Toen was geloof heel gewoon
Toen was geloof heel gewoon
Andries Knevel probeert in zijn nieuwe serie met bovengenoemde titel terug te blikken op 50 jaar Evangelische Omroep en de leegloop en de leegstand van de kerk(en) te duiden. Ik heb de vooraankondiging bij Jinek èn de eerste aflevering gezien en veel van wat daar ter sprake kwam houdt veel mensen bezig, ook in onze gemeente: hoe kan het toch, dat een halve eeuw geleden de kerken in ons land nog vol zaten en nu (doorgaans) niet meer? En: wat gebeurt er met al die overtollige kerkgebouwen?
In de eerste aflevering was te zien, hoe de ene kerk was omgetoverd in een appartementencomplex en de andere een speel- en snoephal voor kinderen was geworden. Weer een andere kerk stond op de nominatie om gesloten te worden en een gemeentelid was daar erg verdrietig over, omdat zij haar ziel en zaligheid verbonden had aan dit kerkgebouw: hier was zij gedoopt en verzorgde zij wekelijks de bloemen en ook had zij graag vanuit deze kerk uitgedragen willen worden, maar dat ging hoogstwaarschijnlijk niet gebeuren…
Herman Pleij mocht langskomen om te verklaren, waarom en hoe het zo gekomen was, dat zovelen de kerk de rug hadden toegekeerd. Volgens hem kwam dat door de toename van kennis en de vergroting van het besef van zelfvertrouwen en zelfstandigheid. Men liet zich niet meer de wet voorschrijven door een gezagsinstantie als de kerk. De toename van kennis en wetenschap had het geloofsverhaal ondermijnd en men hechtte er dus geen geloof meer aan.
Ik vond die analyse nogal kort door de bocht, eerlijk gezegd. De kerk was autoritair en dom en de mensen werden wijzer en kregen meer zelfvertrouwen: voilà het gebeuren verklaard! Dat is altijd weer het de kop opstekende vooroordeel van kerkverlaters en quasi-atheïsten, die denken, dat zij zelf zo slim zijn en de mensen in de kerk zo dom. In het gesprek van de eerste aflevering van Zomergasten kwam diezelfde riedel langs, waartegen de geïnterviewde (Rosanne Herzberger) zich teweer stelde door vast te stellen, dat voor haarzelf er geen enkele tegenstelling bestond tussen haar geloof en haar wetenschappelijke arbeid. En zij kende vele collega’s, die er precies zo over dachten.
Maar het punt, dat ik vooral miste was, dat de analyse van Pleij voorbijging aan de vraag of de kerk in die periode wel vorm had gegeven aan haar eigenlijke en oorspronkelijke roeping. In hoeverre vertolkte die autoritaire gezagsverhoudingen de bedoeling van het Evangelie en had de kerk de Bijbel niet overvraagd, toen zij die als bron van (alle) kennis gebruikte?
Kortom, zou het niet nodig zijn de blik kritisch te richten op de kerk van toen – niet vanuit rationalistische arrogantie, maar vanuit het Evangelie zelf – in plaats van de kerk van voorbij kritiekloos als norm voor nu te beschouwen? Anders ontstaat een soort ongefundeerd heimwee naar vroeger, waar het programma inderdaad van overliep.
Vraag je allereerst eens af, of het wel zo’n zegen was, dat het geloof heel gewoon was. Misschien was het geloof wel zó gewoon geworden, dat het niet(s) bijzonder(s) meer was.
Freek de Jonge mag dan als zoon van een dominee ‘buitenkerkelijk’ zijn geworden, zijn opmerkingen over de essentie van het geloof en het kerk-zijn sneden, naar mijn mening, méér hout dan het sentimentele verlangen van Andries naar volle kerken.