Zeven manden vol
Preek gehouden op zondag 30 juli 2017 in de Grote of Mariakerk n.a.v Markus 8: 1-9
Zeven manden vol
Ik wil vanmorgen samen met u proberen te ontdekken wat er nou overblijft van zo’n verhaal. Een verhaal, dat in een paar zinnen verteld is, dat iedereen, die het evangelie een beetje kent, wel kan dromen en dat door de ene rationalist met een korrel zout wordt genomen en door de andere rationalist als een ‘echt gebeurd verhaal’ wordt aangemerkt.
Laten wij onze rol als toeschouwer laten varen en weest deelnemer. Zie jezelf als één van die vierduizend en wees met mij verrast over wat er (van) overblijft. Ik doe dat aan de hand van die zeven manden, die naderhand vol brokstukken zijn opgehaald. Ieder had daar wat hij of zij overhad gedeponeerd en zo staan daar uiteindelijk zeven manden. Ik wil me bij iedere mand afvragen: wat bleef er over? Zit er wat in, in deze mand? Er is bij wijze van spreken voor iedere dag een mand vol, restanten om wat mee te doen. Ik hoop, dat u even met mij wilt meekijken en meetellen. Dat is geen grote opgave, lijkt mij, want u hoeft niet eens tot tien te tellen…
De manden en de inhoud ervan hebben soms wat vreemde namen, maar die kunt u gerust weer vergeten: het gaat om de inhoud.
De 1e mand is de historische of de temporele mand. Ik wil precies weten, wat waar en wanneer gebeurd is. Daar worden wel een paar aanwijzingen gegeven, bijv. dat het in de woestijn is en dat ze al drie dagen met Jezus op pad zijn en dat de mensen honger hebben en dat er niets te eten is. Dat zijn een paar feitelijke gegevens, maar tegelijkertijd zijn het ook typeringen, die verder reiken dan toen en daar. De woestijn is immers het beeld van onze levensweg en levensreis: een weg vol gevaren, met ups en downs, met aanvechtingen en tekorten. Het is ons leven, zoals het er aan toe is, onze strijd om het bestaan, ons gevecht met de elementen, ons zoeken naar zin en verzadiging. En we vinden het niet, ja we zoeken het overal, maar wij vinden niets, wat ons vervult en verzadigt.
Dan wordt zo maar tussendoor een hint gegeven, die uitzicht biedt en dat is die aanduiding ‘na drie dagen’: dat is een keerpunt van dood naar leven, van duisternis naar licht, van gemis naar vervulling. Het is Pasen! In de woestijn van het leven wordt van tijd tot tijd Pasen gevierd, tussen herinnering en verwachting.
De 2e mand noem ik de ‘thaumaturgische’ mand, een mand vol wonderen en magie. Dat is wanneer we ons heil zoeken bij het buitengewone, het bovennatuurlijke, het ongewone, het ongerijmde, het fantastische en alleen op die manier iets van God in ons leven kunnen waarnemen. Jezus was bovenal een Wonderman, een thaumaturg, zoals er in die tijd meer rondliepen. Wonderen moeten altijd iets bewijzen en wonderen moeten ook altijd bewezen worden, maar kort door de bocht gezegd: een wonder bewijst niets en een wonder dat bewezen is is geen wonder meer. Kortom, ik vind die 2e mand een mand vol vraagtekens.
In de 3e mand ligt de vraag verborgen: ‘Wat heb je eigenlijk zelf allemaal in huis?’ Het is de verandering van blikrichting: van ‘we hebben hier in de woestijn niks te eten’ naar ‘hoeveel broden heb je zelf?’ Als zich een probleem voordoet is onze eerste reactie vaak: wat kan ik er aan doen? Ik kan er niks aan doen. Het is mijn probleem niet en er is ook niets aan te doen. Niemand kan er wat aan doen! Dat is vaak kortzichtig en het onderstreept ons gevoel van machteloosheid zo sterk, dat we tot dadenloosheid geraken. Daarom is het zo mooi, dat Jezus ons bepaalt bij wat we wèl hebben en wèl kunnen! Jullie hebben toch wel broden en hoeveel wel niet? ‘Zeven’, zeiden ze. Ze konden wel tellen, maar ze wisten niet wat zij er mee konden. Zij hadden eigenlijk meer dan zij nodig hadden: zij hadden voor alle dagen brood en had Jezus hun niet geleerd genoegen te nemen met het dagelijks brood: iedere dag genoeg?
En zo komen wij als vanzelf bij de 4e mand: de diaconale mand. Dat is de mand van het delen en vermenigvuldigen. Kijk eens wat je allemaal hebt en hoeveel de wereld daarmee geholpen kan worden. Ja, je moet het wel willen delen. Als je het voor jezelf houdt, als je het gaat oppotten en als appeltje voor de dorst angstvallig gaat bewaren dan dient het eigenlijk nergens toe, dan heeft niemand er iets aan. Die 4e mand moet je helemaal omkiepen en uitdelen, wereldwijd met brede gebaren. Komt en eet, wie geen geld heeft, koopt brood en word verzadigd en de prijs is gratis! Economen en rekenmeesters vinden dit natuurlijk de dwaasheid ten top, maar zo zijn de manieren van het Koninkrijk Gods en zalig zijn zij, die nu al daaruit leven: gul en vrijgevig!
De 5e mand noem ik de pastorale mand (heeft in de verte misschien enige verwantschap met de muzikale fruitmand). In deze mand zit een goed gesprek, een opbeurend woord, een zegenend gebaar, een helpende hand, een luisterend oor. Ik merk onderweg, dat mensen het verrijkend vinden als zij hun verhaal kwijt kunnen, hun levensverhaal opnieuw kunnen vertellen en kunnen wegen wat waardevol was en wat minder geslaagd was. En als het Woord in het verhaal ter sprake komt als het Levende Brood, waarvan wij leven en waar wij op teren dan ervaren wij dat als een Godsgeschenk. Nee, dat kun je niet als hapklare brokken uit je binnenzak tevoorschijn halen, maar als een vonk of als een glinstering kan dat Woord soms zomaar oplichten en alles in een ander licht plaatsen.
Het 6e mandje is inderdaad een klein schaaltje: ik noem het het liturgische, eucharistische mandje. Dat is aan de orde, wanneer wij zondag aan zondag met elkaar de verhalen opnieuw beleven door ze a.h.w. na te spelen en na te denken. Vooral als we ook brood en wijn laten rondgaan en met elkaar delen dan vieren wij de aanwezigheid van de opgestane Heer en is Hij in ons midden, zoals Hij ook in ons midden is als Hij tot en met ons spreekt, telkens ook wanneer wij in ons oor horen: neemt en eet, dit is mijn lichaam gebroken voor u. Hij deelt zijn presentie wereldwijd en overal waar het brood wordt gedeeld krijgt zijn Lichaam gestalte en komt iets van vrede en gerechtigheid in zicht. Ja, ja, dat blijven wij doen, totdat Hij komt!
Dat is meteen ook de laatste mand, die daar staat als de bazuinen klinken uit de hoogte links en rechts. De laatste, de zevende mand, de eschatologische mand, de mand waarin alles a.h.w. samenkomt en tot zijn eindbestemming komt. Deze mand zit vol hoop en verwachting. Juist wanneer alles hopeloos en verloren is kruipt de hoop uit deze mand omhoog en verheft haar hart naar boven en gaat op de uitkijk staan. De eeuwen door klinkt vanuit de gemeente en vanuit iedere diepte de roep: tot hoelang, o Heer? Wanneer zal het zijn, dat U alles in allen zult zijn en de tranen van de ogen zullen worden gewist?
Dat waren ze, alle zeven! Misschien bent u inmiddels de inhoud van de verschillende manden alweer vergeten. Dat is niet zo erg. Misschien neemt u een paar kruimels mee naar huis en hebt u daar genoeg aan voor vandaag en morgen. Misschien heb ik u aangespoord om zelf nog eens zorgvuldig na te gaan, wat er nu eigenlijk in zit in dit evangelieverhaal en ontdekt u brokstukken in de manden, die ik niet genoemd of gezien heb. Des te beter, denk ik dan, want de Bijbelverhalen zijn inderdaad onuitputtelijk!
Geloof bij Jinek
Geloof bij Jinek
Als Andries Knevel aan tafel zit moet het wel over kerk en geloof gaan. Hij mocht ook meteen zijn nieuwe tv-programma introduceren, dus dat is mooi meegenomen.
Ik kijk – om meerdere redenen – niet zo vaak naar Jinek, maar de gasten op maandagavond 17 juli jl trokken mijn belangstelling. Ook Johan Dercksen was er bij en van hem wist ik, dat hij het geloof en de kerk vaarwel had gezegd, zoals hij zelf beweerde.
Andries mocht eerst uitleggen, waarom hij de teruggang van het kerkbezoek zo betreurde en dat het hem pijn deed te zien, dat allerlei kerken (o.a. die van zijn jonge jaren in Bussum) te koop werden gezet. Maar ondanks de veranderingen en de leegloop wees Andries de aanwezigen erop, dat zijn geloof alleen maar sterker was geworden.
Johan kon niet geloven, hoe een weldenkend mens als Andries nog zo serieus omging met dat sprookjesboek, de Bijbel. Op de kleuterschool had zijn juf hem overladen met al die verhalen, die hij later als ongeloofwaardig en irrelevant terzijde had geschoven.
Toen moest Andries toch alle zeilen gaan bijzetten om Johan ervan te overtuigen, dat hij toch beslist niet achterlijk was. Er kwam een heel relaas over vrienden van hem, die bèta-wetenschappers waren en toch ook ‘christen’ waren. En de Bijbel is helemaal geen sprookjesboek, want er is voldoende archeologisch onderzoek gedaan en ook wat het Nieuwe Testament betreft is er genoeg ‘evidence’ dat Jezus echt bestaan heeft enzo. Kortom, er zijn voldoende redenen en bewijs aanwezig om je geloof op te funderen.
Ik zag twee mensen tegenover elkaar zitten, die volstrekt langs elkaar heen praatten en die m.i. beiden het punt misten, waar het over zou moeten gaan.
Andries wil het geloof ‘wetenschappelijk’ bewijzen, ook het bestaan van God aannemelijk maken op basis van redeneringen en omdat ook knappe koppen (natuurkundigen) in Hem geloofden/geloven. Maar mijn opmerking hierbij is, dat niemand ooit zal gaan geloven op basis van redeneringen en op grond van bewijzen, net zomin als iemand de liefde van zijn/haar leven vindt op grond van een aantal overwegingen. Geloof is eerder iets, wat je overkomt, raakt, niet meer loslaat dan een besluit dat je neemt op rationele gronden. Dan heb je je geloof verlegd naar de bewijzen, de grond eronder, terwijl het geloof de grond zelf is. Alles wat je aandraagt om het geloof mee te ondersteunen ondermijnt het alleen maar.
Johan D. raakte er ook niet van onder de indruk. Voor hem is de Bijbel een groot verzonnen sprookjesverhaal, waar je niets mee kunt. Jammer, dat Andries hier geen opening opmerkte om eens serieus na te denken over de betekenis en waarde van ‘verhalen’. Johan bleef hangen in een letterlijke interpretatie van de teksten en uiteraard kon hij daar geen kant mee op. Maar hoe denkt Johan over literatuur, die verzonnen is? Waarom moet iets ‘echt gebeurd’ zijn om ‘waar’ te zijn? Ik verwijs soms mensen wel eens naar de verhaaltjes van Dagobert Duck omdat die haarscherp de waanzin van de hebzucht en de leegte van de rijkdom aantonen. Johan D. zou die verhaaltjes in de prullenbak deponeren, omdat hij nog nooit eendjes heeft horen praten..., maar dan heb je de verhalen niet begrepen en doe je ze ook geen recht.
Kortom, een gesprek van twee mensen, die allebei iets aandroegen wat het zicht op het eigenlijke alleen maar verduisterde in plaats van verhelderde.
Andries moet leren minder hoog op te geven van de wetenschap en gaan inzien, dat zij op geen enkele wijze het geloof kan funderen en Johan zou zich eens echt moeten verdiepen in de betekenis en waarde van sprookjes en dan met nieuwe ogen de Bijbel gaan lezen. Misschien ontstaat er dan alsnog een zinnig gesprek.
In der Tiefe ist Wahrheit
Preek gehouden op de vijfde zondag van de zomer (16 juli 2017) in de Grote of Mariakerk te Meppel n.a.v. Lukas 5: 1-11
De titel van deze preek is ontleend aan de titel van de uitgave van de ‘Religiöse Reden’ van Paul Tillich in 1952
“In der Tiefe ist Wahrheit”
Hoe komt het toch, dat zoveel mensen een leegte en een gemis in hun leven ervaren? Je ziet en hoort het, wanneer je met hen spreekt. Velen verdringen die leegte door met alle macht in te gaan op verstrooiing en bezigheden. ‘Druk, druk, druk’ is dan wat je te horen krijgt. Zelfs de vakantie wordt voor velen een opeenstapeling van activiteiten, zodat er van rust en bezinning niets terecht komt. De uitdagingen en prikkels, waaraan wij blootgesteld worden – en m.n. jonge mensen hebben daar weet van – zijn zo overweldigend, dat men er overspannen of depressief van kan worden.
Wat een totaal andere sfeer roept het evangelieverhaal van vanmorgen op: een grote groep mensen aan de oever van het meer en Jezus, die hen toespreekt vanaf een bootje. Wat een vredig tafereel...
Of is dat maar schijn? Zou het niet zo kunnen zijn, dat wat hier verteld wordt precies aanwijst, waar het ons aan schort? Jezus verkondigt het Woord van God in verhalen en in uitbeeldingen om te laten zien, dat ons leven anders is dan wij denken. Dat hele verhaal van de zogenaamde ‘wonderbare visvangst’ is niet(s) anders dan aanschouwelijk onderwijs. Hij maakt op die manier duidelijk wat hij ook in gelijkenissen vertelt, namelijk dat in het Koninkrijk Gods alles anders is, in een ander licht komt te staan, het onderste boven komt.
Zo wordt meteen duidelijk, dat dat zogenaamde volle en drukke leven niets anders is dan een gapende leegte. En we werken en zwoegen ons te pletter en aan het eind van de rit moet je zeggen: wat heb ik nou eigenlijk gevangen, wat heeft het opgeleverd? Niet zozeer in materiële zin, want in die zin heeft jouw zwoegen en zweten vast wel wat opgebracht: je had elke maand je salaris op je bankrekening, dus dat zat wel snor. Nee, ik bedoel meer wat het heeft bijgedragen aan je mens-zijn of aan de samenleving? Gelukkig zijn er wel momenten, waarop je te zien krijgt, dat je werk in die zin iets betekent, maar grosso modo lijkt ons zwoegen en zweten meer op dat van de a.s. leerlingen van Jezus, die moeten erkennen: we hebben heel de nacht gevist, maar niks gevangen! Het heeft ons niets opgeleverd, we konden er niets van meenemen. Dat is natuurlijk een trieste constatering, die lijkt op die van de Prediker, wanneer hij het menselijk bedrijf gadeslaat en dan verzucht: het is allemaal lucht en leegte, alles is leegte.
Wie zegt dat eigenlijk? Ik niet, hoor. Als u denkt: hé, die dominee staat daar een beetje mijn werk en leven zwartgallig af te schilderen. Daar ben ik niet zo blij mee. Nee, voor alle duidelijkheid: ik ben het niet, die uw leven en werken weeg en ik ben het niet, die ervan zeg, dat het niets heeft opgeleverd.
Nee, u bent dat zelf. Iemand kan dat uitsluitend over zijn of haar eigen leven en zwoegen zeggen. En dat kan gebeuren, wanneer Iemand jou uitnodigt en zegt: gooi je netten eens in dieper water neer en vang vissen!
Dan kom je als vanzelf tot de erkenning: ik heb heel mijn leven mij al afgetobd om uit het leven te halen wat er in zit, maar het is me niet gelukt.
Dat geef je niet zo gemakkelijk toe, natuurlijk, maar die vreemde stem, die ons hart en ons oor heeft bereikt, maakt ons eerlijk en openhartig. Tegenover Hem durf ik toe te geven, dat ik niks gevangen heb, niks aan land heb gebracht.
Dat is een pijnlijke constatering, maar ook een bevrijdende. Iedere vorm van bluf en grootdoenerij is ineens belachelijk en volstrekt overbodig. Tegenover de Man aan de grote oever kun je je eigen failliet toegeven, omdat hij verder en dieper kijkt en oordeelt. Laat de netten maar dieper zakken.
Alles wat tot nu toe gezien en gezegd is blijkt toch oppervlakkig en niet alles te zijn. Er is meer!
Je moet eerst wat verder landafwaarts varen en naar diepere wateren afsteken. Je dacht eerst, dat je leven op een nulpunt was aangekomen, dat alles vergeefs en voorbij was; dat het geen zin had er verder nog iets van te verwachten, dat de toekomst hopeloos en uitzichtloos was en je gaf jezelf een onvoldoende en je vond je leven leeg en zinloos. Maar wat gebeurt er, wanneer Iemand zegt: heb je dat wel goed gezien? Is dat niet een oppervlakkige waarneming? Steek eens verder van wal en graaf eens wat dieper. Misschien zie je het niet meteen, en niet op het eerste gezicht, maar als je geduld hebt en je durft dieper in jezelf te kijken en je leven in een grootser perspectief te plaatsen, dan blijkt ook jouw leven vol van mogelijkheden en vol glinstering te zijn, precies zoals die grote hoeveelheid vis in de netten glimt en wriemelt. Zo is jouw leven. Rijk en overvol!
Het gekke is nu, dat dit nieuwe inzicht, dat je blij maakt en je versteld doet staan, je ook te binnen brengt, dat je ‘een zondig mens’ bent. Pas als je de overvloed en overmacht van de liefde en goedheid van God beseft kom je tot het inzicht, dat je leven on-af, onvolledig was, iets essentieels miste. Als het nieuwe leven jou opgaat in je oude bestaan dan betekent dat het begin van een voort-durend gevecht. Zeg maar tussen de oude en de nieuwe mens, tussen de mens, die je bent en de mens, die je zou moeten zijn en ook werkelijk bent. Die shock-ervaring van Petrus brengt dat aan het licht: hij is verbouwereerd en verbaasd over zoveel overvloed, dat zijn leven zo vol is en waardevol in Gods oog, dat hij het bijna niet aankan.
Je zou het een spirituele ervaring kunnen noemen, een bekeringsmoment, maar in het evangelie gaat het nooit om die ervaring op zichzelf. De Bijbel is beslist geen handboek voor spirituele groei of een gids voor spirituele hoogstandjes, waarin men zich kan bekwamen of vermaken.
Nee, het gaat altijd om de praktische consequentie ervan. Het leidt altijd ergens toe. Je moet er wat mee doen. Zo moet Petrus visser van mensen worden, een visserman voor God.
Die schare mensen aan de oever en die overvolle netten vissen verwijzen naar elkaar, zijn elkaars spiegel- of evenbeeld. En Jezus en Petrus en de andere leerlingen verwijzen naar elkaar: zoals Jezus aan het verkondigen was, zo moeten Petrus en de anderen dat ook doen.
Mensen vangen! Niet mensen strikken, niet met trucs en tricks proberen hen in jouw net te vangen, niet mensen overweldigen met jouw verhaal, niet mensen met argumenten overtuigen of een zetje geven in jouw richting.
Nee, zoals de vertaling van Pieter Oussoren het Griekse woord voor ‘vangen’ letterlijk vertaalt: vangen ten leven! De glans en glinstering van hun leven aan het licht brengen, hen weghalen uit de gebieden van de duisternis en de dood, hen lokken met het Brood des Levens, zodat ze beginnen te happen naar het Woord en daarvan opknappen en gaan leven, zodat ook zij de dieptedimensie in hun leven gaan opmerken en verbaasd zullen staan over de rijkdom van hun leven en de goedheid van God.
Zoals je ook zelf gevangen bent ten leven en je je ook telkens weer moet laten vangen in het netwerk van de kerk, d.i. die wereldwijde spirituele gemeenschap, die open staat voor de Geest, die waait waarheen zij wil. Waarbij je niet vantevoren weet waar je uitkomt en hoe de weg zal gaan, maar waarin je je altijd opgevangen weet en waar je je laat meeslepen door het Woord van het evangelie in de richting van het Koninkrijk Gods.
Pier en Oceaan
Pier en Oceaan
Tijdens mijn vakantie heb ik deze schitterende roman van Oek de Jong – in dwarsligger-formaat ruim 1300 pagina’s – in één adem uitgelezen. De auteur beschrijft zijn eigen jeugd tot halverwege de jaren 70 van de vorige eeuw, zijn ervaringen met zijn ouders en grootouders, zijn klasgenoten en zijn vriendinnetjes. Terloops komt ook het geloof ter sprake en de veranderingen in beleving en het einde van de vanzelfsprekendheid van allerlei gebruiken en rituelen, zoals kerkgang en gebeden zeggen op vaste momenten. En de verlegenheid daaromheen, de moeizame gesprekken tussen ouders en kinderen daarover of juist het uit de weg gaan van een gesprek daarover.
Deze roman geeft een prachtige inkijk in de erosie van een traditie, die zo zelfbewust en overtuigend was begonnen, maar halverwege de jaren 70 verdampte en grotendeels teloorging.
Toch laat het geloof Abel, de hoofdpersoon, niet los, maar hij gaat er op een veel vrijere manier mee om. Hij twijfelt er ook voortdurend aan, of hij nog wel gelooft, maar op onverwachte momenten duikt het toch soms ineens op.
Zoals wanneer hij samen met zijn vriendin in Bretagne op vakantie is en wanneer zij bij toeval in een kerkje terechtkomen, waar een Mariaprocessie gaande is.
“...hij kuste haar op haar wang. ‘Dat mag hier vast niet’, zei Digna zacht. ‘Dat mag hier juist wel’. Zittend half verborgen achter een zuil keken zij toe. Abel staarde naar de madonna boven de kaarsenzee. Door het middenpad kwam een vrouw aanschuifelen op haar knieën. Een jongetje liep naast haar, zijn hand op de schouder van zijn moeder.
‘Wat vreselijk’, fluisterde Digna, ‘waarom doet zij dat?’
Abel probeerde te begrijpen, waarom de vrouw dit deed. Het was voor hem iets uit een andere tijd, uit oude verhalen. Maar het bestond dus nog. Hij stelde zich voor, dat hij zelf op zijn knieën over de hobbelige rotsbodem voortschuifelde naar die brandende kaarsen en de madonna, met Digna naast zich, haar hand op zijn schouder”.
En zo ontwikkelt zich een innerlijke dialoog over de betekenis van symbolen en rituelen en hoewel zij er zelf niet aan deelnemen en a.h.w. alleen maar toeschouwers zijn, gaat de betekenis van dit gebeuren toch niet aan hen voorbij.
Want even later merkt Abel op: “In die kapel is iets veranderd tussen ons. Misschien is die vrouw ook wel voor ons naar voren gekropen”.
Ik vond dat een mooie gedachtengang, die laat zien, dat er verschillende soorten en maten van deelname en betrokkenheid kunnen zijn. Ook al denk je misschien, dat je er afstand van genomen hebt, toch kan ineens een besef van nabijheid ontstaan en zelfs de gedachte invallen, dat de ander het ook voor jou doet.
Een ontroerend boek, misschien niet zo geschikt voor al te preutse lezers, maar wat mij betreft echt een aanrader!
Vergeving als bevrijding
Preek gehouden op de 4e zondag van de zomer 9 juli 2017 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Jeremia 17 (ged.) en Lukas 6.
Vergeving als bevrijding
De lezingen van vanmorgen hebben nogal een hoog hap-snap of ‘van de hak op de tak’-gehalte. De onderwerpen wisselen elkaar in hoog tempo af en de toon is ook nogal bits en scherp, her en der. Je kunt er lang over nadenken, waarom 2 lezingen bij elkaar komen en je uiterste best doen om er een gemeenschappelijk thema in te ontdekken. Maar ik denk, dat de combinatie tot stand gekomen is door de uitspraak van Jezus, dat je de boom kent aan zijn vruchten. En dat vandaaruit de sprong gemaakt is naar Jeremia, die zo mooi spreekt als de rechtvaardige als een boom, geplant aan waterstromen, die ook zijn vrucht voortbrengt op zijn tijd, zoals ook Psalm 1 zo prachtig bezingt.
In plaats van te proberen alles met alles te verbinden ga ik het vanmorgen juist heel anders aanpakken. Nou ja “aanpakken” is misschien niet het goede woord: ik wil samen met u nadenken over de betekenis van de aansporingen van Jezus, wanneer hij bijv. zegt, dat wij barmhartig moeten zijn, niet moeten oordelen en veroordelen, maar dat we moeten vergeven.
Het zijn woorden van Jezus, die ons aansporen tot een bepaalde houding, tot een manier van leven, van omgaan met elkaar. Toch horen we deze aansporingen nog vaak teveel als ‘voorschriften’ en zij komen bij ons binnen als regels van een beschaafde sociale etiquette. Maar door het zo te verstaan hebben we van het evangelie toch weer een wet gemaakt.
Deze wijze van handelen wordt ons niet voorgehouden om daarmee iets te bereiken, om er gelukkig van te worden of om bij God in een goed blaadje te komen. Dan maken we van God een boekhouder en rekenmeester, die precies bijhoudt wat we gedaan hebben en waarom en wij moeten er vooral voor zorgen, dat de balans naar de goede kant uitslaat. Maar dan laten we ons leiden door angst en zijn we alleen maar uit op gewin.
Bij alle drie de abrahamitische godsdiensten is deze tendens heel sterk aanwezig. Ik had van de week nog een gesprek met enkele moslimbroeders hier in Meppel en toen werd dat mij ook weer heel duidelijk: het doen van de ramadan en ook nog vrijwillig zes dagen extra vasten - dat zal je uiteindelijk beloond worden! Er wordt aantekening van gemaakt...
Jezus geeft een heel andere motivatie. Hij zegt: wees barmhartig, zoals jullie hemelse Vader barmhartig is. De barmhartigheid van God gaat voorop. Hij is jegens mij, jegens ons barmhartig – en je kunt honderd dingen opnoemen, waaruit dat blijkt – en daarom zijn ook wij barmhartig. Waar je zelf van leeft daar wil je anderen van laten leven en in laten delen. God laat het regenen over bozen en goeden, Hij maakt geen onderscheid...zo zullen wij barmhartig zijn voor alle mensen, die op onze weg komen. Zonder onderscheid.
Vergeef, dan zul je vergeven worden. Over ‘vergeving’ kunnen we ook wel een hele boom opzetten, maar laat ik proberen ‘to the point’ te komen. Ook hier gaat het er niet om om iets te doen om er zelf beter van te worden. Die uitspraak van Jezus lijkt wel in die richting te wijzen, als hij zegt: ‘vergeef, dan zul je vergeven worden...’, maar ik denk, dat het vooral gaat om een zekere wederkerigheid. Van het ene komt als vanzelf het andere. Als jij niet bereid bent om iemand iets te vergeven dan moet je niet denken, dat anderen wel bereid zijn om jou te vergeven. Doe zelf een eerste stap. Durf het aan om tegen de ander te zeggen: zand erover! Dan zul je zien, dat de ander jou ook tegemoet komt en a.h.w. zacht is gemaakt om jou ook te vergeven.
‘Vergeven’ is een lastig iets. Wat gebeurt er eigenlijk als je iemand vergeeft? Het gaat over iets wat gebeurd is, achter ons ligt. Kun je het verleden dan ongedaan maken? Petrus Damianus, een middeleeuws theoloog, die zijn werken altijd ondertekende met ‘monnik en zondaar’ – een soort voorloper van Luther, die stelde dat de mens ‘gerechtvaardigd en zondaar’ was (tegelijkertijd) – wel, die Damiaan dacht na over de almacht van God en hij redeneerde daarop verder en meende, dat God het verleden ongedaan kon maken. Dan was er iets gebeurd in het verleden, maar God maakte het ongedaan, het was a.h.w. niet-gedaan, het was er niet meer.
Maar ‘vergeving’ wordt dan ook schimmig, want als het er iet meer is kun je het ook niet vergeven. Dus dat is eigenlijk een doodlopende denkweg.
Vergeven betekent eigenlijk, dat je de ander niet vastpint op zijn daad in het verleden, maar dat je hem of haar er los van maakt. Zodat ook hij of zij het kan laten gaan. Zo kan vergeving iets van opluchting en bevrijding geven. Je kunt het achter je laten en weer verder gaan. Er is een nieuw begin, je bent a.h.w. opnieuw geboren, een nieuwe mens geworden!
Vergeving is iets persoonlijks ook. Het vindt plaats tussen twee mensen. Ik kan niet iemand iets vergeven, wat hij iemand anders heeft aangedaan. Ik kan ook niet vergeven wat in het verleden jegens anderen is gedaan. Soms spreken we ook wel over onvergeeflijke misdaden. Er wordt wel eens gesproken over excuses aanbieden over dingen, die in het verleden gedaan zijn: de slavernij bijv., de jodenvervolging, kruistochten. Maar is wat we onvergeeflijk noemen te vergeven? Is dat niet even vreemd als het onmogelijke mogelijk noemen? Of bevinden we ons nu ineens in de lichtkring van het Koninkrijk Gods, waar heiligen heersers zijn en de armen tot hun recht komen en de treurenden vertroost?
Laten we in ieder geval ruimhartig zijn en niet bekrompen, mensen royaal en empathisch tegemoet treden – niet te parmantig en verblind voor eigen zwakheden de onhebbelijkheden van anderen aanwijzen, want je weet niet half welke vuiltjes je in je eigen oog hebt zitten. Kijk maar eens in de spiegel...!
“Dat wij onszelf gewonnen geven aan het bevrijdende bestaan”. Door de ander recht in de ogen te kijken. Niet: ik heb nog een rekening met jou te vereffenen, maar laten we er een streep doorheen zetten. “Dat wij zo versteende zekerheden verlaten om op weg te gaan”. Zolang we de ander niet kunnen vergeven zetten wij elkaar vast in het verleden en krijgt de toekomst geen kans. “Dat niet de greep van het verleden ons achterhaalt en stil doet staan”.
Niet vergeven is stilstand. Vergeven is in beweging zetten en voortgang mogelijk maken.
“Dat wat wij hebben ons niet gijzelt...” Wat wij hebben, wat wij gedaan hebben, wat ons aangedaan is...het kan ons gijzelen en verlammen, maar wat een opluchting als er iemand is, die ons losmaakt en bevrijdt en ons zo van elke dwang bevrijdt, zodat we samen naar onbekende plaatsen reizen. Ja, God, dat Gij zó ons onderkomen zijt.
Wij zingen samen Lied 816.
Stay cool!
Preek gehouden in de Grote of Mariakerk op de 3e zondag van de zomer 2 juli 2017 n.a.v. Lukas 15: 1-7 en 1 Petrus 5: 5b-11.
Stay cool!
Wat zijn dat eigenlijk voor mensen, die zich in de buurt van Jezus ophouden? Als we het boek van Lukas even dichthouden dan denk ik, dat wij allereerst onszelf in beeld krijgen. Wij houden ons op in de buurt van Jezus als mensen van de kerk, die onszelf wel gelovig noemen, de Bijbel serieus nemen en ons christen-zijn proberen uit te dragen in ons doen en laten. Natuurlijk niet overdreven en al te uitbundig, want het gewone leven heeft ook zo zijn eisen en verwachtingen en het moet niet teveel botsen en schuren. Misschien denken we ook aan anderen, die we ook in de buurt van Jezus zien, maar die van een andere richting zijn gekomen dan wijzelf. Van die meer overdreven types, die altijd ‘in de Heer’ zijn en altijd de mond vol hebben over Jezus en hun geloof en in wier leven de wonderen zich aaneenschakelen als een snoer van wonderbaarlijke toevalligheden. En dan heb je natuurlijk de mensen, die van een heel andere kerkelijke traditie zijn in andere delen van de wereld. Die bevinden zich vast ook in de buurt van Jezus, maar toch op een wat grotere afstand, zo denken we dan.
Maar als Lukas ons nu vraagt om even onze handen voor onze ogen weg te halen en goed te kijken, wie er zich in de buurt van Jezus ophouden, wie zijn nabijheid zoeken dan blijken dat heel andere lieden te zijn. Jezus wordt omringd door ‘tollenaars en zondaars’, collaborateurs en ander tuig. Is dat gezelschap waar wij ons bij zouden voegen? Herkennen wij onszelf in hen?
Ook al zullen we al gauw willen erkennen, dat wij ook zondaren zijn, want dat zijn wij allemaal, nietwaar? Of stemmen we toch stiekem in met het gemompel van de farizeeers en schriftgeleerden die zeiden: moet je eens zien, met wie die Jezus omgaat. Die man ontvangt zondaars en eet met hen! Schande, toch?!
Er moet in ons hoofd en hart heel wat geschakeld en verzet worden, voordat wij het bijzondere en uitdagende horen in het verhaal, dat Jezus zich ophoudt met tollenaars en zondaars. Want in de loop van de tijd zijn de zondaars vrome zondaars geworden, die zich netjes gedragen en voor in de kerk zitten en graag het lied aanheffen: Jezus neemt de zondaars aan, Hij leert hun zijn wegen gaan.
De piëtistische, vrome zondaar is eigenlijk een nep-zondaar, die zich alleen maar graag zo noemt en zich zo voordoet, omdat hij/zij weet, dat Jezus een voorkeur heeft voor zondaars. Het zijn mensen, die bewust achteraan gaan zitten, omdat zij opgevangen hebben, dat de laatsten de eersten zullen zijn.
Het is berekenende deemoed en calculerende vroomheid, die uit is op gewin en beloning.
Maar het echte en eerlijke verhaal is, dat Jezus zich ophoudt met echte zondaars, met mensen, zo blijkt uit de gelijkenis, die hij eraan vastknoopt, (met mensen), die verdwaald zijn, de weg kwijt zijn, los gekomen zijn van de samenleving en als eenlingen hun weg proberen te vinden, maar door niemand worden opgemerkt of gezocht.
Het zijn de losers en de verslaafden, de mensen waar we met een boog omheenlopen, maar Jezus stapt op hen af, onbevreesd en onbekommerd en zegt: hé, zullen we samen eens langs de Febo gaan? Of zullen we hier eens samen op een bankje gaan zitten en ik heb nog wel een boterham over, die mag jij wel hebben.
Er zijn mensen in onze samenleving, die precies zo doen, zoals Jezus deed. Ik zie nog die man, die in de serie van ‘Man bijt hond’ gefilmd werd, die een huis in Amsterdam had, waar hij daklozen en zwervers opving. Hij gaf ze een kamer en zorgde voor wat eten en drinken. En ik denk nog met heimwee en bewondering terug aan Majoor Bosschardt, die zonder pretenties en zonder verborgen agenda de meisjes op de Wallen langsliep om te vragen hoe het met ze ging en of ze iets nodig hadden. Ja, een beetje aandacht en liefde en dat ze als mens aangesproken werden en niet als een (lekker) ding of gebruiksvoorwerp.
En nooit vragen: wat schuift het? Wat levert het op? Hoe word ik er zelf beter van? Verdien ik er de hemel mee? Nee, door zo te handelen en te wandelen bevind je je in de nabijheid van Jezus en is het Koninkrijk Gods niet ver weg...
De meeste mensen zullen je schaapachtig aankijken, als je zo doet of wanneer de kerk zich zo manifesteert in een godvergeten, mammonische samenleving.
Zal de kudde van Christus zich überhaupt wel kunnen staande houden temidden van alle spanningen en bedreigingen in de wereld?
Die vraag werpt Petrus op in zijn brief en hij probeert ook een antwoord te geven. In plaats van schaapachtige waarnemers vermoedt Petrus eerder in zijn omgeving ‘brullende leeuwen’, die er op uit zijn de gemeente te verslinden als prooi. Ja, ja, in het oude Rome werden christenen letterlijk voor de leeuwen geworpen tot vermaak van de mensen op de tribune. En dat liep nooit goed af...of toch wel? Nou, de nabestaanden en de gelovige restgemeente spraken elkaar moed in en zij geloofden vast en zeker, dat deze getuigen (martelaren van het eerste uur) een erekrans van eeuwige luister bij God mochten ontvangen. Zij waren gelijkvormig geworden aan het lijden en sterven van de Christus en zij zullen ook met hem mogen opstaan en leven!
En als Petrus dan de gemeenten in de verstrooiing en de verdrukking probeert op te beuren dan doet hij dat o.a. met een citaat. Een citaat uit het boek van de Psalmen, uit Psalm 55 om precies te zijn, een pastoraal, spreukachtig woord, dat in de oudere vertaling bij velen nog wel bekend in de oren zal klinken en bij rouw en trouw ook nogal eens werd gebruikt. Toen ik nog niet zo heel lang predikant was overleed plotseling de nog heel jonge man van één van mijn belijdeniscatechisanten en de nog zeer jonge weduwe vroeg mij de begrafenisdienst te leiden en zij gaf mij als tekst mee precies dit woord uit 1 Petrus 5: “Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u”.
Ik moet u eerlijk zeggen, dat ik daar wel wat verlegen mee zat. Ik hoorde er teveel berusting in en een beetje gemakkelijk wegduwen van het verdriet en het leed. Maar Petrus en deze jonge weduwe dachten vast anders en verder dan ik. Zij geloofden, dat zij zich niet moesten laten vastzetten in hun verdriet en zorgen, maar dat zij zich ervan konden bevrijden, er los van konden komen, als zij hun leven overgaven in de hand van God. We hebben ons leven niet in onze eigen hand – het is altijd en iedere dag weer een geschenk. En je kunt je zorgen maken over de dag van morgen en je kunt bang zijn voor de toekomst, maar de psalmdichter en Petrus en de jonge weduwe zeggen tegen zichzelf en tegen ons: doe dat niet. Leef bij het geschenk van deze dag en alles wat je benauwt en bedrukt moet je aan God overlaten. Hij zorgt voor je.
Dat is niet een houding van doffe berusting, maar van alerte waakzaamheid. Want zoiets knoopt Petrus er wel aan vast. Weest waakzaam en op uw hoede, wees alert en ‘stay cool’, zoals ik in een Engelse vertaling las. ‘Cool’ zijn betekent zoiets als ‘onverschrokken’, je niet uit het veld laten slaan, je niet gek laten maken, niet zwichten voor tegenstand of tegenwicht, maar dapper en wakker, ‘cool’ je weg vervolgen. Met daarbij steeds de bede in ons hart: ‘Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort’...immers, tot Wie zouden wij anders heengaan. U hebt toch woorden van eeuwig leven?
Een blikopener
Preek gehouden in de Grote of Mariakerk op de 7e zondag van Pasen (Wezenzondag) 28 mei 2017 in een dienst van Schrift en Tafel n.a.v. Openbaring 4 en 1 Petrus 4: 7-11
Een blikopener
De zondag tussen hemelvaart en Pinksteren is de zondag, waarop wij ons afvragen: hoe gaat het nu verder? En waar loopt het op uit? Jezus, onze grote leermeester en voorganger is niet meer bij ons en wij vragen ons af: kunnen wij wel alleen verder of worden we toch niet alleen gelaten?
De beide lezingen van vanmorgen geven ons wel een bepaalde blikrichting: een blikrichting vooruit en een blikrichting omhoog.
Petrus heeft het erover, dat het einde van alle dingen nabij is. Het lijkt wel of hij wil zeggen, dat er niet veel tijd meer is. Maar ik denk, dat hij toch op iets anders doelt, namelijk dat alles tot zijn bestemming zal komen. Het is eerder een hoopvolle dan een pessimistische gedachte. Hij gelooft dat er met de komst van Jezus Christus in de wereld en zijn heengaan naar de Vader een nieuwe fase in de geschiedenis is ingetreden. Dat de geschiedenis meer en meer tot haar bestemming en voltooiing komt – niet het einde van de geschiedenis, dat alles is afgelopen, einde verhaal – nee, zo niet, maar eerder: de geschiedenis gaat steeds meer in de richting van haar bestemming, waartoe alles bedacht en bedoeld is. Dat is ook weer niet hetzelfde als het optimistische vooruitgangsgeloof dat je bij wetenschappers en utopisten tegenkomt, maar het is een basisvertrouwen, dat de mensheid meer en meer gelijkvormig zal worden aan de Mensenzoon en dat de humaniteit het zal winnen van de barbarij.
Dat is misschien niet meteen waarneembaar en van tijd tot tijd kan ons de moed in de schoenen zinken, want er lijkt helemaal geen sprake te zijn van vooruitgang in medemenselijkheid, barmhartigheid, vrede en gerechtigheid, maar wacht even... er is vanmorgen nog iemand bij ons langsgekomen en dat is de ziener Johannes. Dat is ook echt iemand, die de gemeente een hart onder de riem wil steken. Hij is een visionair, hij ziet meer dan wij zien. Hij schildert ons taferelen voor ogen, waar we op het eerste gezicht niet zoveel raad mee weten. Het is allemaal wonderlijk en bizar ook soms – en je hoeft echt niet alles te begrijpen om toch onder de indruk te raken van zijn visie.
Dat vierde hoofdstuk lijkt wel een schilderij van Chagall of van Dali, waar mensen zomaar door de lucht kunnen vliegen of figuren als vreemde wezens zich aan je voordoen en je denkt: wat is dit? Bij dat soort schilderijen moet je niet teveel uitleg krijgen, maar je moet het op je laten inwerken. Uitleg verknalt het geheimenis van zo’n schilderstuk, precies zoals je ook nooit een goeie grap moet uitleggen. Dan bederf je alles. Dat geldt eigenlijk ook voor de Openbaring. Laat dat als een overweldigend visioen op ons afkomen – laten we proberen te begrijpen wat Johannes ziet en ons laat zien en laten we daar onbevangen en als kinderen naar kijken en laat het ons blij maken.
Want dat is wel een grondlijn, die we even moeten vasthouden: de Openbaring van Johannes is een troostboekje voor de kleine en vervolgde gemeente van Christus. Hij hoort en ziet, dat de mensen moedeloos en bang worden, angstig voor de toekomst, wat gaat er allemaal op ons afkomen in deze donkere tijden van aanslagen en vervolgingen? Zijn wij ons leven nog wel zeker, kunnen we de toekomst wel tegemoet gaan en wat zal die ons brengen?
En dan zegt Johannes: je moet verder kijken, dieper of hoger, hoe je het ook maar zegt: inderdaad lijkt alles op slot te zitten en loop je met je hoofd tegen dichte deuren op, maar ik heb even – heel even maar – een geopende deur gezien en ik kon even achter de schermen kijken. Ik zag heel even alles anders, alsof alles al tot zijn bestemming was gekomen. Ik zag a.h.w. het einddoel van alles, waar alles op zal uitlopen. En wat ik vooral zag, zegt Johannes, dat is, dat ik een troon zag. Met Iemand daarop, die blijkbaar de touwtjes in handen heeft.
Nou ja, dat moeten we niet letterlijk nemen, natuurlijk, alsof wij en het wereldgebeuren zich ontrolt als een marionettenspel. Nee, maar Johannes denkt er geen minuut over na, denk ik, hoe die troon effectief is op de wereld, maar hij wil een perspectief bieden, hoop en moed: niet de keizer in Rome of de haardos in Washington of de onzichtbare krachten van de economie hebben het laatste woord, maar Hij die op de troon zetelt in de hemel. Ik weet wel, dat dat beeld ook weer vatbaar is voor allerlei misverstanden, maar laten we de kerngedachte proberen te treffen door tegen elkaar te zeggen: er is een Godsregering, die zich hoe dan ook voltrekt, ook al zien we er misschien niks van en doet die zich voor onder de schijn van het tegendeel.
Want die regering geschiedt op de wijze van het Lam, waarover in het volgende hoofdstuk gesproken wordt. De kracht van God wordt in zwakheid volbracht, niet pompeus en met vaandels en militair geweld, maar nederig en klein, dwaas en onaanzienlijk. Het koningschap van God doet zich daar voor, waar mensen naar elkaar omzien en opkomen voor de zwakke en de kansloze. En dat is ook precies waartoe Petrus zijn gemeente oproept: wees nuchter! Laat je niet gek maken door alle verwikkelingen in de wereld, maar blijf bij wat je is toevertrouwd en leef in de voetsporen van Jezus Messias: houdt voor alle dingen de liefde tot elkander innig en weest gastvrij zonder morren en dient elkaar en deelt met elkaar het brood en de wijn en ontvangt het als een voorproefje van het Koninkrijk, dat midden onder u is en dat ook komt!
Het nieuwe en oude lied(je)
Preek gehouden op de 5e zondag van Pasen ‘Cantate’ in de Grote of Mariakerk n.a.v. Openbaring 14: 1-7 met daarin de uitvoering van de cantate ‘Benedicam Dominum’ van Dietrich Buxtehude
Het nieuwe en oude lied(je)
Op zondag ‘Cantate’ is het zingen en musiceren geblazen! Van oudsher geeft Psalm 98 de toon aan: Zingt, zingt voor de HEER een nieuw lied! Een nieuw gezang, een nieuw zingen.
Toen wij zojuist die vreemde woorden en beelden uit de Openbaring van Johannes hoorden kwam daarin ook dat nieuwe gezang, dat nieuwe zingen ter sprake. Vóór de troon van het Lam staan daar die 144.000, het getal van de nieuwe mensheid – Israël in het kwadraat – en zij zingen een nieuw lied.
Als je een kast bij de IKEA koopt of een doosje medicijnen bij de apotheek ophaalt zit er altijd een bijsluiter bij. Dan weet je hoe je zo’n kast in elkaar moet knutselen en je weet ook hoe je je medcijnen moet innemen en ook waarschuwingen, wat je vooral niet moet doen.
Helaas heeft Johannes bij zijn Openbaring geen bijsluiter gevoegd. Ik denk dat hij dat niet nodig vond, want zijn eerste hoorders en lezers hadden maar een half woord nodig om hem te begrijpen. Maar later werd dat anders. Toen begon men er van alles en nog wat in te lezen, ieder vers werd verbonden met een gebeurtenis in de wereldgeschiedenis en het geheel werd opgevat als een script van de film van de toekomst.
Daardoor is dit geschrift, dat bedoeld was als een troostboekje voor de vervolgde gemeente, geworden tot een horrorscenario van een op handen zijnde toekomst.
Als Johannes een bijsluiter of leeswijzer had geschreven had hij daar in ieder geval in gezet: lees mijn geschift niet letterlijk, niet als geschiedenis, niet als toekomstmuziek, maar als inzichten in een symbolische werkelijkheid. Ik probeer te beschrijven wat onbeschrijfelijk is, ik geef inzichten in wat voor ons verborgen is, ik wijs op dingen, die we niet zien, ik vertel verborgenheden, die we niet weten. En zo heb ik het ook over een lied, dat nieuw is, dat onverstaanbaar en onbegrijpelijk is, tenzij je het gaat zingen. Als je je laat meeslepen met dit lied en je begint ook zelf te zingen, dan begint het te dagen en openen zich vergezichten, waar je blij van wordt.
Dat nieuwe lied wordt in de hemel gezongen – of anders gezegd: overal waar dat nieuwe lied begint te klinken wordt iets van de hemel zichtbaar.
Het zingen van een nieuw lied vraagt om bereidheid om je ervoor in te spannen. Zo’n nieuw lied komt je niet aanwaaien. Het moet geleerd worden.
Wij hechten doorgaans aan het bekende lied. Dat kun je wel dromen en zing je op de automatische piloot. Maar op den duur begrijp je niet meer wat je zingt, het is zo bekend, dat het vreemd voor je geworden is.
Maar een nieuw lied moet je veroveren, de melodie onder de knie krijgen en de betekenis van de tekst moet je je eigen maken.
Maar ik denk, dat Johannes niet alleen denkt aan het prachtige werk van de cantor en de cantorijen, ik denk dat hij ook zinspeelt op de oude en een nieuwe werkelijkheid.
Johannes ziet gebeuren dat er rondom de troon van het Lam zich een nieuwe werkelijkheid ontvouwt. Natuurlijk is het Lam beeldtaal voor de weg en het werk van Jezus Messias, die in lijdzaamheid en met geduld zijn weg ging ten dienste van de mensen. Niet hoog en geducht, niet vreeswekkend en autoritair, maar diendend en vriendelijk, zachtmoedig en ontwapenend. Zo ontstond er iets van een messiaanse gemeenschap, mensen van een nieuwe werkelijkheid, die een ander lied begonnen te zingen.
Zij hadden genoeg van het oude liedje, waarbij altijd de grootste mond de overhand had, - de oude wereld van de macht en het geld, de winners en de verliezers. Waar altijd het recht van de sterkste geldt en de eenvoudigen van geest het onderspit delven. Altijd weer hetzelfde oude liedje: in het groot en in het klein zien we het voor onze ogen gebeuren: de waanzin van steeds meer, de harteloosheid t.a.v. hen die geen been hebben om op te staan – de oude wereld, de oude politiek, de oude economie, het oude liedje.
Maar kijk eens, wat er gebeurt, wanneer een nieuw lied wordt aangeheven. Dan begint alles te schuiven en te wankelen, dan vallen torens van Babel om en is het gedaan met de macht van de Titanen en de Torenbouwers en begint zich een nieuwe werkelijkheid te ontwikkelen, rondom de troon van het Lam.
Hoe meer en intenser we meezingen met dat nieuwe lied – vrolijk en opgewekt – des te meer zal het oude liedje verstommen en zal de nieuwe werkelijkheid zich vertonen en zal de hemel de aarde raken, rakelings nabij en opnieuw zal klinken: “Benedicam Dominum”!
Een verschil maken
Preek gehouden op de 4e zondag van Pasen (Jubilate-Juicht) 7 mei 2017 in de Oude Kerk n.a.v. Jesaja 40: 25-31 en 1 Petrus 2: 11-20
Een verschil maken
Het gaat vanmorgen in beide lezingen over ‘de kleine gemeente’: de eerste is de joodse gemeenschap in ballingschap, in den vreemde, ver van huis, gedeporteerd naar Babel. De tweede betreft de kleine, prille gemeenten van Christusaanhangers, verspreid in de steden van Klein-Azië, aan wie Petrus een brief schrijft.
Hoe kunnen die gemeenten zich staande houden, als de omstandigheden zo ongunstig zijn, als de omgeving zo vijandig is, als de aantrekkingskracht zo gering is? Zijn die gemeenten niet ten dode opgeschreven?
De gemeente in ballingschap klaagt haar nood aan God: ‘het is Godegeklaagd’, zeggen zij, ‘dat wij hier zitten en dat niemand zich om ons bekommert. Ook U niet, God. U laat ons aan ons lot over. U ziet ons niet...’
Misschien hebben wij dat gevoel ook wel eens, van tijd tot tijd, dat we ons eenzaam en onbegrepen voelen. Dat we vèr van huis zijn, dat het vroeger allemaal beter en glorierijker was, enzo. Maar kijk nu eens! Dat kan ons moedeloos maken en net als de ballingen in Babel gaan we zuchten en klagen: de Heer ziet ons niet en Hij heeft geen oog voor onze misère en niemand komt voor ons op.
Dan komt er een profeet langs, zijn naam is onbekend, maar zijn woorden zijn toegevoegd aan die van Jesaja, Jesaja II wordt hij dan wel genoemd. En zijn boodschap is eigenlijk heel simpel. Hij zegt namelijk: “Kijk omhoog!”, een zin, die later Ramses zou inspireren tot zijn bekende liedje, ‘Kijk omhoog, Sammy, kijk omhoog’.
sammie loop niet zo gebogen / denk je dat ze je niet mogen
waarom loop je zo gebogen sammie / met je ogen sammie op de vlucht
hoog sammie /kijk omhoog sammie
want daar is de blauwe lucht.
Een profetische tekst: “Kijk omhoog: wie heeft dit alles geschapen? Hij laat het leger sterren voltallig uitrukken, Hij roept ze bij hun naam, één voor één; door zijn kracht en onmetelijke grootheid ontbreekt er niet één”.
Sterrenkijken is een fascinerende bezigheid en zelfs een oppervlakkige waarnemer moet wel onder de indruk komen van de duizelingwekkende hoeveelheid sterren en de astronomische afstanden, die daar gelden. En dan kijken we nog maar alleen naar ons eigen sterrenstelsel. Ik las onlangs van een wetenschapper op dat gebied, dat het aantal sterrenstelsels net zo groot is als het aantal zandkorrels langs alle kusten op de hele wereld. Wordt u al licht in uw hoofd? Hier staan we aan de grenzen van ons voorstellingsvermogen.
Die verandering van blikrichting is soms nodig om onze eigen sores te kunnen relativeren en in een ander licht te laten plaatsen. Natuurlijk waren er ook toen mensen, die tegen die profeet zeiden: ‘Hé, je moet wel realistisch blijven, hè. Omhoog kijken, daar kopen we niks voor. Daardoor verandert er niets aan onze situatie’. En dat was ook zo. Daar hadden ze gelijk in. Maar de profeet hoopte, dat de mensen zèlf veranderden. Dat ze door omhoog te kijken ànders leerden kijken naar en omgaan met hun situatie. Dat ze leerden zien, dat ze niet alleen waren in het onmetelijke heelal, maar dat er Iemand was, die hen zag en met hen begaan was. ‘Kijk omhoog!’ Een gouden tip van deze profeet, ook voor ons.
Het kan leiden tot zelfrelativering en innerlijke rust, vertrouwen en hoop.
Nu nog even bij Petrus langs. Of Petrus komt nog even bij ons langs. Dat betreft weer een heel andere situatie, maar ook hier is sprake van een gemeente, die het zwaar heeft. Het zijn mensen van de tweede of derde generatie christenen, die gegrepen waren door het evangelie en die in hun leven uitdrukking wilden geven aan de navolging van Christus. In een omgeving en wereld, die daar geen enkel belang bij had. In een wereld, die geregeerd werd door goden en machthebbers, die zij niet erkenden. Als eenden in een vreemd pakhuis, zo voelden deze gemeenten zich. Ver van huis en vreemdelingen.
En de vraag is dan hoe je je staande houdt temidden van een omgeving, die jou niet begrijpt, je soms vijandig gezind is. En je hebt geen verweer.
En dan heeft Petrus een heel goed advies. Hij zegt: zorg, dat je goed leeft! Nee, hij bedoelt niet het goede leven, dat wij Zwitserleven noemen. Een leven, dat gemakkelijk en voorspoedig is of moet zijn, een leven waar je het onderste uit de kan wil halen, want je leeft maar één keer, nietwaar?
Hij zegt ook niet, dat ze het als kleine gemeenschap beter moeten gaan doen, zich moeten uitsloven en aantrekkelijker voor de buitenwereld moeten zijn. Dat zij meer missionair moeten zijn en zich duidelijker op de kaart moeten zetten en dat de PR beter moet en dat zij moeten groeien in aantal en omvang. Dat de wereld veroverd moet worden en dat het dan allemaal beter en anders wordt... Nee, zo hoogdravend en veeleisend is deze empathische apostel helemaal niet. Hij zegt kort en goed: zorg ervoor, dat jullie uitblinken in ‘goed leven’, dat jullie je onderscheiden van de anderen.
Maar hoe dan en waarin verschilden zij dan van de anderen? Wel, er werden in die tijd wel een soort samenvattingen gemaakt van aanwijzigingen, die gevolgd konden worden, een soort handleiding voor het goede leven (goed te leven). Eén van die geschriftjes is ‘De leer van de 12 apostelen’ uit het einde van de 1e eeuw, kortweg de ‘Didachè’ genoemd. Ik citeer daar even een paar regels uit:
“De weg naar het ware leven is, dat U allereerst God en uw naaste liefhebt en verder moet u aan een ander niets doen, dat u zelf niet zou willen overkomen. Heb lief die u haten en zo zult u niemand tot vijand hebben. Als iemand uw bezit neemt, vraag het dan niet terug. De Vader verlangt immers, dat aan allen uitgedeeld wordt van wat Hij zelf geeft. Je moet niet dubbelhartig zijn of met twee monden spreken. U moet niet op geld uit zijn of inhalig of schijnheilig of trots zijn en beraam nooit boze plannen tegen uw naaste. Wees niet kwaad of jaloers, twistziek of opvliegend, wees ook geen leugenaar of mopperaar, want dat leidt tot lasteren. Ga om met de rechtvaardigen en de nederigen. De lotgevallen die u overkomen moet u als iets goeds aanvaarden in de wetenschap dat buiten God om niets gebeurt. Sta niet met uitgestrekte armen om te ontvangen en houd ze gesloten om te geven”.
En zo nog veel meer voor de hand liggende en toch ook bijzondere aanbevelingen, waardoor een gemeenschap ontstaat van ‘vreemdelingen’, want de mensen beginnen u vreemd aan te kijken, wanneer je zegt, dat je ’s zondags naar de kerk gaat, wanneer je zegt, dat je je inzet voor vluchtelingen en ontheemden, wanneer je zegt, dat je een verschil wilt maken door af te zien van massaproducten, dat je niemand te kort wilt doen door zelf alles en meer te willen hebben.
In die prille periode viel dit gedrag uit de toon en sommigen begonnen te denken: hé, die christenen zijn wel eigenaardige mensen, maar zij zijn eigenlijk zo gek niet. Hun leven van naastenliefde en van hoop voor de toekomst van de wereld is uniek en het maakt die mensen vrij. Vrij van dwang aan de conventies van de meerderheid, vrij van religieuze en politieke verplichtingen, die samenhangen met de verering van de keizer, vrij van gebondenheid aan geld, afkomst of geboortegrond.
Het waren er maar weinigen, die zo leefden en dachten, maar toch, als een zoutend zout brachten zij op den duur de samenleving op smaak.
Momenteel lijkt de gemeente van Christus in de westerse wereld ook steeds meer op die eerste gemeente(n): misschien kunnen wij onszelf ook een beetje spiegelen aan die twee situaties, die vanmorgen aan de orde waren: als vreemdelingen in de wereld, maar wel zelfbewust en een verschil makend. Minder geïnteresseerd in het goede, makkelijke leven(tje) en ook niet in het eigen overleven. maar méér gericht op goed te leven, ten dienste van anderen, goed voor de wereld. Zo is de Opgestane zelf werkzaam in deze wereld en mogen wij ook zelf opstaan om als zijn lichaam daaraan dienstbaar zijn!
Na-denken over 'de opstanding'
Ik vond op ‘Patheos.com’ een mooie beschouwing over ‘de opstanding van Jezus’ en in hoeverre dat past (of juist niet) binnen onze wijze van denken en waarnemen. De Amerikaanse theoloog Jonathan Sauder doet een poging en noemt de opstanding een ‘eschatologisch’ gebeuren en overstijgt daarmee de historische en mythische dimensie.
Opstanding: geen mythe, maar ook geen geschiedenis
Ik heb er geen behoefte aan mijn hoop op leven voorbij de dood te funderen op welk algemeen aanvaardbaar beschikbaar bewijs ook maar of op enige logica, die mijn luisteraars zouden dwingen de dingen onontkoombaar op dezelfde wijze te (moeten) zien als ik doe. Dat alleen al te proberen zou in tegenspraak zijn met mijn hoop, die ik heb en die (hoop) houdt in, dat Gods macht een niet-overweldigende creativiteit is, een macht, die zich niet laat inpassen binnen onze menselijke denkkaders of we nu denken vanuit (de positie van) de slachtoffers of vanuit die van de machthebbers. Mijn hoop is dat deze zelfde Realiteit, die oorspronkelijk iets teweeg bracht uit Niets dat nu opnieuw kan doen en hij is begonnen dat te doen in het leven van een gelynchte Galileër, die slachtoffer werd van de religieuze hang naar orthodoxie en van Romeinse koloniale politiek. Men kan getuigenis afleggen van deze hoop, maar deze niet ‘aantonen’ of ‘bewijzen’.
Voor alle duidelijkheid - niet om erover te strijden - zeg ik, dat ik de opstanding niet als iets louter historisch kan zien, maar evenmin als iets mythologisch. Wat aan de Big Bang voorafging is evenmin (iets) historisch: het is domweg ontoegankelijk voor onze historisch analyse. De technische term hiervoor is ‘pre-historisch’ of liever: ‘proto-historisch’. Het staat buiten het domein van de geschiedenis – niet onderworpen aan de regels van bewijs of weerlegging, die gelden binnen het terrein van onze epistemologie (kenleer). Maar ik hoor natuurkundigen nooit beweren, dat de realiteit vóór de Big Bang daarom beschouwd moet worden als ‘mythologisch’. Evenzo zie ik de opstanding van Jezus als een interruptie in ons tijd-ruimte continuüm, een werkelijkheid die evenzeer on-analyseerbaar is omdat de oorsprong ervan ligt buiten onze geschiedenis, van ‘de andere kant’ komt. De technische term daarvoor is ‘eschatologisch’ en niet ‘historisch’.
Ik kan niet bewijzen, dat iets ooit bestond of geschapen is uit (het) niets. Ik kan zelfs niet bewijzen, dat er iets zou moeten zijn in plaats van niets. Sommige filosofen geven toe, dat we zelfs niet kunnen bewijzen, dat er hier überhaupt iets is, op dit ogenblik, vlak voor onze neus (right now). Maar veel mensen, die ik ken en bemin putten er energie uit om hun angsten en het kwade onder ogen te durven zien en zelfs teboven te komen, omdat zij geloven dat God al begonnen is in ‘de opstanding’, doordat hij iets nieuws tot stand bracht uit de bestaande situatie in plaats van die weg te laten zakken in het niets. Van zo’n gemeenschap wil ik graag deel uitmaken.
Ik geloof dat Jezus uit de doden is opgestaan en dat het graf leeg is. Ik geloof niet, dat Jezus opnieuw tot leven kwam (weer levend werd), zoals het geval was in het verhaal van Lazarus, zodat hij terugkwam tot leven vanuit de dood. Ik geloof veeleer, dat hij stierf, de dood dóórging en van de andere zijde terugkwam. Zo kan ik komen tot een soort begrijpen van hoe het zit met de opstanding, dat ondoorzichtig is en blijft voor het wetenschapsdenken, en dus eigenlijk ook voor mijzelf en daarom zeg ik dat de opstanding méér inhoudt dan wat ik ervan kan bevatten.
Er kan veel meer gebeurd zijn en momenteel gebeuren dan wat ik in (mijn) taal kan vatten. Als deze epistemologische nederigheid betekent, dat ik alles maar als ‘mythisch’ moet ‘labelen’ wat te wonderlijk voor mij is om te begrijpen, te bewijzen of uit te leggen, wel dan is Jezus’ opstanding inderdaad ‘mythisch’ voor mij, zoals ook mijn vrouw, mijn vier kinderen, de zwaartekracht, zwarte gaten en het licht dat zijn.