Laat je niet beduvelen!
Preek gehouden op de 1e zondag van de Veertigdagentijd (Invocabit) 22 februari 2015 in de Grote- of Mariakerk n.a.v. Markus 1: 9-12.
In deze dienst werden Ria Havelaar-Wille, Wouter en Simone van den Bogaard en Piet Verkade bevestigd in het ambt van diaken en Remo Rietman in het ambt van ouderling-scriba
Laat je niet beduvelen!
De lezing van de 1e zondag in de 40-dagentijd zet ons stil…alsof iemand in de trein aan de noodrem trekt…piepend en schokkend staan we ineens stil…midden in een weiland of een bosrijk gebied. En levensgroot komt de vraag op ons af: wat doe je met je leven? Waar leef je eigenlijk voor en welke keuzes maak je?!
Op deze zondag en in deze 40 dagen laten wij ons bevragen en kijken wij naar binnen om te ontdekken, welke weg ons gewezen wordt en hoe wij die zullen gaan.
Maar zo gemakkelijk laten wij ons niet stilzetten…het gaat met veel gepiep en geknars gepaard…en het eerste wat ik te horen krijg is: ik hoorde daar over de duivel spreken…dat is toch wel een beetje achterhaald en dat past toch niet meer in deze tijd? In de middeleeuwen kon men onbekommerd over de duivel spreken en Luther kon zijn inktfles nog oppakken en naar de duivel gooien, die hij op de muur van zijn studeerkamer meende te ontwaren. Maar zo denken wij niet meer. De duivel heeft zijn beste tijd gehad en wij zijn voor de duvel niet (meer) bang..
Een beetje tegen mijn zin wil ik toch heel even de advocaat van de duivel spelen en daar tegen in brengen: maar als we de duivel eens beschouwen als een verzamelnaam van al het kwaad in de wereld – de kwade bedoelingen van mensen, het kwaad dat ze uitbroeden en uitvoeren; er is zoveel rottigheid en venijn in deze wereld, dat zou je duivels kunnen noemen. En als je dan toch over de duivel wil blijven spreken beschouw hem dan als een soort personificatie van het kwaad.
En als het over de duivel gaat, zou je ook kunnen denken aan de boze neiging in jezelf. Ieder mens heeft een soort stemmetje in zich, die hem soms aanspoort om iets lelijks of gemeens te doen. Maar dan is er vaak gelukkig een andere stem, die zegt: niet doen! Laat je niet gek maken en van de wijs brengen. En dan zou je kunnen zeggen: de duivel spoorde mij aan om te liegen, te haten, te beledigen…e.d., maar ik heb die kwade neiging overwonnen door het goede te doen. Maar lang niet altijd lukt dat…we laten ons ook wel eens meeslepen en gaan soms op in het kwade en bedroeven daarmee de Heilige Geest.
Jezus kreeg ook met de duivel te maken, juist nadat hij gedoopt was.
En dan begint het…ja, ik zou willen zeggen: dan begint het geduvel pas echt! Want wie gedoopt is en een nieuw leven wil aanvangen komt in de woestijn terecht:
De woestenij, de zandbak van het leven, waarin we spelen en werken, ploeteren en feestvieren, de dagen tellen en de dagen doden, de tijd verknoeien en de tijd uitkopen; kortom ons mensenbestaan is een woestijnbestaan…je bent op jezelf aangewezen; je bent moederziel alleen in de grote wereld en wat moeten we doen?
Het is de tijd van het barre bestaan, het harde leven: met z’n ups en downs; met zijn verliezen en geneugten. Waar gehuwd wordt en gescheiden, waar men kinderen krijgt en kwijt raakt; waar men vrienden maakt en vrienden verliest; waar men honger heeft naar diepgang, maar men vindt slechts stenen voor brood.
Veertig dagen, een leven lang, levenslang eenzaamheid en waar gaat het heen? Veel gelovige mensen voelen zich eenzaam en in de steek gelaten. En wat hun geleerd is om te geloven keert zich tegen hen. Ja, ik zal het proberen vast te houden, zegt men dan. Ik doe mijn best om te blijven geloven, maar dominee, ik vind het zo moeilijk. Als de dingen tegenzitten; als er letterlijk of figuurlijk geen brood op de plank is. Als het leven zijn tekorten toont en er geen weg vooruit meer is. Dan bid je wel tot God om verandering en je denkt; God is toch oppermachtig en Hij kan me toch wel helpen? Waarom krijg ik die droombaan niet? Waarom blijft mijn man maar ziek? Waarom moeten we steeds ruzie maken? Waarom grijpt God niet in en verandert hij in een klap mijn Godgeklaagde situatie niet?
Het zijn vragen die bij ons opkomen, maar het evangelie vertelt ons vanmorgen dat het vragen van de duivel zijn. Of, we kunnen het ook anders zeggen: het zijn vragen, die uit ons ongeloof voortkomen, het zijn verdraaide, verkeerde vragen. Ze komen voort uit twijfel en ze leiden af van het ware leven.
Tenminste, zo lees ik dat Jezus ingaat op deze vraag. Dat was ook een vraag in zijn leven: hoe ga ik om met de tekorten? Hoe overwin ik de beperkingen van het menselijk bestaan. Wat zal ik doen, als men mij beschuldigt van godslastering? Wat doe ik, als men mij gaat slaan en schoppen? Wat doe ik, als men mij gevangen gaat nemen en aan een kruis slaat? Moet ik dan de hemelse legermachten ontbieden, al mijn tegenstanders laten wegvagen…of zal ik geduldig dragen en verdragen? Zal ik mijn eigen behoud zoeken of dat van anderen?
Wat is nu het belangrijkste: de manier waarop je leeft of je levensonderhoud. Je bestaan of je middelen van bestaan. Je leven of je status?
Je hele leven door maak je dergelijke afwegingen – je staat voortdurend voor dilemma’s en je moet keuzes maken. Kies je dan voor jezelf of voor God, voor de ander. Is angst de drijfveer van je leven of vrijheid en gegrepen zijn door de woorden van God.
Jezus neemt een paar radicale beslissingen: hij kiest niet voor zichzelf, maar voor de ander. En zo doet hij de wil van God en leeft hij naar het woord van God. Jullie als nieuwe ambtdragers doen op een andere manier ongeveer hetzelfde. Als diaken kies je voor de ander: de dienst van de barmhartigheid – het helpen van mensen in nood en armoede – gaat jullie hoofdtaak worden. En als je scriba wordt wil je ook je uren en je tijd wijden aan de gemeente van Christus, een ieder op eigen wijze en met de eigen gaven en mogelijkheden.
Moge de Geest van Christus jullie allen inspireren om te doen wat Hij vraagt.
PKN enquete
PKN-enquête
“PKN vraagt twee miljoen leden, hoe het verder moet”, zo las ik onlangs op de voorpagina van Trouw. Unieke enquête moet inzicht geven in de wensen van gelovigen. Volgens de scriba van onze kerk Arjan Plaisier bevindt de kerk zich in een kritieke fase: “De kerk is voor veel mensen niet meer vanzelfsprekend. Het is voor ons tijd ons de vraag te stellen: waar staan we voor en wat willen we?”
Eerlijk gezegd begrijp ik die bezorgdheid over de toekomst van het instituur ‘kerk’ en dan m.n. van de PKN wel, maar het organiseren van een enquête onder de leden, heeft iets weg van een wanhoopsdaad. Ook vraag ik me in goeden gemoede af, of een kerk haar bestaansgrond en haar ‘survival’ zou moeten funderen op de wensen van haar leden. De kerk bestaat wel uit leden, maar de leden vormen niet de kerk: de kerk is er éérder dan ik. Het is een ingewikkeld vraagstuk, dat lijkt op de kip-ei discussie, maar als je de toekomst van de kerk in handen legt van haar leden dan ga je voorbij aan de gedachte, dat de kerk niet van ons is, maar van Christus. Een enquête kan verhelderen wat er aan de hand is in de PKN als kerkelijke organisatie en er kunnen voorstellen tot verbetering en verandering uit naar voren komen, maar het is overmoedig en naïef te denken, dat wij de kerk en haar toekomst naar onze hand kunnen zetten. Want de kerk is ‘meer’ dan het instituut en haar leden en haar inspraak.
Het doet me deugd te bemerken, dat ook anderen hun bedenkingen hebben bij deze ênquete, bijv. ook uit de hoek van statistici, die terecht opmerken, dat een enquête onder 2 miljoen ondervraagden heus geen betere resultaten oplevert dan een enquête onder een geselecteerde groep. Bovendien is de enquête te ‘open’: iedereen kan hem invullen (ook als men geen lid is van de PKN) en als je wilt kun je hem zelfs meerdere keren invullen.
Maar dat zijn ‘technische’ bezwaren. Wat ik hierboven opmerkte is van geheel andere orde en heeft te maken met het hart van het Evangelie en de kerk. Terecht merkt ook prof. dr. Erik Borgman (r-k hoogleraar in Tilburg) in Trouw (24 febr. ’15) op, dat de gemeente meer moet zien te leven vanuit de vreugde van het Evangelie. “Er is iets mis als kerken aan hun leden vragen wat zij willen, om dat te gaan doen en verkondigen. Negeren we straks, dat wie zijn leven wil redden het zal verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van Jezus het zal vinden, omdat dit ons niet meer zo aanspreekt?” De kerk is niet ontstaan op basis van gemeenschappelijke voorkeuren en behoeften (want die worden vaak door ras, klasse of sekse bepaald), maar omdat God, die alle dingen nieuw maakt, hen had samengeroepen. Als mensen niet meer gegrepen zijn door het licht van het Evangelie en zich alleen maar laten leiden door hun behoeften en wensen, dan leidt dat alleen maar tot kosmetische aanpassingen in en van de kerk. Misschien ziet de kerk er dan weer leuker en frisser uit, maar de vraag is of zij nog datgene weet te communiceren, waardoor zij zelf ooit als bezield verband ontstaan is.
De vragen, die voorgelegd worden, daarover kun je ook van mening verschillen. Wat moet je aan met een vraag als: “Is er voldoende ruimte in uw gemeente voor verandering?” Verandering van wat en waartoe, wil ik dan graag weten. “Verandering” op zichzelf is een leeg begrip. En wat vind je van deze vraag: “Hoe zou u de manier, waarop u bezig bent met uw geloof, omschrijven?” Ga er maar aan staan! Maar ook: wat wordt bedoeld met ‘bezig zijn met uw geloof’? Alsof je geloof een soort los onderdeeltje in je levensmachine is, dat je naar believen kunt inzetten of uitzetten. Ik vat dit op als een mechanistische kijk op het geloof – dat in allerlei vragen ook teveel wordt aangemerkt als een ‘bezit’ of ‘functie’ van jezelf – terwijl het geloof m.i. eerder een dimensie van je leven is, dat je doen en laten bepaalt en inkleurt: je leven is je geloven en je geloven is je leven!
“De kerk is voor veel mensen niet meer vanzelfsprekend”, zo vat Dr. Plaisier de malaise samen. Maar, zo vraag ik me af, is dat juist geen winst?! Zolang men de kerk als iets vanzelfsprekends ziet, als iets wat er natuurlijk bij hoort, dan zitten we m.i. vèr af van wat de kerk oorspronkelijk wilde zijn en moet zijn: een zoutend zout, een ‘steen des aanstoots’ of een struikelblok, een alles-is-en-wordt-anders-show, een bolwerk tegen de heersende mening en cultuur, een toevluchtsoord voor ontheemden en andere mensen met heimwee. Niets vanzelfsprekends aan dus!
Misschien is de teloorgang van de kerk zelfs grotendeels te wijten aan het feit, dat zij zelf te lang en te vaak meende een vanzelfsprekende plaats in de samenleving te hebben en dat dat zo hoorde. Hopelijk leidt deze ‘crisis’ tot het inzicht, dat hoe minder vanzelfsprekend de kerk is, hoe meer zij mensen kan aanspreken.
'In good shape'
Preek gehouden op de 5e zondag na Epifanie (8 februari 2015) in de Grote- of Mariakerk te Meppel n.a.v. 1 Korinthe 9: 24-27. De Heilige Doop wordt bediend aan: Eloise Charlotte van der Wijk, Rick Fedde Lucas Boerhof en Karlijn Petra Anne van den Dolder.
Bernd van den Dolder doet belijdenis van het geloof.
“In good shape”
Als u de laatste “Gaandeweg” hebt gelezen – en volgens mij wordt GW heel nauwkeurig gelezen – dan hebt u gezien, dat we ons vanmorgen in de sportschool gaan begeven. Misschien had u verwacht, dat ik mijn joggingspak aan zou hebben en sommigen van u hadden misschien hun sportschoenen al aangetrokken en de zweetband om hun hoofd gedaan. Ja, we gaan eens een beetje trainen vanmorgen. Lekker de spieren losmaken en een warming-up doen en dan lekker rondjes lopen – niet om de kerk, maar in de kerk.
“Wat krijgen we nou?”, denkt u misschien: “de kerk is toch geen sportschool?” Nou, juist vorige week stond er een interessant artikel in mijn krant over enkele Amerikaanse kerken - ik meen m.n. in Californië - , die sportprogramma’s aanbieden: je kunt daar de week door komen fitnessen, hardlopen, aerobicen enz. Of dergelijke activiteiten ook tijdens de kerkdienst plaatsvonden was mij niet helemaal duidelijk, maar aan de foto, die er bij stond te zien, was dat ook het geval. Misschien tijdens het zingen van een lied ritmisch meebewegen ofzo. Of voordat de preek begon even allemaal met de armen zwaaien...dan zit je beter in je vel...!
Het is een oude Griekse invloed, denk ik, u weet wel, de Grieken, die hun gymnasia ontwikkelden, waarin sport en denken, lichamelijke en geestelijke gezondheid d.m.v. oefeningen op peil werden gebracht en gehouden. Toen ook het Jodendom door de veroveringen van Alexander de Grote meer en meer onder die Griekse invloedssfeer kwam te staan, verzette het zich er hevig tegen. De Joden vonden deze overdreven lichaamsverering en naaktloperij (gymnos betekent naakt) maar niks. Die kritische of gereserveerde houding t.a.v. sport en lichaamsverering vind je nog steeds in bepaalde delen van de kerk. Sport en geloof verhouden zich tot elkaar als water en vuur, terwijl anderen juist een verbinding proberen aan te brengen, zoals bijv. in die Amerikaanse kerken. Want daar gaat men ervan uit, dat die lichamelijke inspanningen de geest juist ten goede komen. Jezelf afmatten brengt jezelf in hogere sferen: een gezonde geest zit uiteindelijk in een gezond lichaam. Zo simpel is het.
Maar we hebben het tot nu toe alleen maar over de training van het lichaam gehad, maar er bestaat ook zoiets als een mentale of spirituele training. En de kerk en dan m.n. de kerkdienst is zo’n plek om die training vorm te geven. Van de week las ik ook een boeiend interview met een boeddhistische monnik, Matthieu Ricard geheten, die zei het volgende: “We vinden het normaal, dat je naar school gaat om een beroep te leren. En om je lichaam te trainen ga je naar de fitness. Maar als het om menselijke kwaliteiten gaat, veronderstellen we dat het allemaal vanzelf gaat. That’s stupid! Je geest vereist net zo goed training als je lichaam. Kinderen zouden bijv. op school meditatieles moeten krijgen”, zo opperde hij...”Je hebt je geest altijd bij je, dan kun je die beter maar zo goed mogelijk vormen”.
Als we nu ook de opmerkingen van Paulus in zijn brief aan de Korinthiërs erbij betrekken, dan kunnen we zeggen, dat ook de kerk zo’n oefenplaats is, een fitnessruimte om getraind te worden en een christen ‘in good shape’ te worden.
Misschien kunnen we wel constateren, dat het met de conditie van veel christenen nogal slecht gesteld is. Je hoeft ze maar even aan te sporen iets harder te lopen of ze worden al moe. Veel oefeningen lijken boven hun macht te liggen: een rondje om een Bijbelwoord lopen is vaak al teveel gevraagd. Toch is men wel sportliefhebber, zegt men dan, maar m.i. zit er toch een groot verschil tussen de sportliefhebber achter de buis op de bank en de spelers op het veld.
Wat zijn zo ongeveer de hoofdlijnen van het trainingsprogramma dan? Paulus heeft het over hardlopers en over boksers: de ene wil sneller zijn dan de andere en de andere wil sterker zijn dan zijn tegenstander. Het is echt een competitie daar in het stadion van Korinthe. Het gaat er Paulus niet om om de competitieijver aan te moedigen. Het gaat hem niet persé om de snelste tijd en wie de ander knock-out heeft geslagen. Het gaat Paulus om de mentaliteit, om de drive er het beste van te willen maken. Paulus verzet zich met kracht tegen de mentaliteit van de leunsteul-gelovige en hij spoort ons allen aan om er serieus werk van te maken, niet weg te dommelen in een feel-good-geloof, de kerkdienst ook niet alleen als een bakkie troost te willen ervaren, maar eerder als een oproep om een beter mens te worden, of anders gezegd: om vanuit het geloof je mens-zijn beter vorm te geven.
Ja, in de kerk zijn al vaker van die trainingsprogramma’s ontwikkeld. De bekendste zijn natuurlijk die van diverse kloosterorden, waarin men volgens strak ritme en vaste patronen zichzelf wil vormen tot gelovigen in optima forma.
Heel bekend zijn de Exercitia Spiritualia, de geestelijke oefeningen van Ignatius de Loyola geworden, die vrome man uit de 16e eeuw, die de stichter van de Jezuïetenorde werd. Ook binnen het protestantisme zijn dergelijke oefen-programma’s ontwikkeld en het is dan ook niet verwonderlijk, dat een kerkdienst een lange tijd een ‘godsdienst-oefening’ werd genoemd en een preek wel eens een ‘oefening’ heette. Maar die tijd van training en discipline lijkt voorbij; we spreken nu liever van een ‘viering’ en dan is het soms meer in de sfeer gekomen van ‘lang leve de fun’!
Maar Paulus herinnert ons vanmorgen toch aan het kerk-zijn en gelovige-zijn als een opgave, een programma om vorderingen in te maken, om een doel te bereiken, als iets wat ergens goed voor is, namelijk voor God, voor jezelf en voor de wereld.
Er is nu geen tijd en gelegenheid om een schets te geven van wat ik onder zo’n trainingsprogramma versta. Maar ik wil wel een enkele hoofdlijn aanduiden en vanmorgen kunnen we wel stellen, dat het programma begint met de Doop. Dat is het inwijdingsritueel, het lidmaatschapspasje van de sportschool van Christus. Daar begint het mee. Het is ook meteen een eerste aanmoediging: je kunt het! Want Ik, je Schepper en Bevrijder, Ik sta achter je en Ik ben je Trainer en Coach. Niet bang zijn, niet moedeloos worden, maar wees sterk!
En bij het trainingsprogramma hoort ook kennis nemen van de verhalen van andere sporters en hoe zij hun geloof beleefden en uitoefenden: de heiligen van weleer, uit de Bijbel en uit de geschiedenis van de kerk.
En je oefent je in de omgang met God in het gebed. En je oefent je in de omgang met de ander door jezelf uit het middelpunt te plaatsen en de ander uitnemender te achten dan jezelf. En je gaat Jezus leren kennen als je grote Voorbeeld en Vriend en het achter hem aangaan in zelfverloochening en kruisdragen en dat vereist enorm veel oefening en training. Het lijkt misschien allemaal zwaar en onmogelijk, maar wie dit trainingsprogramma serieus neemt en er helemaal voor gaat, die voelt zich opgelucht en een ander mens!
Waarom zijn mensen vaak zo chagrijnig? “Omdat ze vastzitten in de benauwde bubbel van hun ego”, zo stelde monnik Ricard en ik denk, dat hij gelijk heeft. Het trainingsprogramma van het geloof haalt je ook uit die bubbel en plaatst je in de volle ruimte van Gods zonneschijn en omdat je niet meer vol bent van jezelf word je – bij wijze van spreken – doorzichtig, zodat mensen door jou heen God leren zien als de volmaakte en oneindige Liefde.
Geschiedenis of Mythe?
Geschiedenis of mythe
In 1749 was het Ds. Gereradus Kuypers, die Nijkerk en kort daarna het gehele land op stelten zette, omdat zijn prediking hevige gemoedsaandoeningen teweeg brachten. Na enige tijd van bezinning en sturend beleid van hogerhand keerde de rust weer.
Nu is het de Nijkerkse predikant E. van der Kaaij, die Nijkerk en de rest van (kerkelijk) Nederland in rep en roer brengt door te beweren, dat Jezus wellicht nooit bestaan heeft. Naar zijn overtuiging gaat het in de evangeliën om een ‘christelijke’ bewerking van de Egyptische Osisris-mythe, waarin sprake is van een bijzondere geboorte van de godheid en een opstaan uit de dood: "De historische Jezus heeft nooit bestaan", zegt Van der Kaaij. "Alle elementen uit het verhaal van Jezus vinden hun oorsprong in het oude Egypte. Daar komt de oermythe vandaan van een God die mens wordt, van sterven en opstaan, van geboren worden op 25 december uit een maagd." (die 25 december is natuurlijk een latere kerkelijke liturgische invulling!) En even verder: "Als Jezus niet heeft bestaan en je blijft toch doen alsof, dan loop je jezelf steeds in de weg als predikant. Want mensen hebben toch een historische figuur voor ogen die allerlei kunstjes doet. Ik hecht aan goede exegese, goede bijbeluitleg. Stel dat het zo is dat het evangelie een mythe is, is het dan goede bijbeluitleg als je doet alsof het allemaal echt gebeurd is?”
“De historische Jezus heeft dan niet bestaan, de bijbelse Jezus is gestorven en opgestaan. Het gaat erom dat je ontdekt dat Christus in jezelf bestaat”.
Zo vatte Van der Kaaij zijn standpunten onlangs samen in een interview met dagblad Trouw n.a.v. zijn boek “De ongemakkelijke waarheid van het christendom. De echte Jezus onthuld”.
Van de zijde van de gereformeerde bond werd meteen om censuur geroepen, terwijl ook de PKN bij monde van dr. Arjan Plaisier laat weten, dat de historische Jezus Christus wel degelijk echt heeft bestaan en aan een echt kruis voor onze zonden is gestorven.
“Mythe is historie geworden. Er gaat erg veel aan het evangelie vooraf. Een ware vonkenregen aan mythen, verhalen en beelden. Een droomwereld. Het evangelie vertelt dat die droomwereld geschiedenis is geworden. We moeten niet terugvallen in de droomwereld van de mythe, maar wakker worden in het evangelie."
Volgens Plaisier is Jezus Christus wel degelijk een historisch figuur en niet slechts een mythe. "Jezus Christus hing niet aan een mythisch kruis. Hij hing aan een echt kruis en droeg zo de echte last van de wereld,"
Volgens mij blijkt uit beide weergaven van standpunten, dat noch Van der Kaaij noch Plaisier helder maken over wie men het precies heeft en wat de ‘crux’ van het verschil van inzicht precies is. Er wordt gesproken over een mythische Jezus, een historische Jezus, een bijbelse Jezus en over Jezus Christus, gestorven aan een kruis. Van der Kaaij stelt, dat de betekenis van het Evangelie overeind blijft, ook al is Jezus geen historische figuur, terwijl Plaisier meent, dat de betekenis van het Evangelie staat of valt met het echt gebeurd zijn van zijn kruisdood.
Volgens mij hebben we zowel de mythe als de geschiedenis even hard nodig. We moeten m.i. het Evangelie niet reduceren tot een mythe, maar evenmin gaan beweren, dat een mythe geschiedenis geworden is. Als we alleen de mythe handhaven verdwijnt de belijdenis, dat Jezus de Christus is als een zinvolle uitspraak. Maar als we alleen de geschiedenis als de basis van ons geloof aanmerken, dan vervluchtigt het geloof tot het aannemen van een historische feitelijkheid.
Als we de mythe beschouwen als de inkleuring van een bepaalde werkelijkheid dan moet die werkelijkheid er ook wel zijn, anders valt er niets in te kleuren. Dat geldt ook voor de christologie: ongetwijfeld zullen oude mythen, mogelijk ook die uit Egypte, maar zeker die vanuit Israëls geloof en tradities zelf, gebruikt zijn door de evangelisten en apostelen om de betekenis van de figuur van Jezus aan te duiden en in te vullen. Zo heeft men gezegd en beleden, dat deze Jezus van vlees en bloed de Christus of de beloofde Messias was, met alle mythische voorstellingen vandien daarbij. Maar deze titel, hoe mythisch ook, werd wel toegekend aan een bepaalde persoon, die toen en daar leefde. Daarom is de belijdenis van de kerk ook geworden, dat Jezus de Christus is en niet Caesar of Augustus of Asklepios. Het historische is verbonden aan de persoon van Jezus van Nazareth en het mythische aan het messiasschap. Daarom is het zo verwarrend als Plaisier voortdurend spreekt over Jezus Christus als een historische persoon, alsof we het hier hebben over iemand die een voor- en een achternaam heeft. Maar Jezus is een ‘historische’ naam, Christus een titel, die in en vanuit het geloof aan Hem wordt toegekend.
Misschien weten we historisch gezien weinig van Jezus: er zijn geen buitenbijbelse bronnen over hem bekend, de evangeliën zijn uiteraard ‘gekleurde’ berichten, maar toch lijkt het me historisch en theologisch onhoudbaar om te beweren, dat er nooit een persoon bestaan heeft, die in de evangeliën Jezus wordt genoemd en aan wie de Christus-titel werd toegedicht/toegedacht.
Als er nooit zo iemand bestaan heeft, waar komt dan de oer-belijdenis vandaan, dat Jezus de Christus is? Waar komt ook anders het schisma met de synagoge vandaan? Dat ging immers vooral over de vraag of de pretentie, dat Jezus de Christus was, al of niet terecht was?
Mythe en geschiedenis moeten we m.i. daarom niet al te zeer tegenover elkaar plaatsen. Een mythe kan aan de geschiedenis vooraf gaan en een bepaalde ervaren werkelijkheid gaan inkleuren óf een bepaalde ervaren werkelijkheid kan aanleiding geven tot mythevorming, waarbij men al of niet gebruik maakt van oudere mythen. Zoiets is ongetwijfeld ook in de Evangeliën waar te nemen, maar al is de mythische inkleuring overduidelijk zichtbaar, het gaat wel om een inkleuring van iets en iemand.
In de Nederlandse geschiedenis kennen wij de zogenaamde mythe van het Huis van Oranje of van Neerlands Israël. Zo’n mythe sluit de historische werkelijkheid niet uit, maar is er juist de inkleuring van. Als er geen stadhouders en koningen uit het Huis van Oranje waren geweest, echt(e) historische figuren, dan was er ook geen Oranjemythe gegroeid. Die mythe wil uiteraard geen geschiedschrijving in moderne zin zijn, maar is juist inkleuring en ideologisering van het gebeurde met het oog op het heden en de toekomst. In de geschiedschrijving probeert men zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid te komen, in het vertellen van mythen probeert men zo dicht mogelijk bij de waarheid te komen. De geschiedschrijving kan de betekenis van de mythe niet bevestigen of ontkennen en de mythe is niet in staat de historische werkelijkheid te beschrijven. In de belijdenis dat Jezus de Christus is komen beide bijeen en ze kunnen theologisch gesproken ook niet zonder elkaar: een louter historische Jezus is een tragische figuur, over wie we (te) weinig weten, maar een louter mythische Christus komt teveel in de lucht te hangen en verliest iedere relatie met onze werkelijkheid.