Preek gehouden in de dienst van Schrift en Tafel in de hervormde gemeente ‘De Ontmoeting’ in Nunspeet op zondag 17 juli 2016 n.a.v. 1 Samuël 1: 1-11 en Lukas 10 (slot).
Geloven in de keuken
In de Bijbel komen we heel veel dubbeltallen tegen: Adam en Eva, Kaïn en Abel, Abraham en Lot, Mozes en Aäron, David en Saul, Hanna en Pennina, Martha en Maria, de farizeëer en de tollenaar, de rijke (man) en de arme Lazarus enz. En vaak is het dan zo, dat de ene een pluim krijgt en de ander een standje. En wordt de één een voorbeeldfiguur om na te volgen en de ander een voorbeeldfiguur om afstand van te nemen. Wie de verhalen leest of hoort identificeert zich vaak met één van hen en meestal met hem of haar, die een pluim krijgt. Zo vertoeven we graag in de buurt van de tollenaar, van de arme Lazarus (ook al zijn we nog zo rijk), van de vrome Maria, want zij krijgen een beloning, een waardering en dat is het wat ons wel aanstaat.
In de lezingen van vanmorgen kwamen we vier vrouwen tegen, vier verschillende vrouwen, in verschillende posities en met verschillende ambities. En ieder van hen kan model staan voor een bepaald type mens of ieder van hen vertegenwoordigt een situatie, die herkenbaar is, ook in ons eigen leven.
Pennina was de vrouw, die het gemaakt had: succesvol, geliefd, moeder en ‘alles koek en ei’. Daardoor ook neerbuigend en kritisch naar anderen; geen aardig en meelevend mens, maar eerder egoïstisch en koel.
Hanna is iemand, die niet meetelt, een ‘lelijk eendje’ dat door niemand wordt opgemerkt en zelf haar weg moet zien te vinden. Kinderloos en toekomstloos.
In de tempel wordt echter alles anders: de rollen worden omgedraaid, want daar wordt helder, hoe het in het Koninkrijk Gods toegaat: de eersten worden de laatsten en wie onvruchtbaar was wordt een moeder in Israël. In het Koninkrijk Gods wordt het onmogelijke mogelijk en gaat alles onderste-boven en binnenste-buiten.
Maria en Martha worden ook neergezet als twee archè- of proto-typen: zij verbeelden ieder een manier van leven, een wijze van zijn. De ene is naar binnen gericht, denkt na over de vraag wat het leven nu werkelijk betekent en gaat daarover in gesprek met de grote Meester. Maria is iemand die behoefte heeft aan bezinning, diepgang en meditatie. Misschien overweegt zij wel in een klooster te gaan of zich helemaal af te zonderen, zodat ze niets anders aan haar hoofd heeft dan God en haar ziel.
Martha is een heel ander type. Zij is voortdurend aan het schrobben en boenen, aan het koken en wassen. Haar hoofd is altijd rood van inspanning en ’s avonds valt ze als een blok in bed en tijdens haar avondgebed valt ze al in slaap. Martha is een bezige bij en heeft weinig behoefte aan bezinning of verdieping. Ze ergert zich zelfs een beetje aan mensen, die alleen maar mediteren en zingen, studeren en getijden in acht nemen. Er moet brood op de plank komen, er moet gewerkt worden, want voor niks gaat de zon op.
Maria heeft het beste deel gekozen en Martha krijgt een standje. ‘Martha, prima dat je eten kookt en ons bedient, maar je bent eigenlijk wel wat al te oppervlakkig bezig. Je zou ook bij ons moeten aanschuiven’.
En zo is zij de geschiedenis in gegaan en nog steeds wordt Maria op een voetstuk gezet en Martha gekleineerd. Maria laat zien wat belangrijk is en hoe wij allemaal zouden moeten leven: we zouden een contemplatief leven moeten leiden, veel bidden en zingen, mediteren en stil-zijn met een boekje in een hoekje. Maria is het voorbeeld geworden van piëtistische vroomheid. En of iemand gelovig is wordt vaak – in de gesprekken, die we daarover hebben - afgemeten aan zijn of haar betrokkenheid bij de kerk en de kerkdiensten. ‘Praktiserend gelovige-zijn’ wordt gezien als een bezinnend en mediterend leven leiden en regelmatig naar de kerk gaan.
Maar nu wil ik toch vanmorgen even een lans (een lansje) breken voor Martha. Wat zij doet doet zij voorbeeldig. Haar leven is dienen. Zij denkt alleen maar aan anderen en hoe zij hun ten dienste kan zijn. Haar leven is één en al activiteit en zij brengt in de praktijk wat Maria alleen maar overweegt en bedenkt.
Als iemand een praktiserend christen (avant la lettre) is dan is het Martha wel. In haar doen en laten laat zij precies zien, wat christen-zijn in de praktijk van alle dag betekent. De vaat en de vloer, het bed en de tafel, het eten en het drinken zijn niet iets minderwaardigs of onbelangrijks. Nee, integendeel, het brood en de wijn doen er juist toe. Gods goede schepping is niet te verwaarlozen en verdient al onze aandacht. Wie met zijn hoofd in de wolken wil lopen heeft van het evangelie weinig begrepen.
Martha, jij laat zien, dat de werkelijke vroomheid geactualiseerd wordt in een leven van aandacht voor de ander en voor de concrete dingen. Een ‘vita activa’ kun je dat noemen.
Het is Meister Eckhardt, die wel bekende middeleeuwse mysticus, die als eerste aandacht heeft gevraagd voor Martha en haar manier van zijn en geloven, die de wat passieve en naar binnengerichte vroomheid van Maria verre overtreft.
Maar misschien is het eigenlijk niet zo zinvol om de beide manieren van leven tegenover elkaar te plaatsen en de ene te verheffen boven de andere. Beide zijn even waardevol, denk ik, en de ene kan niet zonder de ander. Alleen maar altijd actief zijn en praktisch bezig-zijn leidt tot kortademigheid en overspanning en altijd maar zingen en mediteren leidt tot zweverigheid, navelstaren en doe-loosheid.
Laten beide manieren van zijn elkaar liever aanvullen, dan kan het leven in de wereld een leven voor Gods aangezicht zijn.
Jezus zelf liet het zich allemaal welgevallen: hij hield van lekker eten en van een goed glas wijn, maar in de keuken tref je hem nooit aan, althans de evangelisten zwijgen er in alle talen over. Eén keertje, helemaal op het einde van het Johannes-evangelie, horen wij iets van zijn kookkunst en heeft hij iets bereid, waarmee hij zijn vrienden wil verrassen. Daar aan de oever van het Meer reikt hij hun als de Opgestane – ongetwijfeld naar een beproefd recept van Martha - brood en vis aan en zegt: Neemt en eet. Dit heb ik voor jullie klaargemaakt!