Preek gehouden in de Grote of Mariakerk op de 3e zondag van de zomer 2 juli 2017 n.a.v. Lukas 15: 1-7 en 1 Petrus 5: 5b-11.
Stay cool!
Wat zijn dat eigenlijk voor mensen, die zich in de buurt van Jezus ophouden? Als we het boek van Lukas even dichthouden dan denk ik, dat wij allereerst onszelf in beeld krijgen. Wij houden ons op in de buurt van Jezus als mensen van de kerk, die onszelf wel gelovig noemen, de Bijbel serieus nemen en ons christen-zijn proberen uit te dragen in ons doen en laten. Natuurlijk niet overdreven en al te uitbundig, want het gewone leven heeft ook zo zijn eisen en verwachtingen en het moet niet teveel botsen en schuren. Misschien denken we ook aan anderen, die we ook in de buurt van Jezus zien, maar die van een andere richting zijn gekomen dan wijzelf. Van die meer overdreven types, die altijd ‘in de Heer’ zijn en altijd de mond vol hebben over Jezus en hun geloof en in wier leven de wonderen zich aaneenschakelen als een snoer van wonderbaarlijke toevalligheden. En dan heb je natuurlijk de mensen, die van een heel andere kerkelijke traditie zijn in andere delen van de wereld. Die bevinden zich vast ook in de buurt van Jezus, maar toch op een wat grotere afstand, zo denken we dan.
Maar als Lukas ons nu vraagt om even onze handen voor onze ogen weg te halen en goed te kijken, wie er zich in de buurt van Jezus ophouden, wie zijn nabijheid zoeken dan blijken dat heel andere lieden te zijn. Jezus wordt omringd door ‘tollenaars en zondaars’, collaborateurs en ander tuig. Is dat gezelschap waar wij ons bij zouden voegen? Herkennen wij onszelf in hen?
Ook al zullen we al gauw willen erkennen, dat wij ook zondaren zijn, want dat zijn wij allemaal, nietwaar? Of stemmen we toch stiekem in met het gemompel van de farizeeers en schriftgeleerden die zeiden: moet je eens zien, met wie die Jezus omgaat. Die man ontvangt zondaars en eet met hen! Schande, toch?!
Er moet in ons hoofd en hart heel wat geschakeld en verzet worden, voordat wij het bijzondere en uitdagende horen in het verhaal, dat Jezus zich ophoudt met tollenaars en zondaars. Want in de loop van de tijd zijn de zondaars vrome zondaars geworden, die zich netjes gedragen en voor in de kerk zitten en graag het lied aanheffen: Jezus neemt de zondaars aan, Hij leert hun zijn wegen gaan.
De piëtistische, vrome zondaar is eigenlijk een nep-zondaar, die zich alleen maar graag zo noemt en zich zo voordoet, omdat hij/zij weet, dat Jezus een voorkeur heeft voor zondaars. Het zijn mensen, die bewust achteraan gaan zitten, omdat zij opgevangen hebben, dat de laatsten de eersten zullen zijn.
Het is berekenende deemoed en calculerende vroomheid, die uit is op gewin en beloning.
Maar het echte en eerlijke verhaal is, dat Jezus zich ophoudt met echte zondaars, met mensen, zo blijkt uit de gelijkenis, die hij eraan vastknoopt, (met mensen), die verdwaald zijn, de weg kwijt zijn, los gekomen zijn van de samenleving en als eenlingen hun weg proberen te vinden, maar door niemand worden opgemerkt of gezocht.
Het zijn de losers en de verslaafden, de mensen waar we met een boog omheenlopen, maar Jezus stapt op hen af, onbevreesd en onbekommerd en zegt: hé, zullen we samen eens langs de Febo gaan? Of zullen we hier eens samen op een bankje gaan zitten en ik heb nog wel een boterham over, die mag jij wel hebben.
Er zijn mensen in onze samenleving, die precies zo doen, zoals Jezus deed. Ik zie nog die man, die in de serie van ‘Man bijt hond’ gefilmd werd, die een huis in Amsterdam had, waar hij daklozen en zwervers opving. Hij gaf ze een kamer en zorgde voor wat eten en drinken. En ik denk nog met heimwee en bewondering terug aan Majoor Bosschardt, die zonder pretenties en zonder verborgen agenda de meisjes op de Wallen langsliep om te vragen hoe het met ze ging en of ze iets nodig hadden. Ja, een beetje aandacht en liefde en dat ze als mens aangesproken werden en niet als een (lekker) ding of gebruiksvoorwerp.
En nooit vragen: wat schuift het? Wat levert het op? Hoe word ik er zelf beter van? Verdien ik er de hemel mee? Nee, door zo te handelen en te wandelen bevind je je in de nabijheid van Jezus en is het Koninkrijk Gods niet ver weg...
De meeste mensen zullen je schaapachtig aankijken, als je zo doet of wanneer de kerk zich zo manifesteert in een godvergeten, mammonische samenleving.
Zal de kudde van Christus zich überhaupt wel kunnen staande houden temidden van alle spanningen en bedreigingen in de wereld?
Die vraag werpt Petrus op in zijn brief en hij probeert ook een antwoord te geven. In plaats van schaapachtige waarnemers vermoedt Petrus eerder in zijn omgeving ‘brullende leeuwen’, die er op uit zijn de gemeente te verslinden als prooi. Ja, ja, in het oude Rome werden christenen letterlijk voor de leeuwen geworpen tot vermaak van de mensen op de tribune. En dat liep nooit goed af...of toch wel? Nou, de nabestaanden en de gelovige restgemeente spraken elkaar moed in en zij geloofden vast en zeker, dat deze getuigen (martelaren van het eerste uur) een erekrans van eeuwige luister bij God mochten ontvangen. Zij waren gelijkvormig geworden aan het lijden en sterven van de Christus en zij zullen ook met hem mogen opstaan en leven!
En als Petrus dan de gemeenten in de verstrooiing en de verdrukking probeert op te beuren dan doet hij dat o.a. met een citaat. Een citaat uit het boek van de Psalmen, uit Psalm 55 om precies te zijn, een pastoraal, spreukachtig woord, dat in de oudere vertaling bij velen nog wel bekend in de oren zal klinken en bij rouw en trouw ook nogal eens werd gebruikt. Toen ik nog niet zo heel lang predikant was overleed plotseling de nog heel jonge man van één van mijn belijdeniscatechisanten en de nog zeer jonge weduwe vroeg mij de begrafenisdienst te leiden en zij gaf mij als tekst mee precies dit woord uit 1 Petrus 5: “Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u”.
Ik moet u eerlijk zeggen, dat ik daar wel wat verlegen mee zat. Ik hoorde er teveel berusting in en een beetje gemakkelijk wegduwen van het verdriet en het leed. Maar Petrus en deze jonge weduwe dachten vast anders en verder dan ik. Zij geloofden, dat zij zich niet moesten laten vastzetten in hun verdriet en zorgen, maar dat zij zich ervan konden bevrijden, er los van konden komen, als zij hun leven overgaven in de hand van God. We hebben ons leven niet in onze eigen hand – het is altijd en iedere dag weer een geschenk. En je kunt je zorgen maken over de dag van morgen en je kunt bang zijn voor de toekomst, maar de psalmdichter en Petrus en de jonge weduwe zeggen tegen zichzelf en tegen ons: doe dat niet. Leef bij het geschenk van deze dag en alles wat je benauwt en bedrukt moet je aan God overlaten. Hij zorgt voor je.
Dat is niet een houding van doffe berusting, maar van alerte waakzaamheid. Want zoiets knoopt Petrus er wel aan vast. Weest waakzaam en op uw hoede, wees alert en ‘stay cool’, zoals ik in een Engelse vertaling las. ‘Cool’ zijn betekent zoiets als ‘onverschrokken’, je niet uit het veld laten slaan, je niet gek laten maken, niet zwichten voor tegenstand of tegenwicht, maar dapper en wakker, ‘cool’ je weg vervolgen. Met daarbij steeds de bede in ons hart: ‘Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort’...immers, tot Wie zouden wij anders heengaan. U hebt toch woorden van eeuwig leven?