Logo dsCH 

Wurm in Juttepeer

In 2005 promoveerde Ds. Ph. L. Krijger op het proefschrift “De tragiek van de schepping”. Een bespreking daarvan maakte mij nieuwsgierig en ik schafte mij dat boek aan en las het aandachtig door. Omdat het thema van dit boek eigenlijk iedere gelovige aangaat, ja eigenlijk ieder mens, gelovig of niet, raakt dacht ik: ik wil dit boek eens bespreken met mijn gemeenteleden. In 2006 heb ik twee avonden stil gestaan bij het onderwerp van deze dissertatie, maar het op een wat vrije manier aan de orde gesteld. Het boek is op nogal wat punten te specialistisch en voor leken-theologen wat ondoorgrondelijk. Het begin was qua niveau en aanpak veelbelovend, maar hoe verder je in het boek komt hoe stroever het wordt. Daarom is het zo verheugend dat de auteur zelf een boekje heeft geschreven waarin hij e.e.a. bespreekbaar maakt voor de gemeente. Het is verschenen bij de PKN als Toerboekje onder de veelbelovende titel: Er zit een wurm in de juttepeer.
Ik stel u voor om aan de hand van dit boekje onze twee avonden in te vullen. Het bestaat uit vier hoofdstukjes, zodat we er twee per avond zouden kunnen behandelen.

Het eigenlijke onderwerp is simpel en moeilijk tegelijk. Het is eenvoudig, omdat het zo herkenbaar is en iedereen er mee te maken heeft: met de schaduwkanten van ons bestaan, het lijden en het kwaad in de wereld, in de schepping, in ons eigen leven. De moeilijkheid bestaat hierin, dat we nogal uiteenlopende houdingen innemen t.o.v. dat wat ons treft – varierend van berusting tot een gevecht aangaan. En in hoeverre laten wij ons in die houding bepalen door of inspireren door ons geloof in God, de Algoede, Schepper van hemel en aarde? Maar de moeilijkheid is vooral dat we naar een theologisch verantwoord antwoord zoeken en dat kan misschien met veel moeite geformuleerd worden, maar wat is het waard? Wat is het waard in mijn eigen omgang met het leed dat mij treft? De theorie kan kloppen, maar de wond in ons leven heelt er niet van. Daarmee relativeer ik meteen de waarde van theologische antwoorden of filosofische benaderingen, want uiteindelijk moet ieder mens op zijn of haar eigen manier een weg vinden en gaan door deze wereld, waarin hij/zij allerlei misere tegenkomt. Hoe je daarin staande blijft is niet alleen afhankelijk van een goede theorie, maar zal vooral ook het meegaan van een medemens, een partner, een steun in de rug van iemand anders, net zo belangrijk zijn. M.a.w. laten we ons ervan bewust zijn dat het hier gaat om het zoeken naar een weg in onze gedachten, en dat dat iets anders is dan die weg ook daadwerkelijk gaan, zoals het ook iets anders is om over het leed in de wereld te praten dan er werkelijk onder te lijden. U begrijpt het vast wel: ik kom hier twee avonden als theoloog-dogmaticus en niet als uw pastor. Toch kan e.e.a. ook nog wel pastorale uitstraling hebben, temeer omdat Ds. Krieger zijn boekje de ondertitel meegaf: theologische en pastorale notities bij het lijden.

Nu dan maar eens inhoudelijk van start gaan. En dan beginnen we met het gedichtje van Annie M.G. Schmidt (1911-1995) „Er zit een wurm in de juttepeer‟.

1. Er zit een wurm in onze juttepeer
Dat weten we nu zo zoetjesaan wel zeker.
Het ligt misschien, wie weet, wel aan de kweker
Of aan de groenteman, of aan het weer.

2. De ene mens denkt aldoor vol verdriet:
Hoe komt die wurm erin. Hij wil het weten.
De and‟re mens wil nooit meer peren eten,
Maar dat is overdreven, vindt u niet?

3. Dan is er altijd nog wel een man,
Zo een, die denkt de wurm er uit te krijgen
Door bovenmatig met zijn vuist te dreigen,
Maar nebbisj, zeg, daar schrikt die wurm niet van.

4. Er zijn er ook, die houden zo van fruit,
Dat zij de peer met wurm en al verslinden,
En zeggen dat ze ‟t overheerlijk vinden,
Maar in het donker spugen ze hem uit.

5. En daar in dat cafeetje zit er een,
Die zegt: het is geen peer. Het is een appel.
Ik zeg maar zo, wat maak je je te sappel,
Alla, ‟n wurm. Ik eet er maar omheen.

Het is een humoristisch gedichtje met een serieuze ondertoon. Want als je goed leest dan gaat het om onze mogelijke antwoorden op het kwaad in de wereld, in ons leven. Er is een zoektocht naar de oorzaak ervan: waar komt het kwaad vandaan? Dat is een filosofische en theologische vraag. In de Bijbel komen we die vraag ook tegen en antwoorden worden gezocht in de richting van God, de duivel of de mens zelf.
Of de vraag naar de keuze die je hebt om er mee om te gaan: alles slikken of eromheen eten. Wat is het beste? Wat kan ik het beste doen? En er is de houding van het verzet: hoe kan ik het kwaad overwinnen? Maar we lijken machteloos te staan tegenover het overweldigende kwaad.
Of er is ook de houding van “alles slikken”..het komt zoals het komt en het is goed, ook al is het kwaad. Maar is dat wel vol te houden? En dan tenslotte de mens, die erom heen, die de vreugde in het leven niet laat bederven door het kwaad.
Zo zet Annie Schmidt het probleem in de grondverf voor ons neer.

Al in de vroege kerk probeert men antwoord te geven op de vraag: waar komt het kwaad vandaan? “Unde malum?” zoals het in de theologische wereld klonk. Krieger bespreekt in zijn boek twee tegenpolen, die het probleem verhelderen: Marcion en Tertullianus.

Marcion werd geboren rond het jaar 85 in Sinope (havenstad t. Z. van de Zwarte Zee). Hij was behoorlijk rijk (reder) en schonk een groot bedrag aan de gemeente van Rome. Rond 140 vertrok hij naar Rome. In 144 stichtte hij een eigen kerk. Kenmerkend waren: strenge ascese (onthouding) en sterke bereidheid tot martelaarschap. Hij stierf rond 160. Hij had veel aanhang en in het oosten bleef zijn kerk tot de 6e eeuw bestaan. Vergelijk dat even met de duur van de Reformatie (!) Marcion vraagt zich af: hoe komt die wurm in de peer? Hoe kan het kwaad in de wereld bestaan en hoe zit het dan met de goedheid van God, de Schepper? M. kan het niet rijmen met de goedheid en de almacht van de ene God en daarom poneert hij twee goden – of een dualistisch godsbeeld. Er is een hoogste God en een scheppergod. De scheppergod is een mindere god, die de wereld incl. het kwaad geschapen heeft...materie is de bron van alle kwaad – dus de god die dit schept heeft het teweeg gebracht. M. is hierin verwant met gnostiek. M. stelt dat er ook een tegenstelling is tussen het O en NT. Zijn hoofdwerk gaat daarover en heet dan ook Antithesen: de scheppergod is de god van het OT, van Israel – die is grillig, willekeurig en hij heerst door het noodlot; hij is oorlogszuchtig en regeert door het recht van de sterkste.
De hoogste God, een en al goed, is openbaar geworden in Christus. In hem heeft het oude afgedaan en wie in hem is is een nieuwe schepping. Dus er is een tegenstelling tussen de God ven het OT en van het NT. M. en zijn volgelingen hebben een afkeer van de materiele wereld; zij zien zichzelf als vreemdelingen, hier beneen. De wereld is boos en de mens is er het slachtoffer van. Zonde is niet te verwijten aan de mens, het is zijn lot.
De rampen die mensen treffen zijn te wijten aan de grillige schepping. Daarom moeten de mensen hun heil zoeken bij Christus, bij de God van liefde en barmhartigheid. De marcionieten hebben geen eigen kerk meer, maar zijn ideeen leven op de een of andere manier nog wel voort. Herkent u e.e.a.?

Tertullianus (150-220) was een fel bestrijder van Marcion (Contra Marcionem). Geb. in Carthago, zoon van een romeinse officier, werd jurist – in 193 overgegaan tot het christendom – had bewondering voor de martelaren in zijn tijd. Met retorische middelen en met de scherpe pen van de jurist bestrijdt hij de leer van Marcion. T. wil niets van een dualistische god weten. God is een en enig! Verg. Deut. 6: 4. Er kan er immers ook maar een de enige zijn! (Logische redenering). Met ons gezonde verstand kunnen we God leren kennen en dat wijst erop dat de schepping goed is, in principe. Gods liefde en wijsheid zijn overal te bespeuren. Let eens op de harmonie en de schoonheid van de afwisseling der seizoenen. Dankzij Gods voorzienigheid en de „natuurwetten‟ heeft de mens een veilig huis om in te wonen. Er zijn wel dissonanten, maar eerder uitzondering dan regel. M. schrikt als een mens geboren wordt: weer een mens ten dode geboren onder de lotgevallen van de schepping besloten – maar T. ziet het als een wonder en is verrukt. T. ziet de mogelijkheden en de vrijheid van de mens om te kiezen voor het goede. De mens heeft een vrije wil, terwijl de mens door M. meer gezien wordt als iem. die vastzit aan zijn lot. Als het gaat om de vraag waar het kwaad vandaan komt dan wijst Marcion verwijtend naar de Schepper, maar Tertullianus zoekt het bij de mens zelf. De Schepper is goed, heeft alle macht en heeft ook voorkennis. Hem valt eigenlijk niets te verwijten. De zondeval mag je ook niet aan God verwijten: het is de mens zijn eigen schuld; het was/is zijn vrije wil. Ja, maar de mens had die vrijheid nooit moeten krijgen, zegt Marcion. Dat is te zwaar voor hem; hij kan het niet aan. Maar volgens T. moet je de mens niet beklagen, maar aanklagen. Hij is schuldig, niet een slachtoffer. Zo verweert T. zich tegen het fatalisme (zoals dat in gnostische kringen opgeld deed). Een andere vraag die hiermee opkom is: hoe zit het met het geschapen zijn naar Gods beeld. Zijn Geest te hebben...volgens T. is er sprake van een briesje (adflatus), niet de spiritus zelf: er is een onderscheid. Kortom, het kwaad zit niet in God, niet in de materie, maar in de men zelf, zijn vrije wil. T. ziet het kwaad graag als een straf of als een pedagogie om het goede te gaan doen. Hierin lijkt hij aan te sluiten bij de filosofie van de Stoa. Marcion en de Epicureers menen dat God geen goede Schepper is. Kijk eens naar die lastige insekten. Stoicijnen antwoorden: dankzij de insekten worden we op tijd wakker. Marcion zegt ook ergens: hoe kan een goede God nu zulke vervelende, nutteloze beestjes maken. Irenaeus zegt: waarom wijs je met de vinger naar de Schepper. Maak zelf eens een insekt?! Tenslotte nog even terug naar het gedichtje van Annie M.G. Schmidt. Er is sprake van de gebalde vuist. Het verzet tegen het kwaad, dat zich kan uiten in een twistgesprek met God, bijv. in de Psalmen en in Job. Job beschuldigt God van onrecht, roept hem ter verantwoording. Het is niet eerlijk. Het is een gebalde vuist van Job e.a., maar het kwaad schijnt zich er weinig van aan te trekken.
Er kan ook sprake zijn van berusting. Alles slikken: goed en kwaad als voortkomend uit Gods hand. Zie bijv. Zondag 10 van de HC. Ook ziekte komt van God? Breekt het je niet op als je de wurm en de peer zo opeet? Het relativisme stelt dat er geen sluitende theorie te vinden is. Zie bijv. Het boek Prediker: er is geen logica in het leven. Geniet van de mooie dingen en probeer er het beste van te maken. Leef onder/in je loofhut en heb eerbied voor God en zijn geboden!

Enkele gespreksvragen:

1.    Hoe werd er bij u in de gemeente gepreekt, gebeden, gezongen toen de tsunami ZO- Azie trof? Of bij een andere ramp?
2.    Bij de visie van Marcion: kunt u voor- en tegenargumenten noemen voor zijn visie?
3.    Hetzelfde voor Tertullianus?
4.    Welke van beide heeft uw voorkeur?
5.    De gebalde vuist, de berusting of het relativisme: welke van deze drie spreekt u het
meeste aan?

Als we het over het kwaad hebben moeten we onderscheid maken tussen het morele en het fysieke kwaad. Her morele kwaad is het kwaad dat de mens doet. De mens heeft een vrije wil en kan kwaad doen. De HC stelde zelfs dat de mens geneigd is tot alle kwaad. Het zit in hem.
Het fysieke kwaad is het kwaad dat een mens overkomt, waar hij niets aan kan doen: lijden en dood, ziekte en rampen. Beide vormen van kwaad zijn wel gerelateerd. Het morele kwaad kan de oorzaak zijn/worden van fysiek kwaad. Bijv. roekeloze levensstijl en gezondheidsproblemen; slordige omgang met milieu en natuurrampen. Andersom ook: dat fysiek kwaad lijdt tot moreel kwaad (m.n. in oorlogstijd, wanneer men morele remmen verliest).
Marcion zei: omdat de mens zwak en broos is faalt hij ook. Dat geldt eigenlijk voor de hele werkelijkheid: de schepping is kwetsbaar en geneigd tot catastrofes: zo is de structuur van de werkelijkheid. In de kerk(leer) is vooral veel gezegd over het morele kwaad (de leer van de zonde), maar wij gaan het vooral hebben over het fysieke kwaad.

Hoe gaan we als gelovige mensen om met dit kwaad (dat ons en anderen treft)? Krijger zet drie benaderingen op een rij. Hij noemt dat modellen:
1.    het harmoniemodel
2.    het tragische model
3.    het strijdmodel

In het harmoniemodel probeert men met het kwaad in te reine te komen, zodat men het uiteindelijk accepteert. Een bekende vorm van acceptatie is het leed dat ons treft te zien als “eigen schuld”. Ook al is het verband niet duidelijk of logisch aan te brengen: men zoekt een „verklaring‟ in de eigen tekortkomingen. En dat wordt dan teruggebracht in een soort theorie: “Waren er geen zonden, waren er geen wonden”. Rampen die gebeuren worden gezien als straf op de zonden. Wij tekenen doorgaans protest aan tegen deze zienswijze, maar in 1953 klonk deze gedachte vanaf vrijwel alle kansels. Men
had deze visie opgepikt uit de bijbel...m.n. veel profeten spraken zo, als het gaat om oorlogen, honger in het land, ballingschap. M.n. Deuteronomium heeft deze benadering als “leermodel” aan de man gebracht. In een soort zwart-wit schema wordt het volk Israel voorgehouden hoe te leven.
Zie Deut. 30: 15-20. Ook in de Klaagliederen van Jeremia komen we deze theologie tegen. In het NT wordt er genuanceerder mee omgegaan. Denk aan het verhaal van de blindgeborene: heeft hij gezondigd of zijn ouders? Jezus zegt: geen van beiden! Joh. 9: 2, 3.

Het kwaad dat mensen treft brengt hen tot schuldbesef en schuldbelijdenis en wellicht tot verandering van levensstijl? Zo geeft men het kwaad een plaats en wordt men er een beter mens van. Alleen de betrokkene en getroffene zelf zou deze visie kunnen huldigen: een ander kan iemand niet beschuldigen van zonden. Het is een persoonlijke keuze, een persoonlijk geloof in de omgang met God om e.e.a. zo te beleven.

Wat hier dicht tegen aan zit is: het kwaad is bedoeld als pedagogie en leidt tot loutering. “Wie dicht bij mij is, zit dichtbij het vuur en wie verre van mij is, is verre van het Koninkrijk”. Krijger citeert dit als een woord van Jezus uit een ander evangelie (van Thomas?).
Het lijden dat te maken heeft met de navolging van Jezus kan men opvatten als messiaans en louterend lijden. Wie Jezus volgt krijgt te maken met spot en tegenwerking en soms zelfs vervolging en dood (martelaarschap). Abraham moest zijn zoon offeren omdat hij God tot het uiterste wilde dienen.
Job wordt op de proef gesteld om te zien of hij wel van harte geloofde. Het is het vuur van de loutering en de beproeving dat de gelovigen treft.

Vraag is: Kun je alle lijden en smart in dit perspectief zien? Dus ook ziekte, ongeluk e.d. of alleen lijden dat verband houdt met de navolging?

Bijpassend citaat: Ps. 66: 3

Gij toetst ons, Gij beproeft ons leven
Zoals men erts tot zilver smelt,
Gij die ons aan het vuur ontheven,
Gelouterd voor uw ogen stelt.

Nu even een kort uitstapje naar het beroemde boek van Harold Kushner “Als het kwaad goede mensen treft” uit de jaren 80 van de vorige eeuw. Krijger heeft het niet over hem, maar ik wil hem en zijn visie toch even kort introduceren.

Wie is de veroorzaker van het kwaad ?
(uit de pers)

Als het kwaad goede mensen treft

'Het lijden komt niet van God. God weent met ons en strekt zijn armen naar ons uit, maar kan ons niet beschermen'. Dit was het uitdagend opschrift boven een vraaggesprek, dat opgenomen was in het februarinummer 1987 van 'De Stem", maandblad van de 'Verenigde
Protestantse Kerken in België'. De IKON had Harold S. Kushner uit Amerika laten komen om mee te doen aan een t.v. discussie. Deze rabbijn werd 'bevraagd' op zijn wereldberoemdboek 'Als 't kwaad goede mensen treft', waarvan in Nederland in februari 1987 binnen een tijdsbestek van vier jaar de eenentwintigste druk verscheen.

De eerste vraag in deze discussie stond in verband met de eerste uitspraak waarmee Kushner zijn godsbegrip formuleerde: het lijden komt niet van God. 'Dat klinkt ook niet erg rabbijns! In het Oude Testament gaat het toch om een God der wrake die de goddelozen bestraft en die van de godvruchtigen onderwerping en lofprijzing verlangt? Hoe kunt u die God, die ons eeuwenlang overgeleverd is, in overeenstemming brengen met diegene, waarvan u zegt dat Hij het lijden niet wil?'

Kushner deelt daarop mee, dat hij ook altijd in dit beeld van God had geloofd. Dit veranderde, toen hij zijn zoon Aäron op veertienjarige leeftijd aan een verschrikkelijke ziekte verloor. Zijn hele geloof in een almachtig en rechtvaardig God werd toen overhoop gegooid. Hij zegt dan: 'Ik blijf erbij dat als een kind in een vijver valt en verdrinkt, als een vader en echtgenoot bij een verkeersongeluk omkomt, en er is dan iemand, die zegt dat God dat gewild heeft, dan is hij degene die God neerhaalt. Ik geloof dat ik God groter, beter en lofwaardiger maak, wanneer ik zeg dat hij zoiets onmogelijk gewild kan hebben - dat het even verwerpelijk en smartelijk voor God is als voor elk van ons'.

De rabbijn uit Massachusetts in de V.S. kwam niet door een theologische studie tot het inzicht, dat God geen kwaad doet. Zijn godsbeeld werd verbonden met het goede mensbeeld. Ik kan mij dit voorstellen, omdat wij als christenen spreken over een Vader in de hemelen. Wij mogen op Hem lijken en wat wij niet met onze kinderen mogen doen, doet Hij niet met de zijnen. Wij ontheiligen Gods naam als wij Hem in oorzakelijk verband brengen met kwaad en ellende. Kushner vervolgt dan: 'Dat centrale idee van uw christelijke geloof, dat van de incarnatie (vleeswording), daar ben ik erg bevattelijk voor. God wordt alleen werkelijkheid als mensen goddelijke dingen doen. Zonder zijn vleeswording in de menselijke werkelijkheid is God alleen maar een abstract idee. Wanneer is God niet langer deel van het probleem maar wordt Hij deel van het antwoord? Niet wanneer God machtiger is dan wij, maar wanneer wij machtiger worden dan we gisteren waren'.

Zo breng je zelf in de chaos van het lijden een zekere harmonie aan: het is toch ergens goed voor en leidt tot stabiliteit.

De schepping is kwetsbaar
Het fysieke kwaad kunnen we in verband brengen met de kwetsbaarheid en de voorlopigheid van de schepping. Ons bestaan is nu eenmaal begrensd. Mensen kunnen ziek worden, oud worden en zullen uiteindelijk sterven. Ons bestaan is een bedreigd bestaan. Wat is de mens anders dan iets op de rand van het niets?
Daar kunnen we ons over opwinden, ons aan ergeren, het aanstootgevend vinden. Misschien wil men er aan ontkomen of denkt men vaak er bovenuit te kunnen stijgen. Zoals de overmoedige Icarus! Maar hij vloog zo hoog, dat de was van zijn vleugels smolt in de hitte van de zon en hij stortte naar beneden. Dat is natuurlijk een leerverhaal: mens, erken je beperkingen. Doe je dat niet, dan sla je te pletter.
Maar we kunnen er ook een stil verlangen naar het verloren paradijs in horen of een streven naar onsterfelijkheid.
We moeten leren leven met eindigheid en onvolkomenheid. Zo is ons bestaan. De rk theoloog Edward Schillebeeckx spreekt daarover n.a.v. de geboorte van een misvormde baby. Hij wijst het ten sterkste af wanneer men zoiets gaat zien als een straf op de zonde of als een les (goddelijke pedagogie). Niemand is daar verantwoordelijk voor. God en mens lijden er beiden onder, zo zegt S. Het hangt samen met onze eindigheid. Het enige wat ons te doen staat is ertegen strijden; het leed beperken en verzachten.
Schepping in wording
Het is de hervormde theoloog H. Berkhof geweest, die dit idee ook dogmatisch een plaats heeft gegeven door het fysieke kwaad te verbinden met de voorlopigheid van de schepping. Hij gaat ervan uit dat er nooit een gouden oertijd is geweest en bestrijdt de opvatting dat het leed pas in de wereld kwam door de zondeval. Het fysieke kwaad was er al lang voordat de mens op het toneel verscheen.
Maar het fysieke kwaad is niet alleen maar destructie en negativiteit: aardbevingen zijn wel verwoestend, maar op den duur geven zij ook vruchtbaarheid. Bij de dieren is er een struggle for life, maar zo wordt wel de voedselketen in stand gehouden. Deze gedachte lijkt erg veel op het 18e-eeuwse fysico-theologische standpunt. In die tijd vond men o.i.v. de filosoof Leibniz dat men leefde op de best mogelijke wereld en dat God alles doelmatig had geschapen. Alles had een doel en was gericht op het welzijn van mensen. Waarom is het gras groen? Omdat dat het beste voor onze ogen is. Waarom zijn er vulkaanuitbarstingen? Omdat dat leidt tot grotere vruchtbaarheid. Bekend werd het werk van de Zutphense predikant Ds. Martinet met zijn De Katechismus der natuur.
Had God geen andere, betere wereld kunnen scheppen? Blijkbaar niet. Hij wilde kennelijk, dat ook wij onze rol erin zouden spelen, als medescheppers. De schepping is niet kant en klaar gegeven, maar een wordend proces. We zijn onderweg. Volgens Paulus naar een nieuwe toekomst. Hij ziet de schepping zuchten als in barensweeen – Rom. 8:18-22. Het kreunen is negatief en pijnlijk – de geboorte is positief en verheugend. Iets een plaats geven? Maar is dit niet te mooi en te harmonieus gedacht? En wie kan zijn kleine leed in dit grotere perspectief bevredigend inpassen? Al deze pogingen om het leed een plaats te geven en op een bepaalde manier te harmoniseren breekt stuk op de werkelijkheid zelf. Waarom de dissonant niet laten staan/klinken? Zoals in de tuin van Yad Vashem in Jeruzalem, waar de holocaust wordt herinnerd, een klein beeldje staat van Rachel onder de titel The Silent Cry. Van Rachel wordt gezegd dat zij weigert zich te laten troosten (Jer. 31: 15 en Matth. 2:18). Rachel staat voor al het lijden dat niet te verklaren, ontroostbaar is – een stille schreeuw zonder harmonie. De uiteindelijke harmonie? Vanuit het geloof belijden wij dat ons leven zich voltrekt in het voorlaatste. Het laatste wordt bewaard door God, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Eenmaal zal God alle tranen van de ogen afwissen (Openb. 21). Die harmonie is nog niet bereikt en zo leven wij in het voorlaatste met veel disharmonie. En bovendien vragen wij ons vaak vertwijfeld af of die toekomst wel ooit werkelijkheid zal worden. Hoe zouden al die verschrikkelijke gebeurtenissen ooit ten goede gekeerd kunnen worden? Of is de geschiedenis als een borduurwerk, waarvan wij alleen de achterkant zien? Hoe zullen slachtoffers zich verhouden tot hun beulen? Joodse midrasj over David en Goliath. Als David zich meldt bij de hemelpoort ziet hij tot zijn schrik dat ook Goliath daar rondloopt. Nee toch? denkt David, wat doet hij hier en hoe zal dat nu gaan. En dan zegt God: Ik wil dat jullie vrienden worden!

Gespreksvragen
Welke benadering spreekt u het meest aan?
Tegen welke pogingen tot harmonie verzet u zich het meest? Heeft dat te maken met persoonlijke ervaringen of t.g.v. bijbelinterpretatie? Gelooft u dat alles in het „eschaton‟ goed komt? Waarom denkt u van wel of niet?