Voltooid toekomstige tijd
Overdenking gehouden op Eeuwigheidszondag 26 november 2017 in de Protestantse Gemeente te Steenwijkerwold n.a.v. Deuteronomium 34
Voltooid toekomstige tijd
Vandaag in het bijzonder herinneren wij ons als de dag van gisteren, dat wij afscheid moesten nemen van onze geliefde dode. Iemand van wie we hielden, met wie we optrokken: een moeder of vader, een echtgenoot of maatje, een kind, misschien. Zij gaan aan ons voorbij in gedachten en wij herinneren ons hun namen en gezichten, …en zoals op de dag van hun uitvaart zullen wij ook vandaag hun namen noemen: om niet te vergeten, onvergetelijke mensen. Voltooid verleden tijd. Maar kun je eigenlijk wel spreken van een voltooid leven?
Ik denk, dat zelfs het meest gevulde, succesvolle, dienstbare en gewaardeerde leven niet af is. Ook het leven van Mozes was niet af. En dat wordt ons verteld tot onze troost. Mozes, de man Gods, kon terugblikken op een bijzondere staat van dienst, een CV die klonk als een klok: opgevist uit het water van de Nijl kwam hij in hogere kringen terecht en wist hij zich op te werken tot projectontwikkelaar, van het project Exodus. Hij was ervan overtuigd dat het zijn roeping was om het slavenvolk te bevrijden vanonder de knoet van de farao. En met veel kunst- en vliegwerk heeft hij met Gods hulp dit project ontwikkeld en uitgevoerd en dat volkje van slaven in beweging gekregen en dwars door de Zee heeft hij ze geleid de woestijn in en er doorheen, in de richting van het land van belofte. Een onmogelijk project was en is het en nu, aan het einde van de rit, staan ze op de drempel, op de drempel van het beloofde land. Zó naar uitgezien, zó naar toe gewerkt en zó naar toegeleefd… en wat zou het een kroon op zijn carrière zijn geweest, als Mozes nu met trompetgeschal de Jordaan had kunnen oversteken en de vlag van het slavenvolkje op de top van de berg Sion had geplaatst. “Nee, Mozes, je zult er niet binnengaan, maar je mag het wel zien”.
Een tegenvaller, een oneerlijk tegenvaller, vinden wij. Er is natuurlijk gezocht naar redenen, waarom hij er niet mocht binnengaan. We willen altijd graag weten: waarom dan niet? En we zeggen tegen elkaar: Als hij er niet komt, wie dan wel? Er mankeert aan iedereen toch wel wat, dus waarom dan letten op zo iets kinderachtigs als dat hij tegen een rots had geslagen in plaats van gesproken? En nog meer van zulke futiliteiten. Maar er is geen antwoord, geen verklaring. Wat er wel is, dat is dit verhaal!
En Mozes klimt de berg op om te sterven. Sterven lijkt wel een afgang, maar hier horen wij dat het vooral een opgang is! Hij heeft er vrede mee, uiteinde-lijk. Misschien is het nog te vroeg om het nieuwe land te betreden. Misschien heeft Mozes ook wel gezegd: “ik wil niet als eerste en ook niet zónder mijn volk. Ik wacht hier wel, totdat iedereen binnen is”, zoals Jezus ook later zei, dat hij de vrucht van de wijnstok niet zal gebruiken, totdat het Koninkrijk Gods voltooid is en God zal zijn alles in allen.
Maar de Heer liet het hem wel zien. Vóórdat hij stierf en zijn ogen nog helder waren? Of was het zo, dat hij het zag, terwijl de Here God hem de ogen dicht drukte? Dat hij toen zag, Sion mijn vaderhuis, mijn moederstad?! Of was het dat hij het zag, toen hij gestorven was en begraven, dat hem aan de andere zijde een licht opging en zie, hij zag het land van louter licht, waar heil’gen heersers zijn?
Er wordt verteld, dat Mozes niet alleen het nieuwe land zag, maar óók de toekomstige geschiedenis – hoe vreemd die term ook mag klinken, hij zag a.h.w. de voltooid toekomstige tijd: ja, hij zag Jozua de Jordaan overtrekken en de muren van Jericho zag hij omvallen en koning David zag hij heersen in Jeruzalem en de tempel gebouwd worden en hij zag nog verder en hij zag de wegvoering naar Babel en hij zag de terugkeer naar Sion en zij juichten als degenen, die dromen. En hij zag een man in de woestijn en een andere man, die er bij kwam staan en die zei: ik wil door jou gedoopt worden en dat gebeurde in de Jordaan, de rivier die hij met een gebroken oog voor zich zag. En hij zag die man het land rondtrekken en ineens zag hij ook zichzelf met hem in gesprek, hoog op een berg en hoe hij daarna afdaalde en dat die vreemde man afdaalde en uiteindelijk zijn leven gaf, aan het vloekhout van de schande – en hij zag een tuin van licht en lente en zie: diezelfde mens leefde, zoals ook hijzelf leefde, hoewel hij gestorven was. En hij zag Hem gaan met de wolk en komen met diezelfde wolk en Mozes was ook zelf helemaal in de wolken. Dat zag hij allemaal en nog veel meer, voordat hij stierf of terwijl hij de ogen sloot of nadat hij gestorven was. De tijd stond stil, het was een ‘eeuwig Nu’ geworden!
En dan krijgen we tenslotte te horen, dat Mozes daar op die berg begraven wordt. Door God zelf, zo vullen de rabbi’s aan. Een werk van barmhartigheid waar de Here God zich niet voor schaamt. En wat kan een mens zich nu beter wensen dan dat de Eeuwige en Verhevene de uitvaartleider is van je begrafenis of crematie, want hij is de Alpha en de Omega; hij staat aan het begin en is er aan het einde. Zo staat Hij bij het biezen mandje op wacht en Hij dekt Mozes toe, met een kus van innige vriendschap: slaap zacht, mijn kind… en leef!
Tooi je feestelijk!
Overdenking als korte inleiding op de Cantate “Schmücke dich, o liebe Seele” van J.S. Bach (BWV 180) op zondag 12 november 2017 in de Grote of Mariakerk te Meppel n.a.v. Hooglied 5: 2-6a en Mattheüs 22: 9-12
Tooi je feestelijk!
“Schmücke dich, o liebe Seele”. Met deze vreemde, wonderlijke oproep begint deze cantate van Bach. In de aangereikte vertaling klinkt het als “Tooi je feestelijk, o dierbare ziel”. Maak je op, maak je mooi, doe je zondagse pak aan, want er staat iets bijzonders te gebeuren.
Maar wie zegt dat tegen mij? Nou, dat ben ik zelf! Of ‘mijn ziel’, ‘mijn lieve ziel’. Ik ben het zelf die mijzelf aanspoor om mij gereed te maken voor de ontmoeting met mijn Heer, die tevens mijn Geliefde is en die ik zal ontmoeten bij de viering van het Heilig Avondmaal. Niemand anders, anders niemand!
Van tijd tot tijd viert de gemeente het Avondmaal en in verschillende tijden is dat verschillend gevierd en beleefd. Bach had in zijn tijd te maken met het opkomende lutherse piëtisme, waarin alle aandacht uitging naar de wijze, waarop de gelovige deelnam aan de maaltijd. Deze cantate roept a.h.w. te binnen, waar je aan moet denken, als je deelneemt aan de viering van het Avondmaal. Realiseer je je wel voldoende, dat er een ontmoeting plaatsvindt met Jezus, die je niet alleen belijdt als je Heer, maar ook als je Geliefde? In de eerste aria wordt dat n.a.v. een passage uit het Hooglied naar voren gebracht. Het is een prachtig voorbeeld van de piëtistische bruidsmystiek, waarbij de gelovige ziel en Christus zich verhouden als en met elkaar omgaan als twee geliefden, die naar elkaar verlangen, lieve woordjes uitwisselen en uiteindelijk in een soort mystieke eenheid in elkaar zullen verzinken. En al is de teneur van de tekst soms ernstig en aansporend, Bach laat de muziek eromheen dansen en springen, want hij componeert zijn cantate a.h.w. op het ritme van de kloppende harten van de geliefden.
Het mooie van het piëtisme is, dat het de gelovigen probeert alert te maken op het bijzondere van het Heilig Avondmaal en het probeert hen aan te sporen zich daarop voor te bereiden en er jezelf voor klaar te maken.
Maar deze goed bedoelde aansporingen kunnen er ook toe leiden, dat teveel aandacht uitgaat naar de deelnemers en dat het geschenk-karakter van de Maaltijd uit het oog verloren wordt. De gelovige deelnemer wordt een vrome deelnemer, de arme tollenaar wordt een rijke jongeling of vrome farizeeër, die zichzelf heeft opgewerkt tot een waardige deelnemer.
Daarom krijgt ook de gelijkenis van het koninklijke feestmaal nog even alle aandacht. Daarin gaat alle aandacht uit naar de mensen, die je niet zou verwachten aan de Tafel van de Heer: de randfiguren en de zelfkant van de samenleving, de echte zondaars en tollenaars, het tuig van de richel en de mensen, die niet in tel zijn: zij mogen allemaal meedoen en krijgen een ereplaats aan de Tafel.
Vaste en gereserveerde plaatsen zijn er niet. Het Koninkrijk Gods is één en al dynamiek. Wie denkt: ik ga me zus en zo voorbereiden en mezelf verzekeren van een goed plekje, die komt bedrogen uit, want zijn eigen opsmuk wordt doorzien als een al te doorzichtig bruiloftskleed.
Wat werkelijk telt is niet mijn geloof, mijn mijzelf opgelegde verplichtingen en bij mijzelf opgewekte gemoedstoestanden, maar de eigen existentiële armoede, de lege hand, die gevuld wordt met de goedheid van God, die zichtbaar en tastbaar wordt in de gaven van brood en wijn.
Loon naar werken?
Overdenking op de Dankstond voor gewas en arbeid (1 november 2017) n.a.v. Deuteronomium 24: 14-15 en Mattheüs 20: 1-16 in de Oude Kerk te Meppel
Loon naar werken?
Op de dankstond staan we stil bij wat wij hebben, bij wat we hebben ontvangen. En we realiseren ons, dat het ons geschonken is, ook al hebben we er hard voor gewerkt en kan ons loon ook als verdienste aangemerkt worden.
Maar de dankstond wil onze blik vooral richting het ontvangen sturen, ons eraan herinneren, dat ons hele leven een geschenk is en dat maakt ons mild en vrijgevig, hartelijk en dankbaar tegelijk.
De twee lezingen van vanavond gaan eigenlijk allebei over het ontvangen van loon. Bij de eerste lezing gaat het erover, dat men geen loon ontvangt of veel te laat. En bij de tweede lezing over het teveel ontvangen van loon, althans dat vindt een bepaalde groep. Zij vinden dat zij meer hadden moeten ontvangen dan de anderen. Het gelijkheidsbeginsel stond hun niet aan…
In het oude Israël was al het besef aanwezig, dat er in de arbeidsverhoudingen sprake was van rechten en plichten. De werknemer verplicht zich om arbeid te verrichten voor de werkgever en de werkgever verplicht zich om daarvoor loon uit te betalen. Maar de werkgevers waren machtiger en konden zich gemakkelijk aan hun verplichting onttrekken, zodat de arbeider aan het kortste eind trok. Vakbonden bestonden niet en opstanden waren levensgevaarlijk en hadden weinig kans van slagen, dus bleef er voor de arbeider weinig over dan hopen op clementie van zijn baas, dat hij op een goede dag wel zou overgaan tot uitbetaling van zijn loon. In vele delen van de wereld gelden nog steeds deze verhoudingen. Soms komen verhalen daarover naar buiten, zoals bijv. toen dat stadion in Quatar gebouwd werd: duizenden arbeiders uit andere landen waren daarheen gekomen om te werken, maar na maanden waren ze nog steeds niet uitbetaald en de werk- en leefomstandigheden waren erbarmelijk.
Bij wie vinden deze mensen steun en begrip? Is er iemand, die het voor hen opneemt? Wel, uit de oude geschriften van het Eerste Testament horen wij, dat God hun pleitbezorger wil zijn. In zijn aanwijzingen voor een leefbare samenleving gebiedt Hij om het loon van de dagloner niet achter houden en ieder te betalen wat hem of haar toekomt, ook de vreemdeling, de asielzoeker, die eenvoudige klusjes doet of die als hoger opgeleide professionele arbeid verricht: geen onderscheid maken: ieder heeft recht op zijn of haar loon. Houd het niet achter, houd het niet in, zegt de HEER!
Dat is het begin van sociale wetgeving en het is natuurlijk een schande, dat het in Europa zo lang geduurd heeft, voordat de kerken inzagen, dat hier werk aan de winkel was. Opkomende bewegingen als het socialisme en het communisme hebben die lacune opgevuld en opgepakt en pas later kwam ook de kerk schoorvoetend in beweging en leverde ook zij haar aandeel en bijdrage.
In de gelijkenis over het Koninkrijk Gods wordt ons verteld, dat het in onze werkelijkheid heel anders zou moeten toegaan dan doorgaans het geval is. Onze maatschappij is gebaseerd op ‘ieder het zijne’ en volgens de principes van de gelijke en evenredige verdeling. Je wordt per uur betaald en als je 10 uur werkt krijg je 10x zoveel als wanneer je 1 uur werkt. Simple like that…
In de gelijkenis, die Jezus vertelt, krijgt iedereen evenveel. Degenen, die lang gewerkt hebben en onder moeilijke omstandigheden, krijgen evenveel als degenen, die later kwamen aankakken en alleen maar hadden geholpen om de laatste rommel op te ruimen. Da’s toch niet eerlijk…?
Naar onze economische inzichten en naar onze maatstaven van gelijkberechtiging niet, maar in het Koninkrijk Gods geldt de maatstaf van de overvloed, van de gelijkheid en van het gratuite! Iedereen evenveel, want alle loon is genadeloon. Of je kunt zeggen: niet alleen de arbeid wordt betaald, ook het er-zijn, ook het werkloos staan op de markt, ook het buiten je schuld werkloos-zijn, het niet aangenomen worden, omdat je te oud bent of niet goed opgeleid of wat ook maar…ook dat wordt (allemaal) uitbetaald. Uiteindelijk heeft iedereen zijn dag gevuld, zijn dag gewerkt of gewacht op werk, ieder heeft moeten eten en was verantwoordelijk voor zijn of haar gezin…daarom kregen allen hetzelfde!
In de Bijbel zie je de contouren van een rechtvaardige samenleving voorzichtig uitgetekend, waarin een basisinkomen voor iedereen tot de mogelijkheden behoort, maar in de werkelijkheid van alledag, waar de harde wetten van de economie en de berekeningen van de instituties de doorslag geven, kan het nog maar moeilijk landen.
Maar in de kerk blijven we er over dromen, om bidden en over zingen en soms proberen wij er ook iets van uit te voeren, op kleine schaal of liturgisch in de viering van de Maaltijd, waarin er voor iedereen hetzelfde is en voor iedereen genoeg.
Reformatieherdenking 31 okt. 2017 in Meppel
Twee korte inleidingen tijdens de 500-jaar Reformatieherdenking in de Grote of Mariakerk te Meppel op 31 oktober 2017, waarin ook de Grote Orgelmis van J.S. Bach werd uitgevoerd door Mannes Hofsink en de Cantorij van de Prot. Gem. te Meppel
Luther over de Tien Geboden
In het afgelopen jaar zijn verschillende aspecten van de betekenis van de Reformatie en de plaats van Luther daarin belicht. Het ging allereerst om de hervorming van de kerk, maar op den duur had de reformatorische beweging ook invloed op de politiek en de economie, op de wetenschap en de cultuur.
En een belangrijk aspect dat vanavond bijzondere aandacht vraagt is de muziek, de kerkmuziek. Maar ook de muziek staat weer in een bepaalde context, namelijk die van de kerk en de liturgie. En nog weer breder geplaatst zou je kunnen zeggen, dat de muziek en de liturgische gezangen gericht zijn op ‘Erziehung’: het gaat uiteindelijk om de vorming en de opvoeding van het volk van God onderweg, levend op die en die plaats en in die en die tijd.
Luther was dus ook vooral een opvoeder en zo schreef hij voor de kinderen een Kleine Catechismus, dat de ouders moesten gebruiken bij de opvoeding van hun kinderen.
Dat kleine leerboekje begint met een bespreking van de Tien Geboden. De kinderen moet van jongs af aan een moreel besef aangeleerd worden of het moet gevormd worden naar de geest van de Tien Geboden.
De kinderen moeten de tekst uit het hoofd kennen en op den duur zullen zij ook de betekenis ervan gaan begrijpen en ernaar handelen. Dat is de bedoeling ervan. Of de praktijk altijd zo overeenkwam met de theorie laat zich raden…
Het is eigenlijk heel bijzonder, dat de Reformatiebeweging in de breedste zin van het woord, de Tien Geboden zo prominent naar voren heeft gehaald. In veel protestantse kerken hangen de uitgeschreven Tien Geboden op metershoge borden bij de ingang van de kerkruimte. De kerk is de ruimte waar je leert te leven, zoals God het wil.
In de kleine Catechismus begint Luther dus met de bespreking van de Tien Geboden en nadat hij het gebod heeft uitgeschreven vraagt hij telkens aan de kinderen ‘en wat betekent dat?’ En dan volgt een korte uitleg van de bedoeling van het gebod.
Als hij alle geboden is langsgelopen volgt een indringende waarschuwing om ook zo te handelen, anders kan de toorn van God over je ontsteken, maar wie zich aan de Geboden houdt heeft niets te vrezen.
Luther komt zo toch wel op ons over als een oude, strenge didacticus en zijn ontdekte idee van de overvloeiende genade van God lijkt ineens het zwijgen opgelegd te zijn. Maar laten we over ons hart strijken en zeggen: Luther had het beste voor met de kids en hoopte dat een strenge dreiging iedereen op het goede pad bracht of hield. Want daar ging het om!
Luther over Het Onze Vader
In het 3e onderdeel van zijn Kleine Catechismus bespreekt Luther de betekenis van het Onze Vader, het gebed dat Jezus zijn leerlingen geleerd heeft om te bidden. De bespreking van de inhoud van het Onze Vader komt iets uitvoeriger uit de verf dan dat van de Tien Geboden. Maar de aanpak is ongeveer hetzelfde. Eerst wordt een bede uitgeschreven en dan wordt gevraagd: wat betekent dat en dan komt er meestal nog een vervolgvraag, een soort extra uitleg op de reeds gegeven uitleg.
Wat opvalt is, dat Luther het gebed betrekt op degene, die bidt. Bidden is geen magie, maar verandert vooral de bidder. Hij of zij leert op die manier anders naar de werkelijkheid te kijken en ervaart die anders dan wanneer men niet zou bidden.
Bijv. het gebed om het dagelijks brood betekent niet dat alleen degenen, die bidden om dagelijks brood dat ook daadwerkelijk zullen ontvangen. Nee, zegt Luther, God geeft dagelijks brood aan alle mensen, inclusief de grootste booswichten. Maar het gebed leert ons om datgene wat wij ontvangen te aanvaarden uit Gods hand en met dankzegging. Het heeft weliswaar de vorm van een vraag, maar het is in wezen een dank.
Wat wordt eigenlijk bedoeld met ‘dagelijks brood’ en dan komt Luther met een hele waslijst van dagelijkse behoeften, te beginnen met ‘vlees’ (blijkbaar een typisch Duitse levensbehoefte – Bratwurst – daarop zou nog wel wat af te dingen zijn, meen ik), maar dan volgen nog: drinken, kleding, schoenen, een huis, een plek om te wonen, en een ruimte daar omheen, kortom genoeg ruimte om er een kudde dieren op te houden, geld, goederen, een vrome vrouw (of man), vrome kinderen, vrome bedienden, vrome en betrouwbare bestuurders, een goede regering, goed of mooi weer, vrede, gezondheid, een zekere orde en regelmaat, een zekere status, goede vrienden, betrouwbare buren e,d,
Kortom, al het dagelijkse weet Luther toch in het licht van Gods Koninkrijk te plaatsen en dan is geloven geen privé-aangelegenheid voor de zondag, maar een publieke zaak voor iedere dag.
Niet (alleen) zeggen, maar doen!
Overdenking gehouden op zondag 15 oktober 2017 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Ezechiël 34: 1-13 en Mattheüs 22: 34-40. In deze dienst werden Jouke Zoethout en Johan Ebbers bevestigd in het ambt van resp. jeugdouderling en ouderling-kerkrentmeester.
Tevens was het (wereld-)diaconale zondag met bijzondere aandacht voor het project van de Stichting Futuro.
Niet (alleen) zeggen, maar doen!
Ik had onlangs een onverwacht en indringend gesprek met een dronken vrouw, zo bleek achteraf. Zij keek mij heel onderzoekend aan en zei: “Die mensen van de kerk zeggen wel, dat ze…” Zij kwam niet verder uit haar woorden en zij begon te huilen. Eerlijk gezegd voelde ik me wat onthand en opgelaten, maar ik deed mijn best om te achterhalen wat er precies aan de hand was. Ik ga daar niet over uitweiden, natuurlijk, maar wat duidelijk werd is, dat zij een pijnlijke kloof constateerde tussen wat christenen (mensen van de kerk, zoals zij zei) zeggen en belijden en wat zij doen in het leven van alledag.
De profeet Ezechiël ziet dat ook om zich heen, dat de leiders zich wel herders noemen, maar dat hun handelwijze daar in de verste verte niet op lijkt. Zij hebben wel mooie woorden, maar ze verdrukken de mensen, laten hen aan hun lot over, doen niets om hen te helpen; kortom, zij doen niet wat zij moeten doen en maken zo hun geloof en hun God te schande.
Of mensen verzanden in discussies over het geloof. Het wordt een heel bouwwerk van regels en ideeën, waarover men elkaar kan examineren en kan laten slagen of zakken. Zoiets komen wij tegen in het evangeliebericht van vanmorgen. Dat er iemand op Jezus toestapt en hem vraagt: wat is eigenlijk het grootste of belangrijkste gebod? Niet, dat hij daar inhoudelijk in geïnteresseerd was, maar hij wilde Jezus graag uitdagen, uit z’n tent lokken, op de proef stellen om te kijken of hij wel kon slagen voor de test. Kijk, deze man was een beroepstheoloog, een ‘doctor legis’, een wetgeleerde, die zijn strepen en papieren verdiend had. En nu loopt er zo’n amateur-wetgeleerde rond, die er zo zijn eigen ideeën op nahoudt en die moet nodig eens aan de tand gevoeld worden en zo mogelijk moet hij als een ‘nitwit’ aan de kaak gesteld worden.
Zo ongeveer moet hij gedacht hebben (denk ik), maar het antwoord van Jezus was subliem en ‘uit de kunst’.
Op een één-voudige vraag geeft Jezus een twee-voudig antwoord. Jezus kiest niet één van de geboden of voorschriften uit, maar hij stoot door naar de kern van alle geboden. Alles draait uiteindelijk om de liefde tot God en tot de naaste. En daar ben je als mens totaal bij betrokken, met huid en haar en met hart en ziel. Als je een gebod opvolgt, omdat het voorgeschreven staat of omdat het moet, dan heb je de kern gemist.
Alles draait uiteindelijk om de liefde, d.w.z. om de zorg en de aandacht voor de ander. Je kunt nog zoveel psalmen zingen of bijbelteksten uit je hoofd citeren of lekker kunnen ‘praisen’ of alles voor de kerk overhebben, maar als het niet voortkomt uit en gericht is op de liefde tot God en de ander, dan slaat het nergens op, ja, als een tang op een varken of als een bonk op een gong.
Het grootste is om met twee benen op de grond en met twee handen uit de mouwen dat ene en grote gebod proberen te volbrengen. En dat dan in alle vrijheid en ieder op zijn of haar plaats en wijze. Een politicus doet dan in Den Haag of in de gemeenteraad van zijn woonplaats. Een dokter doet dat in zijn dagelijkse artsenpraktijk, een onderwijzeres of leraar doet dat voor de klas, een moeder doet dat thuis of op haar werk, een econoom doet dat door erover na te denken, hoe onze consumptie een belasting is voor het milieu en hij en anderen rekenen ons voor, hoe het ook anders kan en anders moet. Filosofen en andere mensen, die richting proberen te geven, maken duidelijk, hoe transities naar andere vormen van energie en ander beheer van grondstoffen en overschotten noodzakelijk is en hoe dat ook kan en heilzaam is voor de hele planeet.
En zo probeert iedereen gehoor te geven aan dat grote gebod en zo vormt de liefde tot God en de naaste a.h.w. de motor voor ons bezig-zijn in de wereld en in de kerk. Jouke gaat aan de slag als jeugdouderling en Johan als ouderling-kerkrentmeester en ieder zal zo op eigen terrein en op eigen wijze de inhoud van dit gebod concreet proberen te maken.
En op diaconaal terrein is precies hetzelfde aan de orde. De Stichting Futuro, waar we straks e.e.a. over zullen horen en zien, is ook ontstaan vanuit deze zelfde bron en zij put daar ook steeds energie en hoop uit.
Ik ben blij, dat ik die dronken vrouw ben tegengekomen, die in alle eerlijkheid de kerk en de kerkmensen een spiegel voorhield. Woorden zijn prachtig en zeggen, dat we het zullen doen is gemakkelijk zat, maar vandaag nemen wij ons voor: we hebben het gehoord en we zullen het ook doen!
Synagoge en kerk
Synagoge en kerk
Onderstaande column schreef ik voor de Meppeler Courant van vrijdag 6 oktober 2017 in de week van/na de Israëlzondag en nadat een herdenkingsconcert in de Grote of Mariakerk was gehouden n.a.v. 75 jaar gedenken van de deportaties naar Westerbork.
Eeuwenlang is de verhouding tussen de kerk en de synagoge gespannen en vaak zelfs vijandig geweest. De Reformatie van de 16e eeuw heeft daar niet veel verandering in aangebracht. Hoewel binnen het protestantisme hernieuwde aandacht kwam voor het Oude Testament en de Hebreeuwse Bijbel a.h.w. werd herontdekt, toch overheerste ook binnen het protestantisme de afwijzing van het Jodendom als een religie, die haar tijd had gehad sinds de verschijning van Jezus als de Messias (Christus). De kerk ging meer en meer op het standpunt staan, dat zij in de plaats van de synagoge was gekomen, zoals de Doop in de plaats van de besnijdenis (zo stelde het oude doopformulier ongefundeerd vast).
Zondag jl. vierden wij in de Protestantse Kerk de zgn. Israëlzondag. Deze zondag is ingevoerd nadat in de kerk(en) meer en meer het besef zich begon te ontwikkelen, dat de kerk haar wortels heeft in de synagoge en dat de kerk eigenlijk niet compleet is zonder de synagoge. Dat inzicht is mede opgeroepen door de verschrikkelijke gebeurtenissen en de moedwillige wegvoering van het Joodse volksdeel tijdens de bezettingsjaren van 1940-1945. Ook vanuit Meppel werden Joodse stadsgenoten, die allerlei posities bekleedden in de maatschappij, uit hun huizen gehaald en gedeporteerd naar Westerbork en vandaar verder, waarvandaan (bijna) niemand terugkeerde.
Na die verschrikkingen kwam binnen de (protestantse) kerken een verandering in denken op gang t.a.v. het (nog) levende Jodendom: dat de kerk er is dankzij de synagoge, dat God zijn verbond met zijn volk niet heeft geannuleerd, dat wij veel kunnen leren van de Joodse uitleg van het Oude Testament (Tenach), dat Jezus ‘onze Heer’ een Jood is (F.-W. Marquardt), dat kortom de band met Israël onopgeefbaar is, zoals de ‘nieuwe’ kerkorde stelde.
Ook vóór de oorlog was door sommige theologen in dit opzicht al e.e.a. in de week gelegd. Zo wil ik hier met ere nog even de naam van de theoloog K.H. Miskotte noemen, die van 1925-1930 predikant was in Meppel en die in 1932 promoveerde op ‘Het Wezen der Joodsche Religie’.
De synagoge als huis van gebed en als leerhuis is helaas in Meppel niet meer tastbaar en zichtbaar aanwezig. Het had maar een haar gescheeld of in de jaren 50 van de vorige eeuw was de synagoge omgebouwd tot een kerkgebouw, maar daarmee zou de verhouding tussen synagoge en kerk voorgoed vertroebeld en onzichtbaar zijn geworden en dan zou de kerk gedemonstreerd hebben, dat zij wel zonder de synagoge verder zou kunnen.
In de Handelingen der apostelen staat een opvallend berichtje, namelijk dat in Korinthe de eerste christelijke gemeente zich huisvestte náást de synagoge. Eerst predikte Paulus in de synagoge zelf, maar toen dat niet langer gewaardeerd werd betrokken hij en zijn volgelingen het pand ernaast (Hand. 18: 7). Bij alle verschillen wilde men blijkbaar dicht bij elkaar blijven en dat is in alle tijden broodnodig!
Meer dan 'echt gebeurd'...
Preek gehouden op de 2e zondag van de herfst 1 oktober 2017 (Israëlzondag) in de Grote of Mariakerk n.a.v. Daniël 9 (fragm.) en Lukas 7: 11-16
Méér dan ‘echt gebeurd’…
Mijn moeder – en zij was niet de enige - vond moederdag maar flauwe kul, want, zei ze: het is iedere dag moederdag. Zoiets zou ik ook wel over de zgn. Israëlzondag kunnen zeggen, want het is iedere zondag Israëlzondag: iedere zondag zijn wij ons ervan bewust, dat wij wortelen in Israël, dat wij van oorsprong Joodse geschriften lezen, als wij het zgn. Oude Testament opslaan, dat wij geboren zijn in de synagoge en dat onze Leidsman van het geloof een Jood is, namelijk die Jezus van Nazareth. Dat moeten wij ons iedere zondag realiseren en al zijn de verhoudingen soms heel gespannen geweest en al heeft de kerk lange tijd gedacht, dat zij in de plaats van Israël was gekomen en dat het joodse volk geen recht van bestaan meer had, die tijd is hopelijk voorgoed voorbij en ook al blijven er verschillen van inzicht en beleving, ten diepste zijn wij allen geroepen door de ene God en Vader en vormen wij samen het volk van God, dat in tweeheid en eigenlijk ook wel in drieheid (de Islam meegerekend) de gehele mensheid vertegenwoordigt en omvat.
Gisteren was het Grote Verzoendag en op die dag wordt het gebed van Daniël gelezen, zoals wij dat ook vanmorgen hoorden: een gebed in de ballingschap, een gebed over de verwoesting van Jeruzalem en haar tempel, een gebed van inkeer en schuldbesef, een gebed dat een beroep doet op Gods barmhartigheid en vergeving, een gebed dat op toekomst hoopt vanuit de dood. Kyrie-eleison, Heer, ontferm U, zo klinkt het vanuit Babel, een roep die nooit verstomt en ook wij hebben ons aangesloten bij die lange rij van verdrukten en ontgoochelden, mensen in den vreemde, opgejaagden en ontheemden en zo is het gebed van Daniël a.h.w. een voorbeeldgebed geworden, een proef-gebed, een proeve van joodse spiritualiteit, die eeuwenlang voorbeeldig en inspirerend is geweest, tot op de dag van vandaag. Je hart luchten, lucht geven aan je hart: Heer, luister naar ons!
Maar al bleef de hemel gesloten en de ballingschap voortduren, de hoop bleef gericht op de levende God, dat er eens een keer zal komen in hun lot of dat zijzelf tot inkeer zouden komen en alles anders zouden gaan zien en beleven… Ja, dat zij zouden opstaan uit de dood en zouden leven!
Daar gaat het eigenlijk steeds weer over in de Bijbelverhalen, over hoop, over toekomst, over leven.
Neem nou dat wonderlijke verhaal over die ontmoeting tussen Jezus en die rouwstoet uit Naïn. Ik denk, dat we wat hier verteld wordt niet al te letterlijk moeten nemen, want dan blijven we met een boel vragen zitten en wordt het een plat verhaal zonder perspectief. Wat zou dat uiteindelijk opleveren? De jongeman zou er hooguit een paar jaar bijgekregen hebben om voor zijn moeder te zorgen, maar uiteindelijk zou hij toch alsnog sterven en dan was hij toch weer even ver van huis als eerst.
Ik denk niet dat dit verhaal bedoeld is om ons in wonderen te doen geloven en dat Jezus ons zou willen aansporen om hetzelfde te leren en te doen. In Amerika schijnen er cursussen ‘dodenopwekking’ te bestaan, maar ik denk dat we het Evangelie dan overvragen en ons vertillen, als we dit soort conclusies gaan trekken uit zo’n prachtig verhaal als wij vanmorgen hebben mogen horen.
Laten we proberen iets verder en dieper te kijken dan ‘echt gebeurd’…
Er komt een rouwstoet vanuit het plaatsje Naïn, een bedroefde moeder achter de baar van haar zoon: hoe verdrietig kan het zijn, hoe hartverscheurend, omdat deze vrouw, die weduwe is, nu zelf kinderloos en brodeloos zal zijn. Ze komen uit Naïn dat ‘aangenaam’ betekent, maar dat ligt nu voorgoed achter hen. Zij zijn de poort uitgegaan, het aangename leven van samenzijn en samenwerken, van nabijheid en liefde, dat ligt nu allemaal achter hen. Zij komen nu buiten de stad, in onaangenaam gebied, de doodsvallei, waar geen leven en toekomst is. Dit droevige tafereel herinnert mij aan de uitdrijving uit de Hof van Eden, het herinnert mij aan de ervaring van de ballingschap, weg uit het eigen huis, de eigen stad en vertoeven in een land en omgeving, waar je de weg niet kent.
Het is een weg, waar alle mensen ervaring mee hebben: dat je op een gegeven moment weg moet uit de vertrouwde omgeving, dat je moet opbreken uit je dagelijks bestaan, omdat je ziek bent geworden, omdat je man is overleden, omdat je je baan verliest, omdat alles ineens anders is dan je dacht – het leven is ineens niet meer aangenaam, het goede en verrukkelijke leven ligt achter je en vóór je zie je alleen maar dorre vlakten van woestijnen en een doodlopende weg ‘in the middle of nowhere’.
Maar nu proberen we nog eens goed te luisteren naar wat het Evangelie ons vertelt: dat Jezus de dode tegemoet komt en de dood een halt toeroept. En dat Hij met ontferming bewogen is en dat Hij aanspoort niet te wenen.
Hij opent ons de ogen voor een andere werkelijkheid of de werkelijkheid anders. Hij komt ons tegemoet voorbij de dood, aan de andere zijde wekt Hij ons tot leven en zo komt ons leven terecht, tot zijn recht. Wat een bevrijdend gericht!
Ik geloof, dat ieder mens oog in oog komt te staan met de Opgestane, Heer over dood en leven. En dat ieder mens in zijn dode oor mag horen: Sta op en leef! Dat zodra wij de ogen sluiten ze zullen opengaan en dat wij zullen opstaan en lachen en juichen en leven.
Dat is niet alleen toekomstmuziek, ook midden in ons huidige leven kan dat zich voordoen, als we zijn weggekropen onder een steen van wanhoop of depressie of wanneer we bewegingsloos alleen maar afwachten de dingen die komen en we het gevoel hebben alle grip te hebben verloren en dat er alleen maar met ons wordt gedaan, wanneer we alle gevoel voor licht en ruimte zijn kwijtgeraakt en alles dor en doods is, dat dan toch onverwachts het water des levens weer kan gaan stromen, dat we toch weer beginnen te lachen, voorzichtig en onwennig en dat we opleven en weer toekomst zien en dat de eeuwigheid oplicht in het NU.
Als we dat beleven – al is het maar even – dan kunnen we wel lachen en juichen en leven!
Wij en zij?
Preek gehouden op zondag 17 september 2017 in de Oude Kerk, waarin aftredende ambtsdragers afscheid namen en nieuwe bevestigd werden n.a.v. Jesaja 56: 1-8 en Lucas 17: 11-19
Wij en zij?
Onlangs was er de uitslag van een onderzoek op TV, waarin werd vastgesteld, dat de Bijbel op veel christelijke scholen steeds minder belangrijk wordt gevonden. Veel kinderen op die scholen hebben geen christelijke achtergrond meer, in die zin, dat men thuis vertrouwd raakt met bijbelverhalen en rituelen.
Zo heten de scholen nog wel ‘school met den bijbel’, maar men doet er niet veel meer mee.
Dat kun je betreuren en je kunt je hoofd er over schudden en de verslaggeefster stelde daar aan de onderwijzeres ook een bijzondere vraag over: Wat zou God ervan vinden, dat de Bijbel maar zo weinig a/d orde komt op school?
Heel treffend antwoordde de juf, dat zij natuurlijk niet in staat was om weer te geven wat God ergens van vond. Maar zij wilde wel een soort richting aanwijzen, namelijk dat zij hoopte en dacht, dat God er verheugd over was te zien, hoe de kinderen leren om met elkaar om te gaan, ook als ze allemaal een andere religieuze achtergrond hebben, hoe men meer tolerant met elkaar omging en dat dat ook helemaal in de lijn van de Bijbel was!
Over zoiets gaat het ook in de lezingen. De religieuze praktijk groeit vaak in de richting van exclusivisme: er is een groep, die zich uitverkoren acht en men weet precies, wie er bij hoort en wie niet. Misschien was die manier van denken en omgaan met elkaar vroeger sterker dan nu. Vijftig jaar geleden leefde men als kerken volstrekt langs elkaar heen, maar ook politieke partijen en stromingen en omroepen en dagbladen wilden niks van elkaar weten, dus nam men ook geen kennis van elkaar. Het waren allemaal gescheiden werelden, die elkaar wel uitsloten en beoordeelden.
Daar is wel veel in veranderd en dat twee kerken, die elkaar jarenlang niet zagen staan (of zitten) nu in Meppel één gemeente vormt mag wel een Godswonder heten, waarvoor wij ook dankbaar mogen zijn en ook aan moeten blijven werken!
Maar bij iedere kerk en vereniging of club blijft er altijd iets van beslotenheid aanwezig, een idee van ‘wij zijn wij’ en ‘zij zijn zij’.
Vanmorgen openen de lezingen onze ogen en oren, want zowel Jesaja als Jezus hebben niet zoveel op met dat exclusieve en zij doen niet liever dan de grenzen verleggen en die openstellen voor anderen, zodat iedereen er bij kan.
Maar waarom en wanneer zullen anderen ook deel uitmaken van het volk van God? Binnen het joodse geloof, waarvan het Oude Testament getuigenis aflegt, gaat het vooral om een ‘geboren-zijn’ binnen het Joodse volk en als teken van Gods verbond met Abraham moeten de jongetjes ook besneden worden. En die geloofstraditie zet zich via voortplanting door, generatie op generatie. En men moet leven volgens de voorschriften en regels van de Thora.
Maar wat is nu het meest beslissende? Dat je binnen het volk geboren bent? Of dat je besneden bent? Of dat je je bijdrage levert aan de voortgang van de generaties? Of dat je je precies houdt aan de regels en voorschriften van de Thora?
Dan zegt Jesaja: het meest beslissende is, dat je niemand kwaad berokkent, dat je keuzes maakt in overeenstemming met de wil van God. Dat stelt alle andere kenmerken in de schaduw. Iemand, die geen kinderen kan verwekken, zoals met eunuchen het geval is, misschien ook niet besneden kan zijn, die zou buiten Gods verbond vallen? Nee hoor, zij horen er ook bij, want zij gedragen zich, zoals God het wil.
Met diezelfde ruime en open blik treedt Jezus de Samaritanen tegemoet, die doorgaans met de nek werden aangekeken en als tweederangs burgers werden beschouwd, die ook, zo vond men, een heel verkeerd geloof hadden.
Jezus is blij om die mensen te helpen en zo geneest hij tien melaatsen, die al gaande op weg naar de tempel gereinigd worden. Eén van hen keert terug en spreekt zijn blijdschap en dank uit, omdat hij genezen is. Uw geloof heeft u gered, zegt Jezus. Dat is zijn vertrouwen in het woord van Jezus, dat hij fiducie had in wat Jezus zei en met hem voorhad. Die anderen werden ook genezen, maar op hen maakte het niet zoveel indruk. Zij keerden niet om. Hun leven bleef eigenlijk onveranderd, zij bleven onderweg en maakten geen beslissende wending mee. Niemand kan dat ook forceren en we zullen die negen niet met de vinger mogen nawijzen. Want ook zij horen er uiteindelijk bij!
Zo is het ook voor ons een roeping en een uitdaging om een open gemeente te zijn. Waar niemand buiten staat, omdat de grenzen vloeiend en beweeglijk zijn en iedereen erbij hoort en mee doet, er toe doet en in tel is.
Harry Kuitert uit de tijd
Harry Kuitert uit de tijd
Dat las ik vandaag in de krant. Althans, niet zozeer precies dit opschrift, maar wel dat hij onlangs is overleden, op zeer hoge leeftijd. Dan is hij “oet de tied”, zoals Herman Finkers in het Twents zou zeggen.
Maar ik las ook, dat Harry Kuitert’s theologie ‘uit de tijd’ is geraakt, omdat de nieuwe, jongere generatie theologiestudenten hem niet meer kennen. Zij laten zich ook niet meer door hem leiden of inspireren. Kuitert is voor hen iemand van vroeger. Hij stelde andere vragen dan zijzelf doen en in die zin is Harry Kuitert ook ‘uit de tijd’. Kuitert reageerde op de vragen van zijn tijd, van zijn generatie en dan m.n. die van de Gereformeerde Kerken, waarin hij predikant (later hoogleraar aan de VU) was en mee verbonden bleef.
Kuitert had een fijne antenne voor wat er aan de hand was in die kerk en traditie. Hij had een scherp oor voor de vragen, die er begonnen te ontstaan in een wereld, die eens zo stevig gefundeerd leek op Schrift en belijdenis, maar die steeds meer scheuren begon te vertonen en Kuitert deed er graag een schepje bovenop. Door sommigen werd hij daarom verguisd, door anderen juist vereerd. Hij heeft een proces van onttakeling begeleid met zijn scherpe pen en dito geest, maar hij heeft dat proces niet veroorzaakt, zoals sommigen meenden. Hij kon beschouwd worden als een katalysator, een ‘uitpeller’ van een geloofstraditie. Wat echter voor de één beangstigend was, was voor de ander bevrijdend.
Ik weet zelf nog heel goed, dat begin jaren 90 zijn “Het algemeen betwijfeld christelijk geloof” verscheen. In Leeuwarden heb ik hem er toen ook een keer over horen spreken en hoe fel de reacties van sommigen toen waren. Hij tornde aan zekerheden en vaste waarheden sneuvelden waar je bij stond.
Beroemd en berucht werd zijn uitspraak “Al het spreken over boven komt van beneden”. Daarmee bracht hij heel kort door de bocht op formule, dat alle theologie mensenwerk is. Hij nam hierin stelling tegen een in de gereformeerde traditie lange tijd overheersende “openbaringstheologie”, die stelde dat al ons spreken over God allereerst bij Hem begon en dat die kennis ons van Boven werd aangereikt.
Ik heb – eerlijk gezegd - moeite met beide standpunten. Ik vind ze allebei te rigoureus en te pedant. Bij Kuitert verdwijnt ieder besef van transcendentie en wordt geloof in God gereduceerd tot een zelf bedachte ‘act’. In de fundamentalistische openbaringstheologie blijft er weer veel te weinig ruimte over voor mijn eigen rol als ontvanger en dreigt het gevaar van iets te moeten slikken, iets te moeten accepteren waarvan men geen idee heeft. Autoriteitsgeloof kun je dat noemen.
Ik denk, dat ons spreken over God natuurlijk begint bij onszelf en bij onze verwondering over het bestaan. Ik moet daar ook begrippen voor gebruiken, die voorkomen in de menselijke taal. Dat zou ook niet anders kunnen. Maar ik kan over ‘God’ alleen maar in symbolische taal spreken, taal die verwijst naar een ‘hogere’ laag of naar de grond van het bestaan, in taal, die mijn hart opent voor het Ultieme, het Onkenbare, het Heilige.
Natuurlijk moet ik om het Hogere aan te duiden woorden en symbolen gebruiken, ontleend aan mijn omgeving en leefwereld, maar daarmee is niet gezegd, dat datgene waarnaar ik verwijs ook deel uitmaakt van of opkomt uit mijn denk- en leefwereld. Al komt mijn spreken over boven inderdaad voort van beneden, dat betekent niet dat mijn spreken over boven leeg en zinloos is.
Die suggestie heeft Kuitert met zijn uitspraak wel gewekt en dat heeft voor veel verwarring gezorgd. Als kritiek op al te zelfverzekerde en autoritaire uitspraken over God deed zijn uitspraak dienst als noodzakelijke correctie, maar op zichzelf staande lijkt mij zijn uitspraak ook zeer aanvechtbaar, zoals hierboven aangetoond.
Harry Kuitert was een heel rationalistisch denkend theoloog, die m.i. (in alle bescheidenheid) te weinig oog had voor waar de woorden naar verwezen en verwijzen. Hij zong nog graag de Psalmen en het ontroerde hem te zingen “God die helpt in nood, is in Sion groot”. Kuitert erkent wel, dat het helpt om zo’n tekst te zingen als je in de piepzak zit, maar vervolgt dan dat God natuurlijk helemaal niet helpt in nood. In zekere zin heeft Kuitert hierin wel gelijk, als hij bedoelt, dat je na het zingen van zo’n lied je meteen van al je problemen af zou zijn of wanneer je verwacht, dat God op een wonderbaarlijke manier jou ineens van je ziekte geneest. Als volwassen gelovige moet je inderdaad loskomen van je geloof in een thaumaturgische God, maar daarom is het nog niet nodig om de hulp van God – op welke wijze dan ook – volstrekt te ontkennen. Misschien helpt Hij jou door je die regel te binnen te brengen. Ik denk, dat Kuitert ervaren heeft, dat het geloof steeds kaler is geworden, minder spectaculair, meer iets van jezelf, minder verheven en alledaagser. Misschien doet het zich wel aan je voor ‘onder de schijn van het tegendeel’, zodat je wel met die verwarde vader kunt roepen: ‘Ik geloof (o ja, nee toch?), kom mijn ongeloof te hulp!’
Je kunt een ui (je geloof en je traditie) uitpellen, zoals je een ui schilt (een vergelijking die vaak op Kuitert’s theologiseren van toepassing werd geacht) en, zo zei men dan, uiteindelijk houd je niks over. Toch wel, zou ik zeggen: ook het laatste snippertje is 'ui' en ook de geur aan je vingers en ook de tranen in je ogen: ze horen er allemaal bij!
Zacheus verdreven uit zijn belastingparadijs
Preek gehouden op de startzondag van 10 september 2017 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Lukas 19: 1-10
Zacheüs verdreven uit zijn belastingparadijs
Het verhaal van Zacheüs is eigenlijk een heel grappig verhaal. En ook een serieus verhaal en dat gaat heel goed samen.
Zo zag ik bijv. een heel grappige tekening van Zacheüs in de boom: hij hangt als een aapje aan een tak te bungelen en zijn tas met belastingpapieren, vorderingen en geïnde kwitanties hangt losjes over zijn schouder. De boom is helemaal kaal, geen vijgenblad om achter weg te kruipen: iedereen kan hem zien hangen in die boom. Haha, moet je die Zacheüs daar zien! Nee, Zacheüs, jij kunt je niet verstoppen, want overal word jij gespot en gezien, al ben je nog zo klein. Want iedereen kent jou en iedereen háát jou!
Waarom dan? Wel, “Zak-cheüs” was zijn naam voluit, maar de meeste mensen beperkten het uitspreken van zijn naam tot de eerste drie letters. Daarmee typeerden zij hem zoals hij was: een zakkengraaier en een zakkenvuller: graaien in andermans zakken en het vullen van zijn eigen zak, dat was zijn beroep. Daarom noemden de meeste mensen hem kortweg ‘zak’!
Hoe was dat zo gekomen dan? Nou, heel simpel eigenlijk: de Romeinen maakten de dienst uit in het land van belofte en die wilden natuurlijk belasting innen. De bezetting van het land moest wel betaald worden en dat moesten de mensen zelf opbrengen. Zo gaat dat altijd. Maar de Romeinen vonden het teveel werk om iedereen netjes een belastingaanslag te sturen, waar mensen dan de rente van hun hypotheek in mindering konden brengen en ook reiskosten voor hun werk enzo. Nee, ze zeiden: Jericho is een welvarende stad met veel in- en uitgaand verkeer, zo’n stad moet wel 500,000 euro per jaar kunnen opleveren aan de staatskas. Wie wil dat even voorschieten? En toen kwam Zacheüs om de hoek kijken en hij zei: Ja, dat wil ik wel. En zodra hij dat aan de Romeinse overheid betaald had, toen begon voor hem het grote graaien en afpersen. Hij verzon allerlei listen en trucs om de mensen geld afhandig te maken. Hij zette overal mannetjes in hokjes neer en slagbomen en borden met de tekst “eerst betalen, dan doorrijden” en zo haalde Zacheüs in een jaar tijd een veelvoud van die 500,000 euro op: het ene jaar ging het beter dan het andere jaar, maar gemiddeld zat hij op de 2 miljoen. Kassa! Zaken zijn zaken!!
Maar vanmorgen zien we deze Zacheüs met zijn aktentasje in de boom bungelen als een aapje. Wat is er met hem aan de hand?
Wel, hij had opgevangen, dat Jezus langskwam, die man uit Nazareth, die zo gewoon was, dat hij bijzonder was, die de mensen nam zoals ze waren. Die wilde hij wel eens zien. Maar wat moet je als je zo klein van stuk bent als Zacheüs? Dan kun je altijd nog de boom in…en dat is precies, wat hij doet.
Hij wilde ongezien en een beetje op afstand iets van Jezus opvangen.
Vandaag is het ‘kerkproeverij’ en dat lijkt er ook een beetje op. Mensen kunnen vandaag onopvallend en zonder dat ze meteen aan hun jasje getrokken worden, proeven, de sfeer proeven. Smaakt het verhaal van het Evangelie naar méér of is het iets, waar je al gauw de buik van vol hebt?
Laat het a.u.b. weten, want misschien moet de receptuur wat aangepast worden. Ik weet niet of u wel eens kijkt naar ‘Heel Holland bakt’? Daar zijn amateurbakkers en -baksters druk bezig om iets lekkers te bakken, maar het mislukt ook wel eens: het baksel is verbrand of klef of het ziet er niet uit of het smaakt nergens naar. Misschien is dat met de kerk ook wel zo. Zij doet wel haar uiterste best om met iets goeds voor de dag te komen, maar misschien vindt u het toch wat teleurstellend, …de kerk bakt er eigenlijk niks van?!
Hoe dan ook, Zacheüs is eigenlijk ook zo’n ‘proever’ en hij zat al wat te wikken en te wegen, te menen en te beoordelen. Maar opeens wordt alles anders.
Als daar Iemand langs komt, die hem ziet. Naar hem op-ziet, omhoog kijkt – niet op hem neerkijkt – hem a.h.w. tegen de blauwe hemel ziet afgetekend, hem ziet als mens, niet als ‘Zak’ de zakkenvuller, maar als ‘Zacheüs’, de mens.
Kom maar tevoorschijn, Mens, je hoeft je niet te verstoppen, ik weet allang wie je bent: Kind van God!
Zoiets moet Zacheüs hebben opgevangen uit de blik en de stem van Jezus, die tegen hem zegt: Kom maar naar beneden, ik heb jou allang gezien en ik wil vandaag bij jou op visite komen. Ja, daar sta ik op. Dat wil ik graag. Dat moet gewoon!
Zacheüs klautert naar beneden – z’n tas met belangrijke papieren blijft aan een tak hangen – laat maar hangen, zei ‘ie nog bijna onverstaanbaar – en gastvrij nodigt hij Jezus in zijn huis. De mensen spraken er schande van…wie gaat nu bij zo’n collaborateur op de koffie en misschien zelfs wel overnachten? Jezus trapt op de ziel van alle rechtge-aarde inwoners van Jericho. Hij lijkt wel gek.
Dat klopt. Jezus en de volgelingen van Jezus zijn een beetje gek of ze worden in ieder geval voor gek versleten. Zij doen ongehoorde en onverwachte dingen. Niet normaal wat Jezus hier doet. Hij stapt met uitgestoken hand de villa van Zacheüs binnen…en misschien zouden we verwachten, dat hij nu een preek gaat afsteken tegen Zacheüs, zo in de trant van: jij bent toch wel een enorme ‘zak’, Zak-cheüs – zo word je door iedereen genoemd, terecht, en dat weet je toch wel, neem ik aan? en weet je wel, wat je de mensen aandoet en denk je nou echt, dat je zo in de hemel komt?
Nee, helemaal niet. Het enige wat Jezus doet is hem omhelzen. Ik zag ergens een fraai schilderij, waar Jezus de kleine Zacheüs, die niet verder komt dan zijn middel, omhelst (ik zal vanmiddag beide afbeeldingen, waarover ik het vanmorgen heb gehad, op mijn website zetten).
Het is deze omhelzing, dit gezien en bemind worden, dat Zacheüs raakt en verandert. Hij laat iemand snel zijn tas met paperassen uit de boom halen en hij pakt een rijtje ordners met vorderingen uit zijn kast en hij begint ze stuk voor stuk door midden te scheuren of de bedragen, die hij te goed heeft door te krassen. Zacheüs is helemaal blij. Hij is een ander mens geworden. Al dat geld, dat hij opgepot heeft zal hem een worst zijn – hij heeft ineens doorzien, dat hij mensen benadeeld heeft en nu wil hij hun weldoen. Hij wil het allemaal goed maken, ook al kost het hem een vermogen en ook al zullen de Romeinse autoriteiten nooit meer zaken met hem doen.
Maar het interesseert hem allemaal geen lor meer. Dat zo’n vreemde, onverwachte en ook grappige en komische ontmoeting zoveel kon teweeg brengen, dat had hij nooit kunnen denken of dromen. En toen al die kwitanties en vorderingen daar verscheurd op de grond lagen, toen hebben ze daar ook allebei kostelijk om gelachen.
Ja, Zacheüs, zei Jezus toen nog, jij hoort er ook bij, je bent ook echt een kind van Abraham. Je bent gered uit de klauwen van de Mammon en nu ben je echt helemaal wie je bent.
En als mensen later aan Zacheüs vroegen, hoe dat toch zo was gekomen, dan vertelde hij altijd met een glimlach om zijn mond het verhaal van de boom en de aktentas en die vreemde ontmoeting met Jezus, die hem gezien had en onverwacht was hij opnieuw geboren en getogen. Hij had de liefde van God geproefd en dat had hem veranderd.