Preek gehouden op de 1e zondag van Advent 3 december 2017 in de Oude Kerk n.a.v. Jesaja 40: 1-11
Enige troost
De adventstijd en de tijd van de ballingschap hebben wel iets van elkaar weg: in beide gevallen is er sprake van duisternis en van uitzien naar licht en verkwikking. We bevinden ons in een donkere ruimte, geen opening naar buiten, geen licht dringt naar binnen.
Dan is er ineens deze profeet, Jesaja II, die niet zozeer zelf het woord neemt, maar een Stem hoort. Hij wordt aangesproken. Het is alsof onverwacht de deur naar buiten opengaat en het licht als een vloed de duisternis opheft.
Wij staan ineens in het volle licht en de profeet krijgt te horen, dat hij moet troosten. Al die mensen in die donkere ruimte moet hij troosten en al die mensen moeten ook leren troosten. Dat zegt die Stem van de roepende.
Maar wat valt er te troosten dan? Wat is er aan de hand dan?
Nou, als we hoofdstuk 40, het 1e deel, tot ons laten doordringen dan komen we precies tegen, hoe onze situatie is: niet alleen van die mensen toen in de ballingschap, maar evengoed van ons in deze tijd.
Ik wil proberen het in een paar trefwoorden samen te vatten: er is een gevoel van eenzaamheid en verlatenheid. Er is een besef van schuld, spijt en schaamte. En er is ook de ervaring van tijdelijkheid en vergankelijkheid.
Soms zeggen mensen wel eens: in de kerk gaat het altijd over zonde en schuld, dood en vergankelijkheid. O ja, ik geef meteen toe, dat ik die kritiek ter harte neem en mij plaatsvervangend schaam voor alle overaccentuering en misbruik van deze thema’s : er is veel te veel gebabbeld en gezwijmeld over deze onderwerpen en ze zijn als een last op de schouders van de mensen gelegd. Maar ik zie het eerder zo, dat het ter sprake brengen van deze thema’s bij het aanduiden van onze situatie, van ieder mens, behoort. Het betreft een constateren van een werkelijkheid, waaraan iedereen deelneemt. Zo zit de wereld in elkaar, zo beleven wij die en niemand ontkomt daar aan. Zoals wanneer je bij de dokter komt en je vraagt: kunt u mij zeggen wat mij mankeert? Kunt u de diagnose stellen?
Als we er dan zo aan toe zijn – of we dat nu dagelijks beseffen of niet, of we er vaak of weinig bij stilstaan, dat doet er allemaal niet toe, feit is dat we vroeg of laat tegen onze vergankelijkheid oplopen, dat we inzien, dat we fouten hebben gemaakt of tekort geschoten zijn – als we er dan zo aan toe zijn, is er dan nog hoop, of is er ook enige troost? En wat is dat dan?
Als je opgedragen wordt om te troosten dan sta je wel met lege handen en een mond vol tanden, toch? Mensen zien er tegenop om op bezoek te gaan bij iemand, die ziek is of die een zwaar verlies heeft geleden. “ik weet niet wat ik moet zeggen”, hoor je dan. Misschien moet je wel niks zeggen en gewoon er-zijn.
Wij denken vaak, dat troosten allereerst een ‘verbale’ activiteit is, dat we iets moeten zeggen. Maar ik denk, dat troosten meer een doe-woord is dan een zeg-woord.
Als we het Nederlandse woord ‘troosten’ wat preciezer bekijken zou je kunnen zeggen, dat het te maken heeft met ‘tot rust brengen’. Iemands hart is onrustig in hem, hij of zij mist een middelpunt en rustpunt en de gedachten en gevoelens schieten alle kanten op. Het is een hele troost en opluchting als je onrustige hart rust vindt, uiteindelijk in God, zoals Augustinus ervaren heeft, toen hij kon zeggen: mijn hart is onrustig in mij totdat het rust vond in God.
Daar heb je vaak de ander bij nodig. Het is daarom niet voor niets dat we in andere talen het woordje ‘con’ (samen met) terugvinden in het woord troost en troosten. Het Franse ‘consolation’: daarin zit ‘solo’ – ‘alleen’ en ‘con’ – samen met. Samen het alleen-zijn volhouden. Je voegen bij de eenzame en samen de situatie uithouden. Dat is troosten. Dat is troost ervaren.
‘Comfort’ in het Engels: dat betekent letterlijk ‘samen sterk zijn’. Dan ben je bij de ander om hem te ondersteunen en er samen tegenaan te gaan. Dankzij die hulp van de ander wordt het leven weer comfortabel en kun je weer verder.
In het Hebreeuws heeft ‘troosten’ te maken met weer op adem komen, weer lucht krijgen. Het leven maakt je soms kortademig, je rent en je vliegt en je raakt buiten adem. Dan is er iemand die zegt: doe nu eens rustig aan en kom op adem.
Allemaal vormen van ‘troosten’. Troosten is niet verdoezelen en verzachten of het leed ongedaan maken, maar het is eerder het samen uithouden, er samen doorheen komen. En dan komt er weer licht in de duisternis. Er gaat een deur open. Er blijkt toch weer een weg vooruit te zijn. Wat een onbegaanbare en doodlopende weg leek blijkt toch een begaanbare weg te zijn. Een weg, die God zelf voor ons baant.
Zie je het al gebeuren? Het eerste lichtje is al ontstoken. De eerste woorden zijn al geroepen en de stem om uit je benauwde situatie tevoorschijn te komen is al gehoord. Nu zullen we ook op weg gaan, niet alleen getroost worden, maar ook zelf troosten. Laat de kerk een plek zijn waar mensen op adem kunnen komen en vertroost worden. Maar laat het ook een troost-fabriek zijn, waar mensen geïnspireerd worden om erop uit te gaan, de wijde wereld in of de ogen open te hebben voor het leed en de leegte vlakbij en er te zijn, met een luisterend oor en een daadkrachtige hand! En ja, daar hoort een ‘bakkie troost’ ook bij.
Heel gewoon en alledaags, maar zo eenvoudig en diepzinnig kan troosten zijn!