Naar U, Heer, verlang ik (Cantate 150)
Preek gehouden op de 5e zondag van de herfst 17 oktober 2021 in de Catharijnekerk te Heusden als inleiding op de uitvoering van Cantate 150 van J.S. Bach: “Nach dir, Herr, verlanget mich” (Psalm 25: 1)
Nach dir, Herr, verlanget mich. Naar U, Heer, verlang ik. Zo begint Psalm 25 en zo begint ook de cantate van deze zondag, die we zo dadelijk gaan horen.
Verlangen is zowel in het Nederlands als in het Duits een prachtig en veelzeggend woord. Verlangen heeft te maken met ‘verlengen’, je langer maken (sich erlangen in het Duits), je uitstrekken naar iets of iemand, zoals je ook hoort in het woord ‘reikhalzen’. Je reikt ergens naar, je strekt je uit naar iets om het te grijpen, als dat kan.
Verlangen hoort bij het menselijk bestaan, want ‘verlangen’ is een uiting van gemis. Je verlangt naar wat je niet hebt of niet bent. Je verlangt naar gezondheid, naar vriendschap, naar geborgenheid, naar zin en samenhang…en uiteindelijk en ten diepste verlangen wij naar God. Hij is de bron en de grond, de samenvatting en de totaliteit van al ons verlangen. In Hem komt ons verlangen tot rust, maar, zo geloof ik, daardoor zullen ook weer nieuwe, oneindige verlangens ontstaan. Dat is de droom van het Koninkrijk Gods, het eeuwige leven, wanneer God zal zijn alles in allen.
De dichter van Psalm 25 is iemand, die zich rechtstreeks tot God wendt. En hij heeft zijn bevindingen opgeschreven, heeft verslag gedaan van zijn worstelingen met de Eeuwige. Hij geeft ons een inkijkje in zijn ziele-roerselen. En ook wij hebben die woorden gevonden en we nemen ze tot ons en herkennen onszelf er in. Zo ook Bach en zijn tijdgenoten in het begin van de 18e eeuw, zo’n 300 jaar geleden.
Maar wat wij nu bovendien te zien en te horen krijgen is ook een reactie, een reflectie op die oorspronkelijke woorden en gedachten van de Psalmdichter. Telkens als Bach en zijn tijdgenoten een stukje uit Psalm 25 hebben gelezen (tot 3x toe) becommentariëren zij het en dan valt het mij op, dat zij de woorden op zichzelf en op hun eigen tijd betrekken.
Dat is heel goed en ook heel mooi, natuurlijk. Een tijdloze omgang met de Schrift is steriel en doods. Wat ik in de cantate zie gebeuren is, dat de commentator, de dichter van de delen 3, 5 en 7 (moet u straks maar eens op letten), Psalm 25 waarschijnlijk een te klagerige en tobberige toon vindt hebben; hij vindt de Psalmdichter te veel in mineur denken en praten. Daarom wil hij niet in dat geklaag en gesomber van Psalm 25 blijven hangen en hij of zij (de tekstdichter is onbekend) zet daar tegenover de vreugde en het feest van het geloof in Christus. Natuurlijk weet hij ook wel: er is in ons leven veel onheil en tegenslag…en in Bach’s tijd wisten ze daar ook veel van…en -zo zegt hij ook - stormen mogen woeden en de toppen van de ceders kunnen kraken en knarsen, maar, hoor!, ze blijven overeind…en zo is het ook met ons, want God en Christus staan ons dagelijks terzijde en zo overwinnen wij alle tegenstand en delen wij uiteindelijk in de eeuwige overwinning.
Het is voor velen of sommigen van ons misschien een beetje te triomfalistisch en ‘over de top’, maar dat verhindert niet om ook vandaag nog deze tekst te waarderen en haar vooral te horen als stem en tegenstem, als een Kyrie en een Gloria.
Als u straks goed luistert kun je die stemmingswisselingen ook in de muziek terug horen, wanneer er soms ineens wat sneller gemusiceerd wordt en de wat ingetogen stemming zomaar kan omslaan in frivolere tonen.
Het is eigenlijk het mooiste, - wanneer we alles gehoord en geproefd hebben -dat dan dit tweegesprek tussen Psalm 25 en de tekstdichter van de cantate een soort innerlijk gesprek wordt – zoals we bijv. ook in Psalm 42 tegenkomen: “Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en wat ben je onrustig in mij – wat ben je in mineur? – En dan – een andere stem in datzelfde hart: Vestig je hoop op God en je zult zien: alles wordt anders en lichter en zal klinken als muziek in je oren!”
En – natuurlijk niet toevallig – dit alles wordt in 7 stappen ontvouwd en voltooid, zoals eens (! – prachtig dubbelzinnig woord!) de hemel en de aarde.
1. Sinfonia
2. Coro
Nach dir, Herr, verlanget mich.
Mein Gott, ich hoffe auf dich.
Laß mich nicht zuschanden werden,
dass sich meine Feinde nicht
freuen über mich.
3. Arie (Sopran)
Doch bin und bleibe ich vergnügt,
Obgleich hier zeitlich toben
Kreuz, Sturm und andre Proben,
Tod, Höll und was sich fügt.
Ob Unfall schlägt den treuen Knecht,
Recht ist und bleibet ewig Recht.
4. Coro
Leite mich in deiner Wahrheit
und lehre mich;
denn du bist der Gott, der mir hilft,
täglich harre ich dein.
5. Arie (Alt, Tenor, Bass)
Cedern müssen von den Winden
Oft viel Ungemach empfinden,
Niemals werden sie verkehrt.
Rat und Tat auf Gott gestellet,
Achtet nicht, was widerbellet,
Denn sein Wort ganz anders lehrt.
6. Coro
Meine Augen sehen stets
zu dem Herrn;
denn er wird meinen Fuß aus dem
Netze ziehen.
7. Ciaccona
Meine Tage in dem Leide
Endet Gott dennoch zur Freude;
Christen auf den Dornenwegen
Krönet Himmels Kraft und Segen.
Bleibet Gott mein treuer Schutz,
Achte ich nicht Menschentrutz,
Christus, der uns steht zur Seiten,
Hilft mir täglich sieghaft streiten.
1. Sinfonia
2. Koor
Naar u, Heer, verlang ik.
Mijn God, ik hoop op u.
Laat mij niet te gronde gaan,
zodat mijn vijanden zich niet over
mij verheugen.
3. Aria
Toch ben en blijf ik opgewekt,
hoewel hier momenteel
kruis, storm en andere beproevingen razen,
dood, hel en wat er verder maar komt.
Al slaat het ongeluk uw trouwe knecht,
recht is en blijft eeuwig recht.
4. Koor
Leidt mij in uw waarheid
en onderwijs mij;
want u bent de God die mij helpt,
dagelijks verlang ik naar u.
5. Aria
Ceders hebben dikwijls
veel last van de winden,
maar ze vallen nooit om.
Richt uw raad en daad op God,
let niet op wat tegenspreekt,
want zijn woord leert iets heel anders.
6. Koor
Mijn ogen zijn voortdurend op
de Heer gericht;
want hij zal mijn voeten uit het
net bevrijden.
7. Ciaccona
God beëindigt toch mijn dagen van leed
zodat er vreugde komt;
christenen die voortgaan over doornige paden
worden gekroond met hemelse kracht en zegen.
Als God mijn trouwe bescherming blijft,
dan let ik niet op de weerstand van mensen,
Christus, die ons bijstaat,
helpt mij dagelijks om zegevierend te strijden.
https://www.bachvereniging.nl/nl/bwv/bwv-150/
Laat uw Koninkrijk komen!
Preek gehouden in “De Drie Ranken”, protestantse wijkgemeente in Apeldoorn, op de 9e zondag na Trinitatis 1 augustus 2021 in een vervolgserie over “Het Onze Vader”
Lezingen: Psalm 93 en Markus 1: 1-5, 14-15.
De tweede bede: Uw Koninkrijk kome!
Hij rende weg, maar ontkwam niet,
en werd getroffen, en stierf, achttien jaar oud.
Een strijdbaar opschrift roept van alles,
maar uit een bruin geëmailleerd portret
kijkt een bedrukt en stil gezicht.
Een kind nog. Dag lieve jongen.
Gij, die koning zijt, dit en dat, wat niet al,
ja ja, kom er eens om,
Gij weet waarom het is, ik niet.
Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?
In dit gedichtje “Graf te Blauwhuis voor buurvrouw H. te G.” heeft Gerard Reve de bede om de komst van het Koninkrijk Gods op scherp gezet. Het Koninkrijk Gods, als dat al serieus werd genomen, was achter de horizon verdwenen, een onwerkelijke utopie. Maar Reve brengt het Koninkrijk Gods in herinnering als een verlangen naar leven en een ongedaan maken van zinloos geweld. Bij Reve weet je natuurlijk nooit of hij het ook echt meent of er een loopje mee neemt. Maar hoe dan ook: zijn gedicht geeft te denken en dat is precies wat wij vanmorgen hier ook willen doen: de bede: ‘Uw Koninkrijk kome’ met elkaar overdenken. Wat wil deze bede zeggen? Waar-om bidden wij als wij zeggen: Laat uw Koninkrijk komen?
Jezus voelt zich aangetrokken door de figuur en de prediking van Johannes de Dompelaar en hij laat zichzelf ook onderdompelen in de Jordaan. En vandaar uit begint het te klinken: Keer je om, want het Koninkrijk Gods is nabij!
Het gaat om een nieuw begin, een nieuwe start. Juist op de plaats waar het ooit begonnen was, toen beloofd land werd ingenomen en ingericht onder leiding van die andere Jezus, Joshua was zijn naam.
Maar nu is het anders…er wordt niet meer achterom gekeken, maar vooruit. Het is weliswaar allemaal nog woestijn wat de klok slaat, maar er is een weg, een weg vooruit. Kom mee, laten we gaan, op weg gaan in de richting van het Koninkrijk Gods, dat aanstaande is, komende is. Kijk goed om je heen, zie je het al? Het komt er aan!
Jezus laat er iets van zien in zijn doen en laten: hij geneest zieken en laat verlamden weer lopen, het leven begint overal tot bloei te komen en niemand wordt vergeten of raakt achterop. Een verloren zoon omhelsd, zout in de pap, zaad in goede aarde…zo komt het Koninkrijk Gods dichtbij!
Er ontstaan ook misverstanden en het roept vraagtekens op. De Romeinse autoriteiten bijv. denken, dat Jezus hun bewind wil omverwerpen en zelf een koninkrijk wil stichten. Zij vrezen concurrentie en afscheiding. Dat mag niet gebeuren en wij zullen die ‘vorst’ eens aan de tand voelen. ‘Hoe zit dat met dat Rijk van jou? Waar zijn je dienaren en welke onderdanen heb je?’ Jezus is totaal verbouwereerd over zoveel misverstand en onbegrip. Hij zegt: ‘Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld’ En: ‘je zult de mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Almachtige’.
Het waren cryptische woorden, vol verborgenheid en ook onthulling, maar alleen voor de goede verstaanders, voor wie oren had om te horen, voor wie begreep, dat het Rijk van God van een heel andere orde en kwaliteit was dan zoiets als het Romeinse Rijk.
Niet veel later wordt radicaal afgerekend met zijn vermeende ambities en spottend staat er boven zijn hoofd geschreven: Koning der Joden! Mooie koning is dat…
Dit leert ons te zien, dat het Koninkrijk Gods van een andere orde is dan die van wereldse rijken en dat het Koningschap van God zich manifesteert in nederigheid en ontkenning. Het Rijk Gods is ‘the opposite’, ja de oppositie zou je kunnen zeggen. Niet de mainstream, maar de tegenstroom, tegen de stroom in, daar licht vaak iets op van het Koninkrijk Gods.
De Franse rooms-katholieke theoloog uit het einde van de 19e, begin van de 20e eeuw Alfred Loisy heeft eens gezegd: Jezus verkondigde het Koninkrijk Gods, maar wat kwam was de kerk.
En dat is toch wel iets anders. De kerk is toch niet het Koninkrijk Gods? Toch heeft de kerk in vroeger eeuwen graag een is=gelijkteken gezet tussen de kerk en het Koninkrijk Gods. Geïnspireerd op het droombeeld van Nebukadnezar, uitgelegd door Daniel, meende men lange tijd, dat die steen, die kwam aanrollen en alle rijken verpulverde de kerk was, die zich over de hele wereld uitbreidde. De uitbreiding van de kerk op bijv. het zendingsveld werd gezien als de uitbreiding van het Koninkrijk Gods. Het ‘Corpus Christianum’ – waarbij alles en iedereen christelijk was en moest zijn – zo werd dat wel genoemd en zó kwam het Rijk Gods nabij op aarde, zo meende men.
Tragisch misverstand van overschatting van de kerk en onderschatting van het Koninkrijk Gods.
De bede ‘Laat uw Rijk komen’ is, denk ik, vooral bedoeld om ons te heroriënteren. Om ons bewust te maken van onze vaak verkeerd gerichte ambities en verlangens. In de Bergrede komt Jezus te spreken over alledaagse dingen, waar mensen zich druk om maken, toen en nog steeds. Over leven en overleven, over kleding en voedsel, over je tijd van leven, hoe lang en hoe goed, maar dan zegt Jezus: dat is allemaal goed en best, maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods. Deze bede leert je je prioriteiten te heroverwegen.
Denk nu niet, dat dat een verachting van het gewone leven impliceert. Geenszins! Het krijgt alleen een andere kleur en lading, omdat het nu omsloten wordt door de komst en de nabijheid van het Koninkrijk Gods.
Wie bidt om de komst van het Rijk zet zijn of haar eigen koninkrijk te koop. Wie bidt om de komst van het Rijk wil zichzelf in dienst stellen van alles wat dat Rijk inhoudt en bevordert: gerechtigheid, vrede, barmhartigheid, dankbaarheid, liefde, vergevingsgezindheid. Dat gebeurt door de kerk, op je werk, in de politiek, op school, met zorg voor de schepping en aandacht voor de ander.
Zo wordt het Koninkrijk Gods iets van jezelf. Ja, het is binnen in u, en jij bent er midden in!, zegt Jezus. Zoek het niet daar en ver weg, vraag ook niet wanneer en hoe, maar hier, in dit ogenblikkelijke heden, in dit uur U, is het in u, want het is gekomen in jouw leven, als een wenkend perspectief, als een stil verlangen, als een blijde verwachting, als een onuitputtelijke inspiratiebron, als een realistische utopie, als een horizon, soms ver weg, dan weer dichtbij.
Niet met veel franjes, toeters en bellen, maar hoe het ook zij, de bede zet mij aan tot zelfreflectie en tot daadkracht, tot verandering van perspectief en van inzicht: keer je om, denk om, want het Koninkrijk Gods komt eraan.
De wereld op z’n kop, de onderste steen boven, het achterste voren, zo breekt het zich baan in deze wereld en zien wij uit naar de voltooiing eens en voor al.
Slotlied (Taizé): The Kingdom of God is justice and peace and joy in the Holy Spirit. Come, Lord, and open in us the gates of thy Kingdom, The Kingdom….
Niet en wel gezien!
Preek gehouden in de Protestantse wijkgemeente “De Drie Ranken” in Apeldoorn op zondag 20 juni 2021 (3e zondag na Trinitatis)
Niet en wél gezien!
De kleine Grote Man is niet gezien in Jericho en omgeving. Niemand mocht hem, behalve de Romeinse autoriteiten. Hoe dat zo gekomen was is eigenlijk gauw verteld:
Heel simpel eigenlijk: de Romeinen maakten de dienst uit in het land van belofte en die wilden natuurlijk belasting innen. De bezetting van het land moest wel betaald worden en dat moesten de mensen zelf opbrengen. Zo gaat dat altijd. Maar de Romeinen vonden het teveel werk om iedereen netjes een belastingaanslag te sturen, waar mensen dan de rente van hun hypotheek in mindering konden brengen en ook reiskosten voor hun werk enzo. Nee, ze zeiden: Jericho is een welvarende stad met veel in- en uitgaand verkeer, zo’n stad moet toch wel 500,000 euro per jaar kunnen opleveren aan de staatskas. Wie wil dat even voorschieten? En toen stak Zacheüs zijn vinger op en hij zei: ‘Ja, dat wil ik wel’. En zodra hij dat aan de Romeinse overheid betaald had, toen begon voor hem het grote graaien en afpersen. Hij verzon allerlei listen en trucs om de mensen geld afhandig te maken. Hij zette overal mannetjes in hokjes neer en slagbomen en borden met de tekst “eerst betalen, dan doorrijden” en zo haalde Zacheüs in een jaar tijd een veelvoud van die 500,000 euro op: het ene jaar ging het beter dan het andere jaar, maar gemiddeld zat hij op de 2 miljoen. Kassa! Zaken zijn zaken!! Zo ging dat, ongeveer…
Iedereen snapt, dat deze kleine Grote Man niet gezien was: Zak-cheüs was een doortrapte zakkenvuller en zakkengraaier. Kortom, een nare man.
Maar vanmorgen hangt hij ineens in de boom. Kijk maar…
hij hangt als een aapje aan een tak te bungelen en zijn tas met belastingpapieren, vorderingen en geïnde kwitanties hangt losjes over zijn schouder. De boom is helemaal kaal, geen vijgenblad om achter weg te kruipen: iedereen kan hem zien hangen in die boom. De tekenaar neemt een beetje een loopje met het eigenlijke verhaal, want Zacheüs klimt juist in de boom om zich te verstoppen. Maar de tekenaar/verteller laat duidelijk zien, dat dat niet lukt. Wie zich verstopt wordt gezien…van Adam en Eva tot aan Zacheüs en zo voort… “Heer, verberg U niet voor mij, wanneer ik mij verberg voor U!”
Zacheüs was schatrijk geworden over de ruggen van anderen, maar was hij nu ook echt gelukkig? Hoe ziet je leven eruit, als je zo met de nek wordt aangekeken, ook al is het je eigen schuld?
Ik denk, dat Zacheüs diep van binnen erg ongelukkig was en dat hij daarom Jezus wel eens wilde zien en spreken, als het kon.
Hij had opgevangen, dat Jezus langskwam, die man uit Nazareth, die zo gewoon was, en ook zo bijzonder, die de mensen nam zoals ze waren. Die wilde hij wel eens zien.
Hij wilde ongezien en een beetje op afstand iets van Jezus opvangen.
Dit verhaal maakt ondubbelzinnig duidelijk, dat er een verband, een correlatie bestaat, tussen ‘zien’ en ‘gezien worden’. Omdat Zacheüs Jezus wil zien, ziet Jezus hem. Jezus heeft dat zelf op een heel korte en krachtige formule gebracht, toen hij zei: Wie zoekt, die vindt…of: wie zoekt, wordt gevonden.
Mensen zijn op allerlei manieren op zoek naar zin en betekenis, naar verdieping en aanvaarding. Ieder mens wil gezien en aanvaard worden en er zijn in ieders leven van die momenten, waarop dat naar boven komt en zichtbaar wordt. Vaak heb je de ander nodig om jezelf te ontdekken. ‘He, Zacheüs, ik zie jou wel zitten, daar hoog in de boom! Kom eerst maar eens naar beneden, dan praten we verder!’
Er was bij Zacheüs – zo denk ik - een herinnering, een memoria, wakker geworden, want naar zoiets verwijst zijn van oorsprong Hebreeuwse naam. Hij dacht misschien wel terug aan toen hij nog een kind was en niet zo in de ban van het geld was gekomen. Of aan zijn vrienden van vroeger, of aan zijn oorspronkelijke dromen en dat alles eigenlijk was verpest door zijn besluit om tollenaar te worden.
En dat alles kun je samenvatten door te zeggen, dat hij zich bewust begon te worden van zijn ware zelf. Hij wilde God ontmoeten, Jezus zien, om zo tot zijn ware bestemming te komen.
En Jezus ziet hem daar hangen en roept hem naar beneden. Want hij wil bij hem in zijn huis komen. Dat is meer dan: ik kom even een bakkie koffie doen bij jou. Het gaat om zijn hele huishouden, de manier waarop hij vertoeft in deze wereld, zijn vrienden, zijn werk, alles…daar wil Jezus deelgenoot van worden en voortaan zal Zacheüs bij alles wat hij doet en denkt, daar van uitgaan. Want Jezus wil en zal bij hem blijven…
Zacheüs klautert naar beneden – z’n tas met belangrijke papieren blijft aan een tak hangen – laat maar hangen, zei ‘ie nog bijna onverstaanbaar – en gastvrij nodigt hij Jezus in zijn huis. De mensen spraken er schande van…wie gaat nu bij zo’n collaborateur op de koffie en misschien zelfs wel overnachten? Jezus trapt op de ziel van alle rechtge-aarde inwoners van Jericho. Hij lijkt wel gek.
Dat klopt. Jezus en de volgelingen van Jezus zijn een beetje gek of ze worden in ieder geval voor gek versleten. Zij doen ongehoorde en onverwachte dingen. Niet normaal wat Jezus hier doet. Hij stapt met uitgestoken hand de villa van Zacheüs binnen…en misschien zouden we verwachten, dat hij nu een preek gaat afsteken tegen Zacheüs, zo in de trant van: jij bent toch wel een enorme Zak-cheüs – en weet je wel, wat je de mensen aandoet en denk je nou echt, dat je zo in de hemel komt?
Nee, helemaal niet. Het enige wat Jezus doet is hem omhelzen. Ik zag ergens een fraai schilderij, waar Jezus de kleine Zacheüs, die niet verder komt dan zijn middel, omhelst. Zacheüs verdrinkt helemaal in de plooien van de liefde van Jezus. Daar is hij veilig en onkwetsbaar voor de boze blikken en wijzende vingers van de mensen om hem heen, al hebben ze nog zulke mooie gebedsmantels om.
Het is deze omhelzing, dit gezien en bemind worden, dat Zacheüs raakt en verandert. Hij laat iemand snel zijn tas met paperassen uit de boom halen en hij pakt een rijtje ordners met vorderingen uit zijn kast en hij begint ze stuk voor stuk door midden te scheuren of de bedragen, die hij te goed heeft door te krassen. Zacheüs is helemaal blij. Hij is een ander mens geworden. Al dat geld, dat hij opgepot heeft zal hem een worst zijn – hij heeft ineens doorzien, dat hij mensen benadeeld heeft en nu wil hij hun weldoen. Hij wil het allemaal goed maken, ook al kost het hem een vermogen en ook al zullen de Romeinse autoriteiten nooit meer zaken met hem doen.
Maar het interesseert hem allemaal geen lor meer. Dat zo’n vreemde, onverwachte en eigenlijk ook grappige ontmoeting zoveel kon teweeg brengen, dat had hij nooit kunnen denken of dromen. En toen al die kwitanties en vorderingen daar verscheurd op de grond lagen, toen hebben ze daar ook allebei kostelijk om gelachen.
Ja, Zacheüs, zei Jezus toen nog, jij hoort er ook bij, je bent ook echt een kind van Abraham. Je bent gered uit de klauwen van de Mammon en nu ben je echt helemaal vrij en nu ben je wie je echt bent.
En als mensen later aan Zacheüs vroegen, hoe dat toch zo was gekomen, dan vertelde hij altijd met een glimlach om zijn mond het verhaal van de boom en de aktentas en die vreemde ontmoeting met Jezus, die hem gezien had en onverwacht was hij opnieuw geboren en getogen. Hij had de liefde van God geproefd en dat had hem veranderd.
(Op orgel volgt een bewerking van Gezang 487 – LvdK)
Pierre Chevallier over inenten in 1785
Pierre Chevallier over inenting in 1785
De meningen over vaccineren zijn altijd al verdeeld geweest. Vanaf het eerste begin al. De eerste bezwaren tegen inenten waren vooral religieus van aard, maar ook medisch-ethische bedenkingen werden naar voren gebracht.
Vanaf het begin van de 18e eeuw is het experiment van de vaccinatie beproefd en dat was beslist baanbrekend, maar niet ongevaarlijk en daarom ook niet onbetwist.
Vandaag stond een artikel in Trouw over hoe men in reformatorische kringen omgaat met het advies van overheidswege om zich te laten vaccineren tegen Covid-19. De religieuze argumenten tegen inenten zijn sinds de 18e eeuw eigenlijk niet veel veranderd, zo viel mij op.
Pierre Chevallier (1760-1825), Waals predikant in Naarden, laat zijn eerste dochtertje Margot wél inenten tegen de pokken.
De eerste vorm van inenting tegen de pokken was de inenting met variola ofwel de ‘variolatie’, een methode, die aan het begin van de 18e eeuw door Mary Wortley Montagu geïmporteerd was uit het Ottomaanse Rijk (o.a. het huidige Turkije). Hierbij werd een minder zware vorm van pokken op de huid aangebracht. Het verminderde de kans op het ernstigste ziektebeeld, maar kon desondanks ook de dodelijke vorm veroorzaken.
Zij had ook zelf pokken gehad en deze ternauwernood overleefd, waarvan zij sindsdien een blijvend pokdalig gezicht had overgehouden.
Vaccineren staat in die tijd dus nog in de kinderschoenen, is niet geheel ongevaarlijk en wordt ook door veel tijdgenoten om religieuze redenen afgekeurd. Pierre en zijn vrouw Kootje denken daar blijkbaar heel anders over en nemen een (klein) risico om Margootje – hun eerste kind - te beschermen tegen een levensbedreigende ziekte als de pokken. Ook zijn beide (Nederlandse) collega’s in Naarden, Di. Swaving en Bruins, zijn ertoe overgegaan om hun kinderen in te enten.
Het roept her en der wel vraagtekens en reacties op.
Nooit had ik gedacht, dat mijn evenmens zo gek was als ik hem nu kenne…
Men houdt de brave, de godsdienstige Swaving voor een groter en gevaarlijker ketter dan Van Hemert[1]: hij heeft zijn kinderen laten inenten. Hij loochent de Voorzienigheid!
Er zijn mensen, die geloofden, dat hij verdiende afgezet te worden. Het is een wonderlijk vreemd gebabbel. Wij worden moordenaars en Turken genaamd!
Gelet op de oorsprong van de vaccinatie-techniek is het ‘begrijpelijk’, dat men de predikanten, die hun kinderen lieten inenten, ‘Turken’ noemden.
Pierre trekt zich niet veel aan van deze negatieve reacties, die vooral in de richting van de ‘Nederduitse’ predikanten werden geuit, want dat “Fransche predikanten en onbekeerde zondaars zoiets doen is licht te begrijpen”, zo had hij mensen horen zeggen.
Pierre Chevallier is vol vertrouwen op God en het nieuwe ‘medicijn’ en ziet geen discrepantie tussen beide:
Het kind is zeer wel en vrolijk.
God verheuge ons door zijn goedkeuring. Hij make ons blijde ouders!
Het zal reformatorische christenen wellicht verbazen, dat 18e-eeuwse predikanten in goed geloof hun kinderen lieten inenten. Of predikanten en (andere) voorgangers dit voorbeeld zullen navolgen en hun gemeenten of groepen zullen adviseren in die richting blijft nog ongewis, als ik het artikel in Trouw goed heb begrepen.
Inderdaad, ieder zal zijn of haar afweging zelf moeten maken.
Pierre Chevallier als privé-leraar
Mijn biografie in wording over Pierre Chevallier
Mijn onderzoeks- en schrijfwerk vordert gestaag - nu het stof van de verhuizing is neergedaald begint het weer te 'lopen' - en zo ben ik nu toe aan de nieuwe fase in het leven van mijn 'held', nadat hij in 1788 de gevraagde eed op de constitutie had geweigerd en daardoor uit zijn ambt als predikant van de Waalse gemeente in Zwolle werd gezet. Deze nieuwe fase begint in de zomer van 1789, wanneer hij privé-docent wordt van twee adellijke kinderen, te weten de broertjes Guillaume en Godert van der Capellen, die dan resp. 13 en 10 jaar oud zijn.
De jongste zal later een politieke en diplomatieke loopbaan krijgen in de Napoleontische tijd en daarna. Hij zal deelnemen aan het beroemde Congres van Wenen, is minister van binnenlandse zaken geweest en zal een periode functioneren als gouverneur-generaal van (Ned.-)Indië (1816-1826).
In het familiearchief Chevallier (in de UB Utrecht aanwezig) bevindt zich ook een soort leerplan en lesrooster, dat Pierre had opgesteld om zijn 'curriculum' te geven.
Hieronder lees je alvast het begin van dit nieuwe hoofdstuk.
HOOFDSTUK 8
Pierre Chevallier: leraar en pedagoog
Vanaf de zomer van 1789 komen de broertjes Van der Capellen het huisgezin van Pierre aanvullen en ik vermoed, dat hun aanwezigheid de betrekkelijke rust van het jonge huishouden aanmerkelijk heeft uitgedaagd. Pierre en Kootje hebben inmiddels vier kinderen, van wie de oudste 5 jaar is, terwijl de jonkertjes een stuk ouder en waarschijnlijk ook luidruchtiger zijn. Guillaume is al 13 jaar oud, als hij zijn intrek neemt in huize Chevallier en zijn broertje Godert is ongeveer drie jaar jonger.
Zij zijn daar niet alleen om onderwijs te ontvangen, maar ook om deel uit te maken van het gezin. Aan tafel zitten voortaan acht personen.
Pierre neemt zijn nieuwe roeping heel serieus en hij wil zijn pupillen niet alleen wegwijs maken op het gebied van wetenschap, literatuur, kunst en maatschappij, maar hij wil hen vooral laten zien, waar al die aspecten van zijn onderwijs toe dienen, namelijk om hen tot voortreffelijke mensen te maken, die nuttig zijn voor anderen en zo welgevallig zullen zijn in de ogen van God en de mensen. Een hoog ideaal, dat tijd, moeite en inspanning vereist. Pierre formuleert niet alleen uitgangspunten en doelstellingen van zijn onderwijs, maar hij maakt het ook concreet door een strakke dagindeling op te stellen, geschikte studielectuur aan te bevelen, maar ook door van tijd tot tijd streng op te treden tegen gemakzucht en gelanterfant.
De vakken, waarin zij onderwijs krijgen, zijn vergelijkbaar met die men op de Latijnse school aanbiedt, maar in dit geval zijn de lessen persoonlijker en in sommige opzichten ook uitgebreider.
De jongens moeten zich goed bewust zijn van hun bijzondere situatie. Zij moesten al op jonge leeftijd hun vader missen en Pierre neemt hen op in zijn gezin als zijn oudste kinderen, zo heeft hij hun verzekerd. Hun moeder kunnen zij het beste liefde en troost bieden door een voorbeeldig leven te leiden, waarin Pierre hun de weg wil wijzen én door regelmatig de aanwijzingen, die zij hun schriftelijk had meegegeven, te herlezen.
Om alles ordelijk en gestroomlijnd te laten verlopen is het noodzakelijk, dat de jonge heren zich aan de door Pierre opgestelde gedragslijnen houden. De dag begint al vroeg: om 6 uur moeten zij uit hun bed stappen en dan hebben zij tot 9 uur de tijd om te bidden, te mediteren en in de Bijbel te lezen of alvast in een of ander klassiek of literair werk te lezen, zodat om half 9 uur het gezamenlijk ontbijt kan worden genuttigd en het spreekt vanzelf dat zij dan gekamd en aangekleed en wel aan tafel komen zitten. Men dineert om 1 uur en om 7 uur is het souper.
Iedere avond moet er een ‘journaal’ geschreven worden, waarin alles opgesomd wordt wat men die dag gedaan heeft en ’s zaterdags worden de beide journaals door Pierre doorgenomen en om de twee weken moeten zij hun kasboek door Pierre laten controleren.
Ook wordt er streng op toegezien, dat zij hun eigen spullen goed verzorgen en opbergen, zodat er niet voortdurend naar een pen of inkt, papier of boeken gezocht hoeft te worden. Netheid is een groot goed…
Om half 11 of 11 uur is het tijd om naar bed te gaan.
Ja, de dagen zijn lang en goed gevuld. De lessen, die steevast in het Frans worden gegeven, beginnen meteen na het ontbijt en duren tot 1 uur ’s middags. Meestal is er rust en vrije tijd tot 4 uur, waarna het programma wordt voortgezet, doorgaans tot 9 uur.
Elke dag begint met een ‘repetition’, een herhaling of samenvatting van wat de vorige dag geleerd en gedaan is. De vakken en vaardigheden, waarmee Pierre zijn leerlingen vertrouwd maakt zijn – in willekeurige volgorde - : muziek, aardrijkskunde, tekenen, Latijn, lezen, Duits en Engels (voor Guillaume), Grieks (voor Gogo, roepnaam voor Godert), clavecimbel spelen, natuurlijke geschiedenis, (vaderlandse en klassieke) geschiedenis, rekenen (maître d’aritmétique), stijl en compositie, mythologie, onderricht in de christelijke religie en bijbelse geschiedenis en, tenslotte, de correspondentie verzorgen.
Voor al deze vakken en bezigheden is van maandag tot en met zaterdag een vaste tijd bepaald. Op zondag gaat men naar de openbare eredienst, die ‘alle mensen gelijk maakt en alle rangen en standen verenigt’, zo tekent Pierre bij deze ‘plicht’ aan. Het is een dag om verheugd te zijn over het meest waardevolle geschenk, dat ons is toevertrouwd: het Evangelie van onze Verlosser. Maar het is ook een dag om tot jezelf te komen en het is raadzaam om op die dag voor jezelf een preek te lezen[1].
Zoals reeds opgemerkt is dit hele ‘curriculum’ er op gericht, dat de jonge heren zich niet alleen allerlei vaardigheden eigen maken en kennis in allerlei wetenschappen opdoen, maar dit hele programma is vooral gericht op het ‘veredelen’ van jezelf, zodat je je ook nuttig kan maken voor anderen, zo prent Pierre hen in. ‘Zo vermeerder je ook je eigen geluk en kun je de tegenvallers in het leven beter aan en ook verheerlijk je zo het Wezen, dat ons leven doet’[2].
[1] Le Dimanche surtout doit être consacré a l’examen de nous mêmes. On lira tous les Dimanches un discours.
[2] Annoblir les facultés de notres ame, nous rendre utile a nos semblables, augmenter nos jouissances en notre bonheur, nous elever dessus desgraces de la fortune et glorifier ainsi l’Etre de qui nous tenons la vie. Beide citaten te vinden in het lesprogramma van PC, Port. VIII, 25, g1.
Pasen: mystieke mythe
Pasen: mystieke mythe
Het is nu tien jaar geleden, dat ik deze Paaspreek heb gehouden en bij toeval trof ik hem vanmorgen aan, toen ik even in mijn ‘preekarchief’ rondkeek. Ik bied hem vandaag ter herlezing aan.
Preek gehouden door Ds. Cees Huisman op de Eerste zondag van Pasen ( 24 april 2011) in de Grote- of Mariakerk n.a.v. Hooglied 5 en Johannes 20: 1-18.
Een paar weken geleden belde een van onze dochters ons op. Ze was een beetje aangeslagen en verontrust. Ze had gehoord, dat sommige mensen beweerden, dat de aarde spoedig zou vergaan. December 2012, dan zou het einde zijn. En vervolgens de vraag natuurlijk: wat ik daarvan vond.
Ik zei: Dat klopt. Dat heb ik ook gehoord en gelezen, dat mensen dat beweren. De aardbeving en tsunami in Japan hebben weer veel angst en onzekerheid losgemaakt en allerlei doemdenkers en eindtijdvoorspellers grijpen hun kans en krijgen dan weer veel aandacht. Ik probeerde haar gerust te stellen en haar ervan te overtuigen, dat het christelijk geloof geen boodschap van angst is, maar van hoop.
En hoe het dan wel zat met dat vergaan van de wereld enzo. Ik zei dat ik daar niet zo mee bezig ben en dat ik altijd moet denken aan die anekdote over Luther, die gezegd moet hebben, dat als morgen de wereld zou vergaan, hij vandaag nog een appelboom zou planten. M.a.w. leef niet vanuit de angst en de bezorgdheid, maar vanuit het geloof en de hoop! Leef bij deze dag en doe het goede. Doe wat je hand vindt om te doen en verdiep je niet in allerlei doemscenario’s. Dat maakt je verlamd en haalt je weg bij je roeping.
Zo probeerde ik haar gerust te stellen en terug te brengen tot de orde van de dag. Het is natuurlijk wel zo, dat dat vergaan van de wereld wel in een hoop hoofden rondspookt, ook in christenhoofden. Maar dan is het wel belangrijk hoe we daar dan tegen aan kijken en wat eigenlijk precies de gedachte is. Het lijkt me boven alles een Paasgedachte. Het vergaan van de wereld, daarmee is dan zoveel bedoeld als het vergaan van de oude wereld Dat die op een goede dag voorbij zal en dat er zich een nieuwe voordoet. De oude wereld is de wereld van geweld en onrecht, van onderdrukking en verloedering. De oude wereld is de wereld van het lijden, van de pijn en de uitstoting, zoals we precies meemaakten in de dagen van 40, waarvan de laatste 3 het meest pijnlijk waren: de dagen van kruis en geweld, de dagen van man en macht, de uren van verlatenheid en dood. Als dat nu de dagen van de oude wereld genoemd kunnen worden, dan vieren we op de vroege Paasmorgen, dat die wereld vergaan is. En dat er nu iets nieuws is te vieren: opstanding. En nieuwe wereld.
Zal de wereld vergaan? Misschien mogen we vanuit Paasperspectief wel zeggen: die is al vergaan. Die oude wereld ligt eigenlijk al achter ons. Voorbij, voorbij, o voorgoed voorbij: kijk maar: de steen weggerold, de doeken van de dood opgevouwen. Een vreemde, nieuwe wereld staat daar op ons te wachten. Zoals de ziener van de Apocalyps het zo mooi zegt: het oude is voorbijgegaan: de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbij en de zee is niet meer.
Met Pasen vieren wij de wending. De opgestane is als eersteling ons vooruit. Begin van nieuwe aarde.
Zal de wereld vergaan? Ja, maar dan zoals de winter vergaat. Een paar weken geleden, eind maart, was het op een donderdag van dat prachtige lenteweer geworden. En Mannes zou de beiaard gaan bespelen en ik vroeg hem: wat ga je de stad laten horen? En hij zei: ik ga “Der Winter ist vergangen” spelen. Ja, u hoort het nu goed: de winter is vergaan. Jammer? Angstaanjagend? Welnee, het is juist iets om vrolijk en blij van te worden. Zoals de winter vergaat, zo mag de oude wereld ook wel vergaan: al het oude en koude zeer, alle vertwijfeling en schulden, alle doem en donkerte – laat die oude wereld a.u.b. vergaan. Laat het lente worden, Pasen zijn.
Ja maar, die oude wereld is er nog volop. En kijk eens om je heen: je ziet overal ellende en wanhoop. En de angst zit er diep in, dat de zekerheden wankelen en je veilige leven als een kaartenhuis in elkaar stort. Het Paasfeest is er niet voor bedoeld om dat te ontkennen of te overschreeuwen.
Nee, Pasen wil niet ontkennen, dat het leed geleden is, Pasen wil niet overschreeuwen, dat het kruis maar tijdelijk en voorbijgaand is … nee, de oude wereld is nog springlevend, maar Pasen vertelt ons een geheim. Pasen brengt ons iets nieuws, iets anders te binnen. Stapsgewijs. Niet als een kant en klare boodschap en als een hapklaar brok. Nee, eerder als een licht, dat je opgaat. Een les , die je leert als een levensles…niet als een multiple choice antwoord. Ja, met kleine stapjes in de hof kom je tot de ontdekking, dat het anders is. Ontdek je wat Pasen betekent.
Het zijn stappen, die van de duisternis naar het licht leiden. Een weg van zoeken en vinden, van zoeken en gevonden worden, van zoeken en niet vinden, zoals wij zo treffend in het Hooglied tegenkomen: mijn geliefde, ik zocht hem, maar ik vond het niet. Waar is je lief naartoe gegaan, mooiste van alle vrouwen, waar is je lief naartoe gegaan? Laten we hem samen zoeken.
Het zoeken gebeurt in fasen en op verschillende manieren. Ik loop nu het Paasbericht van Johannes langs als een vindplaats voor dat zoeken, dat wij ook zelf doen, waarin we ons zelf, min of meer, zullen herkennen. In drie draaibewegingen, zoals je met een kurkentrekker een fles wijn openmaakt.
1. Daar is allereerst het zoeken vanuit de verlegenheid en het gemis. Een onbestemd en vaag zoeken; een zoeken waar Hij niet te vinden is: bij de graven en bij de monumenten; in het verleden en in de gestolde waarheden van vroeger. Je kunt proberen je geloof vast te haken aan het graf van voorbij, zoals Maria aanvankelijk deed. En bij teleurstelling dan roepen: ze hebben mijn Heer weggenomen! Wat blijft er zo over van mijn geloof, van mijn zekerheden, van mijn gevoel van veiligheid. Nu is het ineens allemaal weg! Zo kunnen mensen klagen over het wegebben van oude zekerheden en lopen dan teleurgesteld weg. Ze hebben mijn Heer weggenomen…
2. En dan heb je de fase van het parmantige zoeken en het mannelijke weten en onderzoeken. Er diep op ingaan…niet oppervlakkig maar grondig, tot op de bodem. Het geloof wordt binnenste buiten gekeerd en wat overblijft is uiteindelijk niet veel soeps. Zie je wel, het graf is leeg, de kerk is leeg, mijn geloof is een lege huls en ik krijg er geen vat op. We kunnen wel zien en vaststellen wat het geweest is, maar niet wat het is. Eigenlijk is er niets van overgebleven.
Toch blijft er nog een zweem van geloof hangen en niet alles wordt prijsgegeven, maar wat het nou precies is, dat blijft onduidelijk. Ze gaan weer naar huis. Of ze blijven thuis.
De Heilige Schrift zou nog wel verder kunnen helpen, maar die blijft vooralsnog een gesloten boek.
3. Maar dan – na enige tijd – en nu komen we tot het eigenlijke - blijft Maria daar moederziel alleen achter. Wenend. Ja, zij staat daar voor onze ziel, die blijft zoeken en wachten, die blijft hopen en verlangen…we hebben het nu over een “zij”, onze vrouwelijke zijde, die ontvankelijkheid uitstraalt en die zich wil toewenden naar het nieuwe en onverwachte. Ook als ons verstand al heeft vastgesteld, dat er niets is, als we allang zijn weggelopen, naar huis, naar ons werk, naar onze besognes…diep van binnen blijft de vraag: waar is Hij gebleven? Waar is Hij, die mij van jongs af aan heeft liefgehad en naar wie mijn hart uitgaat? En wie begrijpt mij? Wie is er die vraagt: Waarom ween je?
Hij, naar wie je hart uitgaat, Hij staat achter je! En Hij, naar wie je verlangt, is je al vooruit. Wil je Hem zien, dan moet je je omkeren. Wil je bij Hem blijven, dan moet je Hem volgen. Langzaam aan, onverwacht en ongedacht, ontstaat die verstandhouding, die alles in een ander licht zet. Die van de droefheid een stille blijdschap maakt, die van de wenende een lachende ziel maakt, omdat je naam genoemd is. Gehoord in je eigen oor: Maria! En ik, ach ik weet niets anders uit te brengen dan “Rabboeni”, mijn leermeester, mijn Gids…wijs mij de weg!!
En Hij zegt: “Geef mij nu je angst, ik geef je er hoop voor terug. Geef mij nu de nacht, ik geef je de morgen terug”.
Hij staat daar in de kleren van de tuinman. Het doodshemd en de lijkwade lagen netjes in het graf, dus je zou verwachten, dat Hij daar nu in zijn gloednieuwe Adamskostuum stond, maar, nee, toch niet… hij had het pak van de tuinman aangetrokken, als een soort over-all, want er is nog heel wat te schoffelen en onkruid te wieden en bomen te planten en wijngaarden aan te leggen. Want deze hof is wel het begin van de nieuwe aarde, maar nog lang niet de voltooide. De oude gaat voorbij, maar de nieuwe is in aantocht.
Deze ontmoeting in de hof is pure mystiek. Daar moet je eigenlijk niet teveel over willen zeggen. We moeten er meer over mijmeren, mediteren en dan, als we weer bij zinnen zijn, de broeders en zusters opzoeken en ons er over verheugen, dat zijn God ook onze God is. En dat geeft ons hoop en moed om zijn weg te volgen en de aarde trouw te blijven en de wereld als hof te bewonen en te bewaren.
De dood is van gisteren en het leven is van vandaag! Dat is de ongehoorde en onvoorstelbare boodschap van Pasen.
Wat een pretentie!
Op 26 januari 2021 reageerden Herman de Regt en Hans Dooremalen (wetenschapsfilosofen) op een eerder artikel in Trouw van de hand van Pim van Lommel, de inmiddels wel bekende cardioloog, die studie gemaakt heeft van BDE’s (bijna dood ervaringen) en daarover een tiental jaren geleden zijn boek “Eindeloos bewustzijn” publiceerde. De beide heren serveren Van Lommels standpunten af onder de titel Van Lommels onzin over de dood. Ik vraag me af of zij niet wat te hard van stapel lopen en heb onderstaande reactie naar Trouw gestuurd. Ik weet niet of het geplaatst wordt, maar hier in ieder geval wel…
Wat een pretentie![1]
Volgens mij schieten de wetenschapsfilosofen Herman de Regt en Hans Dooremalen wel opvallend rancuneus en ongenuanceerd uit hun wetenschappelijke slof in hun kritiek op Van Lommels fabeldenken, zoals zij dat noemen. Zijn artikel over ‘bijna dood ervaringen’ had nooit in The Lancet – de Bijbel van de ‘echte’ wetenschap - gepubliceerd mogen worden, en dan vooral niet omdat ‘een anekdote’ over iemands ervaring in kritieke toestand oncontroleerbaar en niet wetenschappelijk geregistreerd is. Dit lijkt mij inherent aan dit soort ervaringen en situaties. Bovendien zijn er duizenden getuigenissen van mensen, die soortgelijke ervaringen hebben (gehad).
De beide heren kunnen volgens mij evenmin wetenschappelijk aantonen, dat het bewustzijn sterft, zodra alle lichaamsfuncties uitvallen. Het (zelf)bewustzijn onttrekt zich namelijk aan wetenschappelijke bestudering. Het zou de wetenschap ten goede komen als deze wetenschapsfilosofen iets minder hoog van de toren zouden blazen en de grenzen van hun eigen kennis en methode in acht zouden nemen, want zij vertonen in feite hetzelfde gedrag als dat zij Van Lommel verwijten.
[1] Zij publiceerden zelf het boek Wat een onzin! Wetenschap en het paranormale, waarin zij zich tegen o.a. Van Lommels inzichten keren.
Ontmoeting in de tempel
Preek gehouden op de 2e zondag na Kerst – 3 januari 2021 – in de Catharijnekerk te Heusden n.a.v. Lukas 2: 25-38
Een ontmoeting in de tempel
In het evangelie van vanmorgen gaat het over het nieuwe leven en over het oude leven. Over de ontmoeting van die twee. Daar is aan de ene kant de pasgeboren baby en zijn kersverse ouders en aan de andere kant verschijnt daar die oude baas, die Simeon heet. En ze ontmoeten elkaar in de tempel, het huis van de Heer.
Misschien is dat allereerst wel even iets om bij stil te staan: de tempel is een ontmoetingsplek van de generaties: oud en jong ontmoeten elkaar daar. Het is een plek, waar oudere mensen al jarenlang komen en kind aan huis zijn, maar ook de jongere generaties willen daar komen en zich er een plaats verwerven. Soms moeten de ouderen dan wat plaats afstaan, zodat ook de jongeren zich kunnen thuis gaan voelen. De tempel is uiteindelijk de plek van de ontmoeting met de Heer, de Schepper van ons aller leven. Niemand kan zeggen: dit is mijn tempel of dit is de tempel van mijn generatie. Nee, nee...de tempel is van God en bedoeld voor iedereen, voor alle generaties.
Dan is het vervolgens goed om er op te letten, dat Jezus een soort inburgering moet volgen, voordat hij als volwassen man zijn werk kan gaan aanvangen. Die inburgering houdt in, dat hij opgenomen wordt in de joodse gemeenschap, dat hij eerst onderworpen moet worden aan de gewoonten en tradities, voordat hij er zelf actief aan kan deelnemen. Er is eerst een passieve inburgering en dan een actieve, zouden we kunnen zeggen. Eerst wórdt er met hem gedaan...door zijn ouders. Die nemen het voortouw, zij zijn er verantwoordelijk voor. Zij nemen hun nog kleine kind op – in de armen – maar leggen het vervolgens in de schoot van de Wet en doen met hem wat de Wet voorschrijft.
Zo wordt het kindje Jezus onderworpen aan de voorschriften om er later zelf in en uit te kunnen handelen. Het is als het leren van een taal, het gewend raken aan gewoonten, het vertrouwd worden met hoe het gaat: dat gebeurt van jongs af aan en is eigenlijk vanzelfsprekend: zo gaan de tradities en de leefwijze van zelf spreken, want anders blijf je er doof voor en spreken ze niet vanzelf en kun je ook geen gehoor geven. Dat is nu precies de zin en het nut van tradities. En Jozef en Maria zien dat ook zo en zo voeden zij ook Jezus op.
Voor een deel is dit natuurlijk ook wel historisch en cultureel bepaald en met westerse ogen kijken wij er wel iets anders naar. Wij willen juist waken voor het behoud van de individualiteit van de enkeling. Komt die niet in het gedrang, zo vragen wij ons angstig of bezorgd af, als men zo rigoureus de tradities op zo’n teer kind loslaat? Zou het niet beter zijn als Jezus later zelf een keuze maakt? En dat de ouders voorlopig eerst maar eens even niets doen?
Zo redeneren veel mensen in onze tijd. Maar wat bedoel je precies met een tijdje niets doen? Als je geen godsdienstige bagage meegeeft krijgen de kinderen wel andere bagage mee, nietwaar? Een neutrale opvoeding bestaat niet! Daarom is het meegeven van waarden vanuit het Evangelie zo gek nog niet en het staat geheel in lijn met wat wij hier over het begin van Jezus horen.
Maar uiteraard komt er altijd een moment van beslissing: een moment van het je eigen maken. Dat het geleerde voor jou betekenis en waarde gaat krijgen. Dat de gewoonte geen gewoonte blijft, maar een onmisbare noodzaak of een vreugde van levensbelang! Dat is met Jezus ook het geval: als 12-jarig jochie gaat hij al zelfstandig op onderzoek uit en als hij 30 jaar oud is laat hij zich dopen door Johannes de Doper. Eigen keuze, zeker! Maar hij kon deze keuze maken, omdat zijn ouders hem al heel jong vertrouwd hadden gemaakt met het geloof en de tradities van de kerk.
En terwijl ze daar in de tempel staan komt er vanachter een pilaar ineens een oude man tevoorschijn – voorzichtig voetje voor voetje zijn rollator voortduwend – een grijsaard zoals zijn baard laat zien. Deze oude man, die a.h.w. het hele oude volk van Israël vertegenwoordigt, ziet in dit Kind de komende messias of de messias die komen zou. Het was de Geest, die hem hierheen had gedreven, maar dat ging niet tegen zijn zin of wil in, integendeel: hij wilde zelf niets liever dan hier zijn en hier komen! Zo werkt de Geest, in samenhang en in samenspraak met onze eigen geest, want deze Geest, zo leert Paulus, getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn! En hij neemt het kindje in de armen en zingt dan een lied.
Rembrandt heeft deze Simeon en het kindje Jezus prachtig afgebeeld: de oude Simeon met zijn lange baard, met zijn onderarmen en uitgestrekte handen vormt hij een stevige ondergrond – hij draagt het Kind op handen – en uit zijn enigszins geopende mond murmelt hij een lied. Zijn zicht is vanwege zijn hoge ouderdom wazig geworden: het is maar de vraag of hij het kindje Jezus goed kan zien, maar ondanks dat is hij een helder- en vér-ziende! Hij ziet verder en dieper dan dat met het blote oog te zien is. Een blinde ziener… Op wie lijkt het Kindje? Zou hij zich dat afgevraagd hebben? Misschien mompelde hij bijna onhoorbaar: sprekend zijn Vader! En terug naar huis hadden Jozef en Maria het er onderweg nog over gehad…wat bedoelde Simeon eigenlijk met ‘sprekend zijn Vader’? Maria had wel een vermoeden…
En het kindje Jezus is natuurlijk nog te klein om het allemaal te bevatten, maar hij laat het zich welgevallen en met ontzag kijkt hij omhoog en het is alsof Hij zijn Vader ziet…en Hij hoort een lied, dat over Hem gaat..
Een lied dat hoogte- en dieptepunten kent, rauwe kanten en niet mis te verstane constateringen doet. Hij zal zijn tot een val en tot een opstanding: mensen zullen zich aan Hem storen en stoten en zij zullen door Hem opgericht worden en rechtop door de wereld gaan. Mensen zullen over Hem struikelen en Hem beschouwen als een struikelblok, die hun plannen dwarsboomt of zij zullen in Hem een weg naar de vrede en de gerechtigheid vinden.
Maar te midden van die onzekere toekomst en stemmingen klinkt als een echo van eeuwigheid dit woord onophoudelijk en voort-durend – Ik ben met je tot aan de voleinding der wereld, iedere dag opnieuw. Ik heb jou bij je naam geroepen, jij bent van Mij, wat er ook gebeurt!
Zelfs de dood kan geen scheiding maken tussen God en ons, zoals ook Simeon wist op te merken, toen hij met dat kindje Jezus in zijn armen stond: het was hem immers geopenbaard, dat hij niet zou sterven voordat hij de messias van de Heer had gezien. En nu staat hij oog in oog met Hem. Nu kan uw dienaar heengaan in vrede!, zo begon het in hem te zingen. Want niets en niemand kan mij scheiden van de liefde Gods, die verschenen is in dit Kind.
Met de komst van het Kerstkind is die vrede begonnen, maar nog niet voltooid. Het oude is voorbijgegaan en het nieuwe is gekomen. Simeon staat hier voor het oude en wat de verdwijning nabij is en Jezus - op de armen van Simeon - is degene, die een nieuwe toekomst aanzegt en vertegenwoordigt. In Hem is ‘Het Nieuwe Zijn’ verschenen, in en door Hem is een nieuwe zijns-orde ontstaan, zo stelt hij vast, waarin verzoening tussen God en mensen tot stand gebracht wordt, waardoor verenigd wordt wat gescheiden was, en waardoor het oude leven tot een nieuw leven opstaat en de mensheid werkelijk wordt, waartoe zij bestemd is. In Hem is dat eens en voorgoed verschenen, maar in onze werkelijkheid wordt dit Nieuwe slechts heel geleidelijk en fragmentarisch zichtbaar, maar her en der licht het op, ook in ons eigen leven, wanneer in een moment van eeuwigheid mij helder kan worden, wie ik ben in Gods oog en dat niets en niemand mij van Zijn liefde kan scheiden. Er is een bladzijde omgeslagen in het grote boek van de geschiedenis van God en mensen en het oude is voorbij en zie, Hij die gekomen is en komt maakt alle dingen nieuw! Laten wij zo op deze eerste zondag van het nieuwe jaar het nieuwe tegemoet gaan en ook zelf steeds als vernieuwde en vernieuwende mensen leven!
Bundeling eerstelingen in voorbereiding
Met een "Bundeling eerstelingen" bedoel ik "een selectie van mijn eerste preken". De voorbereiding daarvan is gaande en in het "Woord vooraf" schets ik mijn eerste ervaringen als beginnend predikant. Het wordt een boekje met waarschijnlijk 15 preken uit die tijd (1985-1990). Hoe duur en waar komt later...
"Toen ik in september 2019 met emeritaat was gegaan was dat voor mij een goede aanleiding om nog eens terug te blikken en me af te vragen, hoe het ook alweer allemaal begonnen was.
Het was 1985 toen ik als hervormd predikant bevestigd werd in de gemeente te Heusden. Daar waren ongeveer vier en een half jaar studie theologie aan vooraf gegaan. Begonnen als student aan de zaterdagopleiding in Utrecht in 1980 zette ik de studie al gauw voort als full-time student, terwijl ik de kost verdiende als part-time leraar geschiedenis. Wij – als gezin met drie, weldra vier kinderen - waren vanuit Gouda verhuisd naar Houten en zo kon ik de studie in een vrij hoog tempo voltooien.
In januari 1985 moest ik nog een maand lang het seminarie ‘Hydepark’ in Doorn zien door te komen, waar uiteindelijk beoordeeld werd of je eigenlijk wel geschikt was om het ambt van predikant aan te kunnen en zes weken later deed ik mijn intrede in Heusden, op 17 maart 1985 om precies te zijn. De ‘installatie’ gebeurde door Ds. H. C. van Itterzon (1926-2010) uit Gouda, die mijn mentor was geweest en in de middagdienst hield ik mijn intredepreek, die ook in deze bundel is opgenomen.
Een belangrijk deel van mijn werktijd besteedde ik aan het voorbereiden van de zondagse erediensten, waarvan er iedere zondag twee werden gehouden. Als beginnend predikant vond ik het een grote uitdaging om daar serieus werk van te maken. Soms zat ik een half uur of langer met een open en leeg preekschriftje op mijn studeerkamer naar de hijskranen van de scheepswerf Verolme te staren en hoorde ik om het kwartier het carillon van de stadhuistoren spelen..."
It's up to you!
Preek gehouden in de Catharijnekerk te Heusden op de 2e zondag van de Voleinding 15 november 2020 n.a.v. Markus 10: 17-31
It’s up to you!
Zomaar uit zijn drukke bestaan, uit zijn alledaagse beslommeringen, uit zijn vragen over geld en economie, komt deze rijke jongeman terecht aan de voeten van Jezus. Want hij heeft een vraag.
Dat is al heel bijzonder eigenlijk. Wij denken vaak, dat mensen, die rijk zijn geen vragen en zorgen hebben. Het Zwitserleven is probleemloos en oeverloos: een zee van tijd, zwemmen in je geld en alles voor mekaar. Wat wil je nog meer?
Nou, dat horen we de man zelf zeggen: hij zegt: Goede meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te be-erven?
Is dat een rare vraag? Sommige mensen zullen misschien zeggen: Ja, dat is een rare vraag, want hij heeft toch alles wat zijn hart begeert. Waar tobt hij over…een mens leeft maar 1x en als je dan zo kunt leven als deze man dan mag je je handen wel dichtknijpen.
Anderen zullen wellicht zeggen: het is helemaal geen rare vraag, want ieder mens is meer dan wat hij heeft. Deze man vraagt zich af, wie hij is, werkelijk is. Kan hij bestaan voor God? Heeft zijn leven zin en toekomst? Daar maakt hij zich zorgen om, om zijn hachie, zijn hart, zijn werkelijke leven. Wat is mijn leven echt?
Ik geef toe, het is geen alledaagse vraag en veel mensen stellen deze vraag niet meer op deze manier. Ze zullen eerder vragen: wat heeft mijn leven voor zin? Of – nog korter – is dit alles? Maar deze man is opgevoed in de joodse traditie en hij formuleert zijn vraag op deze manier. Is er iets dat mijn leven overstijgt? Is mijn leven voldaan als ik alles heb – of is er meer – of iets anders? Misschien had hij toevallig een uitspraak van Jezus opgevangen, die gezegd had: wat baat het een mens de gehele wereld te winnen, maar schade te lijden aan zijn ziel.
En dat had hem wellicht aan het denken gezet. Of misschien was hij wel eens depressief of somber gestemd en had hij zich afgevraagd: ik heb alles, maar wie ben ik? Ben ik wel echt gelukkig?
Maar hoe dan ook: hij komt met deze vraag – die op vele manieren gesteld kan worden – wat moet ik doen om het eeuwige leven te be-erven? Om eeuwig leven te be-erven (er staat in de grondtekst geen lidwoord). Juist in deze weken van de Voleinding is dat een serieuze vraag.
Die vraag wil ik proberen een beetje uit te pellen, want ik heb gemerkt dat er een paar haken en ogen aan zitten.
Allereerst lijkt de vraagsteller niet goed te beseffen, wat be-erven inhoudt. Een erfenis valt je namelijk toe, daar hoef je niks voor te doen. Je krijgt een erfenis, meestal omdat je de zoon of dochter bent van je overleden vader of moeder. En ook het zoon of dochter-zijn is je overkomen…daar heb je niets voor hoeven te doen. Dus, als je vraagt: wat moet ik doen om te erven, dan heb je niet goed in de gaten, hoe het eigenlijk zit. Je kunt jezelf niet opwerken tot een zoons- of dochterpositie. Dus met de opening, “wat moet ik doen?” vliegt de vraag al uit de bocht. Let op, jongeman, een erfenis valt je toe!
En dan is er nog iets, waarmee hij naar voren komt, waarbij wij onze vragen en onzekerheden hebben, namelijk wanneer hij begint te vragen naar het eeuwige leven.
Ik herinner mij nog goed, dat Harry Mulish een keer aan de tafel van Matthijs van Nieuwkerk zat, - het schoot mij te binnen toen er onlangs een programma op TV was, waarin vrienden vertelden, hoe hij 10 jaar geleden overleed. Maar goed, toen leefde hij nog en hij was in gesprek n.a.v. een (toen) voortijdig overlijdensbericht van de grote schrijver En zo kwam aan die tafel het gesprek op de vraag of er ook iets na de dood was…en dhr. Mulish zei zonder veel aarzelen, dat hij er niet aan moest denken: een eeuwig leven? Alsjeblieft niet! Denk je eens in, zei hij, 100 jaar leven is al een hele opgave, maar dan 200, 3000 jaar, 1 miljoen jaar en dat gaat maar door, 1.378.678 jaar …ja, iedereen aan tafel was werkelijk perplex over zoveel inzicht. Dat kon natuurlijk niet en het zou ook onwenselijk zijn…en zo werd de gedachte aan (het) eeuwig€ leven in een paar seconden weg geserveerd.
Ik had van de “ontdekker van de hemel” toch wel een zinniger antwoord verwacht. Het gaat toch bij het geloof in eeuwig leven niet om een vereeuwiging van dit leven. Het gaat niet om de voort-duur van dit leven tot in het oneindige. Dan hebben we het over onsterfelijkheid, maar dat begrip komt in de Bijbel niet voor. Daar is eerder sprake van opstanding, vernieuwing, eeuwig leven bij God. Herman Finkers zegt op z’n Twents, wanneer iemand overleden is: hij of zij is ‘oet de tied ‘ekommen’, hij is ‘uit de tijd’. M.a.w. de categorie ‘tijd’ is niet van toepassing op de eeuwigheid. Het lijkt een eindeloze tijd te zijn, maar het is eerder op te vatten als een voortdurend heden: alle momenten van tijd a.h.w. samengepakt in een eeuwig Nu. In de hemel worden geen jaren geteld, zou je kunnen zeggen…dichterlijk gezegd: ‘nooit gaat de gouden dag daar dicht’.
Maar het eeuwige leven moeten we niet alleen in verband brengen met ons bestaan na de dood. Het heeft namelijk alles te maken met ons leven, hier en nu. En gaat vooral ook over de vraag, hoe wij leven. Want zodra Jezus de vraag naar het eeuwige leven gehoord heeft, begint hij niet uit te wijden over de eeuwigheid na de dood, niet over verre oorden en onbereikbare idealen, hemelhoog en hemelsbreed, maar staat hij met beide benen op de grond en zegt: je kent toch de geboden, je weet toch hoe je moet leven? Doe dat en je zult leven!
Kunnen we Jezus volgen in zijn antwoord? Of zeggen ook wij: de geboden, ach, dat is vooral ballast en juk, ergernis en blokkade. De geboden zitten me eerder dwars dan dat ze een weg zijn tot het eeuwige leven. Hoe kunnen de geboden ons deel geven aan het eeuwige leven?
Wanneer komt je leven echt tot zijn recht en tot zijn bestemming, wanneer heeft ons leven kwaliteit en krijgt het zin en samenhang: wel, als het geleefd wordt naar de geboden van God.
Het gaat dan niet om een plichtmatig of wettisch volbrengen van een paar leefregels, maar dat de geboden van God in ons hart zijn ingeschreven en dat we helemaal van binnenuit doen wat God welgevallig is…dat we alles doen in en uit liefde tot God en tot onze naaste. Dat dat ons hele streven is; dat ons leven daarmee samenvalt en daaruit bestaat. Dat we als uit één stuk, totaal integer, de wil van God doen… wie zo leeft, heeft eeuwig leven. Niet “krijgt” het eeuwige leven als een beloning, maar zo te leven is het eeuwige leven, want zo’n leven is waardevol, vitaal en eindeloos goed.
De jongeman zegt: dat heb ik allemaal gedaan. O ja? Weet je dat wel zeker? En heb je dan ook de smaak van het eeuwige leven niet geproefd in het doen van de geboden van God?
Is er nog een uitweg uit deze impasse? Zoals de rijke jongeman te horen krijgt: verkoop alles wat je hebt en geef je hele bezit aan de armen – en kom achter Mij en volg Mij!
Maar nee, die prijs is te hoog. Dat is te veel gevraagd.
De jongeman – en wij allemaal – moeten leren los te komen van ons bezit, zeker wanneer dat ons bezit. Wij moeten loskomen van alles wat ons bindt en in beslag neemt, waardoor wij onvrij zijn en gevangen zijn in onszelf. Jezus wil deze jongeman oog laten krijgen voor de ander. Hij moet niet zo met zichzelf bezig zijn. Kijk eens naar anderen en wat kun je voor heb betekenen? Je zult eens zien, hoe je daar van opknapt.
Maar ga zo niet handelen vanuit een wettische gedachte, want dan bederf je alles weer. Doe het helemaal van binnen uit, en met het oog op de ander.
Dan heb je eeuwig leven – dan heeft je leven kwaliteit en zin. Dan kom je dicht bij de kern van wie je bent en zou moeten zijn. Dat heeft niets met duur en lengte van tijd te maken. Misschien is het u wel eens opgevallen, dat je diepste zelf geen tijd kent of heeft. Je lichaam wel, dat wordt met de dag ouder en ouder, maar jijzelf, wie je werkelijk bent, je bewustzijn of hoe je het maar noemt, is onveranderlijk en zou je eeuwig kunnen noemen. Dat heeft alles te maken met Gods presentie in ons, zijn Geest, die ons inspireert om te doen wat God welgevallig is..
Die jongeman dacht dat dat moeilijk en ondoenlijk was, maar hij vergiste zich. Door zo te hechten aan zijn rijkdom verloor hij zichzelf en miste hij de glans en de diepte van het leven. Hij had nog een lange weg te gaan om tot zichzelf te komen, maar één ding kon hij zeker van zijn en altijd op terugvallen, dat God – hier in de persoon van Jezus – van hem hield.
Ik haal even een uitspraak van Emmanuel Swedenborg uit de kast, een 18e- eeuwse theoloog, filosoof en ziener, geen kerkvader en ook her en der wel verketterd en verguisd, maar dat maakt allemaal niet zoveel uit, als wij horen wat hij zegt:
Zij die begiftigd zijn met liefde voor de Heer en met barmhartigheid voor de naaste, worden genoemd 'de gezegenden des Heren'.
In dit opzicht zijn zij begiftigd met de hemel en met eeuwige zaligheid.
Als we nog even naar het schilderij kijken dan zien we een uitnodigend gebaar van Jezus om de handen uit de mouwen te steken, maar je ziet de jongeman aarzelen, de blik afwenden. Zodra hij zou kijken in de liefdevolle ogen van Jezus of in die van de zorgende vrouw zal hij niet anders kunnen dan zich gewonnen geven en zou hij al iets kunnen proeven van (het) eeuwig(e) leven, hier en nu en voor altijd. Jezus lijkt tegen hem en tegen ons te zeggen: “It’s up to you”!