Logo dsCH 

Van de Groe

John Exalto en Fred van Lieburg (red.), Neerlands laatste ziener. Leven, werk en invloed van Theodorus van der Groe (1705-1784), Rotterdam: Lindenberg Productions BV, 2007; 206 pp.; ISBN 978 90 70355 44 9; geïllustreerd, € .....

Op de omslag van dit prachtig en zorgvuldig uitgegeven boek prijkt een statig portret van de hoofdpersoon, Ds. Th. van der Groe, terwijl hij een Hebreeuwse Bijbel in de hand houdt. Althans, dat is de suggestie die Tanja Kootte doet in haar bijdrage Naar schilderwerk herschapen bij het doek van Adriaan Boon (p. 113). Hoewel zij de lezer in het vooruitzicht stelt dit verder aan te tonen, heb ik een bewijs of aanwijzing daarvoor niet kunnen vinden. Wellicht is het vermoeden hard te maken door er op te letten, dat de open zijde van het boek op het schilderij rechts is afgebeeld.
Acht auteurs geven telkens vanuit een ander perspectief en vanuit hun eigen vakgebied een zo volledig mogelijk beeld van deze bekende Kralinger predikant, terwijl een negende auteur (F.W. Huisman) in een Bijlage nog een uitvoerige Bibliografie van Van der Groe verzorgt. Deze studie zou verschijnen n.a.v. het 300e geboortejaar van Ds. van der Groe (geb. 1705), maar - evenals deze recensie - verscheen het boek beduidend later. Het was in elk geval een goede aanleiding om het leven en werk van deze bijzondere predikant uit de 18e eeuw nog eens kritisch te bestuderen, temeer omdat de biografie van A.W.C. van Dijk Die des nachts zijn huis bewaakt (1972) wel aan herziening en aanvulling toe was. Uit alles blijkt, dat de redactie van dit werk een zo volledig mogelijk beeld van de hoofdfiguur heeft willen schetsen en dat zij dat ook wil doen vanuit enige kritische distantie en met de nodige nuance. Ook de zogenaamde “oude schrijver” moet in het licht van zijn tijd bestudeerd worden, waardoor de biografie ook in dit geval zich vanzelf verwijdert uit de sfeer van de hagiografie.
Fred van Lieburg opent dit boek met een uitvoerige biografie van Theodorus van der Groe, die achtereenvolgens predikant was in Rijnsaterwoude (1730-1740) en Kralingen (1740- 1784). Zijn studie, prediking en herderlijke zorg, maar ook zijn functioneren in de Classis en zijn polemieken passeren de revue en worden grondig besproken. Ook zijn persoonlijk leven, zijn vrijgezellenbestaan en zijn wat late huwelijk komen aan de orde.
Uitvoerig wordt aandacht besteed aan Van der Groe’s reageren op de vragen en noden van zijn tijd, die voor een belangrijk deel, in zijn ogen, lagen in het zogenaamde “naamchristendom” en de behoefte aan het kunnen onderscheiden tussen waar en vals of onecht geloof. In de jaren 50 van de 18e eeuw gaat zijn Toetssteen der waare en valsche genade het licht zien, waarin Van der Groe zich als zielenherder wil profileren, maar hij besefte blijkbaar niet voldoende, dat hij zijn hand overspeelde en zich metterdaad als rechter over “zielen” opstelde. In de bijdrage van Aza Goudriaan worden Van der Groe’s standpunten in een bredere theologische en kerkelijke context geplaatst. O.a. over de noodzaak van een voorafgaande zondekennis, voordat men tot geloof in Christus kan komen en dat de zekerheid tot het wezen van het geloof behoort e.d. Het zijn allemaal uitwerkingen – naar ons besef wat al te veel op de vierkante centimeter - van de zoektocht naar de zekerheid van het geloof (in de gelovige zelf), die dreigden te verzanden in scholastieke onderscheidingen, ondanks de pastoraal bedoelde inzet.
Ook gaat Van Lieburg uitvoerig in op de zogenaamde Rotterdamse kerkstrijd, een polemiek, die zich ontwikkelt n.a.v. de vervulling van een predikantsvacature in die stad. Joris van Eijnatten gaat in op de boetepreken van Van der Groe in een bijdrage, die hij de titel meegeeft Een profeet in Neerlands Israël. Aan de hand van zijn biddagpreken betoogt hij, dat die geheel conform het gangbare gereformeerde vertoog zijn opgebouwd. Meestal wordt aan de hand van een oudtestamentische bijbelplaats de achteruitgang van de Republiek in velerlei opzichten uit de doeken gedaan en dat alles wordt geweten aan de zonden en onbekeerlijkheid van de mensen, waarbij een definitieve ondergang van het land in het vooruitzicht wordt gesteld. Het zijn preken, die te typeren zijn als jeremiades, maar in het geval van Van der Groe is er (blijkbaar) een blijvende betekenis aan toegekend en hebben bewonderaars hem gezien als “de laatste ziener”. Ook zag hij zichzelf als voorbestemd om als profeet op te treden. De conclusie van Eijnatten zal voor sommigen daarom een ontnuchtering zijn. Want Van der Groe heeft nog steeds adepten en daarover doet John Exalto een boekje open in zijn bijdrage Van der Groe doet het hekje toe. Aan de hand van het uitgavenpatroon van de werken van Van der Groe schetst hij een uitvoerig beeld van de Wirkungsgeschichte van deze theoloog en predikant. Wat daarbij opvalt is, dat de waardering voor hem in steeds kleinere kring zich voordoet en erg anachronistisch aandoet. Verering of bewondering van hem krijgt iets museaals.
In zijn prachtige overzicht miste ik echter de naam van Dr C. Steenblok, die in de scheuring van het kerkgenootschap van de Gereformeerde Gemeenten in 1953 een belangrijke rol speelde en die in zijn theologische standpuntbepaling mogelijk ook heeft teruggegrepen op Van der Groe.
Bijzonder boeiend vond ik de bijdrage van Leendert Groenendijk, die een (in mijn ogen geslaagde) poging doet om dichter bij de mens Theodorus van der Groe te komen: Ik arm ellendig man. Een psychologische verkenning van het karakter van de man, waardoor veel van zijn standpunten en houdingen in een ander, verhelderend licht komen te staan. Ook krijgt zijn gezichts-handicap aandacht met het oog op zijn “zienerschap” (!).
Het boek is fraai uitgevoerd, als een jubileumuitgave, in twee kolommen gedrukt met annotaties in de kantlijnen. Een aanwinst voor de studie van het kerkelijk leven en de theologie in de 18e eeuw! Wel was het beter geweest wanneer de titel Neerlands laatste ziener tussen aanhalingstekens was geplaatst.

Cees Huisman (Meppel)