Logo dsCH 

Binnenste buiten

BINNENSTE BUITEN
In één van de verzorgingshuizen tref ik regelmatig iemand, die mij steevast vraagt: “En, komen er nog wel wat mensen naar de kerk?” Vanwege ouderdom en gebreken kan hij zelf niet meer komen, maar vroeger wel. Ik stel hem gerust, dat de kerk nog best redelijk gevuld is, maar tegelijkertijd realiseer ik me, dat een ‘volle kerk’ er in de nabije toekomst waarschijnlijk niet meer in zit en de vraag is ook of we daarop zouden moeten ‘mikken’. Ik dacht: moet de vraag eigenlijk niet anders gesteld  worden, bijv.: “Is de kerk wel dáár, waar de mensen zijn?” Is het niet al te gemakzuchtig om te denken: laat de mensen maar naar de kerk komen? Is het niet eerder de opdracht om de mensen te zoeken, waar zij zijn? Liet Jezus niet de negenennegentig schapen achter om dat ene schaap te zoeken? En wat doen wij? Wij blijven angstvallig bij het ene schaap waken, dat er nog is en zorgen ervoor dat hij het zo goed mogelijk naar z’n zin heeft en laten de negenennegentig, die overal ronddwalen, aan hun lot over! Over 31 jaar bestaat de Protestantse Kerk in Nederland niet meer, zo las ik onlangs in de krant. Als het tempo van kerkverlating en ledenverlies door overlijden e.d. zo doorgaat, tenminste.
De kerk wringt zich in allerlei bochten om maar mensen binnen te krijgen. Missionaire rondes, laagdrempelige vieringen, vrolijke diensten, ernstige bezinningen etc., maar het zijn steeds dezelfde mensen die er op afkomen. Maar als de mensen niet naar binnen komen, wordt het dan geen tijd om naar buiten te gaan? Een kerk, die teveel met zichzelf bezig is wordt op den duur trouwens éénkennig, autistisch en paranoïde. Erop uitgaan om mensen op te zoeken betekent een beetje wegtrekken uit jezelf, uit de afgesloten ruimte van je eigen opvattingen, die in de weg kunnen staan en de horizon afsluiten, die God is.
Lange tijd was de kerk een vanzelfsprekend instituut, waar men diensten kon vragen en die werden beschikbaar gesteld aan hen, die er heen kwamen. Maar de kerk kan niet meer uitgaan van die situatie en zij merkt ook, dat de ‘klanten’ niet meer komen. We moeten daarom nieuwe structuren ontwikkelen om te kunnen gaan, naar waar we wel nodig zijn. Waar diegenen zijn, die wel wíllen, maar geen toenadering zoeken, omdat de structuren en vormen verouderd zijn of omdat men geen antwoorden krijgt op de vragen, waarmee men leeft.
Er is moed en creativiteit voor nodig om eens kritisch naar onszelf en ons functioneren als kerk te kijken. Ik beperk me ertoe vooral naar mezelf te kijken en ik moet me afvragen: weid ik vooral niet de eigen schaapjes (steeds kleiner in aantal) en laat ik de rest aan haar lot over? En hoe zullen die oude en vertrouwde schaapjes reageren, als ik me voortaan vooral ging richten op (de) anderen? “Eigen schaapjes eerst...”, hoor ik al blè-ten.

Wat ik tegen mijzelf zeg, zeg ik ook tegen u allen: “Kruip uit uw (kerk)schulp!” Wil de kerk overleven dan zal zij zich binnenste buiten moeten keren. Niet met vaandels, zeker niet met stokken om allerlei honden te slaan, maar met een luisterend oor en een warm hart.
Voor mijzelf zou dat kunnen betekenen, dat ik (1) onder de mensen ook meer herkenbaar zou moeten zijn, bijv. door het dragen van een wit priesterboord. (Is in bestelling nog.) (2) Mijn plan om het komend seizoen preekvoorbereiding te organiseren in een of andere kroeg ligt in het verlengde hiervan. Tenslotte (3) denk ik ook aan de organisatie van een maaltijd voor iedereen als inleiding op de Thomas Celebration in november a.s.
Het gaat er natuurlijk ook weer niet om om allerlei activiteiten te organiseren en te verzinnen, maar vooral om te leren ánders te denken, ánders te kijken en (er) ánders te zijn!

Ds. Cees Huisman