Preek gehouden in de Catharijnekerk te Heusden op 2e zondag in de Veertigdagentijd (Reminiscere – Gedenkt) 13 maart 2022 n.a.v. (Exodus 34: 29-31) Lukas 9: 28-38
Hoger opgeleid
Ik volg het klassieke leesrooster voor de 40-dagentijd, waarin op de 1e zondag wordt stilgestaan bij Jezus’ verzoeking in de woestijn en op de 2e (vandaag) bij de verheerlijking op de berg. Twee contrasten, maar wel innerlijk met elkaar verbonden.
Ik begin met eerst een opmerking te maken over de vertaling, die wij zojuist lazen en hoorden. Daarin kwamen we het woord ‘levenseinde’ tegen. Dat vind ik, zacht uitgedrukt, niet zo’n geslaagde vertaling. Het doet mij ook teveel aan een ‘kliniek’ denken. Ik denk dat het woord ‘levenseinde’ niet van toepassing is op de Levende. De grote r-k theoloog Schillebeeckx noemde zijn boek over Jezus niet voor niets “Jezus, het verhaal van een Levende”. In oudere vertaling stond, dat Jezus zijn ‘uitgang’ in Jeruzalem ging volbrengen. Dat is ook een vertaling, die allerlei ongewenste associaties oproept, dus dat komt ook niet meer in aanmerking. Het woord dat in de grondtekst staat is ‘exodus’ en roept dus meteen allerlei herinneringen op aan dat bijbelboek met die naam: het gaat om bevrijding uit slavernij, om een bevrijding uit de nood. In dat perspectief wil Lukas het lijden en sterven van Jezus zien: het is een afgang, die een opgang is, een uitgaan met een zicht op Pasen. Ik zou het eigenlijk nog het liefst onvertaald willen laten staan: Hij gaat zijn ‘exodus’ volbrengen.
Vandaag – de 2e zondag - neemt Hij ons mee omhoog. Zo’n 8 dagen later. De 8e dag is de 1e dag opnieuw, nadat er 7 zijn volgemaakt. Het lijkt een onbeduidende aanduiding, maar door de 8 ter sprake te brengen zet Lucas dit hele verhaal meteen in het perspectief van de eeuwigheid. Van de voltooing van de tijd, wanneer alles tot zijn bestemming komt. Je kunt ook zeggen: wat hier verteld wordt vindt plaats buiten de tijd. Er zijn 7 dagen, de 8e is een surplus, die gaat eroverheen. Dus de kalender maar weer opgeborgen; het gaat hier over iets boven-tijdelijks – iets daarvan vinden we ook terug in de wiskunde, waar het symbool van oneindig een 8 in liggende positie is. Wij gaan er niet zelf bij liggen, integendeel, wij worden eerder in opstandingspositie geroepen. Pasen is hier bij voorbaat al present.
En zo zijn wij hier om op de hoogte te worden gebracht. Hij, onze Voorganger, leidt ons op, zouden we kunnen zeggen: wie zijn leerling wil zijn krijgt een opleiding, hoger onderwijs. Een top-opleiding. Hij brengt ons in hogere sferen en wat we te zien krijgen is ongehoord. We komen in de lichtglans van Gods aanwezigheid, als we dicht bij Jezus in de buurt verkeren is God niet veraf. En dat daar dan in die glans en glorie Mozes en Elia verschijnen, dat geeft te denken.
Het gaat hier om hogere sferen, om een innerlijk openstaan voor de ontmoeting met Mozes en Elia. Om een innerlijke bereidheid om in gesprek te gaan met deze heiligen van de eerste dagen.
Wat Jezus doet is in gesprek gaan met zijn illustere voorgangers, oude bekenden, mensen van voorbij, die hem echter in levende lijve verschijnen, omdat zij in een hogere wereld vertoeven, zeg maar, bij God. Want, zo heeft Jezus zelf gezegd: God is niet een God van doden, maar van levenden en voor Hem leven zij allen. Zolang wij zeggen, dat dat niet kan of niet bestaat, bevinden wij ons op de begane grond en missen de clou van deze top-ontmoeting.
Dat Jezus in gesprek wil gaan met Mozes en Elia geeft aan, dat hij de traditie belangrijk vindt.
Jezus zóekt inderdaad zijn weg en hij doet dat door in gesprek te gaan met Mozes en Elia. Hij vraagt hen: wijs mij de weg ten leven! En Mozes zegt dan: heus, het is niet te hoog, het is niet te diep, het is een teken in uw hand, een licht dat in uw ogen brandt. Nee, heus, het is niet aan de overzij, het is ook in de hemel niet, of in de sterren geschreven…nee, het woord van liefde, vrede en recht is in uw eigen mond gelegd, ja is in uw hart geschreven. Rondom u klinkt de stem van God: vlak voor u ligt de weg ten leven!
Mozes had het zelf ook hogerop gezocht en ontvangen, immers?! De tien woorden. “Ken je die wel, Jezus?” “Ja, die ken ik”, zegt Jezus. “Toen een jongeman aan mij vroeg wat hij moest doen om het eeuwige leven te be-erven, heb ik hem verwezen naar de tien woorden. Maar die had hij al heel zijn hele leven volbracht, zei hij toen. Toen zei ik tegen hem, dat hij alles moest verkopen en aan de armen geven en mij moest volgen, maar dat leek hem onmogelijk en te zwaar. Niet te doen, zei hij en hij deed het dus niet”.
Maar hij had blijkbaar niet in de gaten wat de wet eigenlijk beoogt, namelijk liefde tot God en liefde tot de naaste. Hij had gedacht: als ik regel 1 t/m 10 netjes opvolg, zo goed mogelijk, niet overdreven natuurlijk, iedereen maakt wel eens een foutje, we zijn allemaal zondaars, nietwaar? dan kom ik er wel. Hij had de letter gedaan, maar de geest niet begrepen.
Ik denk, dat Jezus en Mozes het daar met elkaar over de wet hebben gehad, over de woorden van de Sinaï en van de Bergrede – en dat het samengevat wordt in het gebod van de liefde, dat geen gebod is. Vast en zeker!
En dan Elia. “Elia”, zo vraagt Jezus aan hem (zo stel ik mij voor), “wat moet ik volgens jou doen en laten”?
Elia zegt: je moet vooral de Baäl afzweren. Jezus zegt: ik heb nog nooit een baäl gezien, dat is toch zo’n flutgod uit de ouwe doos? Die hebben we hier helemaal niet meer… Vergis je niet, zegt Elia, hij komt in allerlei gedaanten voor. Ik zal het kort samenvatten, zegt Elia, want anders wordt de preek te lang…de baäl is een BH-god: de god van het beheersen en het bezitten, en de god van het halen, hebben en behouden. Het is de god van alles willen begrijpen en bevatten, de god van de overmoed en alles-zelf-willen-beheersen. Maar gij geheel anders, wij hebben de God van Israël leren kennen, wiens Naam is: Ik zal er zijn! Hij is een God van genade, ontferming en liefde. Hij zegt: Ik zal er zijn, waar je ook gaat of staat. Hem dienen betekent het leven aanvaarden als een geschenk. Niet het leven in de hand hebben, maar uit zijn hand ontvangen. Luister naar mijn naam, zegt Elia, d.i. Jahwe is mijn God!
O ja, en nog iets, zegt Elia..ik heb ook geleerd, dat je de baäl niet met geweld kunt uitbannen. Dat dacht ik eerst wel, met donder en bliksem de mensen tot inkeer te brengen, maar dat liep op niets uit. Nee, uiteindelijk ontmoet je de Hoge en de Verhevene in de stilte, in de ijle lagen van je bewustzijn, als alles in je en om je heen stil wordt, zoals hier op deze berg, in deze ruimte, in dit uur: …
Gij badt op enen berg alleen,
en... Jesu, ik en vind er geen
waar 'k hoog genoeg kan klimmen
om U alleen te vinden:
de wereld wilt mij achterna,
alwaar ik ga
of sta
of ooit mijn ogen sla;
en arm als ik en is er geen;
geen een,
die nood hebbe en niet klagen kan;
die honger, en niet vragen kan;
die pijne, en niet gewagen kan
hoe zeer het doet!
o Leert mij, armen dwaas, hoe dat ik bidden moet!
Ja, dat is de onvergetelijke en onnavolgbare Guido Gezelle. Ik probeer het bidden en de verheerlijking op de berg in één en dezelfde oogopslag te zien: bidden is je in hogere sferen begeven, bidden is in gesprek raken met je voorgangers en van hen leren en zo je weg vervolgen.
Op het seminarie – een periode internaat vooafgaande aan je werk in de gemeente – leerde ik een collega kennen, die mij toevertrouwde, dat hij zijn gebed altijd eindigde met de woorden:...’en doe de groeten aan Gunning’. Gunning was een 19e-eeuwse theoloog, die hij erg bewonderde en wiens werk hij graag las. Ja, zo ontstaat er een band met iemand, je trekt a.h.w. met hem op en zo zie ik de ontmoeting van Jezus met Mozes en Elia eigenlijk in datzelfde licht staan als de groeten aan Gunning.
En zo, bemoedigd door Mozes en Elia, ging Jezus zijn weg…naar beneden weer, steeds lager en dieper, tenslotte zo diep zelfs, dat hij een lam werd, dat de zonde der wereld wegdroeg.
O ja, ik nodig u tenslotte uit om in alle rust even te kijken naar deze 12e eeuwse icoon, afkomstig uit het Sinaï-klooster in Egypte. Er is vast wel e.e.a. over te zeggen, maar dat doe ik niet, behalve dat ik u wijs op het verschil in houding en grootte, transparantie en verhevenheid tussen de drie figuren boven en de drie gestalten beneden...maar ook, er is een verbinding. En als we lang genoeg kijken dan ontdekken we, dat we zelf aangekeken worden en dat de vraag opklinkt: en jij, waar ben jij?
Ik was met Petrus op de heilige berg en wij hoorden een stem die zei: ‘Dit is Mijn geliefde Zoon, in hem vind Ik vreugde’. Op Hem houden wij onze ogen gericht als op een lamp, die in een donkere ruimte schijnt, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in onze harten.