Preek gehouden op de 4e zondag van Pasen (Jubilate – de Goede Herder) in de Westerkerk van de Protestantse Gemeente te Gouda n.a.v. Numeri 27: 12-23 en Openbaring 7: 9-17
Herders in veelvoud en in eenvoud
De Heer is mijn herder, mij ontbreekt niets. Deze troostvolle woorden zijn voor vele mensen een belangrijke steun in de rug geweest. Vooral wanneer het moeilijk werd of wordt, wanneer je de grip op het leven kwijtraakte en je geen raad meer wist, dan klonken en klinken deze woorden als muziek in de oren. Er ging geen begrafenis of crematie voorbij of ‘de Heer is mijn herder’ werd gelezen of gezongen, zo is mijn ervaring geweest.
Hoe mooi en trefzeker deze woorden ook kunnen zijn, zij roepen ook wrevel en vragen op. Wanneer mensen geen enkel spoor van een herder in hun leven waarnemen, zich volstrekt alleen en verlaten voelen. De woorden ‘mij ontbreekt niets’ klinkt hun als een vloek in de oren, want het ontbreekt hun aan alles. Juist in deze dagen, waarop wij terugdenken aan de verschrikkingen van de 2e WO en m.n. ook aan het lot, dat het Joodse volk trof, doet de vraag rijzen: waar was de goede herder voor al die mensen, die het aan alles ontbrak?
Ik zie hem nog staan, die kleine in het zwart geklede rabbijn, die bij een herdenking in het kamp Westerbork het woord kreeg en Psalm 23 begon voor te dragen. Hij zei: ‘De HEER is mijn herder, dat zal mij niet ontbreken!’
Allereerst werd het mij ineens zonneklaar, dat deze psalm van de goede herder vol politieke dynamiet zit – door de nadruk te leggen op ‘de HEER’ en dan met hoofdletters geschreven, de grote Naam, de onuitsprekelijke en onuitgesproken Naam, de Ik zal zijn die ik zijn zal, Ik zal er zijn! Die Onnoemelijke is mijn herder. Kijk uit, let op, er zijn vele herders in deze wereld, die graag de leiding over ons op zich nemen, die zich ook zo noemen ‘Führer’ bijvoorbeeld, mensen en machten, die ons zogenaamd richting het paradijs wijzen, maar onder wiens leiding uitsluitend ‘Untergang’ te wachten staat!
Maar deze kleine rabbi beleed en velen zeggen het hem na – en ook wij zijn van die partij – hij zei: ‘De Heer is mijn herder’ en niemand anders! Dat is een keuze, een gekozen zijn, het is een aangetrokken worden door de overmacht van die Herder, het is vertrouwen, intuïtie, het is op hoop van zegen, soms tegen beter weten in, maar als puntje bij paaltje komt zeggen wij volmondig en hartgrondig: de Heer is mijn herder, dat zal mij niet ontbreken! Dus niet: mij ontbreekt niets, nee, want misschien ontbreekt alles je wel, maar dat niet! Dat God met je meegaat, je niet alleen laat, de weg wijst, ook door de donkerste dalen. Dat zie je misschien niet – en anderen zien het zeker niet – want we hebben het hier over een existentiële ervaring, die zich niet objectief laat vaststellen. De Heer is mijn herder – ik weet, dat Hij er is – dat zal mij niet ontbreken.
Vorige week werd Petrus aan een nieuwe baan geholpen: hij wilde weer gaan vissen, maar Jezus, de Opgestane, zei tegen hem: je moet nu voortaan mijn lammeren en schapen gaan hoeden en weiden. Je moet herder worden!
En die functie en die taak is sindsdien de kerk op het lijf geschreven. Zij zal herderlijk figureren in de wereld. In de praktijk van alledag laat zich dat op vele manieren vertalen. Het laat zich in verschillende werk-woorden samenvatten, zoals ‘helpen, dienen, klaar staan, actie ondernemen, ergens inspringen, jezelf geven, de ander voorrang geven, niet aan de zijlijn blijven staan, doen wat je hand vindt om te doen, er zijn voor de ander, - ben ik dan mijn broeders of zusters hoeder (of herder)?’ Ja, dat ben je, want de Heer is jouw herder en jij bent de herder van iedereen, die op jouw weg komt!
Zo zijn er grote herders geweest, zoals Mozes en Jozua – en niet te vergeten die ene goede, ja allerbeste herder, Jezus de Christus, maar in navolging van hem zijn er ook vele kleine herders geweest en die zijn er nog. Zij blazen niet hoog van de toren, maar in alle rust en bescheidenheid doen zij het goede en is hun leven een zegen voor velen: denk aan al die mensen, die met gevaar voor eigen leven Joodse mensen lieten onderduiken, denk aan al die gezinnen, die nog wel iemand uit Oekraïne kunnen opnemen, maar het meeste van dat herdelijke handelen gebeurt in de anonimiteit, in de verborgenheid, ongezien en ongeweten.
Zij vragen zich verwonderd af: Heer, waar hebben wij U dan ontheemd gezien en in de gevangenis en ziek en naakt? En Hij zal zeggen: voor zover je dat aan een van mijn minste broeders of zusters hebt gedaan heb je dat aan Mij gedaan!
We proberen, tenslotte, ook nog even mee te kijken met de vergezichten, die Johannes te zien krijgt, terwijl hij in gevangenschap op Padmos zucht.
Hij heeft het ook over een herder – in beeldtaal en geheimtaal tekent hij hem uit en hij ziet er uit als een Lam, staande als geslacht. Weerloos en overmachtig. Hij die er onderdoor ging en die overwon. Die zich vernederde en verhoogd werd. Het is de weg van Jezus ten voeten uit.
En al wordt zijn naam verzwegen, wat hij gedaan heeft en doet en zal doen wordt uitvoerig geschilderd en uitbundig bezongen.
Wat is hier eigenlijk aan de hand en waar gaat het over? De Openbaring van of aan Johannes is een bijzonder geschrift. Het heet de Apocalyps, de onthulling zou je kunnen zeggen, zoals een standbeeld onthuld wordt. Je ziet niet wat er onder het laken zit, maar als de burgemeester het kleed eraf haalt, ziet iedereen wat voor beeld het is. Zoiets doet ook Johannes: hij onthult de werkelijkheid, hij maakt zichtbaar wat er verborgen is.
Hij gaat laten zien, wat hierna geschieden zal…zo wordt meestal gelezen en uitgelegd. Maar dan maken we er een soort almanak van, een film van de toekomst, die al gemaakt is, maar alleen nog moet worden afgedraaid.
Laten we het iets anders proberen te zien. Het gaat volgens mij meer om de dingen die achter de gebeurtenissen zitten. “Hierna” kun je namelijk ook vertalen met “hierachter”.
Daarover doet Johannes zijn boekje open en onthult wat er allemaal achter zit. Hij komt op de proppen met een interpretatie van het wereldgebeuren…van zijn tijd en van alle tijden sedert Pasen.
We zijn gewend de voorkant te zien, maar nu wordt ons de achterkant getoond; alles heeft ook een andere kant. Kijk, zie je die mensen daar staan, in hun lange witte gewaden, hun stola’s, zie je ze met hun palmtakken in de hand en hoor je ze zingen?
Nou, dat zie je meestal niet, dat is verborgen en je kunt er in deze werkelijkheid niets van merken…integendeel, want weet je wat wij zien?
Een onafzienbare rij van martelaren en slachtoffers, mensen gekneusd en veracht, in concentratiekampen opgesloten en omgebracht. Een eindeloze rij van vrouwen, die misbruikt en verkracht zijn; een onafzienbare stoet van lijders aan ziekten en gebreken; een rij ontelbaren, wier leven onaf en gehavend is geweest; een stoet van weldoeners, die onbegrepen bleven; een onafzienbare rij van slachtoffers van geweld en vervolging – omdat ze getuigen waren van het geloof in de Opgestane – omdat ze opkwamen voor recht en gerechtigheid, omdat ze de kleine kinderen wilden laten leven, omdat ze brood gaven aan wie honger hadden, omdat ze vrede nastreefden waar geweld hoogtij vierde.
Dat is wat wij zien, in de krant, op het journaal, in de archieven, op straat…in ons leven, want ook wij lopen mee in die eindeloze rij, een schare die niemand tellen kan.
Kijk, zegt de oudste tegen Johannes, zie je die menigte, die hun lange klederen gewassen hebben in het bloed van het Lam – wat ze deden en wie ze geworden zijn deden ze in navolging van Christus, ook al wisten ze het vaak zelf niet, maar uiteindelijk is het Lam alle lof waardig. Zie je ze staan zingen en zwaaien met hun palmtakken…en kijk, dat zijn dezelfden, maar nu vanuit God gezien.
En het Lam is hun Herder en hij brengt ze bij de bronnen van het leven. En de tranen van de ogen gewist…voorbij, voorbij, o voorgoed voorbij!
Dan zullen zij opstaan het licht tegemoet,
In hun mond is een lied, dat de beproeving doorstond
En in hun ogen een lach, omdat het allerlaatste geheim
Tenslotte zal worden onthuld.
Van verre zijn zij gekomen, uit Sobibor en Treblinka
Uit de goelagarchipel, uit het stadion van Santiago
Uit de jungle van Vietnam,
Uit de straten van Boetsja en de kelders van Marioepol.
Dan worden de poorten geopend, de poorten van recht
Waardoor zij mogen binnengaan en de heiligen in het licht
Roepen hun een welkom toe, gezegend die daar komen
In de naam van de Heer.
Dan zullen ze opstaan, het licht tegemoet
Hun lied zal over de zee gaan\waarin alles helder wordt
En de eeuwenlange pijn op de bodem van kristal
Doorzichtig is als glas.