'Ik ben' zal er zijn
Overdenking gehouden op de 2e zondag van de Voleinding 13 november 2022 in de protestantse geloofsgemeenschap “De Drie Ranken” te Apeldoorn n.a.v. Exodus 3: 1-15 en Lukas 20: 27-38
‘Ik ben’ zal er zijn
Ik hoorde eens iemand vertellen, dat zij totaal buiten zichzelf was geraakt. Ja, letterlijk, ze zag zichzelf op een afstandje; ze zweefde weg uit zichzelf en – hoe vreemd ook - zij voelde zich gelukkig en aanvaard. En alles was licht en helder en angst had zij niet. Ze wist niet hoe lang dat geduurd had, maar na verloop van tijd was alles weer gewoon.
Lange tijd durfde ze er met niemand over te spreken. Ze had al bedacht hoe mensen zouden reageren. Sommigen zouden zeggen: een raar verhaal, je zult het wel gedroomd hebben. Anderen zouden zeggen: jij bent waarschijnlijk bijna dood geweest en dan krijgen je hersens te weinig zuurstof en dan ontstaan dat soort waanbeelden. Wij zijn immers ons brein? Logisch toch?
Maar wat anderen er ook van vonden of over dachten, het had haar leven veranderd. Ze was niet meer bang om te sterven en ze beleefde het leven voortaan als een geschenk. En ze wist wat haar te doen stond: zij leefde meer in harmonie met de mensen en de dingen om haar heen en ze probeerde andere mensen te helpen. Kortom, ze was er een ander mens door geworden: minder gejaagd, minder angstig en minder egocentrisch.
Je kunt zoiets een religieuze ervaring noemen. Het is een bijzondere ervaring die je dichter bij jezelf brengt en die je leven in een grootser verband plaatst.
Wij, die de verhalen in de Bijbel kennen, herkennen en benoemen zo’n belevenis als een Godsontmoeting. Iemand komt op een heel intense manier in aanraking met God, die beleefd wordt als de bron en het doel van ons bestaan.
Die Godsontmoetingen zijn er eigenlijk nooit zo maar voor de aardigheid. Die zijn ergens goed voor: Je moet er iets mee. Zo’n religieuze ervaring is er niet voor de fun, maar zij leidt vaak tot een diepere aanvaarding van je zelf en je wordt je meer bewust van je opdracht in deze wereld. Het doet je wat en je doet er wat mee.
Hoe krijg je een religieuze ervaring?
Ik geloof niet dat daar een recept voor is. Het is iets dat je overkomt, zoals de liefde en het geluk. Als je er naar op zoek gaat vind je het niet en als je er niet meer op rekent overkomt het je.
Het is wel belangrijk dat je er voor open staat. Als je je wereld hebt dichtgetimmerd door altijd te roepen: dat kan niet en het is inbeelding en ik geloof alleen maar wat ik zie…dan is de kans klein, dat je een religieuze ervaring beleeft. Uitgesloten is het niet, denk ik.
Maar wie zich openstelt en zoekt naar verdieping en intensere beleving effent alvast de baan, waarop de ervaring kan landen.
Maar hier valt niets te forceren en misschien lopen onze inspanningen en ons verlangen nog wel het meeste in de weg.
De religieuze ervaring heeft namelijk iets van een verrassing in zich. En een verrassing komt altijd onverwacht en overtreft je verwachtingen.
Zo was Mozes ook heel verrast toen hij die kale braamstruik zag branden. De Sinaïdoorn, zoals Pieter Oussoren vertaalt door de klank van het Hebreeuwse woord over te nemen. Op zichzelf was dat helemaal niets bijzonders, dat zo’n struik vlam vatte. Droge braamstruiken in de woestijn staan zo in de brand, maar ze zijn ook zo weer uit. De kale takjes knetteren een beetje en uit is het vuur. Te weinig brandstof!
Maar hier blijft het vuur maar branden. Wonderlijk en vreemd. Mozes wil er meer van weten.
En als hij op onderzoek uitgaat, hoort hij tot twee maal toe zijn naam klinken: Mozes, Mozes! Dan is er echt iets urgents aan de hand!
Hier ben ik, zegt Mozes. En hij wil er meer van weten: wie alles al weet en niet meer nieuwsgierig is en niets meer verwacht zal weinig of niets meer meemaken – maar wie zich openstelt en gaat onderzoeken kan nog van allerlei ontdekken. Zo gaat Mozes ons voor op de weg van de nieuwsgierigheid.
Maar, je moet wel bedenken, dat je zelf niet buiten schot blijft. Je kunt niet op een afstand en zonder persoonlijke betrokkenheid God ontmoeten. God laat zich niet als een object bestuderen…alleen in de ontmoeting laat Hij zich kennen. In het tweegesprek: wie ben jij? Zeg eens, hoe is jouw naam?
Het volk Israël heeft zichzelf in die brandende braamstruik herkend. Als het aan hen gelegen had was het vuur allang gedoofd. Te weinig energie, te weinig geloof en volharding, maar dankzij God, God zij dank, blijft het vuur van het geloof en de liefde branden en blijven die twee aan elkaar gewaagd.
Zo komen we als het ware vanzelf bij zijn Naam terecht. Die Naam, - kent gij die Naam? – ja, die Naam kennen wij en toch ook weer niet. Het is een Naam die onthult en verbergt, een Naam die er wezen mag, die klinkt als een klok: Ik ben, die er zijn zal.
Ik zal er zijn, een belofte voor de toekomst. Dan en dan, kom je dan ook? Ik zal er zijn!
Maar vooral – Ik ben - Hij is er ook nu, in het heetst van dit uur, in de brandende kwesties en knetterende debatten, in het vuur van de verdrukking en de verdwijning nabij: Ik ben er! En het raakt Hem en Hij is er mee begaan. En Hij gaat er onderdoor, maar er niet in ten onder.
Nu God zijn Naam bekend maakte en verhulde vanuit deze braamstruik en roept: Ik ben, die er zijn zal…is iedere situatie vervuld van een echo van zijn Naam. Alles wat er is verwijst op één of andere manier naar Hem. En dat wat is, is er altijd eerder dan ik. Zo gaat God altijd aan mij vooraf en was Hij er eer dan ik, maar ik, ik kende Hem pas later. Achteraf zeg ik, in verwondering of in dankbaarheid: Hij was er. Hij was er bij!
Zo is Hij er ook nu, juist nu, op dit ogenblik…in het Woord en in de stilte, in het er zijn, zoals wij er zijn…in dit eeuwige Nu, daar is Hij, want zo is zijn Naam.
Maar er klinkt ook in mee de belofte: zo zal Ik er ook zijn…ook als jij er niet meer bent. Ook dan ben Ik, ben Ik er bij. Zo wil de Naam gehoord zijn in drie tijden, die wij althans drie tijden noemen,: de verleden, de tegenwoordige en de toekomende tijd. Maar de eerste en de meeste van deze is de tegenwoordige…die van vroeger klinkt als een klankbodem en de toekomende is vol belofte. Zo presenteert de Opgestane zich ook in het boek van de Openbaringen als ‘Hij die is en die was en die komen zal!’
Als God zo present is in alle tijden en zich verbindt met de namen van de vaderen, Abraham, Izak en Jacob, dan komt de gedachte aan de opstanding uit de doden ook in een ander licht te staan.
Daarover kwamen wij bij Lukas een discussie tegen tussen de Sadduceeën en Jezus en het zou te ver voeren om dat debat hier nog eens dunnetjes over te doen. Maar wat ik wel wil beklemtonen is, dat spotters en gekscheerders met de opstanding er dus altijd al zijn geweest. Want wij kunnen ons het eeuwige leven alleen maar voorstellen als een oneindige verlenging van de tijd. En daarover doordenkend wordt het onvoorstelbaar en absurd.
Maar denkend aan de zelfopenbaring van God, aan de ontzagwekkende betekenis van de Naam, dan horen wij, dat God de Eeuwige is, ja het Zijn zelf. Het was de helderziende Jan Wolkers, die ik eens op TV hoorde zeggen met zijn beverige stem: ‘Tijd bestaat niet!’ Al lijkt het een onzinnige gedachte, toch brengt dit ons juist dicht bij die onuitsprekelijke Naam van God, die gespeld wordt als Ik ben, zoals ik er zijn zal. Voor God is iedere tijd tegenwoordige tijd en daarom mogen wij er op vertrouwen, dat ook onze verleden en onze toekomende tijd in en bij Hem tegenwoordig zijn en dat wij nooit uit zijn gedachten zijn en daarom al-Zijn-tijd leven.
Als Gij er zijt, wees dan aanwezig,
niet als een vuur, dat ons verbrandt –
Vuur is te heilig en te hevig –
geef ons de schaduw van uw hand
om in te schuilen, dat wij leven
al zijn wij dood, zo dood als as.
Laat ons er zijn, een eeuwig even,
laat ons er zijn met U die was
die is, die komen zal ten laatste,
ten eeuwigste. Kom niet te laat!
Ik zal er zijn, zegt Hij, die is, die was en die komen zal! Amen.
It's up to you!
Preek gehouden in de Catharijnekerk te Heusden op de 2e zondag van de Voleinding 15 november 2020 n.a.v. Markus 10: 17-31
It’s up to you!
Zomaar uit zijn drukke bestaan, uit zijn alledaagse beslommeringen, uit zijn vragen over geld en economie, komt deze rijke jongeman terecht aan de voeten van Jezus. Want hij heeft een vraag.
Dat is al heel bijzonder eigenlijk. Wij denken vaak, dat mensen, die rijk zijn geen vragen en zorgen hebben. Het Zwitserleven is probleemloos en oeverloos: een zee van tijd, zwemmen in je geld en alles voor mekaar. Wat wil je nog meer?
Nou, dat horen we de man zelf zeggen: hij zegt: Goede meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te be-erven?
Is dat een rare vraag? Sommige mensen zullen misschien zeggen: Ja, dat is een rare vraag, want hij heeft toch alles wat zijn hart begeert. Waar tobt hij over…een mens leeft maar 1x en als je dan zo kunt leven als deze man dan mag je je handen wel dichtknijpen.
Anderen zullen wellicht zeggen: het is helemaal geen rare vraag, want ieder mens is meer dan wat hij heeft. Deze man vraagt zich af, wie hij is, werkelijk is. Kan hij bestaan voor God? Heeft zijn leven zin en toekomst? Daar maakt hij zich zorgen om, om zijn hachie, zijn hart, zijn werkelijke leven. Wat is mijn leven echt?
Ik geef toe, het is geen alledaagse vraag en veel mensen stellen deze vraag niet meer op deze manier. Ze zullen eerder vragen: wat heeft mijn leven voor zin? Of – nog korter – is dit alles? Maar deze man is opgevoed in de joodse traditie en hij formuleert zijn vraag op deze manier. Is er iets dat mijn leven overstijgt? Is mijn leven voldaan als ik alles heb – of is er meer – of iets anders? Misschien had hij toevallig een uitspraak van Jezus opgevangen, die gezegd had: wat baat het een mens de gehele wereld te winnen, maar schade te lijden aan zijn ziel.
En dat had hem wellicht aan het denken gezet. Of misschien was hij wel eens depressief of somber gestemd en had hij zich afgevraagd: ik heb alles, maar wie ben ik? Ben ik wel echt gelukkig?
Maar hoe dan ook: hij komt met deze vraag – die op vele manieren gesteld kan worden – wat moet ik doen om het eeuwige leven te be-erven? Om eeuwig leven te be-erven (er staat in de grondtekst geen lidwoord). Juist in deze weken van de Voleinding is dat een serieuze vraag.
Die vraag wil ik proberen een beetje uit te pellen, want ik heb gemerkt dat er een paar haken en ogen aan zitten.
Allereerst lijkt de vraagsteller niet goed te beseffen, wat be-erven inhoudt. Een erfenis valt je namelijk toe, daar hoef je niks voor te doen. Je krijgt een erfenis, meestal omdat je de zoon of dochter bent van je overleden vader of moeder. En ook het zoon of dochter-zijn is je overkomen…daar heb je niets voor hoeven te doen. Dus, als je vraagt: wat moet ik doen om te erven, dan heb je niet goed in de gaten, hoe het eigenlijk zit. Je kunt jezelf niet opwerken tot een zoons- of dochterpositie. Dus met de opening, “wat moet ik doen?” vliegt de vraag al uit de bocht. Let op, jongeman, een erfenis valt je toe!
En dan is er nog iets, waarmee hij naar voren komt, waarbij wij onze vragen en onzekerheden hebben, namelijk wanneer hij begint te vragen naar het eeuwige leven.
Ik herinner mij nog goed, dat Harry Mulish een keer aan de tafel van Matthijs van Nieuwkerk zat, - het schoot mij te binnen toen er onlangs een programma op TV was, waarin vrienden vertelden, hoe hij 10 jaar geleden overleed. Maar goed, toen leefde hij nog en hij was in gesprek n.a.v. een (toen) voortijdig overlijdensbericht van de grote schrijver En zo kwam aan die tafel het gesprek op de vraag of er ook iets na de dood was…en dhr. Mulish zei zonder veel aarzelen, dat hij er niet aan moest denken: een eeuwig leven? Alsjeblieft niet! Denk je eens in, zei hij, 100 jaar leven is al een hele opgave, maar dan 200, 3000 jaar, 1 miljoen jaar en dat gaat maar door, 1.378.678 jaar …ja, iedereen aan tafel was werkelijk perplex over zoveel inzicht. Dat kon natuurlijk niet en het zou ook onwenselijk zijn…en zo werd de gedachte aan (het) eeuwig€ leven in een paar seconden weg geserveerd.
Ik had van de “ontdekker van de hemel” toch wel een zinniger antwoord verwacht. Het gaat toch bij het geloof in eeuwig leven niet om een vereeuwiging van dit leven. Het gaat niet om de voort-duur van dit leven tot in het oneindige. Dan hebben we het over onsterfelijkheid, maar dat begrip komt in de Bijbel niet voor. Daar is eerder sprake van opstanding, vernieuwing, eeuwig leven bij God. Herman Finkers zegt op z’n Twents, wanneer iemand overleden is: hij of zij is ‘oet de tied ‘ekommen’, hij is ‘uit de tijd’. M.a.w. de categorie ‘tijd’ is niet van toepassing op de eeuwigheid. Het lijkt een eindeloze tijd te zijn, maar het is eerder op te vatten als een voortdurend heden: alle momenten van tijd a.h.w. samengepakt in een eeuwig Nu. In de hemel worden geen jaren geteld, zou je kunnen zeggen…dichterlijk gezegd: ‘nooit gaat de gouden dag daar dicht’.
Maar het eeuwige leven moeten we niet alleen in verband brengen met ons bestaan na de dood. Het heeft namelijk alles te maken met ons leven, hier en nu. En gaat vooral ook over de vraag, hoe wij leven. Want zodra Jezus de vraag naar het eeuwige leven gehoord heeft, begint hij niet uit te wijden over de eeuwigheid na de dood, niet over verre oorden en onbereikbare idealen, hemelhoog en hemelsbreed, maar staat hij met beide benen op de grond en zegt: je kent toch de geboden, je weet toch hoe je moet leven? Doe dat en je zult leven!
Kunnen we Jezus volgen in zijn antwoord? Of zeggen ook wij: de geboden, ach, dat is vooral ballast en juk, ergernis en blokkade. De geboden zitten me eerder dwars dan dat ze een weg zijn tot het eeuwige leven. Hoe kunnen de geboden ons deel geven aan het eeuwige leven?
Wanneer komt je leven echt tot zijn recht en tot zijn bestemming, wanneer heeft ons leven kwaliteit en krijgt het zin en samenhang: wel, als het geleefd wordt naar de geboden van God.
Het gaat dan niet om een plichtmatig of wettisch volbrengen van een paar leefregels, maar dat de geboden van God in ons hart zijn ingeschreven en dat we helemaal van binnenuit doen wat God welgevallig is…dat we alles doen in en uit liefde tot God en tot onze naaste. Dat dat ons hele streven is; dat ons leven daarmee samenvalt en daaruit bestaat. Dat we als uit één stuk, totaal integer, de wil van God doen… wie zo leeft, heeft eeuwig leven. Niet “krijgt” het eeuwige leven als een beloning, maar zo te leven is het eeuwige leven, want zo’n leven is waardevol, vitaal en eindeloos goed.
De jongeman zegt: dat heb ik allemaal gedaan. O ja? Weet je dat wel zeker? En heb je dan ook de smaak van het eeuwige leven niet geproefd in het doen van de geboden van God?
Is er nog een uitweg uit deze impasse? Zoals de rijke jongeman te horen krijgt: verkoop alles wat je hebt en geef je hele bezit aan de armen – en kom achter Mij en volg Mij!
Maar nee, die prijs is te hoog. Dat is te veel gevraagd.
De jongeman – en wij allemaal – moeten leren los te komen van ons bezit, zeker wanneer dat ons bezit. Wij moeten loskomen van alles wat ons bindt en in beslag neemt, waardoor wij onvrij zijn en gevangen zijn in onszelf. Jezus wil deze jongeman oog laten krijgen voor de ander. Hij moet niet zo met zichzelf bezig zijn. Kijk eens naar anderen en wat kun je voor heb betekenen? Je zult eens zien, hoe je daar van opknapt.
Maar ga zo niet handelen vanuit een wettische gedachte, want dan bederf je alles weer. Doe het helemaal van binnen uit, en met het oog op de ander.
Dan heb je eeuwig leven – dan heeft je leven kwaliteit en zin. Dan kom je dicht bij de kern van wie je bent en zou moeten zijn. Dat heeft niets met duur en lengte van tijd te maken. Misschien is het u wel eens opgevallen, dat je diepste zelf geen tijd kent of heeft. Je lichaam wel, dat wordt met de dag ouder en ouder, maar jijzelf, wie je werkelijk bent, je bewustzijn of hoe je het maar noemt, is onveranderlijk en zou je eeuwig kunnen noemen. Dat heeft alles te maken met Gods presentie in ons, zijn Geest, die ons inspireert om te doen wat God welgevallig is..
Die jongeman dacht dat dat moeilijk en ondoenlijk was, maar hij vergiste zich. Door zo te hechten aan zijn rijkdom verloor hij zichzelf en miste hij de glans en de diepte van het leven. Hij had nog een lange weg te gaan om tot zichzelf te komen, maar één ding kon hij zeker van zijn en altijd op terugvallen, dat God – hier in de persoon van Jezus – van hem hield.
Ik haal even een uitspraak van Emmanuel Swedenborg uit de kast, een 18e- eeuwse theoloog, filosoof en ziener, geen kerkvader en ook her en der wel verketterd en verguisd, maar dat maakt allemaal niet zoveel uit, als wij horen wat hij zegt:
Zij die begiftigd zijn met liefde voor de Heer en met barmhartigheid voor de naaste, worden genoemd 'de gezegenden des Heren'.
In dit opzicht zijn zij begiftigd met de hemel en met eeuwige zaligheid.
Als we nog even naar het schilderij kijken dan zien we een uitnodigend gebaar van Jezus om de handen uit de mouwen te steken, maar je ziet de jongeman aarzelen, de blik afwenden. Zodra hij zou kijken in de liefdevolle ogen van Jezus of in die van de zorgende vrouw zal hij niet anders kunnen dan zich gewonnen geven en zou hij al iets kunnen proeven van (het) eeuwig(e) leven, hier en nu en voor altijd. Jezus lijkt tegen hem en tegen ons te zeggen: “It’s up to you”!