfa tot Omega leerroute
Preek gehouden op de 5e zondag van de zomer 22 juli 2018 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Jeremia 23: 1-6 en Markus 6: 30-34
Er hangt in de kerk een expositie van textiele kunstwerken, vervaardigd door Dieuwke Frijda-Zijlstra o.d.t. “Onder de loep”
De van Alfa tot Omega leerroute
Ik ben benieuwd met wat voor verhalen de leerlingen bij Jezus terugkwamen. Zij waren immers een tijdje op weg geweest – twee aan twee – om zieken te zalven en demonen te verjagen en zo het goede nieuws van het naderende Koninkrijk Gods te verkondigen en uit te beelden. Zij hadden de daad bij het Woord gevoegd.
En nu komen ze terug en doen verslag van hun ervaringen. Misschien waren ze teleurgesteld over het feit, dat zij zo weinig respons kregen en dat ze zo vaak met hun sandalen hadden moeten wapperen. Of misschien waren ze wel trots op zichzelf, dat ze het toch maar gefikst hadden om het demonische in de samenleving en in de persoonlijke levenssfeer op het spoor te kunnen komen en ongedaan te maken, althans voor de langere of kortere duur het leven van de mensen weer glans en fleur te geven.
Ik denk, dat ze een uitgeputte en vermoeide indruk maakten. Ze waren opgebrand, hun energie was op – moe van het goed doen; een burn-out na zoveel ontmoetingen en confrontaties, want gemakkelijk was het nooit geweest. En nu komen ze weer bij Jezus en geven hem a.h.w. de opdracht weer terug. Vanaf nu staat hij zelf weer in het middelpunt.
De reactie van Jezus op hun werkverslag is ontroerend en sympathiek. Hij legt niet de vinger op hun falen en hun povere resultaten, hij analyseert niet de plussen en de minnen en hij komt niet met een lijst van aanbevelingen om het in het vervolg anders en beter te doen. Nee, wat hij zegt is: rusten jullie nu maar eens even een tijdje uit!
In het Grieks wordt er een woord gebruikt, waarin wij ons woord ‘pauze’ herkennen. Neem een adempauze, kom eens helemaal tot jezelf en neem de tijd om alles even los te laten.
Dat is voor ons allemaal wel belangrijk, denk ik. Dat we van tijd tot tijd een pauze inlassen en wat geweest en gedaan is laten rusten en wat komt en gedaan moet worden nog even uitstellen. Het is een pas op de plaats. Een goed moment om tot bezinning en tot rust te komen.
Dat dit fragment juist aan het begin van de vakantieperiode aan de orde komt is wel veelzeggend. Jezus gunt ons allemaal een pauze. We draven vaak maar door en daarmee beschadigen wij niet alleen onszelf, maar ook anderen. Je moet ook eens van ophouden weten. Stop! Neem even afstand en kom tot jezelf. Dat is goed voor jezelf en voor iedereen!
Maar Jezus zelf gaat altijd maar door en lijkt onvermoeibaar. Toch lezen we ook van Hem, dat hij van tijd tot tijd een stille tijd in acht neemt. ‘Hij bad op eenen berg alleen’ en ook zocht hij soms de eenzame plaatsen op om in gesprek te gaan met zijn Vader.
Ook vandaag is dat zo. Ook als wij hier bij elkaar zijn kunnen we dat zien als zo’n moment van bezinning en inkeer. Om van daaruit weer de week in te gaan, toegerust en uitgerust om de uitdagingen en problemen aan te kunnen. Niet dat je dan ineens alles als een soort tovenaar naar je hand kunt zetten, maar je leert gaandeweg je leven in een ander perspectief te plaatsen, in een groter verband. Dat je uiteindelijk leert en erkent, dat niets en niemand je kan scheiden van de liefde van Christus, wat er ook gebeurt. Dat klinkt als overmoedige grootspraak, maar het is (eerder) een stil weten, een onzichtbare bodem onder je voeten, die je draagt.
En dan beschrijft Markus levendig, hoe de mensen in drommen op Jezus afkomen. Zij gaan hem achterna en zij staan hem op te wachten. En zo is dat altijd gebleven. Wij proberen Hem te volgen en wij verwachten zijn komst en zo bevinden wij ons altijd tussen de tijden en is Hij present, wanneer wij gehoorzaam zijn aan zijn woord: ‘doe dit tot zijn gedachtenis, totdat Hij komt’.
En als Jezus ons dan ziet dan ziet Hij ons met ontferming bewogen – hij is begaan met hen. Hij voelt sympathie en hij toont empathie. Het doet hem wat, hij blijft er niet afstandelijk en onbewogen naar kijken, naar al die mensen, maar het raakt hem.
Want hij ziet, hoe zij er aan toe zijn en Markus citeert daartoe de Schrift: zij zijn als schapen zonder herder. Dat herinnert aan de overdracht van de leiding van Mozes aan Jozua – en misschien wordt dit woord ook juist hier geciteerd, omdat er een overgang is van de periode Johannes de Doper naar de periode van Jezus. In het voorafgaande wordt verteld, hoe Johannes op een brute wijze aan zijn einde is gekomen en nu lopen de mensen daar, maar wie zal hun de weg wijzen? Zij wonen overal, nergens thuis…
Hoezo schapen zonder herder? Zij hebben hun ouders toch, hun geestelijke leiders, hun politieke leiders, hun bazen en gidsen? Zij hebben hun grote voorbeelden en sporthelden toch? Zij hebben hun filosofen en guru’s in alle soort en maten toch, hun ideologieën en religies? Ja, dat hebben ze zeker en misschien wel zo dwingend en overheersend, dat Jezus zou willen, dat ze daarvan los kwamen. Want uiteindelijk komen ze er niet verder mee, raken ze hopeloos de weg kwijt en dwalen zij stuurloos en doelloos rond.
Zal Hij zich als goede Herder presenteren? Hij is zeker zo de geschiedenis in gegaan en vanaf de vroege kerk heeft men hem gezien en afgebeeld als een herder, die het verloren schaap zoekt en vindt, die de afgedwaalde kudde terecht brengt en die zijn leven inzet voor zijn schapen.
Maar wat vanmorgen vooral opvalt is, dat Hij als herder hen begint te onderwijzen. “En hij begon hen te leren, veel, heel veel” (liever dan ‘langdurig’). Laten we dat eens heel even onder de loep nemen. Zoals je ook de kunstwerken in de kerk vluchtig voorbij kunt lopen, maar dan zie je niks. Je moet er aandachtig en van dichtbij naar kijken, dan zie je het pas. Wij maken vaak onderscheid tussen ‘herderen’ en ‘leren’. Wij zeggen van een dominee, dat hij een herder of een leraar is en soms is hij in het ene beter dan in het andere. Maar Jezus laat zien, dat dat bij elkaar hoort. Als herder onderwijst hij hen. Hij wijst begaanbare wegen, hij vertrouwt hun toe, wat ze moeten doen en laten om het leven aan te kunnen en te ervaren wat het betekent, dat het Koninkrijk Gods nabij gekomen is. In zijn leerschool blijf je altijd leerling en krijg je nooit een diploma of zoiets, want dit gaat om een levenslang leerproces. Willen wij Jezus als onze herder volgen dan zullen wij altijd bij Hem in de leer (moeten) blijven. Je zou het de van Alpha tot Omega-leerroute kunnen noemen.
Het leven een feest!
Het leven – een eindeloos feest!
Toen ik in de jaren 90 predikant was in Steenwijkerwold kende iedereen in het dorp en vèr er buiten de hit van het mannenkoor ‘Het karrenspoor’ “Mooi Man”. Het was een liedje over het boerenleven, dat zijn hoogtepunt bereikte in de kroeg, waar men zich zat kon drinken om de volgende dag met ‘pien in de hasses en een dreuge bek’ wakker te worden. Ja, dat is mooi, mooi man!
Ik moest aan dit liedje en m.n. aan het refrein denken, toen ik zat te lezen in het boek van Jürgen Moltmann “Der lebendige Gott und die Fülle des Lebens” (Gütersloh, 2015). Moltmann en ‘Het Karrenspoor’ lijken elkaar te raken op het punt, waar gezongen en gesteld wordt, dat het leven één groot feest is:
Ja dat is mooi, mooi, mooi man,
Het leven dat is één groot feest.
Hoofdstuk 8 van zijn boek geeft Moltmann de titel “Das Leben – Ein Fest ohne Ende” en in de 2e paragraaf daarvan werkt hij dat uit onder het kopje “Das festliche Leben”.
Moltmann zal zeker zijn bedenkingen hebben tegen de tomeloze drankzucht van de ‘mannenbroeders’, maar hij zou hun be-aming van het leven als een feest zeker onderschrijven en waarderen. De vreugde is immers de zin van het menselijk leven, zo stelt hij. Om zich in God te verheugen, daartoe werd de mens geschapen. Om zich in het leven te verheugen, daartoe wordt hij geboren! Daarmee worden de vaak gestelde levensvragen, zoals “waartoe ben ik er eigenlijk? Ben ik nog bruikbaar? Kan ik mij nog nuttig maken?” even buiten haken geplaatst. Er is geen sprake van ‘doel en nut’ als het gaat over de vraag, waarom het menselijk leven er zou moeten zijn. Er bestaan geen ethische of ideale doeleinden, die het menselijk leven zouden moeten rechtvaardigen. Het leven is goed in en op zichzelf, het er-zijn is prachtig en hier-zijn is heerlijk! Wij leven om te leven. De wereld van de arbeid in de hoog-geïndustrialiseerde wereld valt de kinderen bij de oppas al lastig met zulke existentiële vragen, waarin toch wel de zin en het nut van het leven gelegen kan zijn? Wie echter de zin van zijn of haar leven in bruikbaarheid en nut denkt te moeten vinden, komt ongetwijfeld in een levenscrisis terecht, als hij of zij ziek, gehandicapt of oud wordt. De ‘zin’ van het leven ligt namelijk niet buiten het leven, maar erin. Het leven mag je nooit als middel tot een doel opvatten. Wie het leven als vreugde in God en in het leven zelf heeft leren zien stelt de angstige existentiële vraag naar het waartoe niet meer. Hij wordt innerlijk immuun voor de eisen van de prestatie-ideologie, die hem voor vreemde doelen misbruiken wil. Hij zal zich daarom ook kritisch gaan opstellen tegenover een maatschappij, die mensen alleen maar naar hun bruikbaarheid inschat en hen alleen maar als arbeiders of als consumenten aanmerkt en ‘waardeert’.
Hier wordt het verschil tussen ‘Het Karrenspoor-lied’ en Moltmann wel heel pregnant, natuurlijk. Bij Moltmann krijgt de vreugde om het leven een maatschappij-kritische uitwerking, terwijl het liedje niet verder komt dan een hedonistisch ‘wij nemen er nog ééntje’, dat uiteindelijk de vreugde alleen maar de das om doet.
Twee aan twee
Preek gehouden op de 4e zondag van de zomer 15 juli 2018 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Markus 6: 6b-13
Twee aan twee
Als er op een ongelegen moment aangebeld wordt en er twee mensen voor de deur staan, van wie één met een tas in de hand of een stapeltje tijdschriften onder de arm, dan weet je wel hoe laat het is. De Jehovah’s Getuigen hebben de opdracht van Jezus aan zijn leerlingen om er twee aan twee op uit te trekken als een altijd en overal geldend gebod opgevat – en zo staan ze daar en vragen wat je van de toestand in de wereld vindt en dat de Bijbel zegt, dat het niet lang meer zal duren of de wereld zal vergaan en dat je daar meer over kunt lezen in dit tijdschrift, Wachttoren geheten, en dat je dan tot de 144.000 kunt behoren, die gered zullen worden.
Er volgt nog wat heen en weer gebabbel en dan gaan ze naar de volgende deur om ook daar het blijde nieuws te verkondigen.
Vreemd is het wel, dat de mensen o.h.a. helemaal niet blij worden van zo’n onverhoedse benadering en jammer is het ook, dat van de oorspronkelijke boodschap van Jezus zo weinig doorklinkt.
Hoe was dat, toen Jezus zijn eerste leerlingen erop uit stuurde? Wat moesten ze eigenlijk doen en waren ze een beetje succesvol? Kon Jezus het niet alleen af, dat hij zijn hulptroepen moest inzetten?
Als je hoort, hoe ze er op uit gestuurd worden, dan zouden we denken: nou, dat kan toch wel wat professioneler en met wat meer uitstraling. Wat een stelletje armoedzaaiers zijn dat: ze hebben niks bij zich, lopen steeds in hetzelfde kloffie, niet eens een extra ‘verschoninkie’ bij zich, en met een stok in de hand gaan ze door ‘het ganse land’. Zo proberen ze in gesprek te komen met mensen, vertellen zij over het Koninkrijk Gods en sporen hen aan zich te bekeren. Om te keren.
Maar zeg nou zelf, vindt u het gek, dat de meeste mensen zeiden: wat zijn dit voor wereldvreemde dwazen? Waarom zouden we gehoor geven aan hun oproep? Zij roepen ons op om ons te bekeren, maar laten zij het zelf maar doen en een beetje normaal gaan doen. Zwervers en klaplopers zijn het. Niet van deze tijd, niet van deze wereld!
Door dat te denken en te zeggen, slaan zij onwetend de spijker op de kop! Deze tweelingen of dubbelgangers – of hoe je ze ook maar noemt – zijn voorlopers van het Koninkrijk Gods. Zij laten a.h.w. zien, dat zij niet tot de ‘oude wereld’ behoren, die verziekt en verdraaid is. Door zich zo buiten de orde te plaatsen laten zij zien, dat de wereld vernieuwing en verandering behoeft. Zij houden de mensen een spiegel voor…hé, jullie denken, dat wij gek zijn, maar kijk eens naar je eigen leven en wereld?!
Wij kondigen een nieuwe tijd aan, een tijd, waarin ziekte en demonen het niet meer voor het zeggen zullen hebben, maar welzijn, heelheid en bevrijding!
Ja, zo gingen zij te werk en lieten in Jezus’ Naam gebeuren, wat Hij wilde en op het oog had. Dat de mensen weer vrij zouden zijn en niet meer gebonden aan machten en structuren.
Zoals ook nu de mensen zuchten onder werkdruk, stress en verslaving, - dit moet en dat moet om er bij te horen – en geen ogenblik rust om tot jezelf te komen – o Goddank, dan is het vakantie, maar ook die wordt vaak volgepropt met activiteiten en bezigheden – en dan moe van de vakantie weer in de ratrace van het werk. Wat een leven… Veel jongeren kunnen er niet meer tegen en slaan – uit wanhoop - een doodlopende weg in.
De leerlingen gaan demonen uitdrijven. Ze bellen aan en zeggen: “wij komen demonen uitdrijven”. “Heel goed bedoeld, heren, maar hier zijn geen demonen. Probeer bij de buren maar eens…”
Mensen weten vaak niet, dat zij bezeten zijn, bezet zijn door wat niet van hen is. Dat zij helemaal vol van iets zijn, waardoor er geen ruimte is voor het echte en het eigenlijke.
Onze vraag moet nu niet zijn of demonen wel bestaan, maar of datgene waarnaar zo’n begrip verwijst bestaat. Het demonische is eigenlijk een karikatuur van het goddelijke en het heilige. Wanneer mensen zich buigen voor wat niet-God is, wanneer zij onvoorwaardelijk ontzag hebben voor iets, wat eigenlijk geen waarde en betekenis heeft. Wanneer mensen iets absoluut maken wat het in wezen niet is.
Zo komt het demonische in vele vormen en varianten voor – het heeft iets aantrekkelijks en is tegelijkertijd ook vernietigend. Je lijkt er groot en betekenisvol door te worden, maar tegelijkertijd kleineert het je en word je een onbetekenend radertje in een machine die maar doordendert en niemand weet waarheen. Het demonische komt in het groot en in het klein voor en ongemerkt maakt het zich sterk en neemt het de plaats in van God en het goede.
En als die twee dan de demonen beginnen uit te drijven dan maken zij a.h.w. weer ruimte voor God en het goede in de mensen. Daardoor komt er een andere mentaliteit en blikrichting. Zo iemand wordt weer vrij en laat zich niet meer koeieneren door wat men wil en doet. Van ‘bezet’ wordt men ‘vrij’.
Zo ongeveer stel ik mij voor wat de betekenis van dit evangeliebericht kan zijn. Misschien mag ik ook nog even op een paar details in de vertaling wijzen, die ons misschien op het verkeerde been hebben gezet. Zo bijv. dat zij er met een stok op uitgestuurd worden. Is dat een stok om de hond mee te slaan, als ze een boerenerf opkomen?
Nee, ik dacht dat het woord ‘staf’ een betere vertaling zou zijn. Een staf is onmisbaar op reis, het is het symbool geworden van het ‘onderweg-zijn’. Maar het is ook het attribuut van de herder, van iemand die leiding en sturing wil geven en daar staat de staf dan symbool voor. Mozes had ook een staf, waar hij wonderlijke dingen mee uitrichtte. Zo splitste hij de wateren van de Rode Zee ermee, zo verhaalt de Schrift – kortom, de staf verbeeldt de reddende nabijheid van God. Later werd het woord ‘staf’ zelfs de benaming voor de leden van een raad van medewerkers.
En dan nog dat stof van de voeten afschudden. Vrome Joden deden dat als zij een reis naar het buitenland gemaakt hadden en weer terugkeerden in eigen land dan schudden zij het stof van hun voeten om het heilige land niet te verontreinigen.
Zoiets deden onze twee missionarissen ook en zo staat er dan in onze ‘lekker makkelijk te begrijpen vertaling’: ‘ten teken dat zij niets meer met hen te maken wilden hebben’.
Maar, beste gemeente, dat staat er niet alleen niet, maar het druist ook in tegen alles wat het evangelie bedoelt en wil uitstralen.
Er staat eigenlijk zoiets als ‘hun tot een getuigenis’. Ik denk dat zij bij het weggaan nog even bij de deur met hun sandalen wapperden en vriendelijk afscheid namen en daarmee zeiden zij: we hebben het er nu verder niet meer over, maar denk er nog eens over na. De deur naar de ommekeer staat altijd open!
What would Jesus do?
Preek gehouden in de Grote of Mariakerk op zondag 8 juli 2018 n.a.v. Markus 6: 1-7
What would Jesus do?
M.n. in de jaren 90 van de vorige eeuw was het een hype in Amerika onder jongeren om een armbandje om te hebben met de letters WWJD. Die staan voor de regel “What would Jesus do?” – “Wat zou Jezus doen?” Overal kwam je die letters tegen, achter op autobumpers, op bierviltjes, petjes, noem maar op en het moest de lezers ervan eraan herinneren, dat je bij het nemen van beslissingen je eraan moest denken, wat Jezus in zo’n situatie zou doen.
Vooral in conservatieve kringen was deze slogan ook bedoeld als rem op een al te vrije seksuele moraal – als een jongen al te vrijpostig met zijn vriendin wilde omgaan herinnerde het armbandje hem eraan kalm aan te doen. Gemakshalve ging men ervan uit, dat Jezus daar duidelijke uitspraken over had gedaan.
Maar er zijn natuurlijk ook andere situaties denkbaar. De letters kunnen je er aan herinneren om altijd eerlijk te zijn en op te komen voor de belangen van anderen. Misschien zou het armbandje mensen milder kunnen stemmen in hun oordeel over anderen, ruimhartiger te zijn als het gaat om vluchtelingen en asielzoekers – maar, wacht, nu probeer ik anderen zo’n armbandje om de pols te strikken en daar is het niet voor bedoeld, natuurlijk. Het armbandje is alleen voor jezelf bedoeld! Daarom zie ik enige overeenkomst met de Joodse gebedsriem – als sticker op de bumper is het eigenlijk al misplaatst, want dan confronteer je er een ander mee – terwijl het om jezelf gaat!
Wat zou Jezus doen – of liever: wat deed hij, als het zondag was? Dan ging hij naar de kerk (nou ja, op sabbat naar de synagoge)…gemakshalve zet ik dat maar even op één lijn. In Nazareth ging hij op de sabbat naar de synagoge. Er was er maar één, dus er viel niets te kiezen. Als hij op zondag naar de kerk in Meppel zou willen gaan zou hij zich moeten afvragen: maar naar welke kerk zou ik dan gaan?
Ik denk, dat hij zich allereerst verbazen zal over het feit, dat er zoveel kerken en samenkomsten gehouden worden in Zijn Naam. Hij zou misschien overal zijn licht eens opsteken en willen horen en zien, wat ze over hem te vertellen hadden. Hij zou zien hoe zij brood en wijn lieten rondgaan, hij zou horen welke liederen zij over hem zongen en hij zou zich moeten oriënteren op het gebied van de naamgevingen van allerlei groepen, die variëren van protestants tot remonstrants, van doopsgezind tot baptist, rooms-katholiek en vrij-evangelisch, nieuw bleek de empowerment-church en overal hadden zij het steeds over Hem, over zijn woorden en werken, zijn dood en opstanding, zijn betekenis en impact.
Wat zou Jezus doen? Wat zou hij zeggen? Ik moet ineens denken aan Paulus, die in Athene het evangelie wilde verkondigen, dat hij versteld stond over de veelheid van beelden en goden in die stad en hoe diep-religieus die mensen wel moesten zijn, maar hij bemerkte al gauw dat men geen oren had naar zijn verhaal over Jezus en de opstanding. Zo zou Jezus zich ook wel eens kunnen verbazen over de veelheid van kerken en samenkomsten en ik denk, dat hij bij iedere kerk wel een notitie zou achterlaten.
Wat hij over die andere kerken zou zeggen gaat ons niet aan. Maar wat zou hij over ons zeggen?
Hij sprak met wijsheid in de synagoge. Iedereen onder de indruk. Waar haalt hij het vandaan? Zo’n begaafde spreker horen we niet vaak hier. Geweldig!
Maar even later zeggen ze: O, die man kennen we wel. Hij komt hier oorspronkelijk vandaan. Zij vader en moeder wonen hier om de hoek, dat klussenbedrijf is wel bekend hier “Jozef & Zoon” heet het. En zijn moeder Maria en dat hele gezin, waar hij uit komt, we kennen ze allemaal, bij naam en toenaam. Een heel gewoon arbeidersgezin, niks bijzonders.
Zo wordt er over hem gepraat. Zij geloven niet, dat Hij de messias kan zijn. Zij geloven niet, dat Hij de door God gezondene is om het Koninkrijk Gods te verkondigen en nabij te brengen. Zij geloven niet, dat Hij hun leven kan veranderen en toekomst kan geven. Zij geloven niet, dat Hij de wereld kan veranderen en dat zijn verhaal mensen en culturen zal omvormen tot ver in de 21e eeuw na Christus. Ja, dat een jaartelling naar Hem genoemd zal gaan worden: zij hebben er geen notie van.
Zij namen aanstoot aan hem. Zij struikelden over hem. Hij was een steen des aanstoots, omdat hij niet voldeed aan hun verwachtingen en idealen. Hij was te gewoon om de messias te kunnen zijn. Hij was te gewoon om zoon van God te mogen heten. Daarom moest hij ook uiteindelijk uit de weg geruimd worden, zoals je een steen weggooit, die jou de weg verspert. Dan kun je tenminste weer verder lopen, zonder hindernissen en obstakels. Zo werd er over hem gedacht, nadat hij in de synagoge gepreekt had.
De vraag is nu, of wij hem ook zo zien. Of haasten wij ons nu om te zeggen: nee, wij zien hem anders. Wij hebben hem hoog zitten en kom niet aan Jezus, want dan krijg je met ons aan de stok. Wij volgen hem op de voet en bij al onze beraadslagingen vragen wij ons af: wat zou Jezus doen? Really?
Wel, als Jezus dan zo populair is onder ons, waarom is er dan zoveel verdeeldheid en onenigheid over van alles en nog wat? Als wij dan zo heilig geloven in Jezus, waarom maken we ons dan zo druk over materiële dingen? Is dat in navolging van hem, die geen steen had om zijn hoofd op neer te leggen?
Waarom zijn we er als de kippen bij om iemand te oordelen of te veroordelen, terwijl Hij zich onthield van een oordeel en gezegd heeft: oordeelt niet, opdat je niet zelf geoordeeld wordt. Met de maat waarmee je zelf meet zul je ook gemeten worden.
Zal Jezus, als hij komt, - zie, hier ben Ik - zich verbazen over ons ongeloof of zal hij zich verheugen over ons geloof?
Zit er een schoen bij, die u past? Trek hem gerust aan!