Blog (204)
Preek gehouden op de 4e zondag na Epifanie 29 januari 2017 in de Oude Kerk n.a.v. Mattheüs 5: 1-12, waarin Bé en Anja Hagedoorn werden bevestigd in het ambt van diaken en Joyca van der Linde in het ambt van ouderling.
“...and the winner is?!”
“....and the winner is...?!” zo eindigt vaak een spannende wedloop of de uitkomst van een spel of een loterij. De naam van de winnaar wordt genoemd en hij of zij mag de prijs in ontvangst nemen: een gouden kalf, een televizierring, een cheque, een kruisje, een bokaal, een auto, een miljoen...wat niet al. Gelukzaligheid straalt van de gezichten van de winnaars af. Zij hebben het getroffen, zij zijn goed af, zij hebben geluk gehad of zij hebben het beste gepresteerd!
Je komt het tegen in de wereld van de sport, van het entertainment, van de politiek. ...and the winner is: Donald Trump, de nieuwe president van Amerika!,...and the winner is: Klaas Dijkhof, de slimste mens van Nederland! And the winner is: Geert Wilders, de meeste virtuele stemmen bij de a.s. verkiezingen... en zo zou ik nog een hele tijd door kunnen gaan.
We bevinden ons hier in de wereld en de denktrant van het succes. Al die winnaars zijn succesvolle mensen, zij hebben het gemaakt, zij kunnen trots op zichzelf zijn en iedereen kijkt met bewondering, waardering en afgunst naar hen. Succes wordt hoog aangeslagen; wie geen succes heeft is een ‘loser’. Het is opvallend hoe graag mensen praten over het succes van zichzelf of van anderen.
Vooral in Amerika is er een enorme succes-cultuur ontstaan, die zelfs nog een christelijk sausje heeft gekregen. In sommige kerken wordt je geloof beloond met welvaart en materiële overvloed. God is een ‘God of prosperity’ en het Evangelie is ‘the Gospel of Good Success’. God beloont de harde werker en de durf-investeerder, de handige ondernemer en de slimme zakenman. Je geloof en de zegen van God kun je aflezen van je banksaldo en de omvang van je woning en je zwembad. Trump is de messias van dit prosperity-geloof, het boegbeeld van het evangelie van en voor de rijken. En als het tijdens de inauguratie begint te regenen is dat een bewijs van Gods zegen over dit presidentschap.
Een kind kan aanvoelen dat we hier ver verwijderd zijn van de bijbelse boodschap. Als Jezus deze verhalen zou horen zou hij zich omkeren in zijn graf – in dit geval, eerlijk gezegd, inderdaad niet zo’n passende opmerking – want Hij ziet het, Hij weet het en Hij treurt erover. Ik zou daarom liever zeggen: de regendruppels beschouw ik als de tranen van Jezus over zoveel misverstand, over zoveel hardvochtigheid en gebrek aan mededogen. Tranen over zo’n compleet misverstaan van alles, waarvoor Hij stond en altijd staan zal!
Laten we nu niet denken, ach, dat is Amerika. Zo’n potje maken wij er toch niet van, nietwaar?
Nu moet ik helaas constateren, dat het succesdenken ook in onze kerken is doorgedrongen. Als de kerk zélf een succes wordt is het Evangelie zelf vaak het eerste slachtoffer. Dat gebeurde bijv. toen de kerk in het Romeinse Rijk onder keizer Constantijn een staatskerk werd: het werd aantrekkelijk en bijna verplicht om bij de kerk te horen. Een grote toeloop, dat wel...maar wat bleef er over van wat Jezus ooit bedoeld had? De criteria en maatstaven, die Jezus in Gods Naam aanlegt en hanteert zijn totaal tegenovergesteld. Vanaf de berg klinkt in ons dof geworden oor: Zalig, ja gelukkig en te benijden zijn de armen van geest, de bedroefden en de barmhartigen, de vredestichters en de wanhopigen, ja, die in de wereld niet in tel zijn en uitgekotst en weggeduwd worden, die hebben een plaats in mijn Koninkrijk, zegt Jezus.
Hij kijkt veel anders naar de mensen dan wij doen. Hij kijkt niet naar degenen, die succes hebben – die redden zichzelf wel – maar naar degenen, die onderop liggen, de ‘losers’ en de verschoppelingen. Hij ziet om naar hen, naar wie niemand omziet en Hij helpt hen overeind en zegt hun toe een vrede, die alle verstand teboven gaat.
Het is uiteraard van groot belang, dat wij ook zelf leren kijken met de ogen van Jezus naar de wereld. Dat we niet zo gefocust zijn op wat al in aanzien staat, dat we niet zo gebrand zijn op wat succes boekt en waar ons trotse hart van opzwelt, maar dat we oog hebben voor het kleine en het nederige, het onooglijke en nietige, want daar gaat ook Gods hart naar uit. In Naam van Jezus zullen wij al die mensen hun waarde teruggeven door hen aan te spreken als beminden Gods. En dat dan niet op een goedkope, vrijblijvende manier, maar daad-werkelijk, door hen nabij te zijn en bij te staan, voorzover in onze macht en naar onze mogelijkheden. Niet de ogen sluiten of wegkijken, maar als helderzienden de armen en treurenden de hand reiken – diaconaal en pastoraal.
Daarom vond ik één gebed zo indrukwekkend bij de inauguratie van Trump – die van pastor Rodrigues, die de zaligsprekingen als format hanteerde om zo de president op te roepen zich in te zetten voor de armen, de bedroefden, de vredestichters en de ‘losers’...
Ook is het heilzaam onszelf te leren zien als degenen, die genoemd worden in de rij van verliezers en ontgoochelden. Dat wij onszelf toegesproken weten als ‘gelukkige mensen’, niet omdat we zo succesvol zijn, maar omdat wij een tekort hebben en omdat wij Iemand hebben leren kennen, die dat weet – van binnen uit – en die ons geneest van onze eigenwaan, ons zelfbedrog en die ons bevrijdt van het succesdenken.
...and the winner is? “Ik was naakt en jij hebt mij gekleed, ik was hongerig en jij gaf mij te eten, Ik zat in de gevangenis en jij kwam even langs...ik miste de boot, maar jij nam me op sleeptouw, alle mensen keerden zich van mij af, maar jij zag me staan”. ...and the winner is??
Er was een man en die was op zoek naar het geluk. En hij dacht dat het overal te vinden zou zijn en hij stapte op een boot om op reis te gaan, op zoek naar het geluk. Maar het werd donker en het begon te stormen en na een paar dagen van heen en weer geslinger en kotsen over de reling meerden ze eindelijk aan zonder te weten waar ze waren beland. En hij stapte uit en hij zag de eerste de beste stad, die hij tegenkwam en hij was helemaal onder de indruk van wat hij allemaal zag. Hier wil ik wonen, zei hij, in deze stad word ik echt gelukkig. En hij stapte een willekeurige straat in en plotseling kwam hij tot de ontdekking, dat hij voor zijn eigen huis stond. Hier was het geluk te vinden, precies daar waar je bent. Omhels het leven precies zoals het zich aan je voordoet en zo zul je gelukkig zijn. Daarom staat er: zalig de armen van geest, zalig de treurenden, zalig wie het niet zo gemakkelijk heeft, want zij vangen een glimp van God op in hun Godvergeten bestaan. In de diepte ervaren wij hoogte, in de verlorenheid het gered-zijn, in de vervreemding de aanvaarding, in de treurnis een diepe blijdschap, een ongekend verlangen naar heelheid en geborgenheid, waarin God zal zijn alles in allen!
Micha's visioen als stip op de horizon
Geschreven door Ds. Cees HuismanOverdenking gehouden ter afsluiting van “de week van gebed voor de eenheid” in de Grote of Mariakerk in de vorm van een oecumenische Avondmaalsviering op zondagavond 22 januari 2017 n.a.v. Micha 4: 1-5
Micha’s visioen als stip op de horizon
Als wij vanavond even bijeen zijn in een dienst van Woord en Tafel en elkaar vanuit diverse geloofsgemeenschappen hier ontmoeten, dan zijn wij in zekere zin bezig iets waar te maken van het visioen van Micha. Natuurlijk is wat wij hier doen en beleven maar een vage en verre afdruk ervan, maar toch hebben zijn gedachten, zijn hoop en zijn visioen ons geraakt. En hoe meer wij ons zullen laten inspireren door deze en andere visioenen en vergezichten des te meer zullen wij als kerken samen optrekken, elkaars eigenaardigheden leren waarderen en elkaars verschillen van inzicht leren zien als aanvulling of correctie op ons eigen denken. Voor ons allen blijft gelden: want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele.
Wat Micha voor ogen staat is iets groots en heeft betrekking op de hele wereld, gaat alle volken aan. Wij zijn eraan gewend geraakt om de hele wereld via de TV bij ons avondeten aan tafel te hebben: wij zijn ‘live’ getuige van de inhuldiging van een nieuwe president in de VS en wij zien de uitdrukkingen op de gezichten van voor- en tegenstanders, van mensen die in hem geloven en van mensen die hun hart vasthouden en zo worden wij ook zelf deelgenoot. Voor Micha was het bijzonder de grenzen van zijn eigen nationaliteit en godsdienst te doorbreken en toch gebeurde dat, toen hij de tempel in Jeruzalem verhief tot het centrum van de wereld, tot het punt van samenkomen van alle volken. Dat zou je ook kunnen opvatten als iets van suprematie, alsof Jeruzalem boven alles en iedereen moest uitsteken en dat het daar dan vooral om zou gaan, want dan zou het toch weer iets eng nationalistisch worden en leiden tot een soort nationaal superioriteitsgevoel.
Maar zo dacht Micha niet, zo sprak hij niet in de Geest van de HEER: het gaat erom, dat alle volken zich zullen laten inspireren door de God van Israel, niet als een nationale God, maar als een universele God. Dat de volken zullen ophouden elkaar te beconcurreren en te bestrijden, dat zij zullen gaan samenwerken en dat het Militair Industrieel Complex waarin miljarden omgaan op zijn laatste benen zal gaan lopen en dat de winsten ten goede gaan komen aan de armen en de hongerigen op deze wereld.
Dan kan tenminste iedereen eens genieten van het mooie en het goede van het leven zonder dat je bang hoeft te zijn dat er een granaat in je achtertuin ontploft – nee, dat je rustig kunt bijkomen van alle besognes van de dag en bij een goed glas wijn mag uitrusten.
Dat zijn natuurlijk fantastische vergezichten en misschien hebben we allemaal de neiging om ze af te doen als utopieën. In zekere zin zijn het inderdaad utopieën, het zijn ideeën die nog nergens gerealiseerd zijn – utopie betekent letterlijk: geen plaats – er is geen plaats voor, het vindt nergens plaats.
Toch zijn deze profetieën, visoenen en vergezichten belangrijk, omdat zij ons denken, verwachten en handelen een richting geven. Deze vergezichten, ook die van Johannes in Openbaring 21, van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, brengen onrust in ons bloed en maken ons opstandig en ongeduldig. We worden kritisch op de werkelijheid van alledag, wanneer we zien, dat kinderen niet tot de bloei van hun leven kunnen komen, wanneer bommen en kogels mensenlevens kapot maken, wanneer mensen omkomen van de honger, omdat er geen voorzieningen zijn. Micha spoort ons aan om te werken en te hopen in de richting van zijn visioen. Die kant moet het op, zo roept hij ons toe. Leg je niet neer bij de status quo, wees niet tevreden met hoe het gaat, maar pak aan en laat je wijs maken door de richtlijnen van de Allerhoogste!
En als alle mensen en alle volken dat gaan doen, dan zul je nog eens wat zien en beleven. Volgens Micha hoeven we echt niet allemaal hetzelfde te denken en te geloven, als andere volken in dezelfde richting denken vanuit hun inspiratie en geloof, ‘so be it’, wij doen het in vertrouwen op de Naam van de Eeuwige, die wij hebben leren kennen in de persoon en figuur van Jezus de Christus. In zijn Geest zullen wij ons steentje bijdragen – en we bouwen misschien niet allemaal op dezelfde plek en aan hetzelfde muurtje, maar gezamenlijk bouwen wij wel aan de nieuwe wereld, die komt en waarom wij bidden, telkens wanneer wij zeggen: Uw Koninkrijk kome, en: Kom, kom Heer Jezus, ja kom spoedig!
U als zusters en broeders vanuit verschillende geloofsgemeenschappen hier in Meppel bijeen mag ik als voorganger van de protestantse gemeente in Naam van Christus, die de Gastheer is, welkom heten rondom de Tafel van samen om de gaven van brood en wijn te ontvangen en te delen met elkaar als een teken van verbondenheid met Hem en met elkaar. Weet u allen welkom!
Voordat wij aan Tafel gaan leggen wij onze noden en de zorgen in de wereld bij God neer en brengen ook zelf onze gaven samen om de nood te lenigen. Zo zijn er straks 2 diaconale collecten voor de Arme kant van Meppel en voor de Voedselbank, terwijl daarnaast een collecte wordt gehouden voor de bestrijding van de onkosten.
Wij komen tot U, o God, die ons leerde met hoop naar de wereld te kijken, met een kritische blik en met een oog voor de noden van mensen in de knel: zo bidden wij U voor alle mensen, die zich uitgerangeerd voelen, geen uitweg zien soms en met een lege blik in de ogen over de wereld gaan, zonder verwachting, zonder hoop op betere tijden. Geef dat wij hen zien en dat wij de uitgestrekte hand niet negeren.
Voor uw kerk, de gemeenschap van Christus, over de hele wereld bidden wij U, dat zij een licht zal zijn, een plek om te schuilen, een plaats van hoop en uitzicht tegen de moedeloosheid en de hopeloosheid in. Heer, hoor ons gebed.
Voor de overheden in deze wereld van grote en kleine landen, waar bestuurders samenkomen om conflicten te beheersen en tegen te gaan en wegen te zoeken in de richting van vrede en gerechtigheid. Geef wijsheid en moed aan hen, die daarin een taak hebben.
Ontferm U over de wereld en over ons en laat ons samenzijn een voorzichtig teken zijn van een wereld, waarin mensen in vrede kunnen samenwonen en samenleven, dat bidden wij U in Jezus’ Naam.
Luther over 'het geloof' en wat ervan gemaakt is...
Geschreven door Ds. Cees HuismanLuther over ‘het geloof’ en wat ervan gemaakt is...
Vijfhonderd jaar Reformatie-herdenking is een aanleiding en ook een aansporing om ons te bezinnen op de vraag, wat Luther c.s. bezielde, toen hij ‘het geloof’ (sola fide) zo centraal stelde: door het geloof alleen werd het nieuwe adagium, dat de verhouding tot God op een andere manier inkleurde dan voorheen. Luther had ontdekt, dat zijn eigen inspanningen en goede bedoelingen hem geen stap dichter bij God konden brengen en dat alleen Gods genadige toewending beslissend is. Dat te aanvaarden en te laten gelden noemt Luther zijn geloof.
Binnenkort (op 13 februari) zal ik op een Luther-avond in Meppel laten zien, hoe deze verfrissende ontdekking niet altijd even goed is bewaard en doorgegeven. In de 17e eeuw was het goud van de Reformatie aardig verbleekt en verkleurd. De periode van de Nadere Reformatie heeft – ongetwijfeld zonder dat te beseffen en met alle goede bedoelingen – weinig overgelaten van de vreugdevolle ontdekking van het ‘sola fide’ en alle accent kwam te liggen op de vrome mens: geloofde hij/zij wel goed en oprecht en kon het geloof voor God en mensen wel bestaan? Vragen over de zekerheid van het geloof komen dan op en verontrusten vele goed-gelovende mensen.
Aan de hand van de uitstekende studie van Nico T. Bakker “Miskende gratie” wil ik laten zien, hoe bijv. bij een theoloog als H. Witsius de glans van het ‘sola fide’ compleet verdoft en uitgedoofd is.
Ook wil ik aantonen, hoe de theoloog Paul Tillich de ontdekking van Luther opnieuw tot leven roept en d.m.v. andere omschrijvingen de glans van het ‘sola fide’ vernieuwd in het licht stelt.
Bij mijn voorbereidend speurwerk kwam ik in mijn boekenkast ook de dogmatiek van Wilfried Joest (Taschenbuch-edition 1987) tegen, getiteld “Dogmatik. Band 1: Die Wirklichkeit Gottes”. Joest leefde in Duitsland van 1914-1995 en hij was het grootste deel van zijn werkzame leven hoogleraar systematische theologie in Erlangen als opvolger van Paul Althaus. Hij is voor mij overigens verder een onbekende, maar al bladerend in zijn hoofdwerk kwam ik een interessante passage tegen, die bij de overdenking van wat ‘geloof’ is van belang is. Vaak wordt gevraagd: waar is je geloof op gebaseerd? En het enige (en) juiste antwoord is dan eigenlijk: nergens op! Het geloof is het fundament zelf! Het geloof fundeert, maar is zelf ‘grondeloos’. Tegenover de skepsis van buiten en de twijfel(s) vanuit jezelf sta je eigenlijk machteloos en weerloos: er zijn geen ‘redelijke’ gronden, die je geloof kunnen funderen, hoe vaak dat ook (tevergeefs) geprobeerd is.
Zijn korte, maar krachtige beschouwing daarover sluit hij dan zo af: “Die Zuversicht des Glaubens impliziert ein Betroffensein durch Wahrheit, die nicht gedanklich vergewissert werden kann”. Dat is volgens mij precies to-the-point en vat het Luthers geloofsbegrip tot in de kern samen.
Het volledige citaat uit Joest's Dogmatik, Bd 1, S. 46:
“Man muss hier klar sehen. Der Glaube, der seine gewisse Zuversicht darauf setzt, dass ihm der Selbstzusage Gottes in Jesus Christus der Grund gegeben ist, der ihn trägt, bleibt der Möglichkeit ausgesetzt, dass diese Zuversicht durch die Skepsis anderer und durch eigenen Zweifel angefochten werden und under Illusionsverdacht geraten kann, ohne dass dieser Verdacht durch theoretische Argumente, die den Skeptiker überzeugen müssten und den eigenen Zweifel überwinden könnten, zu entkraften ist. Weder dass in dem Menschen Jesus Gott selbst sein Glauben begründendes Wort gesprochen hat, noch dass Gott überhaupt im Gegenüber zu Mensch und Welt Wirklichkeit ist, kann auf diese Weise sichergestellt werden. Die Zuversicht des Glaubens impliziert ein Betroffensein durch Wahrheit, die nicht gedanklich vergewissert werden kann”.
In vertaling:
“Het luistert nauw hier: opgelet! Het geloof, dat zijn vaste vertrouwen hierop vestigt, dat ons een vaste, dragende grond onder de voeten gegeven is in de toewending van God in Christus Jezus, dat geloof blijft bloot staan aan de mogelijkheid, dat het door de scepsis van anderen en/of door onze eigen twijfel wordt aangevochten en dat ons geloof aangemerkt kan worden als (een) illusie. Deze aantijgingen kunnen niet met behulp van theoretische argumenten weerlegd worden en die zullen de sceptici ook niet kunnen overtuigen en evenmin kunnen die de eigen twijfel wegnemen. Dat God zelf in de mens Jezus zijn beslissende woord gesproken heeft, hetgeen ons geloof fundeert of dat God überhaupt als een Tegenover van de mens en de wereld een werkelijkheid is kan op deze wijze geenszins ‘bewezen’ worden. Het geloofsvertrouwen impliceert een geraakt zijn door een waarheid, die niet langs de weg van het denken vastgesteld of bewezen kan worden”.
Preek gehouden op de 1e zondag na Epifanie (8 januari 2017) in de Grote of Mariakerk te Meppel in een dienst van Schrift en Tafel n.a.v. Jesaja 42: 1-7 en Mattheüs 3: 13-17
Een nieuwe ‘omslag’
U bent er bij en ik ben er bij, als ik oog in oog kom te staan met die vreemde apostel, Johannes is zijn naam. Op een zeepkist staat hij te oreren, dat de wereld naar de bliksem gaat.
Zijn woorden slaan in als een bom en de mensen staan als aan de grond genageld. Donderpreken maken altijd veel indruk: het maakt angstige en onzekere mensen nog banger en onzekerder en anderen vinden het mooi als vooral anderen op hun falie krijgen. Ik sta altijd weer versteld hoeveel mensen op donderpreken afkomen: als vliegen op stroop.
Donderpreken zijn van alle tijden en ook in onze tijd treden profeten op, binnen en buiten de kerk, die in krasse bewoordingen en met indringende beelden laten zien, hoe de wereld er aan toe is, hoe wij ons milieu verpesten, de aarde opgebruiken en de dieren ‘onmenselijk’ behandelen. En dat kunnen we horen als een oproep tot ‘bekering’, een ‘wake-up-call’, een aansporing om een ‘omslag’ te maken!
U zult het misschien niet geloven, maar ik koester sympathie voor Johannes: Wel, vooral omdat dit soort donderpreken schokkend heilzaam zijn!
Allereerst wil ik er nog even op wijzen, dat het preken waren voor eigen parochie. Voor inwendig gebruik, zeg maar. Want vaak gaat het zo, dat men in de kerk hel en verdoemenis naar buiten toe predikt en zalvend (troostend) naar binnen…maar zo doet Johannes het niet. Hij komt met zijn snerpende preken naar zijn eigen mensen toe en zo stonden die brave kerkmensen ineens heilzaam in hun hemd. Ik zie het allang, zegt Johannes, jullie denken: ons kan niks gebeuren, wij zijn binnen, want wij zijn mensen van de kerk, wij zijn gedoopt, wij geloven en wij leven netjes…niks aan de hand. Laat maar komen dat vuur, het zal mij niet treffen.
En dan zegt Johannes: weet je wat nu eens echt verfrissend zou zijn. Dat je een stap naar voren doet en nog één en nog één…en zo het water in, geen grond onder de voeten meer, geen been om op te staan…daar ga je… kopje onder… in de Jordaan hier! Net zoals die heidenen, die mensen van buiten, die tot het geloof willen komen… u weet wel, die mensen die nergens aan deden of die er zo goddeloos op los leefden. Dat jij nu – net zo als zij – je laat dopen en eens helemaal opnieuw begint!
En zo gebeurde! Zodra de prediking tot dat ontdekkend inzicht leidt en je jezelf weer eens even als een buitenstaander en als aangesprokene ziet, dan is zo’n donderpreek evangelie, want ineens zie je: Ik ben er bij! Op heterdaad betrapt.
En zo dacht iedereen dat Johannes de messias was.
Bij de Jordaan gebeurt het…dat Jezus – zonder dat iemand er op let – ineens ook gedoopt is. Samen met het volk, dat in dikke rijen toestroomde, is ook hij er tussen gaan staan – onopvallend en onopgemerkt – en hij ging mede kopje onder. Hij blijft niet aan de kant staan, hij is niet begaan met uitsluitend zijn eigen lot…nee, solidair in de crisis, het oordeel, treedt hij naar voren en zegt: Hier ben ik! Ik ben er ook bij!
Wie ben jij? zo kan wel gevraagd worden. Ja, een goeie vraag en wie zou daar het antwoord op kunnen geven? Mattheüs vertelt het zo, dat er maar Eén is, die dat kan zeggen en dat is God zelf. Hij zegt: “Deze is mijn geliefde Zoon, in jou vind Ik vreugde! Mens naar mijn hart”.
Mattheüs vertelt het zo kinderlijk en onopgesmukt en hij weet natuurlijk niet dat wij er later zulke domme dingen over zouden gaan vragen, bijv. was die stem zintuiglijk waarneembaar enzo? En kon iedereen dat horen of alleen Jezus maar? Nee, als een kindertekening laat hij gewoon de hemel openspringen en in een wolkje zet hij de tekst, die God zegt en voor alle duidelijkheid tekent hij er ook nog een duif bij.
De Geest van hierboven komt hem aanwaaien en zet hem in vuur en vlam.
Waar komt die duif vandaan?, zo vraagt u zich misschien af. Wel, die duif is al heel lang aan het vliegen, vanaf den beginne, toen God de hemel en de aarde schiep en de Geest broedde op de wateren…scheppend, ordenend, tot leven wekkend. En als de vloed geweest is en Noach nog wat ronddobbert komt die duif alweer aanvliegen: land in zicht, roept hij a.h.w. uit. Kijk maar, hier is een takje! En hij vliegt ook langs Maria’s oor en gaat stilletjes op haar schoot zitten.
Stad en land vliegt deze duif af en inspireert mensen tot geloof, tot hoop en tot liefde.
Vandaag klapwiekt hij boven het hoofd van Jezus, man naar Gods hart…bijzonder is dat! En wij vallen op de knieën en zeggen: wat bijzonder bent u en wat goed van U, dat U zo bent.
En dan zegt hij: Dank je wel voor zoveel eer en bewondering, maar wacht even: Ik ben Zoon van God samen met jou. Ik ben toch met jou afgedaald in het water? Ik sta hier niet in mijn eentje, maar samen met jou, ja samen met alle mensen, de hele mensheid.
Diezelfde duif klapwiekt vandaag ook boven ons hoofd en diezelfde stem zegt ook tegen ons: jij bent mijn geliefd kind!
Misschien denkt u: ja maar, hoe kan ik dat weten? En wat moet ik dan doen? Wel, uit het water gekomen worden wij genodigd aan de Tafel en met open hand en open mond ontvangen wij de gaven van brood en wijn. Daar leven we van. En het is telkens weer het begin van een nieuwe ‘omslag’.
Overdenking gehouden tijdens de Oudjaarsdienst 2016 in de Oude Kerk n.a.v. enkele lezingen (Jesaja 43: 18-19, Lukas 4: 16-19 en 2 Korinthe 5: 17-19)
Oud en nieuw
Oud en Nieuw: het ene houden we voor gezien en het andere zien we naar uit. Het oude laten we maar voor wat het is of geweest is, het nieuwe begroeten we en omhelzen we.
Wat oud is is de verdwijning nabij. Dat geldt ook voor 2016. Het kan toegevoegd worden aan de annalen van de geschiedenis. En wie er op terugkijkt ziet een film van terreur, ongeluk, verdriet, pijn, ellende en hopeloosheid. Ik hoef de incidenten en gebeurtenissen, trends en gevoelens niet op te halen. Zij staan in ons geheugen gegrift. Iemand noemde 2016 een ‘annus horribilis’, een huiveringwekkend jaar.
Wat nieuw is moet nog gestalte krijgen, moet zich nog ontwikkelen en baan breken. Het is boeiend om te zien hoe gepsitst de oude profeet Jesaja op het nieuwe is. In Gods Naam kondigt hij het nieuwe aan: “Ik ga iets nieuws verrichten, heb je het nog niet opgemerkt?”, zegt de Eeuwige, “blijf niet staan bij wat eertijds is gebeurd, laat het verleden nu rusten”. Veel mensen hebben de neiging om in het verleden te blijven hangen door het te idealiseren, er naar terug te verlangen, te denken dat vroeger alles beter was, door steeds weer oude koeien uit de sloot te halen – nee, zegt Jesaja in Gods Naam, niet meer doen. Kijk vooruit en concentreer je op het nieuwe, op wat God al in werking gezet heeft. En dan gaat hij spreken over een weg in de woestijn...ja, dat lijkt een onmogelijkheid, maar het zal toch werkelijkheid worden. Een weg terug vanuit de ballingschap naar het land van belofte, een weg door de wildernis naar de toekomst, een weg vol tegenslag en weerstand misschien, maar het zal gebeuren, dat jullie thuis komen. Zo bemoedigt de profeet zijn volk in de ballingschap.
Zoiets mogen wij ook vanavond wel horen. Wij als mensen in deze wereld, wij als burgers van Nederland, wij als mensen van de kerk, wij blijven ook vaak hangen in het verleden en durven maar schoorvoetend de toekomst tegemoet te gaan. De weg is lang en de weg is krom, zo denken we vaak, maar God baant zelf een weg dwars door de wildernis heen. Het enige dat wij daarbij nodig hebben is een beetje geloof, hoop en een hoop liefde.
Met de komst van Jezus de Christus naar deze wereld is die nieuwe weg al ingezet. Met zijn verschijning is het nieuwe ‘zijn’, de nieuwe werkelijkheid aangebroken, waarover Jezus zelf sprak in de synagoge aan de hand van de oude profeet Jesaja: “...om aan armen het goede nieuws te brengen, vrijlating voor gevangenen, dat blinden weer helderziende worden en onderdrukten zullen opademen. Ja, zo wordt het nieuwe genadejaar van de Heer uitgeroepen, geproclameerd!”
Een soort jubeljaar, een feestjaar van bevrijding van schulden en opheffen van vaste verbanden, waaronder men zuchtte. Er begint iets nieuws te dagen – en als wij van oud naar nieuw gaan zullen we vooral daaraan moeten denken.
Dat nieuwe breekt zich meestal schoorvoetend baan, soms heel opzichtig en als in een stroomversnelling, dan weer heel verborgen en haast onzichtbaar. Maar het is vooral iets dat ons aangezegd, verkondigd moet worden en wat we vervolgens gaan zien, met ogen vol geloof en verwachting. Soms gebeurt het in het klein, soms in het groot.
Maar het nieuwe zal uiteindelijk de wereld omvormen en tot een plaats worden, waar ook God wil wonen en waar Hij zijn tent zal opslaan.
De nieuwe schepping is in aantocht....ja, wijzelf zijn die nieuwe schepping. Ja, het oude is voorbij en het nieuwe is al aangebroken. In Christus Jezus zijn wij nieuwe mensen geworden, wij zijn voorhoede van de nieuwe mensheid.
Paulus hoopte, dat in de oude wereld de gemeente van Christus een nieuwe voorhoede zou worden, die de richting zou wijzen naar een nieuwe toekomst.
Na 2000 jaar kerkgeschiedenis mogen we ons wel afvragen of hij niet te optimistisch is geweest. Wat is er van terechtgekomen? En heeft de kerk het niet al te vaak aangelegd met de machthebbers van de oude snit, de structuren van het oude bestaan willen handhaven en de nieuwe tijd gedwarsboomd?
Ja zeker, maar toch blijft overeind staan, dat wij een nieuwe schepping zijn, iets nieuws in deze wereld, gericht op de toekomst van het Koninkrijk Gods, kritisch t.a.v. al wat is, het oude, het bestaande, het natuurlijke – en zo, alleen zo zal de kerk in de wereld kunnen overleven en toekomst hebben, omdat zij zelf toekomst schept.
Vaak vragen mensen zich af: is de kerk nog wel van deze tijd? Ik zou daarop willen antwoorden: Nee, de kerk is niet van deze tijd en zodra zij denkt, dat wel te zijn mist zij precies, waartoe zij in het leven geroepen is, namelijk om symbool te zijn van een andere tijd of wegwijzer van de eeuwigheid.
We lopen voorop op de tijd, die komt en daarom is het zo veelzeggend dat onze tijdsbeleving niet zozeer bepaald wordt door de wisseling van het kalenderjaar, maar door het vieren van het kerkelijk jaar. Ons nieuwe jaar is al begonnen met de viering van Advent, doorlopend naar het Kerstfeest en zo voort, tot aan de zondag van de voleinding. Een nieuwe schepping is begonnen, een nieuwe tijd, een nieuwe wereld.
Heb je het al gezien, zo vroeg Jesaja aan zijn tijdgenoten...wij vragen het onszelf ook af: zien we er al iets van of blijven we hangen aan wat geweest is? Kijk, het oude is er nog wel, de oude gewoonten, de oude politiek, de oude spelregels, de oude conventies, de oude liedjes, het oude zeer, het oude wantrouwen, de oude angsten, maar kijk, het nieuwe breekt zich baan: nieuwe kansen, nieuwe plannen, nieuwe mogelijkheden, nieuwe verrassingen...een nieuwe schepping, niet ergens ver weg, maar hier voor onze ogen, in dit stervend bestaan, hier breekt het zich baan. Het oude gaat voorbij, het nieuwe komt er aan, ja is er al!
Dr. C. Steenblok 50 jaar geleden overleden
Geschreven door Ds. Cees HuismanIn memoriam Dr. Cornelis Steenblok
50 jaar geleden overleden
29 december 1966
Ik was dertien jaar oud toen en ik zat in de tweede klas van het gymnasium. Na mijn opa en oma was hij de derde dode die ik zag. Of eigenlijk de eerste, want toen mijn grootouders overleden was ik nog erg jong en ik kan mij er weinig van herinneren. Samen met mijn ouders bezocht ik de pastorie aan de Vredebest in Gouda om afscheid te nemen van onze ‘dominee’. Ik was een kind en voor mij was hij altijd de enige en echte dominee geweest. Ik kende geen andere en dat hoefde ook niet, want hij was er altijd (geweest), maar toen opeens niet meer. Alles leek ineens anders te worden, alles was voorbij.
Wat voorbij was gegaan dat was een gevoel van vanzelfsprekendheid en vertrouwdheid. Ik was een kind en ik wist niet beter en anders dan dat Ds. Steenblok onze dominee was en als ik bij mijn vader in de ouderlingenbank zat kon ik hem van opzij op de kansel zien, hoe hij stond te bidden en te preken en hoe hij met zijn enigszins hese stem de zegen uitsprak. Wat hij allemaal vertelde en verkondigde was mij volstrekt onduidelijk, onbegrijpelijk en niet toegespitst op het denk- en belevingsniveau van kinderen – en dat was ook niet erg, want ik had altijd een paar pepermunten in voorraad – maar wat ik tijdens die jaren, dat hij ‘mijn’ dominee was wèl meekreeg was een besef van ‘verheven mystiek’, van eerbied voor God en ‘het heilige’. In hoeverre dat te danken was aan zijn persoon en zijn manier van optreden is moeilijk te zeggen, maar zijn aanwezigheid in mijn jonge jaren heeft ongetwijfeld bemiddelend gewerkt in die zin, dat ikzelf een verband kan zien tussen beide. Hij was een man zonder capsones, bezat een grote eruditie (m.n. op het gebied van de theologie van de 17e en 18e eeuw), had een brede belangstelling (hij schreef het hele kerkblad vol en reageerde op allerlei gebeurtenissen in de wereld en de kerk) en hij stelde niet zichzelf, maar datgene waarvoor hij stond in de spotlights.
Als kind besefte ik dit alles (nog) niet, natuurlijk, maar mede dankzij de verhalen van mijn vader over hem, die hem jarenlang als ouderling van nabij had meegemaakt, ontstond er een beeld van hem in mijn geheugen, dat samengesteld was uit de genoemde componenten.
Ik heb hem niet alleen op de kansel bezig gezien (heel ingetogen en zonder veel opsmuk), maar ook in de kerkenraadskamer vóór de dienst – ik ging met mijn vader mee – en bij ons thuis, als hij op verjaarsvisite kwam bij mijn ouders en vanaf mijn 13e jaar tijdens het catechisatie-uur, maar dat was maar kort (van sept. 1966 tot november, toen hij steeds zieker werd en uiteindelijk eind december overleed). Hij was toen 72 jaar oud.
Dr. C. Steenblok is de (kerk)geschiedenis ingegaan als de stichter van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, (in 1953 ontstaan) in de volksmond de ‘uitgetredenen’ genoemd. In verband met een meningsverschil over de ‘gereformeerde leer’ was deze afsplitsing van de ‘gewone’ Gereformeerde Gemeenten ontstaan en Ds. Steenblok speelde daarin een cruciale en leidende rol.
Terwijl Steenblok oorspronkelijk uit een andere kerkverband afkomstig was, namelijk dat van de Gereformeerde Kerken, waarin hij als predikant was opgeleid (Theol. School Kampen) en ruim 9 jaar lang de gemeente Lopik gediend had (1926-1935). Ook daar had zich een meningsverschil voorgedaan, dat had geleid tot zijn ontslag of afzetting (officieel: emeritaat). Hij wijdde zich vervolgens aan de studie, die resulteerde in een promotie aan de VU (1941) over ‘Voetius en de sabbat’. Daarna zocht hij aansluiting tot de Gereformeerde Gemeenten en trad in 1943 toe en werd ook docent aan de Theol. School (in Rotterdam) van dat kerkgenootschap.
Hoewel hij geen ruziemakend of –zoekend karakter had – voorzover ik weet – is zijn loopbaan als predikant niet zonder strubbelingen verlopen en kenmerkt dat zich voor een deel door strijd en verharding van standpunten. Zijn streven naar rechtzinnigheid ontaardde eigenlijk in een soort eigenzinnigheid met alle gevolgen van dien. Het eigen inzicht, hoewel voor een deel gebaseerd op piëtistische voorgangers, werd op den duur gelijkgesteld aan ‘de zuivere waarheid’, die bewaard en verdedigd moest worden en de naam van het eigen kerkblad ‘De Wachter Sions’ sprak in dat opzicht dan ook boekdelen.
Pas later ontdekte ik de onhoudbaarheid en eenzijdigheid van zijn standpunten en moest ik eigenlijk met tegenzin vaststellen, dat het ideaalbeeld, dat ik van hem koesterde, helemaal niet zo ideaal was. Zijn te vèr doorgevoerde rechtzinnigheid en al te consequente redeneringen leidden niet alleen tot misverstanden, maar ook tot verduistering van het Evangelie, allemaal onbedoeld en ongewild, natuurlijk.
Maar dat is mijn beeld achteraf en nadat ik zelf mijn weg door de kerk ben gegaan, afwijkend van de zijne, maar nèt als hij ook in een ander kerkverband dan waarin opgegroeid.
Tot mijn 13e levensjaar was Dr. Steenblok ‘mijn’ predikant, mijn gidsfiguur en ‘held’. Ik was een kind, toen, en wist niet beter...
Ik kan mij de dag van zijn begrafenis in Gouda nog haarscherp herinneren: zijn catechisanten waren de eersten, die achter de baar aanliepen, via de singels naar de Goejanverwelledijk. Het was 3 of 4 januari 1967 en het was koud en sneeuwerig. Op de rouwbrief had een verwijzing naar Jesaja 54 gestaan: “Want dat zal Mij zijn als de wateren van Noach, toen Ik zwoer, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen, noch u schelden zal”.
En toen ik daar op de begraafplaats stond te kleumen heb ik heel even de regenboog aan de grauwe hemel zien staan!
Onvergetelijk en troostend moment.
Vandaar ook deze korte terugblik en herinneringen na 50 jaar.
Deze column/meditatie verscheen in de Meppeler Courant van vrijdag 16 december 2016
Wachten op God
Advent is een tijd van wachten. Wachten op de geboorte van het Kerstkind, wachten op een nieuwe tijd, een nieuwe toekomst.
Wachten is moeilijk. De meeste mensen wachten niet graag. Want dan gaan ze onrustig worden, geprikkeld of gejaagd. Wachten in een lange rij voor de kassa bij de supermarkt is al een opgave. Wachten tot je huis verkocht is, is moeilijk. Wachten op de uitslag van een onderzoek in het ziekenhuis is zenuwslopend.
Het ongeduld en de bezorgdheid komen in je naar boven. Tijdens het wachten word je onzeker: zal het wel gebeuren? Zal de dag ooit aanbreken, dat mijn wachten beloond wordt? De wachters van Psalm 130 staan op de stadsmuur midden in de nacht elkaar moed in te spreken. Wanneer zal het eindelijk eens licht worden? Wij wachten op de morgen, de morgen, ach wanneer?
Onze tijd kenmerkt zich door ongeduld en heeft het eigenlijk verleerd om te wachten. Om te voorkomen, dat men lang moet wachten, haalt men het verwachte al naar voren. Rond de jaarwisseling trakteren we elkaar op oliebollen, maar we worden er al twee maanden mee om de oren gegooid. En u zult het zien en beleven, dat in de loop van februari of nog eerder de eerste paaseieren en paashazen al gesignaleerd worden. Men kan niet meer wachten. We leven in een instant-maatschappij: ik wil dit of dat en ik wil het nú! Dat heeft natuurlijk allerlei achtergronden en oorzaken, maar daar wil ik het nu niet over hebben. Wat ik wil onderstrepen is, dat de kerk een plek is (of in ieder geval wil zijn), waar het wachten nog in ere wordt gehouden. Uiteindelijk is het zo, dat we in de kerk leren om op God te wachten. Maar ook weer niet uitsluitend daar!
Want op God wachten betekent, dat wij verlangen naar de volheid van ons leven. Op God wachten betekent, dat wij ons leven als leeg, angstig en onvervuld ervaren en dat we vandaaruit hopen op vervulling, bevrediging en aanvaarding. Zoals de ene geliefde op de andere kan wachten en soms in dagen of jaren van gemis alleen maar verlangt naar de ander, zo is het ook met ons wachten op God en Gods wachten op ons. Misschien herkennen we ons verlangen niet altijd als een wachten op God, maar in de kerk leren wij onze leegte en ons gemis zó te verstaan. Het is God zelf, die het wachten op Hem bij ons teweeg brengt, zo geloven wij. We zouden God niet missen, als Hij er niet was en als wij geen idee van God hadden. Wachten op God is God hebben en Hem niet hebben.
Maar God kunnen we niet ‘hebben’ (evenmin als het geloof), maar ons geloof is ons verlangen naar Hem, dat voortkomt uit gemis. In die vreemde spanning vindt ons wachten plaats en zo zien wij uit naar zijn komst.
“Kom tot ons, de wereld wacht,
Heiland, kom in onze nacht”.
Ik ben toch zeker Sinterklaas niet...
Geschreven door Ds. Cees HuismanIK BEN TOCH ZEKER SINTERKLAAS NIET...!
Geloven ze nog...? is de vraag, die ouders met elkaar bespreken bij de nadering van het Sinterklaasfeest. Als ze nog geloven dan moet er heel omzichtig over Sinterklaas gesproken worden en moet alles in het werk gesteld worden om dat geloof overeind te houden. De kinderen mogen niet merken, dat het pap is die stiekem iets in hun schoen verstopt of dat het eigenlijk de meester van school is, die verkleed als Sinterklaas in de deuropening verschijnt.
Maar er zal toch een dag aanbreken, waarop zij niet meer geloven. Dan is de mythe verbroken. Dan komen ze tot de conclusie, dat zij eigenlijk bedot zijn, dat het niet echt was. Het was een spel.
Geloven ze nog...? Diezelfde vraag doet zich voor bij het geloof in God en de sprong van Sinterklaas naar God is gemakkelijk gemaakt. Hoeveel mensen horen we niet beweren, dat geloof in God net zoiets is als geloven in Sinterklaas? Wie gelooft dat nu nog? Sinterklaas bestaat niet en God bestaat niet...dat ziet toch iedereen wel in?
Toen ik onlangs een gesprek zijdelings bijwoonde over de gewichtige vraag of Sinterklaas bestond of niet en al gauw het overstapje gemaakt werd naar al of niet geloven in God bracht ik naar voren, dat je best in Sinterklaas kon geloven zonder dat je geloofde dat hij bestond.
De oorsprong van het Sinterklaasfeest gaat terug op een vriendelijke bisschop en jaar in jaar uit denken we aan zijn gulheid voor kinderen en dat spelen we zo goed mogelijk na. Natuurlijk is de man bij jou aan de deur een verkleed iemand, maar hij staat daar wel voor iets, voor iemand: hij verbeeldt het karakter en de betekenis van een goedheilig man en hij inspireert tot goedheid voor elkaar en vooral voor kinderen.
Zo geloof ik in Sinterklaas, hoewel ik niet geloof dat hij bestaat. Of dat die man in de straat op dat paard echt Sinterklaas is. Nee, maar hij beeldt hem wel uit. Door de onechte heen zie ik de echte, door de zichtbare word ik verwezen naar de onzichtbare. En de onzichtbare is de enige echte!
Zouden we in dezelfde sfeer over geloof in God kunnen denken en spreken met elkaar, vooral met mensen, die zeggen niet meer in God te geloven? Zij geloven niet meer in de oude man met een baard op een wolk, maar betekent dat dat je niet meer in God kunt geloven? Misschien geloof je wel beter en anders in God als je dat soort beelden juist loslaat. Kom je tot geloof door geloof los te laten... En het was Meister Eckhardt die steevast tot God bad om hem vrij te maken van allerlei hinderende beelden van God, hoewel hij ook besefte dat we niet zonder kunnen, maar God valt nooit samen met de beelden die wij van Hem hebben of maken.
Hoe bid je als je niet in magie gelooft?
Geschreven door Ds. Cees HuismanHOE BID JE ALS JE NIET IN MAGIE GELOOFT?
Door Rebecca Todd Peters (op het Progressive Christian Patheos Blog)
De Patheos-blogs, waarop ik een abonnement heb, geven vaak verrassende en pastorale adviezen voor mensen, die zijn vastgelopen met traditionele opvattingen en gebruiken. Zo vond ik vandaag dit mooie artikel van Rebecca Todd Peters, dat ik hier in vertaling ter lezing aanbied.
Mijn oudere zus kreeg onlangs te horen, dat zij kanker had. Na allerlei onderzoeken en operaties bleek, dat er weinig aan te doen was. Uiteindelijk was zij opgegeven, uitbehandeld. Zij is pas 51 jaar oud. Haar eerste kleinkind was zojuist geboren. Zoveel om voor te leven! Een waar woord voor alle mensen, die te vroeg sterven. Wij hebben de kans ouder te worden dan vele van onze voorouders en daarom verwachten wij ook allemaal te kunnen genieten van onze ‘oude dag’.
Oog in oog met deze diagnose voor haar keek ik ook recht in de ogen van haar sterfelijkheid en uiteindelijk ook die van mijzelf. Dat is niet gemakkelijk. Ik ben mijn leven lang al christin, doe al jaren dienst als presbyteriaans predikant en ik ben beroepshalve ook ethicus. Ik heb een rijk spriritueel leven en verdiep me graag in de Schrift en in theologische teksten en ideeën. Ik heb een sterk rechtvaardigheidsgevoel en eerbied en ontzag voor de wereld, zoals die is en ik erken de aanwezigheid van het heilige in de wereld en in mijn dagelijks bestaan.
Als gezin zeggen we dikwijls dank voor de maaltijd, voor ons eten en voor alle mensen, die meegeholpen hebben dat het op tafel komt. We zeggen dank voor ons gezin en allen die aan tafel zitten en we denken aan hen, die er niet bij kunnen zijn en soms ver weg zijn. En we brengen onze zorgen en moeiten voor Gods aangezicht en vragen aan de Hoogheilige om hulp en leiding en zo proberen wij ons dagelijks leven in geloof te leiden.
Maar kanker is toch een ander verhaal. Op de drempel van onze sterfelijkheid zie ik mijzelf ineens wankelen tussen het simpele geloof van mijn kinderjaren, waarin ik mij een God wens, die haar kan genezen en mijn meer volwassen geloofsperspectief, waarin ik de verwoestende theologische implicaties doorzie van het geloof in een God, die haar zou kunnen genezen, maar er blijkbaar voor kiest haar te laten sterven.
Met het ouder worden ben ik het geloof in de magische God kwijtgeraakt. Als kind waren mijn gebeden altijd gericht tot God om dingen ‘te doen’ voor mij, vroeg ik God de zieken te genezen en de hongerigen te voeden of een einde aan het onrecht te maken. Dat is het je God voorstellen als een Wezen, die op een sprookjes godmoeder lijkt, die de macht heeft om bepaalde wensen van ons in vervulling te laten gaan, als we maar nederig genoeg zijn en ze zo wel verdienen.
Dit soort ‘verstaan’ van God (dit Godsbegrip) schiet op allerlei vlakken ernstig tekort. Als wat ik aan God vraag niet gebeurt volgt daar blijkbaar uit, dat ik het op een of andere manier niet waard ben en dat God ervoor gekozen heeft het mij niet te geven. Of, ik ben het wel waardig, maar God is grillig en besluit eenvoudigweg om mijn wens niet in vervulling te laten gaan. Een andere mogelijkheid is, dat God het te druk heeft om zich bezig te houden met mijn armelijke leven en wensen.
Misschien is nog wel het meest gevaarlijke dit geloof, dat indien ik krijg wat ik wens, dat dat dan een teken is, dat ik een door God gezegende ben. Van de weeromstuit zijn alle anderen, die niet krijgen wat zij vroegen, niet-gezegenden door God.
Dit hele redenerrcircus heb ik ook een keer horen weerleggen, doordat men zei, dat God al onze gebeden beantwoordt, maar dat het antwoord soms ‘Nee’ is. In al deze scenario’s is het beeld van God er één van een goddelijk wezen, dat hoogst veontrustend is. Een grillige God, één die er lievelingetjes op nahoudt, één die kan handelen, maar ervoor kiest dat niet te doen – ik heb het nodig gevonden om al deze Godsbeelden te verwerpen!
En zo sta ik daar samen met mijn zuster te staren in de afgrond...
Ons geloof in haar genezing is in de handen van de dokters en andere genezers, die voor haar zorgen de komende weken en maanden.
Ons geloof in onze familie is, dat we er zullen zijn, bij haar en voor elkaar, als zij de strijd tegen de bierkaai heeft te leveren.
Ons geloof in God houdt in, dat we weten, dat we er niet alleen voor staan, als we de afgrond inkijken. Mijn ervaring met het goddelijke is, dat er een heilige kracht in de wereld is die mijn begrip en macht teboven gaat. God is geen genie, Hij is geen sprookjes-godmoeder. God is geen welwillende vader in de hemel-Heer, die voor ons zorgt.
Ik ga ervoor om bij mijn zus te zijn. Ik zal haar hand vasthouden als ze weer aan de chemo moet. We zullen elkaar verhalen vertellen en we proberen onze angsten te overwinnen. We zullen lachen, huilen, elkaar vasthouden in onze kwetsbaarheid, gebrokenheid en angst. En we zullen niet alleen zijn!
Mijn gebed is, dat God bij ons zal zijn en ons kracht wil geven om voor elkaar tot een zegen te zijn. We zullen bidden om moed om samen onze vrees te boven te komen. Ik zal bidden om genade, dat we van elkaar houden en aardig voor elkaar zullen zijn en hoopvol als zij de uitdaging onder ogen moet zien van genezing en herstel of niet.
Het 'ongeloof' van Arjen Lubach bij "Zomergasten"
Geschreven door Ds. Cees HuismanArjen Lubach, atheïst en/of agnost?
Arjen Lubach was te gast bij Zomergasten op zondag 7 augustus. Hij is bekend geworden als schrijver en cabaretier en heeft als TV-programma “Zondag met Lubach”, een satirisch-komisch-kritisch programma, waarin hij gebeurtenissen en nieuwtjes van de week doorneemt.
Interessant werd het toen gevraagd werd naar zijn opvoeding en geloof. Hij vertelde, dat hij in Lutjegast was opgegroeid in een (gewoon) gereformeerd gezin en naar een ‘school met de Bijbel’ was geweest. Thuis werd wel eens uit de Bijbel gelezen en ook ging hij ’s zondags met zijn ouders mee naar de kerk. Allerlei liedteksten kon hij nog zonder moeite reciteren.
Toen hij 12 jaar was overleed zijn moeder en sindsdien (hoewel niet alleen daardoor) begon hij meer en meer afstand te nemen van het geloof in God. Toen hem gevraagd werd hoe hij God dan ‘zag’ kwamen beelden als ‘alziend, almachtig, algoed’ e.d. naar voren, maar dat kon niet zo zijn. De werkelijkheid en de wetenschap weerspraken dat overduidelijk. Het is maar de vraag of er zoiets als een Opperwezen bestaat, aldus Arjen, niemand heeft het ooit kunnen bewijzen. Het is kinderachtig om van ongelovigen te vragen om te bewijzen dat Hij niet bestaat. De bewijslast ligt bij hen, zo stelde hij triomfantelijk vast en daar was nog nooit iets zinnigs van terechtgekomen.
Waarom zou ik in allerlei zelfverzonnen sprookjes moeten geloven, terwijl ons gezonde verstand en de wetenschap voldoende helderheid bieden in hoe de wereld ontstaan is en in elkaar zit? Je kunt wel zeggen, dat er een theepot in het heelal rondvliegt, maar nog nooit is die door iemand waargenomen. Waarom zou ik zoiets geloven? Waarom zou ik dan in God geloven?, aldus Arjen Lubach. Zijn uitgekozen filmfragmenten over Uri Geller en Chopra moesten zijn standpunt nog eens hard maken: er is veel kwakzalverij, bedrog en quasi-wetenschap en daar moeten we ons niet door laten inpakken. Geloven in God is net zoiets als geloven dat je met mentale energie lepels en vorken kunt ombuigen. Allebei flauwekul!
De spirituele guru Chopra probeerde met behulp van de quantum-fysica het bestaan van God aan te tonen of aannemelijk te maken, maar zijn kennis betr. die wetenschapstak was dermate gebrekkig, dat enkele fysici hem de les lazen. Maar wat denk je als gelovige met behulp van dat gebied van kennis te bereiken? zo vroeg ik mij af.
Geloven en weten zijn twee verschillende ‘werelden’, zo wilde Arjen Lubach ook vooral onderstrepen. Weten en wetenschap gaan over harde feiten en bewezen inzichten, terwijl geloven zich bezighoudt met aannames, veronderstellingen, onzekerheden, vage verzinsels. Ook het terrein van de homeopathie behoort tot die categorie, zo liet Arjen weten. En zo werd de wereld heel netjes ingedeeld in vakjes en kwam de werkelijkheid er heel overzichtelijk uit te zien.
Maar Arjen leek mij toch een beetje teveel op iemand, die zijn kruit aan het verschieten is met een geweer, dat geen vizier heeft. Hij doet de bijbelverhalen af als zelfverzonnen sprookjes, zonder zich af te vragen, waarom die ‘sprookjes’ ontstaan zijn en verteld werden (worden) en welke betekenis die ‘sprookjes’ zouden kunnen hebben. Zijn kritiek is even onzinnig als van iemand, die zegt nooit meer een Donald Duck te willen lezen, omdat hij nog nooit eendjes heeft zien of heeft horen praten. Onzin! Weg ermee!!
Ook zijn ‘beeld’ van God is ‘naïef en mythisch’ en heeft als basis, dat we te doen hebben met een ‘bovennatuurlijke grootheid’, die zich echter niet vertoont en waarvan we het bestaan alleen maar kunnen aannemen. Geloven is in de opvatting van Arjen Lubach het voor waar aannemen van onbewijsbare en voor een deel onzinnige dingen.
Al eeuwen lang hebben veel nadenkende gelovigen en theologen erkend, dat we over God niet kunnen spreken als een ‘zijnde’, maar dat Hij de grond van alle zijn is en deze omvat. Paul Tillich vatte dat samen door te zeggen: “God is not a Being, but Being Itself”.
Geloven in God betekent niet zozeer, dat je aanneemt, dat er wel ergens een Hoger Wezen bestaat, helaas onzichtbaar en meestal onmerkbaar. Dat is ‘geloven’ reduceren tot ‘believing’ en Arjen’s kritiek daarop snijdt in zekere zin wel hout. Maar daar gaat het bij ‘geloven’ eigenlijk helemaal niet om. Geloven is niet zozeer aannemen, dat er wel iets is (maar ik weet het niet zeker en ik weet ook niet wat), maar is eerder te omschrijven als ‘gegrepen zijn door de overmacht van het Zijn’. Bij gebrek aan adekwate namen of bewoordingen kies ik daarvoor het woord ‘God’, een woord dat uit de lange religieuze traditie komt en waarin ik a.h.w. geboren en ‘gedoopt’ ben. Dat ‘overweldigd zijn’, dat ‘gegrepen zijn door wat mij ten diepste aangaat’ dat noemen we in de christelijke traditie geloof (faith).
Ook Albert Einstein had zo zijn bedenkingen tegen de mogelijkheid, dat er een persoonlijke God zou bestaan. In zijn optiek was dat een wetenschappelijke onmogelijkheid (net zo’n pretentieuze uitspraak als die van Chopra, maar dan vanuit de andere kant).
Ik citeer nu even wat Paul Tillich hem daarop antwoordde:
"The symbol of the Personal God is indispensable for living religion. It is a symbol, not an object, and it never should be interpreted as an object. And it is one symbol besides others indicating that our personal center is grasped by the manifestation of the inaccessible ground and abyss of being".
Arjen ontkent dus iets wat in wezen geen onderdeel van het christelijk geloof uitmaakt. Ieder weldenkend christen zou met hem moeten instemmen, dat het in het christelijk geloof niet over 'zo'n God' gaat. Maar als wij het woord ‘God’ in de mond nemen dan willen wij daarmee verwijzen naar het Geheim van ons leven en van de wereld en spreken we ook de hoop uit, dat deze werkelijkheid niet zinloos en betekenisloos is, maar voortgaat in de richting van het Koninkrijk. Op hoop tegen hoop! (naar Hoping against Hope van John D. Caputo). ‘God’ staat altijd in de vocatief (het is een ‘aanroep’!) en nooit in de ‘accusatief’, waarover je kunt redeneren zodat je God kunt ‘object-iveren’. Nee, Hij is het die mij in de accusatief zet en mij bevraagt: “Mens, waar ben je?” en “Mens, waar is je broeder/zuster?”
Dat zijn de vragen, die ertoe doen als het om geloven (faith) gaat en jouw manier van leven, jouw omgaan met mensen en de wereld, laten zien, in hoeverre jij die vragen hebt gehoord en serieus neemt.
Een gesprek met Arjen over wat ‘geloven in de kern van de zaak’ betekent zou een heel andere inhoud opleveren, denk ik. We zouden ons niet meer op het terrein van de fysica, metafysica en kennisleer bevinden, maar ons gaan begeven op het gebied van de levenskunst, ethiek en politiek, muziek en poëzie, waarbij hij en ik geen objectieve waarnemers en buitenstaanders meer zijn, maar existentieel betrokkenen, geen outsiders, maar insiders.
Als ik Arjen zo bevlogen heb horen redeneren over God, kerk en geloof dan denk ik, dat er ook in de kerken nog een hoop werk aan de winkel is. Hoe is het met de bespreking van de Bijbel in de zondagse erediensten en/of op de catechese gesteld? Ik vrees dat er te oppervlakkig of te onoplettend voorbijgegaan wordt (en is) aan de bedenkingen en kritische vragen van mensen als Arjen Lubach. Een meer doordachte respons en een doordringen tot de kern van waar het bij ‘geloven’ om gaat zouden veel frustratie kunnen voorkomen en tot wellicht minder zogenaamde ‘afvalligheid en ongeloof’ leiden.
Mensen als Arjen Lubach reken ik tot de niet-kerkelijke gelovige schare, die niemand tellen kan en hun kritiek zou moeten leiden tot een kritische reflectie over veel kerkelijk gedachtengoed, dat blijkbaar aanleiding geeft tot dit soort misvattingen.
Een gesprek over waar het werkelijk over gaat zou de zogenaamde kloof tussen gelovigen en niet-meer-gelovigen kunnen overbruggen en ook zouden veel miverstanden aan beide kanten opgehelderd kunnen worden. Helaas kruipt iedereen graag bij club- en soortgenoten op schoot en zo komt men doorgaans niet veel verder dan ronddraaien om en in zijn/haar eigen gelijk.
Een leerzaam programma, “Zomergasten”!