Logo dsCH 

smallbanner 2

Hier kunt u mijn weblog lezen
Hier publiceer ik mijn recente preken: reacties zijn altijd welkom! Zo kan deze weblog de functie van een voor- en nagesprek krijgen.
Als je wilt reageren op 'tekst en inhoud' van mijn weblog, klik dan op de titel van het betreffende artikel. Dan verschijnt een nieuwe pagina, waarop de optie "Reageer als eerste" staat vermeld.

line

zondag, 08 november 2020 14:21

Stilte na de storm

Preek gehouden in de Protestantse wijkgemeente “De Ontmoeting” in Nunspeet op zondag 8 november 2020 n.a.v. 1 Koningen 19: 1-15a

 

Stilte na de storm

 

We stappen zomaar een geschiedenis binnen – precies zoals wanneer wij geboren worden – en we moeten onze weg zien te vinden in uitersten, tussen kabaal en stilte, tussen kordaat optreden en de weg kwijt zijn en je verloren voelen.

We beginnen op de Karmel, waar Elia in Naam van de God van Israël korte metten maakt met de afgodendienst, de verering van de Baäl. In een soort religieus experiment, waarbij vuur uit de hemel het bewijs moet leveren, wordt aangetoond dat de God van Israël de enige en echte God is. Daarna begint er veel bloed te vloeien: geweld en angst, iedereen moet een goed heenkomen zoeken, ook Elia.

Ik zie hierin weerspiegeld en samengevat iedere periode in de geschiedenis, waarin religieuze gevechten worden uitgevochten, of het nu gaat over de kruistochten of over de strijd tussen katholieken en protestanten in Ierland, over IS en de jihad...kortom, telkens weer grijpen mensen naar het zwaard en gebruiken geweld om hun gelijk te bevestigen. Voorbeelden te over…

Ook in jezelf kan die strijd woeden, als je zo overtuigd bent van je eigen gelijk, dat alles en iedereen daarvoor moet wijken. Je kunt ook in je eigen godsdienstige overtuiging zo fanatisch worden, dat er geen ruimte meer is voor de ander in zijn of haar overtuiging. En de Naam van God reserveer je voor je eigen gelijk. Deze perioden in de geschiedenis en in je eigen leven lijken gesanctioneerd te worden door het verhaal van Elia op de Karmel...maar...hoor! dit is niet het einde van het verhaal: het verhaal gaat verder.

Elia komt in een depressie, ten dode toe. Jezus zegt later in een korte formulering wat hier eigenlijk aan de hand is: wie het zwaard opneemt zal door het zwaard vergaan. Hij leek het ultieme bewijs geleverd te hebben, dat Jahwe God is, maar de Allerhoogste onttrekt zich aan dat soort gemanipuleer en Hij verbergt zich. Elia valt in een gat en hij wil eigenlijk niet meer leven. Zoveel bereikt in de dienst van God, zou je denken, zoveel gepresteerd, de zaak op scherp gezet en verhelderd...maar innerlijk is Elia onzeker, angstig en wanhopig. Dat komt ervan, zou je kunnen zeggen. Dat is de keerzijde!

En dat is inderdaad het begin van een omslag, wanneer je gaat twijfelen aan je eigen zekerheden, wanneer je door je Godsbewijzen heen zakt en God kwijt raakt: de God van je overzichtelijke kaders, de God van “ons”, de God van “zeker weten”. Elia komt in een nacht van eenzaamheid en vervreemding, zoals ook veel mystici in later eeuwen tot op vandaag hebben meegemaakt: waar is God? Misschien herkennen wij in bepaalde opzichten ook wel iets in onszelf van deze verlatenheid en eenzaamheid. Ik wil niet meer leven, zegt Elia, zelfs als iemand hem brood komt aanreiken. Pas als hij weer wat gegeten en gedronken heeft gaat het leven weer verder, steeds verder.

Maar aan het einde van die 40 dagen komt er opnieuw een omslag,

De 40 dagen zijn een woestijntijd – een tijd van ontstaan, van geboren worden ten laatste – een tijd van groeien naar het licht. Het is als opnieuw geboren worden, zodanig, dat het dieptepunt een hoogtepunt wordt: in de volstrekte leegte – in het hart van de woestijn – daar beleeft Elia een topervaring, hier gesymboliseerd door de berg Horeb. En hier openbaart de HEER zich aan Elia. Volkomen stilte!

Even tussendoor nu een opmerking over onze wijze van lezen en begrijpen van deze en andere verhalen. Wij – of laat ik zeggen: ik – lezen/lees op een westerse, historisch-georiënteerde manier, d.w.z. als een verslag van opeenvolgende gebeurtenissen: eerst dit en toen gebeurde dat en toen dat enz. Er ontstaat dan een lijn, waarop de gebeurtenissen zich voltrekken: lineaire geschiedschrijving heet dat dan.

Maar ik wil vanmorgen voorstellen om dit verhaal cyclisch of ‘spiralisch’ te lezen: we komen niet zozeer verder, maar wel dieper. Elia beleeft a.h.w. wat gebeurd is opnieuw, maar nu komt alles in een ander licht, in een ander perspectief te staan. Het is a.h.w. hetzelfde verhaal nog een keer, maar dan anders. We lezen de twee verhalen als voor- en achterkant. Die enorme windvlaag en de aardbeving en het hevige vuur zijn precies die verschijnselen, die zich op de Karmel hadden voorgedaan. Toen waren dat zogenaamd evidente manifestaties van Gods presentie, maar – bij nader inzien – was dat wel zo? Hier lezen we, krijgen we te horen, als een echo van Godsspraak: maar de HEER bevond zich niet...

Elia leert anders te kijken naar wat gebeurd is en wat hij zelf gedaan heeft. Hij komt tot het inzicht, dat God er eigenlijk niets mee te maken heeft. Zijn furie en fanatisme zijn verre van goddelijk – en Elia kan wel door de grond zakken. Hij schaamt zich: o God, wat heb ik in uw Naam aangericht? Ik schaam me dood en hij windt zijn mantel om zijn gezicht: Hij durft de Eeuwige niet onder ogen te komen.

Dat ontdekt Elia door de stilte. Ja, de stilte kan veelbetekend worden, veelzeggend zelfs. Je kunt de stilte opzoeken om zo tot jezelf te komen en te overwegen of jouw gedachten over God wel houdbaar zijn. Maar de stilte kan je ook overkomen en zuiverend en helend op je inwerken. En je kunt opnieuw je roeping verstaan, opnieuw geboren worden en weten wat je te doen staat. Je ontdekt, dat Gods bedoelingen met jouw leven en met de wereld niet met geweld doorgezet kunnen worden: het zal moeten zijn de weg van de zachte krachten, de weg van de liefde, de weg die ook Jezus ging in zachtmoedigheid en met geduld.

Aan het einde lezen wij: er komen andere tijden, andere mensen ook, andere leiders. Ook zelf moet hij opzij treden. Zo gaat God verder en schudt de geschiedenis van tijd tot tijd op, richting een nieuwe toekomst.

Ik vond in het nieuwe Liedboek nog een prachtig gedicht van Willem Barnard, dat ik ter afronding van mijn gedachten wil voordragen:

 

Elia, een lied

Gij gaat voorbij. Een grote ademtocht/ alles wat vastomlijnd leek staat te beven –

In de emotie heb ik u gezocht / Gij waart er niet. Niets dan mijn eigen leven.

En de ontreddering ging voor U uit, / het vuur als uw heraut vooruitgezonden –

Ik bleef alleen in mijn eenzelvigheid, tot niemand onzer komt Gij onomwonden.

En dan, als niets meer spreekt, alles blijft stom / achter een sluier soms, uit een stil midden

is er een stem. Gij spreekt, maar andersom: als ik niets hoor, als ik niets weet te bidden.

zondag, 25 oktober 2020 12:50

Heb lief!

Preek gehouden door Ds. Cees Huisman op de 6e zondag van de herfst 25 oktober 2020 in de Oosterkerk te Hoogeveen n.a.v. Deuteronomium 6: 4-9 en Mattheüs 22: 34-40

 

Heb lief!

 

Hoe belangrijk zijn gewoonten en regels eigenlijk, als we het hebben over ons geloof? Misschien heeft de coronacrisis die vraag ook wel op ons bord gelegd: wat is nou belangrijker, dat je hier in de kerk zit of je buurvrouw die ziek is helpt? Wat is belangrijker, dat je bidt voor het eten en dankt na het eten of dat je je brood deelt met wie er gebrek aan heeft? M.a.w. het is altijd belangrijk om de rituelen in het licht te plaatsen van waar het eigenlijk om draait. Het belangrijkste is niet, dat je een kokertje met de wetstekst aan je deurpost hebt hangen, maar dat je God en je naaste liefhebt. En dat kokertje en die gebedsriem om je arm herinneren je daar aan!

“Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met al je kracht”. Als ik Zwolle binnenrijd zie ik een groot bord met daarop “Samen krijgen we corona eronder. Houd moed. Heb lief!” Heel mooi, maar als we dit horen als een ‘gebod’ dan is het zwaar en ondoenlijk. ‘’Ja, dominee, geloven en liefhebben zijn wel mooi en het moet ook, maar het is zo moeilijk”. Dat heb ik vaak gehoord, maar ‘liefde’ is eigenlijk geen gebod. Zoals ik het met de kinderen even over een hobby had. Je hoeft niemand aan te sporen zijn hobby bij te houden. Dat doet iemand vanzelf, want het komt van binnen uit. Dat wordt bedoeld met ‘met heel uw ziel, verstand en kracht’.

Maar hoe zit het met het ‘object’: God? Wie of wat is dat? En hoe kan ik iets liefhebben, wat ik niet ken? Niemand heeft ooit God gezien en wie over God hebben nagedacht hebben altijd gezegd: je kunt God niet objectiveren, want Hij is Subject. God staat niet tegenover mij, maar Hij is in mij: ik in Hem en Hij in mij, zoals Jezus ergens zegt. Dan wordt het begrijpelijker, waarom het gebod in één adem overgaat in de liefde tot de naaste – als jezelf.

Dat is niet iets aparts, dat er ook nog bij komt. En de liefde tot de naaste is ook niet iets mínder dan de liefde tot God – het is daaraan gelijk. De liefde tot God realiseert zich in de liefde tot de naaste. Liefde tot God zonder naastenliefde bestaat niet, is onmogelijk. Hoe kun je zeggen God lief te hebben als je je naaste, die gebrek lijdt, laat creperen, zo vat Johannes het samen. Kortom, die twee horen onafscheidelijk bij elkaar en het ene is niet meer of minder dan het andere. Het tweede daaraan gelijk – het één niet zonder het ander.

In oude afbeeldingen zie je de twee tafelen der Wet vaak als twee-eenheid afgebeeld, maar het is wel pag. 1 en pag. 2 (zie schilderij Maerten de Vos).

Bij Rembrandt zien we iets heel interessants: Mozes houdt de 2e tafel van de Wet omhoog, d.i. is het eerste wat zichtbaar wordt: in Hebreeuwse letters schrijft hij: “Gij zult niet doden” etc., kortom, de liefde tot de naaste gaat a.h.w. voorop en vervult de liefde tot God, die daarachter schuil gaat. Het is de voor- en achterzijde van hetzelfde gebod.

Maar wat betekent ‘als jezelf’ - is die eigenliefde wel geoorloofd, eigenlijk? Is dat niet wat egoïstisch? Ik zou zeggen: er is niets mis met een gezonde eigenliefde. Bedoeld wordt de gewone, dagelijkse zorg voor jezelf: je eten en drinken, lekker douchen en slapen...zo zorg je goed voor jezelf. Als je in je vinger snijdt zorg je voor een doekje voor het bloeden. Nou, precies zo moet je met de ander, je naaste omgaan. Neem jezelf als uitgangspunt om je naaste tegemoet te treden. Zoiets wordt bedoeld met het liefhebben van je naaste als jezelf.

We stellen ons dit gebod altijd voor als een driehoek: de bovenste punt is God en de hoeken rechts en links zijn de naast en ikzelf. Misschien is het beter om alles op 1 lijn te plaatsen door beide zijden naar links en rechts te klappen.

Dan is er nog iets, waarover we het even moeten hebben. En nu moet ik ook even een beroep doen op uw kennis van de grammatica en begin ik even te oreren over naamvallen. Even opfrissen dan: er zijn 4 naamvallen: de eerste is het onderwerp, (ik loop naar de winkel – IK is onderwerp, 1e naamval) – de 2e is die van bezit, zoals je in oude uitdrukkingen tegenkomt, bijv. in Naam der koningin of des konings – dus: ‘van de’ is 2e naamval); 3e naamval is aan de orde als iets ‘aan’ of ‘voor’ iemand gegeven of gedaan wordt, bijv. ik geef jou een appel, dan is ‘jou’ 3e naamval. En de 4e naamval is dan in ditzelfde voorbeeld ‘de appel’ en heet dan ‘lijdend voorwerp’ of ‘object’.

Deze opfrisser is even nodig om te begrijpen hoe wij de ‘naaste’ moeten zien: in welke naamval staat ‘naaste’ eigenlijk? De naaste liefhebben: staat ‘naaste’ nu in de 3e of de 4e naamval? En maakt het eventueel verschil? Doet het er toe?

Ja, het doet ertoe, anders zou ik u er niet mee vermoeien. ‘De naaste’ staat in het Hebreeuws (in Lev. 19, dat Jezus aanhaalt) namelijk in de 3e naamval en niet in de 4e. Als het in de 4e zou gestaan hebben, dan is de naaste een ‘object’ geworden, een ‘lijdend voorwerp’. Dan is de naaste voorwerp van onze aandacht geworden, dan gaan we hem of haar objectiveren (of betuttelen).

Maar, nu is het zo, dat ‘de naaste’ in de 3e naamval staat: je zult ‘voor’ je naaste liefhebben. Het is een beweging in zijn richting en je probeert je in zijn of haar situatie te verplaatsen. Kortom, het gaat vooral om em-pathie en dan jezelf de vraag stellen: wat kan ik voor jou betekenen zonder dat jij je eigenwaarde verliest en door mij als object wordt gezien?

De Poolse schrijver Mysliwski schreef “Over het doppen van bonen”, een aangrijpend autobiografisch verhaal en het verhaal uit één stuk eindigt met een gesprek over de liefde. Een man heeft een vrouw lief, die getekend is door de oorlog en zich voor hem wil verbergen. Maar hij neemt heel haar vergankelijkheid en haar verleden in zich op … en dan wordt het volgende opgemerkt: “Heeft de liefde behoefte aan meelijden? Nee, het gaat er niet om, dat ik met haar meeleed. Het gaat er om, dat ik haar bestaan voelde als mijn bestaan. U vraagt wat dat betekent? Dat is alsof u de hele last van iemands bestaan op u zou willen nemen. Alsof u die iemand sowieso zou willen ontslaan van de noodzaak van het bestaan. Alsof u voor die ander ook zou willen sterven, zodat hij zijn eigen sterven niet zou hoeven beleven”.

Het gebod van de liefde is kortom een prachtig, alomvattend en navolgenswaardig gebod, dat eigenlijk geen gebod is, maar een manier van leven van binnen uit, dat heilzaam is voor jezelf en de ander, vreugde geeft in je hart en zelfs voor blijdschap zorgt in de hemel.

zondag, 04 oktober 2020 15:43

The Lion King

Meditatie uitgesproken op zondag 4 oktober 2020 in de online-viering van de oecumenische wijkgemeente ‘Het Erfdeel’ in Meppel n.a.v. Daniël 6

 

The Lion King

 

Het boekje Daniël, dat grotendeels gewijd is aan de lotgevallen van een ‘persona’ met die naam, zou ik willen typeren als ‘verzetsliteratuur’. Voorbeeldverhalen, die je aan elkaar doorvertelt om de moed erin te houden, om vol te houden en niet op te geven.

Want de eerste hoorders leven in een tijd, waarin hun bestaan en hun geloof onder enorme druk staat. Het gaat uiteindelijk om het al of niet voortbestaan van het Joodse volk, zijn religie en cultuur. En nog breder gezien: het gaat ten diepste om de vraag of geloof in de Ene, in de unieke God van Israël, stand houdt in perioden van onderdrukking en bedreiging, bestand is tegen de overmacht van grootmachten en de opmars van verfijnde cultuur waaraan iedereen zich gewonnen geeft. Waar sta je dan met je van oudsher overgeleverde geloof en rituelen?

In die bredere context geplaatst is het boekje Daniël best wel actueel en werpt het de vraag op: kun je als gelovige gemeente standhouden in een post-moderne cultuur, in een wereld waarin materialistisch en atheïstisch gedachtegoed vanzelfsprekend is en waarin je je als individuele gelovige of als kleine gemeente vreemd en misplaatst voelt.

Dan wordt het tijd om elkaar verhalen te vertellen, precies wat de Joodse gemeente deed in de tijd van onderdrukking onder de Seleucidische potentaten (2e eeuw v. Chr.), van wie Antiochus Epiphanes de meest brute was. Men vertelde elkaar verhalen over een zekere Daniël, een soort ‘geloofsheld’ uit een andere tijd, die door zijn geloof en standvastigheid bergen wist te verzetten en koninkrijken aan het wankelen bracht. Daniël is volgens mij meer een ‘persona’ dan een historisch figuur: hij is een soort voorbeeld-gelovige, die figureert in sterke verhalen, iemand, die niet klein te krijgen is, omdat hij zijn onwrikbare vertrouwen stelt in God, die zelfs het hart van koningen kan omturnen tot een bereidwillige belijder van Zijn Naam.

Natuurlijk spelen overdrijving en de zwart-wit-schakeringen een overheersende rol in dit soort literatuur. De Daniël-verhalen, precies als het Esther-verhaal, lijken op die van 1001-nacht, met een plot dat steeds uitgesteld wordt en waarbij uiteindelijk alles anders uitpakt dan dat je in het begin denkt.

Zo is dat ook met het verhaal van Daniël in de leeuwenkuil. Ik ga het verhaal niet helemaal langslopen, maar ik mag misschien op een paar details wijzen, die de diepgang en de zeggingskracht ervan kunnen vergroten.

Allereerst wordt de draak gestoken met het fenomeen ‘een wet van Meden en Perzen’. Kijk eens tot welke absurde consequenties zo’n opvatting over wetten en regels leidt. De koning zelf staat machteloos tegenover zijn eigen wetten, hoe idioot is dat! Zijn eigen wetgeving noodzaakt hem dingen te doen, die hij eigenlijk helemaal niet wil. Wetten van Meden en Perzen leiden tot onrechtvaardigheid en chaos.

Daartegenover staat de onverstoorbare Daniël, die zich onder alle omstandigheden gewoon blijft houden aan de voorschriften van zijn geloof: drie maal daags bidden met het oog op Jeruzalem, dat weliswaar in puin ligt maar desondanks toch een plek van hoop en toekomst is. Medisch en Perzisch fundamentalisme tegenover levens-echte, vrije gehoorzaamheid aan richtlijnen vanuit de Thora, waardoor je leven in een groter perspectief geplaatst wordt, de angst verdwijnt en je een vrij mens wordt voor Gods aangezicht.

Dan nog even iets over de leeuwenkuil zelf: Zoals Daniël méér is dan een persoon, zo is de leeuwenkuil méér dan een plek in een dierentuin. De leeuwenkuil staat voor, is een verbeelding van de niet-Joodse, leven bedreigende cultuur van Assyrië, Babel of Perzië, te midden waarvan het Joodse volk – en breder: het geloof in de Ene – zich staande moet zien te houden. De koningen van die rijken laten zich graag als leeuwengestalten afbeelden (zie afb. 1 en 2) en zijn zo personificaties van onoverwinnelijke macht en grootheid, waartegen de Joodse ballingen geen verweer hebben.

Toch wel, zo laten de verhalenvertellers horen.

Deze overlevingsverhalen hebben een plaats gekregen in de H. Schrift en daardoor krijgen ze een nog diepere klankbodem en resoneren ook andere verhalen en motieven mee. En zo zou ik dit verhaal ook willen lezen als een Paasverhaal, waarin ik de verzegeling van de grafsteen op de Goede Vrijdag als een verre echo hoor meeklinken. Hoe je de duistere tegenmachten ook noemt of neerzet: zij delven uiteindelijk het onderspit, zij krijgen het geloof er niet onder en de Overwinnaar van de dood kan zeggen: Ik heb de sleutels van het dodenrijk.

Het lijkt een soort ‘eind goed, al goed-verhaal’, maar eigenlijk eindigt het meer als een ‘wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in-verhaal’.

Natuurlijk lijkt de hele vertelling ook wel iets te veel op een reclamefolder van onverwoestbare fietsen of auto’s of het ultieme vaccin – de werkelijkheid is immers vaak bruter en meedogenlozer, want hoeveel Daniëls zijn er uiteindelijk niet onderdoor gegaan –

Maar toch, inderdaad, maar toch, er is iets dat onaantastbaar en ongeschokt blijft en dat zou je het geloof of de hoop kunnen noemen, of liever nog de niet-aflatende trouw van God, zoals Paulus zo mooi heeft verwoord: niemand leeft voor zichzelf, niemand sterft voor zichzelf, hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn in de hand van de Eeuwige, de Ene.

Wij sluiten af met te luisteren naar ‘de leeuw’ uit de ‘Carnaval des Animaux’ van de 19e-eeuwse componist Camille Saint-Saëns. En we horen de leeuw zo nu en dan brullen en het kan ons angst inboezemen, maar wij geloven, dat de toekomst is aan het Lam.

 

Werken aan Pierre Chevallier (1760-1825) – een biografie

 

Ongeveer 4 maanden geleden schreef ik een blog(je) over mijn plan om onderzoek te gaan doen naar het leven, denken en werken van Petrus of Pierre Chevallier. De ‘ontdekking’ van de briefwisseling tussen hem en zijn vader Paulus Chevallier, die hoogleraar theologie aan de Academie in Groningen was, was voor mij de aanleiding en vormt tevens het uitgangspunt van mijn studie.

Aan de hand van die correspondentie ontstaat een levendig en tamelijk volledig beeld van zijn levensgang en wordt zichtbaar, hoe hij reageerde op gebeurtenissen in zijn eigen leven en in dat van de Republiek.

Je krijgt inzicht in de manier, waarop hij zijn laatste studiejaar in Utrecht inricht, welke ervaringen hij opdoet als beginnend predikant in een klein Gronings dorpje en hoe hij omgaat met de politieke uitdagingen van zijn tijd, waarbij vooral de confrontaties tussen patriotten en prinsgezinden van een predikant een wijze houding vergde, maar soms ook een besliste standpuntbepaling.

Ook ontmoeten wij hem in die correspondentie als een jonge en enthousiaste vader en als iemand, die voortdurend de eindjes aan elkaar moet zien te knopen. Verder maken wij in zijn brieven herhaaldelijk kennis met zijn depressies en soms sombere gemoedsgesteldheid.

Interessant is het ook om te zien, hoe vader en zoon elkaar op de hoogte houden van hun lees- en studie-ervaringen.

Van de ca. 350 brieven (waarvan de meeste wel meer dan 1 kantje bevatten) heb ik wel 2/3 deel doorgenomen en ‘verwerkt’ in een aantal hoofdstukken:

0. Inleiding

1. Studeren en netwerken in Utrecht (dit gaat over zijn laatste extra studiejaar)

2. De pastorie in, de kansel op (eerste ervaringen als predikant in Lellens)

3. Waals predikant in Naarden (zijn opmerkelijke overstap naar de Waalse/Franse kerk en zijn ‘ingang’ daar)

4. Waals predikant in roerig Zwolle (hier volop betrokken bij de politieke onrust en tegenstellingen en weigert na het herstel van het Oranjebewind (1787) de gevorderde eed op de Constitutie (1788), waarna hij door het stadsbestuur uit zijn ambt wordt gezet).

Van 1788-1794 is hij noodgedwongen ambteloos burger. De brieven uit deze periode en de twee daarop volgende jaren (in 1796 overlijdt vader Chevallier) moet ik nog bestuderen, maar voor de periode daarna (1796-1825) moet ik me richten op ander bronnenmateriaal. Dat is er zeker wel, maar de brief als historische bron zal ik voor die periode grotendeels (helaas) moeten missen.

Hoewel het soms puzzelen is om te ontcijferen wat vader en zoon aan elkaar schrijven ben ik er tot nu toe wel uitgekomen (voor 98%) en beleef ik er veel plezier aan om zijn leven zo ‘op de voet’ te volgen.

Geen idee, wanneer het boek klaar zal zijn, maar ik heb al wel een uitgever bereid gevonden het t.z.t. te publiceren.

Tot zover even mijn eerder beloofde update…

 

 

zaterdag, 11 april 2020 08:04

Opstanding

OPSTANDING

 

Pasen in Corona-tijd

 

Toen ik een jaar of 15 was – inmiddels al ruim een halve eeuw geleden – begon ik belangstelling voor literatuur te krijgen. Ik wendde me meteen tot de grote wereldliteratuur en begon aan romans van Simone de Beauvoir, Camus, Streuvels (hoewel die wat kleiner was) en niet te vergeten de ‘reus’ Tolstoj. Nadat ik Anna Karenina had doorgeworsteld liep ik zijn Opstanding tegen het lijf en ik weet nog dat het een editie was van uitgeverij Veen.

Van de roman zelf kan ik me niet zoveel meer herinneren dan dat de hoofdpersoon een goed mens probeerde te zijn en dat het Evangelie hem daartoe geïnspireerd had.

Ik was natuurlijk nog veel te jong om de diepgang van dergelijke boeken te kunnen peilen, maar op die leeftijd schrik je niet terug voor wat puberale intellectuele stoerdoenerij, want je maakte wel indruk, als je kon zeggen, dat je een boek van Tolstoj net uit had.

Zo vlak voor Pasen moest ik ineens aan de titel van die roman denken: Opstanding. Dat is hét Paas-kernwoord, maar heeft dat wel enige betekenis, m.n. ook in deze tijd van crisis en onzekerheid?

Het verhaal van Pasen is bekend, omdat het de kern uitmaakt van de christelijke verkondiging, maar toch blijft het altijd een vreemd, weerbarstig en ongewoon verhaal. En dat is maar goed ook! Anders wordt het een verhaal, waar je enkele quiz-vragen op los kunt laten, zoals bij ‘Kansfonds.nl’ rondom ‘The Passion’ gebeurt. Beantwoord de vraag: “Hoeveel dagen heeft Jezus in het graf gelegen, voordat hij opstond?” Stuur je antwoord naar…en maak kans op: ….

Het Paasverhaal als eitje, weetje. Dan reduceer je een diepzinnig en betekenisvol verhaal tot een vertellinkje, waar je al of niet iets van weet. Je maakt dan wel kans op een prijs, maar je verliest geheid de zin van het verhaal!

Dan is er een andere mogelijkheid om de betekenis van Pasen op afstand te houden en dat is die van de ‘ont-rafeling’, die meestal tot ‘ont-takeling’ leidt. Wij buigen ons met onze geleerde of vrome hoofden over de Paasberichten, ontdekken allerlei lacunes en oneffenheden en verschillen in de vertellingen en maken dan de balans op, die uitvalt naar de kant van ‘geloof’ of ‘ongeloof’.

In het eerste geval houdt men op om er vragen over te stellen en aanvaardt men de Paasberichten als feitelijke verslagen van een wonderbare gebeurtenis, die zich toen en daar afspeelde. In het andere geval wendt men zich schouderophalend en zgn. ‘ongelovig’ van het verhaal af, want dit is te onzinnig en bizar voor woorden, zo redeneert men dan.

Maar in beide gevallen zijn wij het, die een oordeel vormen over het verhaalde. Die kan instemmend of afwijzend zijn, maar hoe dan ook: het is ons oordeel.

Maar er is nog een andere mogelijkheid en die wil ik graag aan u voorleggen. Dan zijn niet wij het, die het Paasbericht interpreteren en voorzien van een ‘labeltje’, maar ik stel voor, dat het Paasverhaal – onontkoombaar - ónze werkelijkheid interpreteert! Niet wij buigen ons over het verhaal, maar het verhaal buigt (zich) naar ons toe en wij laten ons verrassen en ont-stellen, want ons wordt getoond, waar het geheim van het leven te vinden is.

Wij raken overrompeld en ontroerd door het verhaalde; wij herkennen ineens onze werkelijkheid in de te zware grafsteen, die bikkelhard aantoont, dat geweld blijkbaar altijd zegeviert.

Maar ook wordt verhaald van die andere ‘onmogelijke mogelijkheid’, die daar dwars doorheen opbloeit: een open ruimte, een innige ontmoeting, een verbaasde reactie. Dat het leven sterker is dan de dood, dat Gods mogelijkheden de onze verre overtreffen. En we wisten het niet…maar het wordt ons geschonken!

Ik denk nog even aan de roman van Tolstoj: Opstanding. Als het Lichaam van Christus is opgestaan, laten ook wij – die zijn Lichaam zijn - opstaan, zoals ook de hoofdfiguur in deze roman deed. Laten wij Opstanding als een doorgaand verhaal zien, waarin ook wij voorkomen als mensen, die opstaan tegen onrecht, lijden, waanzin en verlorenheid. Juist in deze periode van onzekerheid en angst kunnen wij enerzijds troost putten uit deze Paasvertelling, maar anderzijds ook kracht om als opstandings-mensen iets van een nieuwe wereld zichtbaar te maken.

 

Meppel, 9 april 2020

 

 

 

vrijdag, 27 maart 2020 15:40

Petrus Chevallier - een beginnetje

PETRUS CHEVALLIER

1760-1825

PREDIKANT MET VERGEZICHTEN

 

 

Inleiding

 

Beste ouders, ik wil u door middel van deze brief laten weten, dat ik mij hier kostelijk vermaak. Ik zit nu, terwijl ik dit schrijf, bij oom Lammert in Amsterdam en het lukt me nu even om in hoofdlijnen mijn belevenissen van de afgelopen weken met u te delen.

Mijn uitstapjes maak ik, zoals jullie weten, vanuit de pastorie in Blaricum, waar broer Robert sinds kort predikant is. ’s Morgens na de koffie trek ik er meestal op uit naar ‘De Tafelberg’, waar ik dan wat ga zitten lezen. Soms bestijg ik het paard van Jan en ik vind het heerlijk om daarmee ‘een togte’ te maken.

’s Middags ga ik meestal op bezoek bij bekenden en notabelen in het dorp of in de omgeving. Als het regent blijf ik binnen en speel ik wat op het spinet of ga ik zitten lezen.

Zo ben ik onlangs ook op visite geweest bij Ds. Van der Roest in Blauwkapel, echt een man naar mijn hart. De meeste mensen waarderen hem niet zo, omdat hij te mystiek is, te sterk beïnvloed door Lavater[1], zoals men dan zegt. Hij zou te veel mystieke boeken lezen…”hij is te aandoenlijk”.

Tot zover in het kort mijn ‘amusements de Blaricum’.

U moet de groeten hebben van alle dierbare vrienden uit Loosdrecht, Utrecht en Amsterdam[2].

 

Dit – in mijn woorden - schreef de 18-jarige Petrus of Pierre Chevallier op 13 april 1779 aan zijn ouders in Groningen. Hij had blijkbaar een paar weken vrij van studie en hij wilde ongetwijfeld eens van nabij zien, hoe zijn broer het als beginnend predikant in Blaricum deed. Over enkele jaren zou hij ook zelf dat ambt in de kerk gaan vervullen, zo was het plan.

Bovenstaande brief is het begin van een lange reeks brieven, die Petrus naar Groningen zou sturen en die zijn vader zou beantwoorden.

Deze brief was nog gericht aan zijn beide ouders, maar in oktober van ditzelfde jaar zou zijn moeder bezwijken aan de dysenterie-plaag, die toen in Groningen tientallen slachtoffers maakte.

Voordat ik Petrus – voor zover mogelijk - op de voet probeer te volgen, is het wellicht dienstig om eerst met de familie Chevallier kennis te maken.

 

 



[1] Johann Kaspar Lavater (1741-1801) was een Zwitserse filosoof, predikant en dichter, die bekend werd om zijn geschriften over fysionomie. Physiognomische Fragmente zur Beförderung der Menschenkenntnis und Menschenliebe (1775-1778). Ueli Greminger: Johann Caspar Lavater: Berühmt, berüchtigt – neu entdeckt. TVZ, Zürich 2012.

Mary Lavater-Sloman: Genie des Herzens: Die Lebensgeschichte Johann Caspar Lavaters. 5. Auflage. Artemis, Zürich/Stuttgart 1955. Het ‘mystieke’ dat PC in zijn brief noemt heeft waarschijnlijk betrekking op de interesse, die Lavater toonde voor het kennen van zichzelf.

[2] De correspondentie tussen vader Paulus en zoon Petrus Chevallier bevindt zich in het archief van de fam. Chevallier en wordt bewaard in de Universiteitsbibliotheek van Utrecht, afd. Bijzondere Collecties. Voor de Inventaris van dit familiearchief verwijs ik naar K. van der Horst, Inventaris van het Archief van de familie Chevallier (Utrecht 1992). Deze en andere brieven zijn te vinden in Portefeuille VII (4*.C.7).

donderdag, 13 februari 2020 12:27

Kirchliche Apologetik

Kirchliche Apologetik

 

bMS 649/24 (14) "Kirchliche Apologetik" (typescript in Duits/in Eng. vert., Berlijn 1912)

 

Een verslag van de apologetische lezingen en discussieserie gedurende de winterperiode van 1912 tot 1913 in Berlijn.

In het winterseizoen 1912-1913 is Paul Tillich als hulpprediker van de Erlöserkirche in Berlijn-Moabit een belangrijke initiator en medewerker van de zogenaamde “Vernunft Abende”. Hij schrijft een uitvoerig stuk, getiteld “Kirchliche Apologetik”, waarin hij de achtergronden onderzoekt naar de kloof, die er ontstaan is tussen kerk en geloof enerzijds en de intellectuelen en de wetenschap anderzijds en welke wegen te bewandelen zijn om die te overbruggen. Deze problematiek heeft Tillich gedurende zijn gehele carrière beziggehouden en deze (begin-)situatie vormde a.h.w. de achtergrond van zijn theologische en filosofische arbeid van later. Ik hoef slechts te refereren aan zijn zgn. correlatie-methode en zijn uitgebreide interesse in (andere) religie(s), wetenschap en kunst om deze behoefte aan gesprek en ontmoeting te onderstrepen.

Tillich is 26 jaar oud, als hij deze taak op zich neemt. Zowel in zijn preken uit deze (korte) periode als in dit stuk komen de contouren van zijn latere theologie al naar voren. Zijn opmerkingen over de twijfel als (inherent) aspect van geloof en waarheid, zijn gebruik van het woord ‘moed’ inzake het zoeken naar waarheid (later geworden tot ‘Courage To Be’) zijn enkele opvallende overeenkomsten met latere uitwerkingen.

Interessant is het te zien, dat deze avonden belegd werden bij families met aanzien en bekendheid: Kurt Leese (vriend en leeftijdgenoot van PT), de Schweitzers, de Burckhardts e.a., maar blijkbaar had iedere bijeenkomst toch ook weer haar eigen sfeer en ‘Anliegen’.

 

Op 14 mei 1911 was deze (nieuwe) kerk, de  Erlöserkirche, plechtig in gebruik genomen in aanwezigheid van de zoon van keizer Wilhelm II prins August Wilhelm van Pruisen. De eerste predikant is Carl Schmidt, die aanvankelijk predikant was van de Heilandgemeente, maar deze Erlösergemeente wordt in 1912 daarvan losgemaakt en wordt een zelfstandige gemeente van 14.000 zielen en Paul Tillich treedt in datzelfde jaar aan als hulpprediker. Vanuit deze kerkgemeenschap worden de avonden georganiseerd en Paul Tillich ontwikkelt deze activiteiten vanuit de pastorie, die aan deze kerk is vast gebouwd (Wikingerufer 9).

 In het Paul Tillich-archief in Boston (Mass.)/Harvard University heb ik een Engelse vertaling van dit stuk aangetroffen, die ik gebruikt heb voor mijn vertaling in het Nederlands, die ik aanbied op de website http://paultillich.nl/index.php/component/k2/item/121-bms-649-24-14-kirchliche-apologetik

 

maandag, 10 februari 2020 11:15

Archief uitgebreid

Archief uitgebreid

 

De Tab Archief is sinds kort uitgebreid met een nieuw item, namelijk “Heusden”.

Heusden was mijn eerste gemeente, die ik van 1985-1990 gediend heb. Een paar weken geleden ben ik begonnen mijn ‘preekarchief’ op orde te brengen en zo heb ik 296 preken geïnventariseerd uit deze periode. Mijn preken schreef ik toen handmatig uit in zgn. preekschriftjes.

Zo nu en dan organiseerde ik voor belangstellende gemeenteleden een preek-nabespreking. Een welwillend gemeentelid was in staat om mijn handschrift te lezen en bereid om de preek uit te typen. Deze werd dan vermenigvuldigd en besproken aan de pastorie. In mijn ‘archief’ trof ik een aantal exemplaren aan en deze heb ik nu gescand (in pdf format) en op mijn website geplaatst.

Je kunt ze hier vinden: http://dsceeshuisman.nl/index.php/2012-10-12-07-20-28/publicaties-2

Ik ben van plan om hier nog meer preken uit mijn Heusdense periode te plaatsen, maar die moet ik dan eerst nog zelf gaan digitaliseren. Mogelijk leidt dit t.z.t. nog tot een publicatie?

Wat je van mijn preken uit die tijd vindt, laat ik uiteraard aan ieders oordeel en inzicht over. Zelf vind ik ze (nu!) wat aan de lange kant en soms ook een beetje te streng en te belerend overkomen, maar in hoofdlijnen kan ik er nog wel achter staan. Ik zie in ieder geval geen aanleiding om ze eventueel niet te willen publiceren, hoewel een preek natuurlijk, net als een foto, altijd een moment-opname is. In dit geval een moment uit mijn tijd als beginnend predikant, toen ik nog heel jong was en bezig was mijn theologische inzichten en homiletische vaardigheden te ontwikkelen.

zondag, 29 december 2019 14:23

Een verhaal kneden

Preek gehouden op zondag 29 december 2019 in de “Ontmoetingskerk” te Zuidwolde n.a.v. fragmenten uit Lucas 1 en 2

 

Een verhaal kneden

 

De zondag tussen Kerst en Oud en Nieuw ligt er altijd wat verloren bij: de mensen zijn verzadigd van het lied en het Woord en komen met moeite hun bed en huis uit – mooi, dat u daar niet aan toegegeven hebt!

Soms vult men de dienst op deze zondag daarom maar op een alternatieve wijze in, bijv. door een zgn. Top-2000 te organiseren, maar onderweg hierheen zei mijn vrouw: “In Zuidwolde heeft men (blijkbaar) de knie (nog) niet gebogen voor de Top-2000-dienst…”

Ik denk, dat deze zondag juist uitermate geschikt is om nog eens even na te denken over wat we gevierd hebben. We laten alles nog eens de revue passeren en wij vragen ons en elkaar af: wat betekent het nu allemaal en waar leidt het toe?

En wie ons daarin voorgaat is moeder Maria. Als we haar een beetje proberen te volgen dan zien we haar allereerst nog weer even op het moment, dat de boodschap haar bereikt, dat zij een kind zal krijgen. Met bevend hart, maar ook gelaten en vol verwachting, aanvaardde zij haar zwangerschap. Zij wist, dat zij moeder mocht worden van een bijzonder kind, van iemand met een bijzondere naam en een bijzondere roeping.

En dan volgt na een lange aanloop de vertelling van Lucas, hoe het kind geboren wordt in een stal of een grot in de buurt van Bethlehem en dat herders in de buurt op de hoogte worden gebracht, ja zo kun je dat wel zeggen, dat de Redder der wereld, de messias, geboren is en dat zij het als een kind zullen vinden, in een kribbe of voederbak, gewikkeld in doeken.

En u en ik kunnen het verhaal wel dromen: zij gaan op weg en vinden Maria en Jozef en het kind en iedereen is blij verrast. Hoe wonderlijk, dat alles zo samenkomt en klopt. Ja, het leek een sterk verhaal, zeiden ze tegen elkaar, maar het verhaal is rond.

En als dan iedereen naar huis is: de herders naar hun kudde en Jozef in slaap gevallen is en ook het kindje Jezus ligt te snoezen, dan is moeder Maria alleen nog wakker en schrijft Lucas: ‘en Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en bleef er over nadenken’.

In het Grieks worden hier twee woorden gebruikt, die letterlijk de betekenis hebben van ‘samenbrengen’, ‘bijeenvoegen’. Wat verspreid is, uiteen ligt, een veelheid is wordt bij elkaar gebracht tot één geheel. Dat is de beste manier om er een beetje grip op te krijgen, om het te begrijpen en er iets zinnigs over te kunnen zeggen. Het precies, zoals wanneer iemand in de keuken alle ingrediënten verzamelt en bijeenvoegt tot een deeg of een andere samenstelling en dat wordt uiteindelijk iets eetbaars, iets lekkers. Zo bracht ook Maria alles bij elkaar en bakte a.h.w. haar eigen verhaal.

En telkens begon ze van voren af aan het hele verhaal langs te lopen: hoe dit kind op een vreemde en onverwachte manier haar in de schoot was geworpen. Ja, zo kon je dat wel zeggen: ongepland had deze zwangerschap haar overrompeld en toch heeft ze het aanvaard en laten gebeuren.

En ze dacht na over de plaats, waar het kind ter wereld was gekomen: dat had ze toch niet van tevoren kunnen bedenken? ‘In the middle of nowhere’, ver van huis en zonder enig comfort: geen familie, geen vrienden, die op kraamvisite kwamen, maar een paar vreemde herders. Hoe kon dat? Hoe wisten zij dat?

En dan ook over de naam van haar kind. Hij zou Jezus moeten heten, wat redder of bevrijder betekent, maar is dat niet te pretentieus en te ambitieus? En hoe zou hij die naam kunnen waar maken? En zo maakte zij zich al zorgen over later…zij was er niet gerust op, hoe het zou aflopen en waar zij die naam nog eens zou tegenkomen en lezen.

Zo bracht ze alles zoveel mogelijk bij elkaar: wat de engel Gabriël tegen haar gezegd had, wat Jozef van plan was geweest en toevallig ook net dat bevel van keizer Augustus en dan dat verhaal van die herders, die zeiden dat zij engelenzang hadden gehoord: dat alles en nog veel meer gedachten, zorgen en vooruitzichten, probeerde zij bij elkaar te brengen, samen te vatten en te begrijpen.

Dat is precies wat de kerk van alle tijden en plaatsen heeft geprobeerd en nog steeds doet, want Maria is ook het beeld van de kerk geworden: proberen te verstaan wat de komst van dit kind betekent. En in de loop van de tijd zijn er vele antwoorden op gegeven en die zijn ook doorgegeven en worden nog steeds bewaard en gekoesterd. Maar in iedere tijd moet telkens weer opnieuw gezocht worden naar de betekenis voor het heden.

Hoe breekt het licht van dit kind door in de nacht van ons bestaan? Hoe krijgt dit kindje handen en voeten in deze wereld vol eigen belang, angst en afweer, geweld en haat?

Theologen, filosofen, zieners en predikers, maar ook kunstenaars hebben de eeuwen door de betekenis van dit Kind proberen te verwoorden of uit te beelden.

Voor vanmorgen heb ik er ook eentje meegenomen, namelijk een schilderij van Rembrandt, de kunstenaar van het ‘clair-obscure’, het licht en het donker. Kijk, hier zien we de aanbidding door de herders, zoals dit schilderij is gaan heten. Alle aandacht gaat uit naar het kindje Jezus en dat is natuurlijk te verwachten, maar wat opvalt is, dat niet zozeer het licht van een lamp of een fakkel op het kindje valt, maar dat het kindje zelf het licht geeft, ja het licht is. Dat heeft Rembrandt heel verrassend en geraffineerd proberen uit te beelden. Hij is het licht van de wereld. Wij schijnen niet hem bij, wij hoeven hem niet in het licht te zetten, maar Hij zet ons in het zonnetje, in het licht van Gods vriendelijk aangezicht. Wij worden door hem beschenen, hij werpt licht op ons.

En zo weten wij ineens, dat wij zelf geroepen zijn om in het licht te wandelen en te handelen als kinderen van het licht. Dat wij zelf iets uitbeelden en uitstralen van het licht, dat hij is en ons geeft. Vlak voor de kerstdagen heb ook ik – net als Maria – weer nagedacht over de betekenis van de komst van het kindje Jezus en geprobeerd alles bij elkaar te brengen en te verdichten, in een klein gedichtje en dat heb ik op onze kerstkaart geplakt en ook u wil ik dat bij wijze van samenvatting meegeven:

Op de Kerstkaart

 

Hij kwam,

zag ons en

heeft ons voor zich gewonnen.

 

Brak de tijdbalk in tweeën,

omarmde alle generaties:

de Christus vóór en na.

 

Een nieuwe tijd brak aan

voor vrede

en licht in mijn hoofd.

 

Het Nieuwe Zijn staat

onwennig en pril nog

voor altijd op de kaart.

 

(Cees Huisman, dec. 2019)

 

 

zaterdag, 21 december 2019 18:44

Rutger Bregman atheïst?

 

Hoezo atheïst?

 

Wat een prachtig interview met Rutger Bregman in Trouw van zaterdag 21 dec. 2019) (de Verdieping): een jongeman vol goede ideeën, die er niet voor terugdeinst deze in hogere kringen te ventileren, zoals in het voorjaar in Davos, waar hij de rijken der aarde wees op hun verantwoordelijkheid om (ook) belastingen te betalen en waar hij ook het vele heen-en-weer gevlieg in privé-jets hekelde. Kortom, een man naar mijn hart!

Wat mij enigszins verraste en tegenviel was, dat hij zich door de redeneringen en argumentaties van Herman Philipse en Richard Dawkins had laten overtuigen om voortaan als atheïst door het leven te gaan. Ik heb sterk de indruk, dat veel mensen (m.n. ook intellectuelen) zich (graag?) atheïst noemen, omdat ‘geloven in God’ dom en achterhaald lijkt.

Maar de bezwaren tegen ‘het bestaan van God’ – zoals de kwestie dan genoemd wordt – hebben altijd betrekking op het afwijzen van een God, die zich ergens – onzichtbaar - ophoudt en als een ‘entiteit’ wordt opgevat. Tegen die voorstelling zijn inderdaad vele (redelijke) argumenten aan te voeren en Philipse en Dawkins hebben zich uitgeput om die allemaal op te sommen, maar het afwijzen van een bepaalde Godsvoorstelling hoeft nog niet te betekenen, dat je dus daarom een atheïst bent.

Alle volwassen theologie begint met het afrekenen van onze Godsvoorstellingen, zoals Meister Eckhart (1260-1328) en Paul Tillich (1886-1965) opmerkten. Tillich heeft eens een lezing gehouden, die hij de uitdagende titel meegaf: “The absurdity of the question: does God exist?” Dat wil niet zeggen, dat Tillich God ontkende, maar hij plaatste vraagtekens bij onze voorstellingen van God bijv. als de man met de witte baard op een wolk, de in de hemel (als een locatie opgevat) wonende en tronende Albestuurder e.d. Volgens Tillich is God een symbool van onze ‘ultimate concern’, niet op te vatten als ‘a being’, maar als ‘being itself’.

Peter Rollins vertelt het grappige en tot nadenken stemmende verhaal van een geleerde, die zijn hele leven bezig was geweest om bewijzen te verzamelen voor het niet-bestaan van God. Hij had er al veel over gepubliceerd, maar hij was er zelf nog steeds niet tevreden over. Hij zocht nog naar het ultieme, onweerlegbare bewijs.

En terwijl hij aan het grondig nadenken was viel hij in slaap en droomde hij. In zijn droom verscheen onverwacht en ongedacht God aan hem, die tegen hem zei: ‘Ik ben God en Ik besta niet’.

Sindsdien schreef hij nooit meer over de versleten vraag of God wel of niet bestond en hij begon er steeds meer aan te twijfelen of hij wel een atheïst was.

Ik wens Rutger ook die twijfel toe.