Meditatie uitgesproken op zondag 4 oktober 2020 in de online-viering van de oecumenische wijkgemeente ‘Het Erfdeel’ in Meppel n.a.v. Daniël 6
The Lion King
Het boekje Daniël, dat grotendeels gewijd is aan de lotgevallen van een ‘persona’ met die naam, zou ik willen typeren als ‘verzetsliteratuur’. Voorbeeldverhalen, die je aan elkaar doorvertelt om de moed erin te houden, om vol te houden en niet op te geven.
Want de eerste hoorders leven in een tijd, waarin hun bestaan en hun geloof onder enorme druk staat. Het gaat uiteindelijk om het al of niet voortbestaan van het Joodse volk, zijn religie en cultuur. En nog breder gezien: het gaat ten diepste om de vraag of geloof in de Ene, in de unieke God van Israël, stand houdt in perioden van onderdrukking en bedreiging, bestand is tegen de overmacht van grootmachten en de opmars van verfijnde cultuur waaraan iedereen zich gewonnen geeft. Waar sta je dan met je van oudsher overgeleverde geloof en rituelen?
In die bredere context geplaatst is het boekje Daniël best wel actueel en werpt het de vraag op: kun je als gelovige gemeente standhouden in een post-moderne cultuur, in een wereld waarin materialistisch en atheïstisch gedachtegoed vanzelfsprekend is en waarin je je als individuele gelovige of als kleine gemeente vreemd en misplaatst voelt.
Dan wordt het tijd om elkaar verhalen te vertellen, precies wat de Joodse gemeente deed in de tijd van onderdrukking onder de Seleucidische potentaten (2e eeuw v. Chr.), van wie Antiochus Epiphanes de meest brute was. Men vertelde elkaar verhalen over een zekere Daniël, een soort ‘geloofsheld’ uit een andere tijd, die door zijn geloof en standvastigheid bergen wist te verzetten en koninkrijken aan het wankelen bracht. Daniël is volgens mij meer een ‘persona’ dan een historisch figuur: hij is een soort voorbeeld-gelovige, die figureert in sterke verhalen, iemand, die niet klein te krijgen is, omdat hij zijn onwrikbare vertrouwen stelt in God, die zelfs het hart van koningen kan omturnen tot een bereidwillige belijder van Zijn Naam.
Natuurlijk spelen overdrijving en de zwart-wit-schakeringen een overheersende rol in dit soort literatuur. De Daniël-verhalen, precies als het Esther-verhaal, lijken op die van 1001-nacht, met een plot dat steeds uitgesteld wordt en waarbij uiteindelijk alles anders uitpakt dan dat je in het begin denkt.
Zo is dat ook met het verhaal van Daniël in de leeuwenkuil. Ik ga het verhaal niet helemaal langslopen, maar ik mag misschien op een paar details wijzen, die de diepgang en de zeggingskracht ervan kunnen vergroten.
Allereerst wordt de draak gestoken met het fenomeen ‘een wet van Meden en Perzen’. Kijk eens tot welke absurde consequenties zo’n opvatting over wetten en regels leidt. De koning zelf staat machteloos tegenover zijn eigen wetten, hoe idioot is dat! Zijn eigen wetgeving noodzaakt hem dingen te doen, die hij eigenlijk helemaal niet wil. Wetten van Meden en Perzen leiden tot onrechtvaardigheid en chaos.
Daartegenover staat de onverstoorbare Daniël, die zich onder alle omstandigheden gewoon blijft houden aan de voorschriften van zijn geloof: drie maal daags bidden met het oog op Jeruzalem, dat weliswaar in puin ligt maar desondanks toch een plek van hoop en toekomst is. Medisch en Perzisch fundamentalisme tegenover levens-echte, vrije gehoorzaamheid aan richtlijnen vanuit de Thora, waardoor je leven in een groter perspectief geplaatst wordt, de angst verdwijnt en je een vrij mens wordt voor Gods aangezicht.
Dan nog even iets over de leeuwenkuil zelf: Zoals Daniël méér is dan een persoon, zo is de leeuwenkuil méér dan een plek in een dierentuin. De leeuwenkuil staat voor, is een verbeelding van de niet-Joodse, leven bedreigende cultuur van Assyrië, Babel of Perzië, te midden waarvan het Joodse volk – en breder: het geloof in de Ene – zich staande moet zien te houden. De koningen van die rijken laten zich graag als leeuwengestalten afbeelden (zie afb. 1 en 2) en zijn zo personificaties van onoverwinnelijke macht en grootheid, waartegen de Joodse ballingen geen verweer hebben.
Toch wel, zo laten de verhalenvertellers horen.
Deze overlevingsverhalen hebben een plaats gekregen in de H. Schrift en daardoor krijgen ze een nog diepere klankbodem en resoneren ook andere verhalen en motieven mee. En zo zou ik dit verhaal ook willen lezen als een Paasverhaal, waarin ik de verzegeling van de grafsteen op de Goede Vrijdag als een verre echo hoor meeklinken. Hoe je de duistere tegenmachten ook noemt of neerzet: zij delven uiteindelijk het onderspit, zij krijgen het geloof er niet onder en de Overwinnaar van de dood kan zeggen: Ik heb de sleutels van het dodenrijk.
Het lijkt een soort ‘eind goed, al goed-verhaal’, maar eigenlijk eindigt het meer als een ‘wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in-verhaal’.
Natuurlijk lijkt de hele vertelling ook wel iets te veel op een reclamefolder van onverwoestbare fietsen of auto’s of het ultieme vaccin – de werkelijkheid is immers vaak bruter en meedogenlozer, want hoeveel Daniëls zijn er uiteindelijk niet onderdoor gegaan –
Maar toch, inderdaad, maar toch, er is iets dat onaantastbaar en ongeschokt blijft en dat zou je het geloof of de hoop kunnen noemen, of liever nog de niet-aflatende trouw van God, zoals Paulus zo mooi heeft verwoord: niemand leeft voor zichzelf, niemand sterft voor zichzelf, hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn in de hand van de Eeuwige, de Ene.
Wij sluiten af met te luisteren naar ‘de leeuw’ uit de ‘Carnaval des Animaux’ van de 19e-eeuwse componist Camille Saint-Saëns. En we horen de leeuw zo nu en dan brullen en het kan ons angst inboezemen, maar wij geloven, dat de toekomst is aan het Lam.