Logo dsCH 

smallbanner 2

Hier kunt u mijn weblog lezen
Hier publiceer ik mijn recente preken: reacties zijn altijd welkom! Zo kan deze weblog de functie van een voor- en nagesprek krijgen.
Als je wilt reageren op 'tekst en inhoud' van mijn weblog, klik dan op de titel van het betreffende artikel. Dan verschijnt een nieuwe pagina, waarop de optie "Reageer als eerste" staat vermeld.

line

zondag, 09 september 2018 16:44

Kunnen wij God kennen?

Preek gehouden in de Grote of Mariakerk te Meppel op de 12e zondag van de zomer 9 september 2018 n.a.v. Deuteronomium 4: 1-2, 9-20 en Markus 8: 27 ev.

 

Hoe kunnen we God kennen?

 

Vandaag cirkelen onze gedachten rond de vraag: wie is God? Wie is Jezus? Dat n.a.v. de beide lezingen, waarin die vragen worden opgeworpen.

Maar kunnen wij de identiteit van God wel vaststellen? Is dat niet overmoedig en onzinnig? Vast wel. Iedereen, die denkt, dat hij precies weet wat God doet en hoe Hij in elkaar zit, heeft van God een afgod gemaakt, naar zijn eigen beeld en gelijkenis. Het ligt zo gemakkelijk op de loer om van God een huis- tuin en keukengod te maken, die al mijn vragen beantwoordt en die mij zonder kleerscheuren door het leven zal loodsen. Wat zal ik later worden, welk beroep zal ik kiezen? Ik zal het even aan God vragen en in neonletters zie ik ‘priester’ staan. (letterlijk gezegd door hulpbisschop Everard de Jong van Roermond in het programma ‘Kijken in de ziel’) Zou het? Ik wil niemands geloof en integriteit betwijfelen, maar op mij maakt dit een naïeve en onwerkelijke indruk. En wanneer iemand beweert, dat hij in opdracht van God een aanslag gaat plegen dan weten we bij voorbaat dat dat blasfemische grootspraak is.

Misschien moeten we eerst even nadenken over waar het woord of begrip ‘god’ vandaan komt en wanneer we dat woord gebruiken. Ik denk, dat we dan allereerst moeten stilstaan bij ‘God’ als kreet, als uitroep! Wanneer mensen iets groots meemaken, iets waar ze totaal van verbouwereerd zijn – het kan iets ergs en dramatisch zijn of juist iets groots – dan hebben mensen de neiging om ‘o, mijn God’ of ‘oh, my Gosh’ uit te roepen. Zij verwijzen daarmee naar iets of iemand, dat hun kennen en ervaren overstijgt. Er is iets groters dan hun eigen denken, er is iets dat hun versteld doet staan. ‘Ik kan er niet bij’ is om zo te zeggen een eerste ongearticuleerde geloofsuitspraak!

Ik denk, dat alle geloof in God begint bij ‘verwondering’ en ook bij de erkenning het leven niet in de hand te hebben. Het heeft te maken met een overweldigd worden door het bestaan – in zijn misère en in zijn grandeur – op het puntje van mijn tong begint zich dan het woord ‘God’ te vormen. Niet dat je weet, wie Hij is en of Hij wel een hij is…God is nog diffuus en ongrijpbaar, meer een kreet dan een woord of begrip.

Dat komt later…in de ontwikkeling van de godsdiensten krijgt God steeds meer kenmerken en karaktertrekken en men begint te spreken van zijn wezen en zijn eigenschappen en Hij wordt a.h.w. steeds preciezer ingekleurd. Dat heeft hele mooie kanten, zodat je je ook tot Hem kunt wenden in gebed en in lofprijzing, in vragen en smeken, in aanbidding en ervaren van Zijn nabijheid.

Maar er schuilt ook een gevaar in en dat is, dat we gaan denken, dat God in onze broekzak past, dat Hij voldoet aan mijn beeld van Hem, dat Hij voldoet aan mijn verwachtingen en niet anders is dan wat ik van Hem denk.

Dan komen de grote profeten en leraren van de synagoge en de kerk en zij verheffen hun stem en zeggen: God is anders! Hij is de gans (geheel) Andere!! (zoals Karl Barth God graag aanduidde)

Het is een heilzame shocktherapie om weer te leren, dat wij God niet in onze broekzak hebben, maar dat Hij anders is dan ons beeld van Hem. Dat is ook de zin en de achtergrond van het beeldverbod.

En dat is ook precies wat aan de orde komt in de lezing uit Deuteronomium. Daar wordt in een verhaal verteld, dat men bij de Sinaï of de Horeb niets van God kon zien. Nee, niemand kon zeggen: we hebben daar God gezien! En nu weten wij precies wie Hij is…nee, wij hebben een Stem gehoord!

God is de Stem, die ons aanspreekt en die zegt wat wij hebben te doen. In het latere Jodendom heeft men gedacht, dat de Stem zelfs nog te direct was en te weinig afstand suggereerde. Als iemand zegt: ‘ik heb de stem van God gehoord’ dan kan dat ook aanmatigend klinken en daarom ging men liever spreken van de ‘bath kol’ d.i. de ‘dochter van de stem’. Dat is een afgeleide stem, een tweede stem…niemand kan claimen de stem van God rechtstreeks uit de hemel te hebben vernomen…je kunt iets van Gods stem hebben opgevangen, zeker, maar het is ‘de dochter van de stem’, een afgeleide stem, een echo van eeuwigheid en je kunt dus niet zomaar zeggen ‘zo spreekt de Heer’.

Het zijn subtiele onderscheidingen die gemaakt worden om de afstand en de ongelijkheid tussen God en mens te bewaren en om ervoor te waken, dat we God naar onze hand zetten en ons eigen spreken gelijkstellen aan dat van God.

En dan doet zich in het NT iets bijzonders voor, wanneer wij horen, dat het Woord van God, de Stem en het spreken van God, zich voordoet in de persoon van Jezus van Nazareth. Hij wordt het levende Woord genoemd. Zijn spreken vertolkt de stem van God. Maar wordt dat door zijn tijdgenoten, zijn leerlingen en de generaties daarna verstaan?

Wie zeggen de mensen, dat Hij is? Die vraag legt Jezus aan zijn leerlingen voor, terwijl zij onderweg zijn naar Caesarea Filippi. Ergens op het grensgebied tussen jodendom en heidendom, op het vlak waar geloof en ongeloof elkaar ontmoeten, een vraag, die iedereen aangaat en mag beantwoorden of men nu seculier denkt of religieus: zeg het maar, wie ben Ik?

Is dat geen riskante vraag? Wie zeggen de mensen, dat ik ben? Welk beeld hebben ze van mij en klopt dat met mijn eigen beeld? De antwoorden kunnen wel eens schokkend zijn. En hoe ga je daar mee om? Hans Teeuwen wist er wel raad mee, toen hij eens zei: stomme mensen vinden mij stom en aardige mensen vinden mij aardig…

En dan nu over Jezus:

Hij heeft zijn ronde gedaan door het land en hij heeft verhalen verteld en sterke tekenen gesteld; Hij heeft zijn goedheid en zijn empathie met mensen in nood getoond en hij heeft ze geholpen. Als een therapeut en exorcist heeft hij mensen bevrijd uit hun knellende en knechtende banden.

Wie is Hij? En er komen vele antwoorden, die hem maken tot een bijzonder mens.

Maar als hij het aan zijn leerlingen vraagt en Petrus namens hen allen probeert te formuleren, wat zij in Hem zien, dan horen we daarin de belijdenis van de kerk van alle eeuwen: U bent de Christus.

Met deze belijdenis staat of valt de kerk: wij verwachten van niemand anders ons heil dan van Hem! Ja, en niet alleen omdat hij zo heilzaam bezig was en de mensen terzijde stond, ja, dat ook…maar ook, wanneer hij veel te verduren krijgt aan tegenstand en weerzin, wanneer men hem wil weg hebben en onder de grond wil stoppen, ja ook dan, misschien wel juist dan, (zegt Jezus), ook dan belijden wij Hem als de Christus. Want sindsdien kan niets en niemand ons meer scheiden van de liefde van God, die Hij toonde in deze mens: Jezus de Christus!

Misschien begrijpen en doorgronden wij het niet helemaal of helemaal niet, maar zijn leven, sterven en opstanding kunnen ons wel inspireren om te leven in navolging van Hem, zodat ons leven zelf een belijdenis wordt en doorschijnend wordt tot op de Christus, ja dat het dan zelfs enigszins ‘christe-lijk’ wordt.

Gepubliceerd in Blog
dinsdag, 18 juli 2017 12:15

Geloof bij Jinek

Geloof bij Jinek

 

Als Andries Knevel aan tafel zit moet het wel over kerk en geloof gaan. Hij mocht ook meteen zijn nieuwe tv-programma introduceren, dus dat is mooi meegenomen.

Ik kijk – om meerdere redenen – niet zo vaak naar Jinek, maar de gasten op maandagavond 17 juli jl trokken mijn belangstelling. Ook Johan Dercksen was er bij en van hem wist ik, dat hij het geloof en de kerk vaarwel had gezegd, zoals hij zelf beweerde.

Andries mocht eerst uitleggen, waarom hij de teruggang van het kerkbezoek zo betreurde en dat het hem pijn deed te zien, dat allerlei kerken (o.a. die van zijn jonge jaren in Bussum) te koop werden gezet. Maar ondanks de veranderingen en de leegloop wees Andries de aanwezigen erop, dat zijn geloof alleen maar sterker was geworden.

Johan kon niet geloven, hoe een weldenkend mens als Andries nog zo serieus omging met dat sprookjesboek, de Bijbel. Op de kleuterschool had zijn juf hem overladen met al die verhalen, die hij later als ongeloofwaardig en irrelevant terzijde had geschoven.

Toen moest Andries toch alle zeilen gaan bijzetten om Johan ervan te overtuigen, dat hij toch beslist niet achterlijk was. Er kwam een heel relaas over vrienden van hem, die bèta-wetenschappers waren en toch ook ‘christen’ waren. En de Bijbel is helemaal geen sprookjesboek, want er is voldoende archeologisch onderzoek gedaan en ook wat het Nieuwe Testament betreft is er genoeg ‘evidence’ dat Jezus echt bestaan heeft enzo. Kortom, er zijn voldoende redenen en bewijs aanwezig om je geloof op te funderen.

Ik zag twee mensen tegenover elkaar zitten, die volstrekt langs elkaar heen praatten en die m.i. beiden het punt misten, waar het over zou moeten gaan.

Andries wil het geloof ‘wetenschappelijk’ bewijzen, ook het bestaan van God aannemelijk maken op basis van redeneringen en omdat ook knappe koppen (natuurkundigen) in Hem geloofden/geloven. Maar mijn opmerking hierbij is, dat niemand ooit zal gaan geloven op basis van redeneringen en op grond van bewijzen, net zomin als iemand de liefde van zijn/haar leven vindt op grond van een aantal overwegingen. Geloof is eerder iets, wat je overkomt, raakt, niet meer loslaat dan een besluit dat je neemt op rationele gronden. Dan heb je je geloof verlegd naar de bewijzen, de grond eronder, terwijl het geloof de grond zelf is. Alles wat je aandraagt om het geloof mee te ondersteunen ondermijnt het alleen maar.

Johan D. raakte er ook niet van onder de indruk. Voor hem is de Bijbel een groot verzonnen sprookjesverhaal, waar je niets mee kunt. Jammer, dat Andries hier geen opening opmerkte om eens serieus na te denken over de betekenis en waarde van ‘verhalen’. Johan bleef hangen in een letterlijke interpretatie van de teksten en uiteraard kon hij daar geen kant mee op. Maar hoe denkt Johan over literatuur, die verzonnen is? Waarom moet iets ‘echt gebeurd’ zijn om ‘waar’ te zijn? Ik verwijs soms mensen wel eens naar de verhaaltjes van Dagobert Duck omdat die haarscherp de waanzin van de hebzucht en de leegte van de rijkdom aantonen. Johan D. zou die verhaaltjes in de prullenbak deponeren, omdat hij nog nooit eendjes heeft horen praten..., maar dan heb je de verhalen niet begrepen en doe je ze ook geen recht.

Kortom, een gesprek van twee mensen, die allebei iets aandroegen wat het zicht op het eigenlijke alleen maar verduisterde in plaats van verhelderde.

Andries moet leren minder hoog op te geven van de wetenschap en gaan inzien, dat zij op geen enkele wijze het geloof kan funderen en Johan zou zich eens echt moeten verdiepen in de betekenis en waarde van sprookjes en dan met nieuwe ogen de Bijbel gaan lezen. Misschien ontstaat er dan alsnog een zinnig gesprek.

 

Gepubliceerd in Blog
woensdag, 02 november 2016 10:44

Ik ben toch zeker Sinterklaas niet...

IK BEN TOCH ZEKER SINTERKLAAS NIET...!

 

Geloven ze nog...? is de vraag, die ouders met elkaar bespreken bij de nadering van het Sinterklaasfeest. Als ze nog geloven dan moet er heel omzichtig over Sinterklaas gesproken worden en moet alles in het werk gesteld worden om dat geloof overeind te houden. De kinderen mogen niet merken, dat het pap is die stiekem iets in hun schoen verstopt of dat het eigenlijk de meester van school is, die verkleed als Sinterklaas in de deuropening verschijnt.

Maar er zal toch een dag aanbreken, waarop zij niet meer geloven. Dan is de mythe verbroken. Dan komen ze tot de conclusie, dat zij eigenlijk bedot zijn, dat het niet echt was. Het was een spel.

Geloven ze nog...? Diezelfde vraag doet zich voor bij het geloof in God en de sprong van Sinterklaas naar God is gemakkelijk gemaakt. Hoeveel mensen horen we niet beweren, dat geloof in God net zoiets is als geloven in Sinterklaas? Wie gelooft dat nu nog? Sinterklaas bestaat niet en God bestaat niet...dat ziet toch iedereen wel in?

Toen ik onlangs een gesprek zijdelings bijwoonde over de gewichtige vraag of Sinterklaas bestond of niet en al gauw het overstapje gemaakt werd naar al of niet geloven in God bracht ik naar voren, dat je best in Sinterklaas kon geloven zonder dat je geloofde dat hij bestond.

De oorsprong van het Sinterklaasfeest gaat terug op een vriendelijke bisschop en jaar in jaar uit denken we aan zijn gulheid voor kinderen en dat spelen we zo goed mogelijk na. Natuurlijk is de man bij jou aan de deur een verkleed iemand, maar hij staat daar wel voor iets, voor iemand: hij verbeeldt het karakter en de betekenis van een goedheilig man en hij inspireert tot goedheid voor elkaar en vooral voor kinderen.

Zo geloof ik in Sinterklaas, hoewel ik niet geloof dat hij bestaat. Of dat die man in de straat op dat paard echt Sinterklaas is. Nee, maar hij beeldt hem wel uit. Door de onechte heen zie ik de echte, door de zichtbare word ik verwezen naar de onzichtbare. En de onzichtbare is de enige echte!

Zouden we in dezelfde sfeer over geloof in God kunnen denken en spreken met elkaar, vooral met mensen, die zeggen niet meer in God te geloven? Zij geloven niet meer in de oude man met een baard op een wolk, maar betekent dat dat je niet meer in God kunt geloven? Misschien geloof je wel beter en anders in God als je dat soort beelden juist loslaat. Kom je tot geloof door geloof los te laten... En het was Meister Eckhardt die steevast tot God bad om hem vrij te maken van allerlei hinderende beelden van God, hoewel hij ook besefte dat we niet zonder kunnen, maar God valt nooit samen met de beelden die wij van Hem hebben of maken.

Gepubliceerd in Blog
vrijdag, 30 september 2016 20:06

Hoe bid je als je niet in magie gelooft?

HOE BID JE ALS JE NIET IN MAGIE GELOOFT?

Door Rebecca Todd Peters (op het Progressive Christian Patheos Blog)

 

De Patheos-blogs, waarop ik een abonnement heb, geven vaak verrassende en pastorale adviezen voor mensen, die zijn vastgelopen met traditionele opvattingen en gebruiken. Zo vond ik vandaag dit mooie artikel van Rebecca Todd Peters, dat ik hier in vertaling ter lezing aanbied.

 

Mijn oudere zus kreeg onlangs te horen, dat zij kanker had. Na allerlei onderzoeken en operaties bleek, dat er weinig aan te doen was. Uiteindelijk was zij opgegeven, uitbehandeld. Zij is pas 51 jaar oud. Haar eerste kleinkind was zojuist geboren. Zoveel om voor te leven! Een waar woord voor alle mensen, die te vroeg sterven. Wij hebben de kans ouder te worden dan vele van onze voorouders en daarom verwachten wij ook allemaal te kunnen genieten van onze ‘oude dag’.

Oog in oog met deze diagnose voor haar keek ik ook recht in de ogen van haar sterfelijkheid en uiteindelijk ook die van mijzelf. Dat is niet gemakkelijk. Ik ben mijn leven lang al christin, doe al jaren dienst als presbyteriaans predikant en ik ben beroepshalve ook ethicus. Ik heb een rijk spriritueel leven en verdiep me graag in de Schrift en in theologische teksten en ideeën. Ik heb een sterk rechtvaardigheidsgevoel en eerbied en ontzag voor de wereld, zoals die is en ik erken de aanwezigheid van het heilige in de wereld en in mijn dagelijks bestaan.

Als gezin zeggen we dikwijls dank voor de maaltijd, voor ons eten en voor alle mensen, die meegeholpen hebben dat het op tafel komt. We zeggen dank voor ons gezin en allen die aan tafel zitten en we denken aan hen, die er niet bij kunnen zijn en soms ver weg zijn. En we brengen onze zorgen en moeiten voor Gods aangezicht en vragen aan de Hoogheilige om hulp en leiding en zo proberen wij ons dagelijks leven in geloof te leiden.

Maar kanker is toch een ander verhaal. Op de drempel van onze sterfelijkheid zie ik mijzelf ineens wankelen tussen het simpele geloof van mijn kinderjaren, waarin ik mij een God wens, die haar kan genezen en mijn meer volwassen geloofsperspectief, waarin ik de verwoestende theologische implicaties doorzie van het geloof in een God, die haar zou kunnen genezen, maar er blijkbaar voor kiest haar te laten sterven.

Met het ouder worden ben ik het geloof in de magische God kwijtgeraakt. Als kind waren mijn gebeden altijd gericht tot God om dingen ‘te doen’ voor mij, vroeg ik God de zieken te genezen en de hongerigen te voeden of een einde aan het onrecht te maken. Dat is het je God voorstellen als een Wezen, die op een sprookjes godmoeder lijkt, die de macht heeft om bepaalde wensen van ons in vervulling te laten gaan, als we maar nederig genoeg zijn en ze zo wel verdienen.

Dit soort ‘verstaan’ van God (dit Godsbegrip) schiet op allerlei vlakken ernstig tekort. Als wat ik aan God vraag niet gebeurt volgt daar blijkbaar uit, dat ik het op een of andere manier niet waard ben en dat God ervoor gekozen heeft het mij niet te geven. Of, ik ben het wel waardig, maar God is grillig en besluit eenvoudigweg om mijn wens niet in vervulling te laten gaan. Een andere mogelijkheid is, dat God het te druk heeft om zich bezig te houden met mijn armelijke leven en wensen.

Misschien is nog wel het meest gevaarlijke dit geloof, dat indien ik krijg wat ik wens, dat dat dan een teken is, dat ik een door God gezegende ben. Van de weeromstuit zijn alle anderen, die niet krijgen wat zij vroegen, niet-gezegenden door God.

Dit hele redenerrcircus heb ik ook een keer horen weerleggen, doordat men zei, dat God al onze gebeden beantwoordt, maar dat het antwoord soms ‘Nee’ is. In al deze scenario’s is het beeld van God er één van een goddelijk wezen, dat hoogst veontrustend is. Een grillige God, één die er lievelingetjes op nahoudt, één die kan handelen, maar ervoor kiest dat niet te doen – ik heb het nodig gevonden om al deze Godsbeelden te verwerpen!

En zo sta ik daar samen met mijn zuster te staren in de afgrond...

Ons geloof in haar genezing is in de handen van de dokters en andere genezers, die voor haar zorgen de komende weken en maanden.

Ons geloof in onze familie is, dat we er zullen zijn, bij haar en voor elkaar, als zij de strijd tegen de bierkaai heeft te leveren.

Ons geloof in God houdt in, dat we weten, dat we er niet alleen voor staan, als we de afgrond inkijken. Mijn ervaring met het goddelijke is, dat er een heilige kracht in de wereld is die mijn begrip en macht teboven gaat. God is geen genie, Hij is geen sprookjes-godmoeder. God is geen welwillende vader in de hemel-Heer, die voor ons zorgt.

Ik ga ervoor om bij mijn zus te zijn. Ik zal haar hand vasthouden als ze weer aan de chemo moet. We zullen elkaar verhalen vertellen en we proberen onze angsten te overwinnen. We zullen lachen, huilen, elkaar vasthouden in onze kwetsbaarheid, gebrokenheid en angst. En we zullen niet alleen zijn!

Mijn gebed is, dat God bij ons zal zijn en ons kracht wil geven om voor elkaar tot een zegen te zijn. We zullen bidden om moed om samen onze vrees te boven te komen. Ik zal bidden om genade, dat we van elkaar houden en aardig voor elkaar zullen zijn en hoopvol als zij de uitdaging onder ogen moet zien van genezing en herstel of niet.

Gepubliceerd in Blog

Arjen Lubach, atheïst en/of agnost?

 

Arjen Lubach was te gast bij Zomergasten op zondag 7 augustus. Hij is bekend geworden als schrijver en cabaretier en heeft als TV-programma “Zondag met Lubach”, een satirisch-komisch-kritisch programma, waarin hij gebeurtenissen en nieuwtjes van de week doorneemt.

Interessant werd het toen gevraagd werd naar zijn opvoeding en geloof. Hij vertelde, dat hij in Lutjegast was opgegroeid in een (gewoon) gereformeerd gezin en naar een ‘school met de Bijbel’ was geweest. Thuis werd wel eens uit de Bijbel gelezen en ook ging hij ’s zondags met zijn ouders mee naar de kerk. Allerlei liedteksten kon hij nog zonder moeite reciteren.

Toen hij 12 jaar was overleed zijn moeder en sindsdien (hoewel niet alleen daardoor) begon hij meer en meer afstand te nemen van het geloof in God. Toen hem gevraagd werd hoe hij God dan ‘zag’ kwamen beelden als ‘alziend, almachtig, algoed’ e.d. naar voren, maar dat kon niet zo zijn. De werkelijkheid en de wetenschap weerspraken dat overduidelijk. Het is maar de vraag of er zoiets als een Opperwezen bestaat, aldus Arjen, niemand heeft het ooit kunnen bewijzen. Het is kinderachtig om van ongelovigen te vragen om te bewijzen dat Hij niet bestaat. De bewijslast ligt bij hen, zo stelde hij triomfantelijk vast en daar was nog nooit iets zinnigs van terechtgekomen.

Waarom zou ik in allerlei zelfverzonnen sprookjes moeten geloven, terwijl ons gezonde verstand en de wetenschap voldoende helderheid bieden in hoe de wereld ontstaan is en in elkaar zit? Je kunt wel zeggen, dat er een theepot in het heelal rondvliegt, maar nog nooit is die door iemand waargenomen. Waarom zou ik zoiets geloven? Waarom zou ik dan in God geloven?, aldus Arjen Lubach. Zijn uitgekozen filmfragmenten over Uri Geller en Chopra moesten zijn standpunt nog eens hard maken: er is veel kwakzalverij, bedrog en quasi-wetenschap en daar moeten we ons niet door laten inpakken. Geloven in God is net zoiets als geloven dat je met mentale energie lepels en vorken kunt ombuigen. Allebei flauwekul!

De spirituele guru Chopra probeerde met behulp van de quantum-fysica het bestaan van God aan te tonen of aannemelijk te maken, maar zijn kennis betr. die wetenschapstak was dermate gebrekkig, dat enkele fysici hem de les lazen. Maar wat denk je als gelovige met behulp van dat gebied van kennis te bereiken? zo vroeg ik mij af.

Geloven en weten zijn twee verschillende ‘werelden’, zo wilde Arjen Lubach ook vooral onderstrepen. Weten en wetenschap gaan over harde feiten en bewezen inzichten, terwijl geloven zich bezighoudt met aannames, veronderstellingen, onzekerheden, vage verzinsels. Ook het terrein van de homeopathie behoort tot die categorie, zo liet Arjen weten. En zo werd de wereld heel netjes ingedeeld in vakjes en kwam de werkelijkheid er heel overzichtelijk uit te zien.

Maar Arjen leek mij toch een beetje teveel op iemand, die zijn kruit aan het verschieten is met een geweer, dat geen vizier heeft. Hij doet de bijbelverhalen af als zelfverzonnen sprookjes, zonder zich af te vragen, waarom die ‘sprookjes’ ontstaan zijn en verteld werden (worden) en welke betekenis die ‘sprookjes’ zouden kunnen hebben. Zijn kritiek is even onzinnig als van iemand, die zegt nooit meer een Donald Duck te willen lezen, omdat hij nog nooit eendjes heeft zien of heeft horen praten. Onzin! Weg ermee!!

Ook zijn ‘beeld’ van God is ‘naïef en mythisch’ en heeft als basis, dat we te doen hebben met een ‘bovennatuurlijke grootheid’, die zich echter niet vertoont en waarvan we het bestaan alleen maar kunnen aannemen. Geloven is in de opvatting van Arjen Lubach het voor waar aannemen van onbewijsbare en voor een deel onzinnige dingen.

Al eeuwen lang hebben veel nadenkende gelovigen en theologen erkend, dat we over God niet kunnen spreken als een ‘zijnde’, maar dat Hij de grond van alle zijn is en deze omvat. Paul Tillich vatte dat samen door te zeggen: “God is not a Being, but Being Itself”.

Geloven in God betekent niet zozeer, dat je aanneemt, dat er wel ergens een Hoger Wezen bestaat, helaas onzichtbaar en meestal onmerkbaar. Dat is ‘geloven’ reduceren tot ‘believing’ en Arjen’s kritiek daarop snijdt in zekere zin wel hout. Maar daar gaat het bij ‘geloven’ eigenlijk helemaal niet om. Geloven is niet zozeer aannemen, dat er wel iets is (maar ik weet het niet zeker en ik weet ook niet wat), maar is eerder te omschrijven als ‘gegrepen zijn door de overmacht van het Zijn’. Bij gebrek aan adekwate namen of bewoordingen kies ik daarvoor het woord ‘God’, een woord dat uit de lange religieuze traditie komt en waarin ik a.h.w. geboren en ‘gedoopt’ ben. Dat ‘overweldigd zijn’, dat ‘gegrepen zijn door wat mij ten diepste aangaat’ dat noemen we in de christelijke traditie geloof (faith).

Ook Albert Einstein had zo zijn bedenkingen tegen de mogelijkheid, dat er een persoonlijke God zou bestaan. In zijn optiek was dat een wetenschappelijke onmogelijkheid (net zo’n pretentieuze uitspraak als die van Chopra, maar dan vanuit de andere kant).

Ik citeer nu even wat Paul Tillich hem daarop antwoordde:

 

"The symbol of the Personal God is indispensable for living religion. It is a symbol, not an object, and it never should be interpreted as an object. And it is one symbol besides others indicating that our personal center is grasped by the manifestation of the inaccessible ground and abyss of being".

 

Arjen ontkent dus iets wat in wezen geen onderdeel van het christelijk geloof uitmaakt. Ieder weldenkend christen zou met hem moeten instemmen, dat het in het christelijk geloof niet over 'zo'n God' gaat. Maar als wij het woord ‘God’ in de mond nemen dan willen wij daarmee verwijzen naar het Geheim van ons leven en van de wereld en spreken we ook de hoop uit, dat deze werkelijkheid niet zinloos en betekenisloos is, maar voortgaat in de richting van het Koninkrijk. Op hoop tegen hoop! (naar Hoping against Hope van John D. Caputo). ‘God’ staat altijd in de vocatief (het is een ‘aanroep’!) en nooit in de ‘accusatief’, waarover je kunt redeneren zodat je God kunt ‘object-iveren’. Nee, Hij is het die mij in de accusatief zet en mij bevraagt: “Mens, waar ben je?” en “Mens, waar is je broeder/zuster?”

Dat zijn de vragen, die ertoe doen als het om geloven (faith) gaat en jouw manier van leven, jouw omgaan met mensen en de wereld, laten zien, in hoeverre jij die vragen hebt gehoord en serieus neemt.

Een gesprek met Arjen over wat ‘geloven in de kern van de zaak’ betekent zou een heel andere inhoud opleveren, denk ik. We zouden ons niet meer op het terrein van de fysica, metafysica en kennisleer bevinden, maar ons gaan begeven op het gebied van de levenskunst, ethiek en politiek, muziek en poëzie, waarbij hij en ik geen objectieve waarnemers en buitenstaanders meer zijn, maar existentieel betrokkenen, geen outsiders, maar insiders.

Als ik Arjen zo bevlogen heb horen redeneren over God, kerk en geloof dan denk ik, dat er ook in de kerken nog een hoop werk aan de winkel is. Hoe is het met de bespreking van de Bijbel in de zondagse erediensten en/of op de catechese gesteld? Ik vrees dat er te oppervlakkig of te onoplettend voorbijgegaan wordt (en is) aan de bedenkingen en kritische vragen van mensen als Arjen Lubach. Een meer doordachte respons en een doordringen tot de kern van waar het bij ‘geloven’ om gaat zouden veel frustratie kunnen voorkomen en tot wellicht minder zogenaamde ‘afvalligheid en ongeloof’ leiden.

Mensen als Arjen Lubach reken ik tot de niet-kerkelijke gelovige schare, die niemand tellen kan en hun kritiek zou moeten leiden tot een kritische reflectie over veel kerkelijk gedachtengoed, dat blijkbaar aanleiding geeft tot dit soort misvattingen.

Een gesprek over waar het werkelijk over gaat zou de zogenaamde kloof tussen gelovigen en niet-meer-gelovigen kunnen overbruggen en ook zouden veel miverstanden aan beide kanten opgehelderd kunnen worden. Helaas kruipt iedereen graag bij club- en soortgenoten op schoot en zo komt men doorgaans niet veel verder dan ronddraaien om en in zijn/haar eigen gelijk.

Een leerzaam programma, “Zomergasten”!

 

 

Gepubliceerd in Blog