Heidelberger Catechismus (1)
Inleiding gehouden op de leerhuisavond in Meppel n.a.v. 450-jarig bestaan van de Heidelberger Catechismus op 4 februari 2013
Al 450 jaar “uw enige troost”?
Ik denk dat het belangrijk is allereerst vast te stellen, dat de HC een ‘modern geschrift’ was, omdat het er blijk van geeft de tijd, waarin het ontstaat, te verstaan. En daardoor draagt het uiteraard ook de sporen van zijn eigen tijd. Modern, zoals ook de “Moderne Devotie” modern was, eigentijds. De Catechismus was idd modern in haar eigen tijd – en daar moeten we proberen oog voor te hebben of te krijgen – maar daarna wordt de vraag belangrijk in hoeverre de Catechismus nóg modern is, voor ons, in de 21e eeuw. Misschien is de houdbaarheidsdatum van de Catechismus al lang verstreken en kunnen we alleen nog met de Catechismus uit de voeten, als we er een “make-over” op toepassen en vorm en inhoud moderniseren en bij de tijd brengen, bij de onze, bedoel ik dan. Maar om dat te kunnen doen en voordat we dat doen, moeten we eerst in het oog krijgen, dat de Catechismus in haar eigen tijd een op en top modern geschrift was! Eigentijds, fris en geheel overeenkomstig de “nije leer”.
Voordat we aan een ‘make-over’ zouden beginnen, is het daarom eerst van belang het bijzondere, het nieuwe, het verrassende van de oorspronkelijke catechismus op het spoor te komen. In de loop der eeuwen (4,5) is er een dikke laag stof en gruis op gekomen, het boekje is in handen gevallen en gebleven van hen, die er een oude leer of waarheid van gemaakt hebben. Maar daarmee dient men de Catechismus in geen geval en zo zou ik hier de klaagzang van Jeremia willen aanheffen: Ach, hoe is het goud verdonkerd! Want de HC was in zijn tijd actueel en verrassend en dat wil ik boven water krijgen!
De HC gaat in gesprek met tijdgenoten over vragen, die hen bezighouden, en geeft tegelijkertijd een nieuwe interpretatie van het zelfverstaan van de mensen (in die tijd). Ik denk dan m.n. aan vraag en antw. 1 van Zondag 1, waarin gevraagd wordt naar de enige troost, beide in leven en in sterven.
Tekst op de beamer lezen.
De betekenis van het christelijk geloof wordt uitgestrekt over het hele leven en niet alleen beperkt tot het uur van de dood. Er wordt afgerekend met de gedachte dat het geloof of de doop een middel zijn om toegang te krijgen tot de hemel. Dat instrumentele denken overheerste in de RK kerk en daar wordt stelling tegen genomen. Het geloof is iets wat het totale leven beheerst en omvat, inclusief het sterven.
Maar nu kom ik nog even terug op wat ik eerder zei: dat de HC ingaat op het zelfverstaan van de tijdgenoot. De Reformatie heeft plaatsgevonden aan het einde van de ME, wanneer Renaissance en humanisme zich voordoen in het denken en handelen van de mensen. Waar een groter besef van individualiteit zich laat gelden, waar men zich meer autonoom gaat ontwikkelen en zichzelf gaat losmaken uit grotere verbanden. Je zou kunnen zeggen, dat de middeleeuwse mens meer een corporatieve mens was, die zich onderdeel wist in het geheel van de kerk en de corporaties, zoals bijv. de gilden e.d. Een kunstenaar is geen individuele kunstenaar die zijn werk signeert, maar een ambachtsman, die in dienst van de gemeenschap zijn werk aflevert.
In die nieuwe omgeving, van individualiteit en autonomie, ontstaat ook de Reformatie en die draagt daar tot op zekere hoogte ook dezelfde kenmerken van: ieder mens staat in onmiddellijke verhouding tot God, heeft daarvoor geen priester of geestelijke nodig, en hij/zij is verantwoordelijk voor zijn eigen geloven, doen en laten en zo is de gedachte van het priesterschap van alle gelovigen ook te zien als een uiting van de nieuwe, moderne mens, die meer zelfbewust in het leven staat.
Maar, en nu kom ik tot het antwoord op vraag 1, toch klinkt er ook een kritisch argument mee, als van de gelovige mens gezegd wordt dat hij niet meer aan zichzelf toebehoort, maar het eigendom is van zijn getrouwe zaligmaker Jezus Christus. De pas verworven autonomie en individualiteit worden hier weer teruggenomen, zo lijkt het. Ik denk vooral, omdat de Reformatie heeft willen laten zien, dat de autonomie ook beangstigend kan zijn en de op zichzelf teruggeworpen en aangewezen mens is ook een eenzaam figuur, een tragische gestalte. Daarom wordt de mens nu uit zijn eigen middelpuntigheid weggehaald en vindt hij zijn centrum in Christus Jezus. Hem behoren wij toe, onze identiteit is verbonden met Hem, ja eigenlijk in Hem te vinden. En daarom kunnen wij die troost van de HC excentriek noemen, excentrisch, want wij worden uit ons eigen middelpunt weggehaald, want tot ons eigen heil ligt ons middelpunt in Hem. En pas zo komen wij tot onszelf en ontdekken wij onze ware identiteit.
Dat laatste staat niet zo expliciet in de HC, en misschien is de keuze van het woord “eigendom” weer een wat al te gewaagd teruggrijpen naar de maatschappelijke verhoudingen van de vroege middeleeuwen, waarin veel mensen het eigendom waren van hun heer, in lijfeigenschap vervreemd van zichzelf. Die associatie vind ik daarom niet zo geslaagd, maar voor de rest vind ik de vraag en het antwoord van vraag 1 van zondag 1 een prachtige uitwerking van die nieuwe autonomie-gedachte en tegelijk er ook een heilzame correctie of aanvulling daarop. “Het eigendom van” is dan wellicht niet zo’n geslaagde uitdrukking, maar als bedoeld wordt – en dat denk ik – dat je eigen “proprium”, je “eigenste zelf” in Christus ligt, dan is dat een bevrijdend en heilzaam inzicht, dat ook precies aansluit bij wat Paulus schrijft in Kolossenzen 3, dat “ons leven met Christus verborgen ligt in God”. “En niet meer ik(zelf), maar Christus leeft in mij!”.
Voor veel naar identiteit en authenciteit strevende mensen, zoals zo kenmerkend is voor onze tijd(genoten), - en die daar ook doodmoe van worden -, kan de HC een andere richting wijzen, die bevrijdend en ontspannend kan (uit)werken.
Dan ook nog iets over de vorm, de vraag en antwoord=stijl. Dat wijst op een didactische setting, waarbij een leermeester een vraag stelt en de leerling antwoordt. De vraag luidt: wat is uw enige troost? En het antwoord is dan: dat ik etc. Er is sprake van een dialoog, een gesprek, waarbij het opvalt dat de leermeester de vraag stelt en de leerling het antwoord geeft. Dat heeft iets moois en ook iets minder moois. Mooi is het dat de leerling zelf kan antwoorden, maar minder mooi is het, dat het op een overhoring gaat lijken en dat de leerling zelf geen vragen stelt. Daardoor krijgt het een karakter van de geleerde les en het antwoord krijgt het karakter van het juiste antwoord. Na ieder antwoord hoor je de leermeester mompelen: goed gezegd, zo heb ik het je inderdaad geleerd.
Hierdoor krijgt het iets fomeels en gaat het geloof klinken als een uit het hoofd geleerde les. En zeker in de kerkelijke praktijk van het protestantisme daarna heeft de Catechismus meer en meer die rol gekregen en zo kan gemakkelijk een intellectualisering van het geloof ontstaan.
Wat is mijn enige troost? Zo had de vraag ook gesteld kunnen worden, dan is het geen overhoring meer, maar een existentiële vraag, een vraag, die uit je eigen hart opkomt: troost voor en in leven en sterven, troost = trust d.w.z. waarop kun je bouwen, aan wie of wat je toevertrouwen? Troost is niet zozeer het comfort, maar eerder de noodzakelijke, onmisbare levensbasis – en die ligt buiten onszelf. Die ligt niet in het verlengde van ons kunnen, moet niet in een titanengreep overmeesterd worden, moet niet door een net en fatsoenlijk leven bereikt worden, maar ligt uitsluitend opgesloten en verankerd in Jezus Christus, die het voor ons gedaan heeft. Dat is bedoeld als een bevrijdende en blij makende boodschap en daarom wordt hij hier ook Zaligmaker genoemd. Temidden van alle sores en de onzekerheden van het leven, ook als de hete adem van de wet en haar eisen zwaar op je drukt dan is er die ontstellende boodschap, dat je jezelf niet hoeft te redden en je kunt het ook niet, maar dat je gered bent. Als je dat tot je door laat dringen kan dat je heel blij en gelukkig maken, een gelukzalig gevoel geven: Dat is je enige troost: Jezus Christus is mijn Zaligmaker.
Hebben mensen van onze tijd en cultuur daar een boodschap aan? Zijn zij eigenlijk wel troostzoekers? Ik zie mensen wel hunkeren naar troost en verstrooiing, als ze uitgelaten door de straten hossen of troosteloos achter hun beeldscherm bivakkeren. Nergens is de eenzaamheid en troosteloosheid groter dan in de Arena of op de tribune, maar de spanning van het spel verdrijft het besef van verlorenheid en de kick van ‘wij hebben gewonnen’ verdooft de werkelijke leegte.
De stille tocht is in opmars als er iets ergs gebeurd is. Mensen zoeken troost bij elkaar, maar of het echt helpt is de grote vraag. Troost reikt vaak niet verder dan een ‘bakkie troost’ bij elkaar doen en daar kan de enige troost van de HC volgens velen niet aan tippen.
Wel valt er ook nog wel wat af te dingen op de vraag en het antwoord van zondag 1. Immers, het heil wordt hier wel heel erg geindividualiseerd en het perspectief van het Koninkrijk Gods verdwijnt eigenlijk achter de horizon en de geschiedenis van de mensheid vervaagt totaal, maar ik denk dat dat, zoals gezegd, vooral samenhangt met die pas ontluikende ontdekking van de mens als individu: de mens van de Reformatie is uiteindelijk ook een Renaissance mens!
N.a.v. zondag 1 heeft men de Catechismus wel omschreven als het troostboek van de kerk, maar Ds. Miskotte noemde zijn uitleg van de Catechismus “De blijde wetenschap” en bij die ter zake doende kwalificatie sluit ik me van harte aan.