Logo dsCH 

smallbanner 2

Hier kunt u mijn weblog lezen
Hier publiceer ik mijn recente preken: reacties zijn altijd welkom! Zo kan deze weblog de functie van een voor- en nagesprek krijgen.
Als je wilt reageren op 'tekst en inhoud' van mijn weblog, klik dan op de titel van het betreffende artikel. Dan verschijnt een nieuwe pagina, waarop de optie "Reageer als eerste" staat vermeld.

line

maandag, 17 maart 2025 10:48

Inleiding met het oog op 40-jarig ambtsjubileum en overdenking op de 2e zondag in de 40-dagentijd (Reminiscere – Gedenkt) 16 maart 2025 in de Catharijnekerk te Heusden n.a.v. Exodus 34: 27-35 en Lukas 9: 28-37.

 

Op de hoogte gebracht

 

Ik vind het bijzonder om vandaag samen met u even stil te mogen staan bij het feit, dat het morgen precies 40 jaar geleden is, dat ik hier als predikant bevestigd werd en verbonden aan deze gemeente. Dat ik daartoe deze zondag mocht inplannen in het preekrooster, daarvoor wil ik de preekvoorziener en kerkenraad oprecht bedanken!

Dat deze zondag juist in de 40-dagentijd valt is op zich niet zo bijzonder, maar dat het juist de 2e zondag in die periode is vind ik wel heel treffend, omdat deze zondag volgens de traditie de naam ‘Reminiscere’ draagt en dat betekent ‘Gedenkt’. Hoewel in die benaming andere aspecten een rol spelen vind ik het toch meer dan toevallig, dat wij juist vandaag deze ‘gedenk’-naam in de schoot geworpen krijgen.

En dat geldt eigenlijk ook voor de lezingen, die ons vandaag vanuit het leesrooster aangereikt worden. Zoals we straks zullen horen komt daarin het getal 40 voor. Dat is toch een bijzondere toevalligheid, niet?

Ik denk, dat er in de achterliggende 40 jaar veel veranderd is in Heusden – op allerlei gebied, maar ook kerkelijk en liturgisch. Het zijn soms maar details, maar toen ik hier kwam was alles zwart/wit: ik droeg een zwarte toga en op de avondmaalstafel hing iedere zondag een wit antependium. Er is intussen wat meer kleur en afwisseling in gekomen. Ik had nog geen dak of klankbord boven mijn hoofd; er was nog geen koororgel en geen vleugel en de muren waren nog grijs, gespikkeld en vochtig. In 1985 zat u nog op harde houten banken, nu zit u allemaal op pluche. Er was geen Paaskaars, geen beamer, geen koffie in de kerk e.d.

Ook de liedkeuze is gevarieerder: toen ik hier begon moest steevast met een Psalm begonnen worden (heb ik vandaag ook gedaan trouwens) en het lezen van de Tien Geboden was ook een vaste prik. Die komen vandaag overigens ook ter sprake. Een nieuwigheid die ik invoerde was het zingen van een gezongen Amen na de zegen – met een lied. Vandaag zingen we dat lied nog eens na de zegen, als een herinnering aan toen.

Als ik terugdenk aan de dag van bevestiging en intrede dan moet ik toegeven, dat ik nog maar een broekie van 31 jaar oud was (zo vind ik nu, toen niet, hoor!). Al onze kinderen zijn inmiddels ouder dan ik toen was.

Ik zou willen vragen: wie kan zich die dag nog herinneren en wie waren er bij toen? (vingers omhoog – ja ik zie vooral veel vingers omhoog - daarboven!). Op mijn intredepreek had ik natuurlijk mijn uiterste best gedaan. Het ging over het woord van Jezus: ‘Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt’. Hij is afgedrukt in het groene boekje ‘Eerstelingen’ en u kunt zelf nalezen, hoe dat inderdaad nog echt een ‘groene’ preek was. Ik weet niet of ik het nu beter doe, maar i.i.g. wel anders. Het is net als met broodbakken, dat ik nu sinds een paar jaar doe: de eerste broden waren of niet gaar of te snel uitgedroogd, echt lekker waren ze meestal niet, maar die ik momenteel bak zijn een stuk beter te pruimen, moet ik zeggen, voller van smaak en voeding, niet zo droog, denk ik. In ieder geval moet dit nog wel gezegd worden: een goed brood en een goede preek mogen best een beetje stevig zijn, geen slappe hap, maar beide moeten zeker ook wel luchtig zijn.

Nu maar over tot de orde van de dienst!

  

Het verhaal van de verheerlijking op de berg – ook wel de transfiguratie genoemd – zou ik willen herleiden tot deze gedachte: wie het hogerop zoekt vindt soortgenoten en gesprekspartners. En: wie het hogerop zoekt van hem of haar straalt iets uit, dat zijn weerslag op anderen heeft. Zo iemand is een baken van licht en van hoop 

Het is natuurlijk op het eerste gehoor een vreemd verhaal, onwerkelijk zoals wij dan zeggen. De evangelist weet dat ook wel en er zijn twee aanwijzingen, die dat al aangeven.

Allereerst zegt hij dat het op de 8e dag plaats vindt. Als de tijd zich in cycli van 7 voltrekt dan staat de 8e dag daarbuiten. Het is om aan te duiden, dat het buiten de tijd plaatsvindt, eraan voorbij. ‘Beyond Your Dreams’ zou je bijna zeggen. Het is iets wat wij aanduiden met het begrip eeuwigheid zonder precies te weten wat dat is. Maar het overtreft en overstijgt het gewone en het tijdelijke.

En de andere aanwijzing staat helemaal aan het eind: ‘en zij vertelden er niemand iets over’ – en dat komt vooral, omdat ze er geen woorden voor hadden. Of omdat ze wisten, dat iedereen zou denken dat zij gedroomd hadden, maar het ging verder dan dat!

Jezus zoekt het hogerop met het oog op zijn heengaan, met het oog op zijn weg die hij zou voltooien in Jeruzalem. Zijn exodus, zijn uittocht, zijn weg van neergang en opgang. Hij zoekt richting en bemoediging. En hij zoekt dat in het gebed, in gesprek met zijn Vader –

En terwijl hij met die vraag worstelt verschijnen hem twee figuren uit de Oudheid, uit lang vervlogen tijden, twee mensen van voorbij, maar springlevend staan zij daar in hemelse luister! En zij raken met elkaar in gesprek. Ik denk, dat zij Jezus goede raad geven, als twee coaches staan ze naast hem en zij delen ervaringen uit: ‘Zo verging het mij, toen ik op wilde komen voor God en zijn gerechtigheid…je zult het zien en beleven: het zal jou net zo vergaan!’

Elia zegt: ‘Ik nam het op tegen koning Achab, die alles naar zich toe wilde halen. Als een autocraat trad hij op, zelfs de wijngaard van zijn buurman moest nog bij zijn stuk land getrokken worden’. Zo iemand, u herkent dat soort figuren wel. ‘En ik’, zei Elia, ‘ik kwam op voor die arme man en ik verzette me in Gods naam tegen die agressieve politiek. Maar natuurlijk luisterde de autocraat niet. Hij wilde mij uit de weg ruimen, want tegenspraak dulden dat soort figuren niet.

En ik trad ook op tegen de Baälsdienst’, vervolgt Elia – ‘dat was zo’n H3-god, een god van halen, hebben en houden, van materiele welvaart en een verzekerd bestaan, van het grote geld en het materialisme. Op de berg Karmel heb ik laten zien, dat hun god een flutgod was, die niks voor elkaar kreeg, maar de God van het verbond liet van zich horen en bewees zichzelf als de enige en ware’.

‘Toch moest ik later erkennen’, zegt Elia, ‘dat dit spektakelstuk een verkeerd beeld van God opriep. Ook die brute slachtpartij, die toen plaatsvond, heeft een smet op de Naam van God geworpen. Daar kwam ik achter toen ik na 40 dagen door de woestijn te hebben gelopen bij de berg Horeb aankwam. Er vonden daar toen allerlei spectaculaire natuurverschijnselen plaats, die mij deden denken aan wat er op die andere berg gebeurd was. Maar God ontdekte ik er niet in. Het was veel kabaal, maar geen God te zien. Pas toen het uiteindelijk heel stil werd en ik de wind zachtjes hoorde suizen in mijn oren, pas toen bemerkte ik iets van de liefdevolle overmacht van God, die een streep zette door al mijn gedram en mijn alles willen bewijzen. Ik moest de hand op de mond doen, ik moest leren, dat God eerder hoorbaar is in gefluister dan in gebral’. “Als de koelte om ons staat, en een zacht suizen ons vervult, weten wij dat Gij komen zult, en wij omwinden het gelaat” (LB 892: 4).

Mozes zei: ‘Ik heb er niet zoveel aan toe te voegen, want precies zo moest ik ontdekken, dat God zich niet met geweld een weg door de wereld baant, maar door liefde, aandacht en compassie. En dat alles is dan samengevat in die twee stenen tafelen, waarop de tien geboden staan. Die kent zo zachtjes aan iedereen wel, maar ik merk wel, dat er een groot verschil is tussen ‘kennen’ en ‘doen’’.

Zo stonden ze daar te praten, een topgesprek, een overleg op hoog niveau, waar Jezus een hogere opleiding kreeg in de wegen van God.

Over de betekenis van de Tien Geboden wil ik nog twee dingen zeggen: allereerst, dat zij bedoeld zijn voor jezelf, niet om anderen de maat mee te nemen. Daarover gaat het volgende verhaaltje:

Een man stapt naar zijn rabbijn en zegt: iemand heeft mijn horloge gestolen. Hoe vind ik de dief? Kom naar de synagoge, zegt de rabbijn, en als ik de Tien Geboden lees en ik kom bij het 8e gebod: ‘je zult niet stelen’, dan moet je iedereen in de synagoge zo strak mogelijk aankijken. Wie een kleur krijgt die heeft het op zijn geweten. Zo gezegd, zo gedaan. Na een tijdje ontmoeten de rabbijn en de man elkaar en hij vertelt, dat hij zijn horloge weer terug heeft. Zie je wel, een goed advies, hè?, zegt de rabbijn. Nou, zegt de man, het zat eigenlijk anders, want toen u bij het 7e gebod kwam: je zult geen overspel plegen, herinnerde ik mij dat ik mijn horloge had laten liggen bij mw. Cohen.

Het tweede wat ik wil zeggen gaat over de twee tafelen of tabletten. Die worden altijd afgebeeld zoals op de voorkant van uw liturgie. In dit geval zelfs met Romeinse cijfers er op, dat is wel heel anachronistisch, maar dat terzijde. Het zijn duidelijk twee verschillende eenheden: je hebt het ene en het andere.

Maar nu kijken we nog even naar een schilderij van Rembrandt: Als een soort spandoek houdt hij één tablet omhoog en daarop is te lezen – in Hebreeuwse letters – gij zult niet doden, geen overspel, diefstal enz. Waar is de andere tafel over de liefde tot God gebleven? Ik denk, dat die aan de andere kant is afgedrukt, die kunnen wij niet zien. De liefde tot de naaste en de liefde tot God zijn eigenlijk twee kanten van dezelfde zaak. Dat is natuurlijk mijn interpretatie van wat ik zie op dit schilderij van Rembrandt. Je kunt ook andere invalshoeken inbrengen, zoals ‘hij tilt er zwaar aan’ of ‘het gaat hem boven zijn macht’

En de leerlingen? En wij? Het is te gênant voor woorden, maar toch echt waar: zij liggen te slapen. Het gaat hun boven de pet – in de vele voorstellingen hierover zie je dat steeds terug: zij zien niet eens wat er op de berg gebeurt! Dat is een werkelijkheid die wij allemaal wel herkennen. Het raakt ons vaak niet, wij slapen er doorheen en verslapen onze dag en tijd.

Daarom komt er nog een extra stem bij – het is om het geheel af te ronden en samen te vatten: ‘Dit is Mijn Zoon, dit is nu echt een man naar mijn hart – luister naar Hem en volg Hem na, zoveel in uw vermogen is’.

Hoe zal ik het allemaal samenvatten? Wat zegt u straks bij de koffie, hier of thuis? Misschien dit: ‘Wij zijn weer op de hoogte gebracht!’

vrijdag, 24 januari 2025 12:12

Mijn boek over Barthold Reinier de Geer van Jutphaas (1791-1840) begint al aardig vorm te krijgen. Om jullie iets van de voortgang te laten zien nodig ik je uit om het begin van Hoofdstuk 13 mee te lezen. Als je er op- of aanmerkingen bij hebt, laat het gerust weten. Ik streef ernaar zo helder mogelijk te formuleren en de draad van het verhaal steeds in het oog te houden.

De afbeelding is door AI (Copilot) gegenereerd. Ik vroeg om een hoogleraar met een klein groepje studenten rond 1830. Op deze tekening staan eigenlijk teveel studenten, maar herhaalde pogingen om dat aan te passen, lukte niet. AI is soms erg dom...hij leek mijn vraag om minder studenten niet te begrijpen.

 

HOOFDSTUK 13

 

Hoe professor De Geer verdween uit Franeker

 

13.1 Inleiding

Hoewel Rein vol goede moed en met energiek enthousiasme aan zijn loopbaan als professor in Franeker was begonnen bleek hem reeds na een aantal jaren, dat de werkelijkheid in vele opzichten niet beantwoordde aan zijn verwachtingen. Verschillende factoren maken deze teleurstelling begrijpelijk.

Zo was het aantal studenten theologie schrikbarend laag en het nam ook steeds meer af naarmate het Athenaeum op zijn laatste benen begon te lopen[1]. Bovendien was het curriculum in feite propedeutisch van aard, zodat de studenten zich dikwijls na twee jaar lieten inschrijven bij een andere universiteit om de studie daar te vervolgen.

Verder werd hij in de uitoefening van zijn werk hevig gehinderd door een steeds erger wordende oogkwaal. Lezen, studeren en schrijven werden er door bemoeilijkt, terwijl ook de soms gure weersomstandigheden invloed hadden op de mate waarin hij kon zien en zijn werk kon volbrengen.

Daar kwam bij, dat het ‘stadsleven’ in Franeker door hem zo beperkt en kleinburgerlijk werd gevonden, dat hij de plaats op den duur verfoeide. Bovendien was de reis naar zijn ouders in Jutphaas altijd een hele onderneming die wel twee of soms drie dagen in beslag nam. Rein genoot van het Utrechtse buitenleven en zijn presentie daar werd door zijn ouders buitengewoon gewaardeerd, vooral naarmate zij ouder en hulpbehoevender werden.

Verder moest hij op den duur onder ogen zien, dat een overplaatsing of promotie naar een andere universiteit niet meer haalbaar was. Niet alleen de slechte staat van zijn ogen leken zijn kansen te beperken, maar vooral de vele geruchten, die over hem de ronde deden speelden daarin een beslissend rol. Kort gezegd kwamen die hier op neer, dat beweerd en geloofd werd, dat hij te vrijpostig met het vrouwelijk geslacht omging en dat hij er een te frivole en joviale levensstijl op nahield, die niet passend werd geacht bij het waardige ambt van hoogleraar theologie.

Dit alles bij elkaar plus het feit, dat hij er niet in slaagde om een geschikte huwelijkspartner te vinden, leidde er toe, dat Rein vanaf 1835 met steeds meer tegenzin zijn werk in Franeker – met soms lange onderbrekingen – voortzette en alles in het werk stelde om zijn functie zo snel mogelijk te beëindigen.

Voordat het zover is wil ik nog aandacht geven aan enkele bijzondere gebeurtenissen, waarover hij zelf (soms) uitvoerig schrijft in zijn Autobiografie, die overigens gaandeweg wat onsamenhangender wordt en waarin ook de chronologie soms ver te zoeken is. Zo wil ik stil staan bij de ziekte en het overlijden van zijn moeder en bij de publicatie van zijn studie, een met goud bekroonde inzending van Rein als antwoord op de vraag van het Haagsche Genootschap hoe te oordelen over ‘het zedelijk karakter’ van de Hervormers in de 16e eeuw en hoe dat hun handelen heeft bepaald. Beide vonden plaats in het jaar 1835.

Een jaar later is Rein een actief deelnemer aan de festiviteiten ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van de universiteit van Utrecht. In datzelfde jaar onderneemt hij nog een reis naar Duitsland om Dr. De Leuw in Gräfrath te consulteren over de toestand van zijn ogen en hem zijn medewerking te vragen met het oog op zijn aanvraag van een vroegtijdig ontslag.

Ook zullen nog enkele reiservaringen en ontmoetingen de revue passeren, waarna in een volgend hoofdstuk de jaren van zijn emeritaat belicht zullen worden.

 



[1] Voor het Athenaeum in Franeker viel het doek op 25 februari 1843.

zondag, 12 januari 2025 19:13

Preek gehouden in de Andreaskerk te Steenwijkerwold op zondag Epifanie 12 januari 2025 – De Doop van de Heer – n.a.v. Lukas 3: 21-22

 

Bij de Jordaan gebeurt ‘t

 

Toen wij nog hier in Steenwijkerwold woonden – ruim 25 jaar geleden - en dan regelmatig naar Steenwijk gingen om boodschappen te doen of wat dan ook, dan kwamen we in die tijd altijd langs een groot bord, waarop stond “In Steenwijk gebeurt ‘t”. Een fascinerende tekst, vond ik (vind ik nog), want het maakt je nieuwsgierig. Wat gaat er gebeuren dan? En wanneer precies?

Zoiets lijkt ook Lukas te willen zeggen, zo van: “Bij de Jordaan gebeurt ‘t”. Of preciezer: “In de Jordaan gebeurt ‘t”.

Wat daar gebeurt is niet alleen maar geschiedenis, maar wat daar gebeurt raakt alle tijden en alle mensen, ook ons, nu wij hier zo op de vroege zondagmorgen bijeen zijn. Op deze zondag Epifanie, wat zoveel betekent als: vanaf nu gaat Jezus zijn werk en zijn loopbaan aanvangen, horen wij: er staat iets te gebeuren!

Mensen stoten elkaar aan en zeggen: heb je het al gehoord? In de woestijn, bij de Jordaan gebeurt ‘t! Daar staat iemand te oreren waarvan je oren zullen tuiten. Hij is zo’n figuur uit de oude doos, zou je kunnen zeggen, niet van deze tijd. Johannes is zijn naam, wat zoiets als “God is genadig” betekent.

Als we letten op het verhaal van zijn verwekking en geboorte dan springt in het oog, dat zijn ouders oud en der dagen zat waren. Zijn ouders Zacharias en Elizabeth waren prima mensen, niets op aan te merken, om door een ringetje te halen, maar het waren geen mensen waar je baanbrekende veranderingen van kon verwachten. Integendeel, zij wilden vooral alles bij het oude houden. Dat gold voor hun manier van leven en hun manier van geloven: heel traditioneel en strikt volgens de regels. Uit die oude en verkrampte werkelijkheid komt Johannes tevoorschijn. Je zou hem kunnen typeren als de laatste der boetvaardigen, nog één keer een steekvlam van de mensen bij de les zien te krijgen, nog één keer het boetekleed aan en het oordeel aanzeggen en de mensen schrik aanjagen – want, let op: Gods geduld is op!

Zo staat Johannes daar als een soort scharnier tussen oud en nieuw. Hij lijkt te voorvoelen dat er een kantelpunt aanstaande is. Hij lijkt wel aan te voelen dat donderpreken alleen de wereld niet zullen kunnen redden. Oproepen tot bekering, hoe goed ook bedoeld, hebben vaak maar weinig effect.

Wat nodig is is een radicaal nieuwe start. Zie, het oude is voorbijgegaan en het nieuwe is aangebroken.

Bij en in de Jordaan gebeurt het! Hier op dit grensgebied tussen wat was en wat komen moet, op dit grensgebied tussen ‘we gaan met z’n allen naar de bliksem’ en ‘het zal mijn tijd wel duren’ – hier op deze plek van overgeleverd zijn aan de machten en hopen op nieuw leven en nieuwe toekomst – hier nodigt Johannes ons uit één stap voorwaarts te zetten. Ik aarzel, want kan ik daar wel staan en heb ik dan wel grond onder de voeten? Kom, zegt Johannes, niet bang zijn: je gaat kopje onder, je gaat er onderdoor met huid en haar, maar aan de andere oever sta je als nieuwgeboren op uit de dood.

Ja, want in de symboliek van de doop, die de eigenlijke werkelijkheid glashelder uitbeeldt, zien wij het gebeuren, dat God genadig is, zijn mensheid opnieuw kansen geeft om waardig te leven. Een nieuwe kans, laat je nergens op voorstaan, je bent net als iedereen, maar jij durfde je oude bestaan los te laten en jij had de moed om opnieuw te beginnen.

Maar kunnen we dat ook, één voor één? Is het waagstuk niet te riskant? Kan ik het wel volhouden en wat helpt mijn kleine bijdrage in een tijd van verloedering en gemakzuchtige oordeelvorming? Terugval ligt op de loer en de grenzen van het mogelijke zijn gauw bereikt. Je kunt wel tegen de tollenaar zeggen: hé, niet meer stelen van de armen, hè – en tegen de soldaat: niet meer plunderen, hè. Betekent dat eigenlijk niet dat hun totale bestaan op z’n kop komt te staan? Hoe ziet een nette tollenaar er uit en een vredelievende soldaat? Toch moet het die kant wel op, dat beroepen en houdingen totaal en radicaal veranderen, zodat Jezus uiteindelijk zelfs kan zeggen: heb je vijanden lief! Dat is de paradox van de liefde: want zodra je je vijand liefhebt is hij geen vijand meer, maar is hij mens, medemens.

Die radicalisering vindt ook plaats in de woestijn, bij de Jordaan, als Jezus zich daar aanmeldt.

De mensen zijn moe van alle zwaarte van het bestaan en zij geven gehoor aan de oproep van Johannes, die zegt: “laten we a.u.b. opnieuw beginnen en ons bezinnen” – ja, kom maar hierheen, roept een vreemde apostel in de woestijn, en hij dompelt ieder, die komt, kopje onder en als opnieuw geboren staan ze op de oever van de nieuwe wereld en beginnen een ander leven. En Jezus onttrekt zich daar niet aan, maar ook Hij gaat kopje onder! De Jordaan in, een afgang, want dat betekent ‘Jordaan’.

Hij, de Man uit Nazareth, gaat met ons mee, de diepten door. Hij gaat niets uit de weg, waar ook wij langs moeten: langs de richels van het mens-zijn, langs de poorten van de hel, over de hoogten van geluk en welbevinden – Hij weet wat leven is. Samen met ons staat hij midden in de afgang! En de hemel springt open en zegt: Hij is nou echt iemand naar mijn hart!

We moeten nu natuurlijk geen domme vragen gaan stellen, zoals: was die stem zintuiglijk waarneembaar, maar we moeten het meer opvatten als een plaatje, een tekstwolkje in een afbeelding, waarmee iets duidelijk wordt gemaakt.

En daarom neem ik u nu nog even mee naar Gouda, naar de St. Janskerk daar – genoemd naar en gewijd aan Johannes de Doper, waar op één gebrandschilderd raam de Doop van Jezus door Johannes wordt afgebeeld. Het is een gigantisch groot raam, wel 10 meter hoog, en geplaatst als eerste raam in de kerk in 1555, toen de kerk nog een katholieke kerk was, aan de oostzijde. Kijk, zo wilde men zeggen: van hier gaat het licht op. Zodra de zon haar eerste stralen laat zien komt dit tafereel aan het licht.

Er is heel veel op te zien, te veel om in detail bij stil te staan. Maar wat opvalt zijn de vele mensen, allemaal droog- en blootsvoets – zoals ook bij de eerste doortocht door de Jordaan richting het Beloofde Land – Wat ook opvalt is, dat God in de hemel wordt afgebeeld (toen de kerk protestants werd is die figuur weggehaald en opgeborgen op een onvindbare plek en vervangen door een paar sterren, maar eind 19e eeuw toch weer teruggevonden en halverwege de 20e eeuw weer teruggeplaatst) , die zijn stem doet uitgaan als in bliksemschichten en die via de duif Jezus bereikt. Als in een tekstbalk staat te lezen: “Jij bent mijn geliefde zoon, in jou heb Ik welgevallen”. Maar kijk goed, diezelfde woorden (be)treffen ook anderen: Jezus is weliswaar de unieke zoon van God, maar ook wij mogen kinderen van God heten.

Nu afb. 2 (detail).

Maar er is nog iets: rechts in beeld zien wij twee engelenfiguren, die met elkaar spreken ongetwijfeld over de doopgang van Jezus, maar die ene houdt zijn kleding vast. En dat is een paars gewaad. Dat is opvallend en veelzeggend, want een doopkleed is altijd wit, maar van Jezus is het paars. En dat is een verwijzing naar zijn lijden en sterven, want paars is de kleur van de 40-dagentijd. M.a.w. zodra Jezus aan zijn roeping begint zal dat leiden tot afgang en ondergang, maar de dood zal het laatste niet zijn, want, kijk, Hij komt op uit het water en staat op uit de dood en betreedt nieuw land.

Op dit detail zien we Jezus opkomen uit het grauwe Jordaanwater, dat het gemodder en geknoei van het menselijk bestaan verbeeldt. Daarin heeft Hij willen delen en in solidariteit met ons allemaal heeft Hij dit alles op zich genomen en als het Lam Gods heeft Hij de zonde der wereld gedragen. Van de stem lijkt hij niets te horen, Johannes wel, die kijkt naar boven en wijst naar Jezus. Wonderlijk en fascinerend, hoe men toen een Bijbelverhaal las en verstond.

Laten wij nu gesterkt en bemoedigd door deze woorden en beelden onze geloofsweg vervolgen en bij alle teleurstellingen en tekorten altijd denken: wij gaan niet alleen, want Hij die zich liet dopen is dezelfde als Hij in Wiens Naam wij zelf gedoopt zijn.