Luther over 'het geloof' en wat ervan gemaakt is...
Luther over ‘het geloof’ en wat ervan gemaakt is...
Vijfhonderd jaar Reformatie-herdenking is een aanleiding en ook een aansporing om ons te bezinnen op de vraag, wat Luther c.s. bezielde, toen hij ‘het geloof’ (sola fide) zo centraal stelde: door het geloof alleen werd het nieuwe adagium, dat de verhouding tot God op een andere manier inkleurde dan voorheen. Luther had ontdekt, dat zijn eigen inspanningen en goede bedoelingen hem geen stap dichter bij God konden brengen en dat alleen Gods genadige toewending beslissend is. Dat te aanvaarden en te laten gelden noemt Luther zijn geloof.
Binnenkort (op 13 februari) zal ik op een Luther-avond in Meppel laten zien, hoe deze verfrissende ontdekking niet altijd even goed is bewaard en doorgegeven. In de 17e eeuw was het goud van de Reformatie aardig verbleekt en verkleurd. De periode van de Nadere Reformatie heeft – ongetwijfeld zonder dat te beseffen en met alle goede bedoelingen – weinig overgelaten van de vreugdevolle ontdekking van het ‘sola fide’ en alle accent kwam te liggen op de vrome mens: geloofde hij/zij wel goed en oprecht en kon het geloof voor God en mensen wel bestaan? Vragen over de zekerheid van het geloof komen dan op en verontrusten vele goed-gelovende mensen.
Aan de hand van de uitstekende studie van Nico T. Bakker “Miskende gratie” wil ik laten zien, hoe bijv. bij een theoloog als H. Witsius de glans van het ‘sola fide’ compleet verdoft en uitgedoofd is.
Ook wil ik aantonen, hoe de theoloog Paul Tillich de ontdekking van Luther opnieuw tot leven roept en d.m.v. andere omschrijvingen de glans van het ‘sola fide’ vernieuwd in het licht stelt.
Bij mijn voorbereidend speurwerk kwam ik in mijn boekenkast ook de dogmatiek van Wilfried Joest (Taschenbuch-edition 1987) tegen, getiteld “Dogmatik. Band 1: Die Wirklichkeit Gottes”. Joest leefde in Duitsland van 1914-1995 en hij was het grootste deel van zijn werkzame leven hoogleraar systematische theologie in Erlangen als opvolger van Paul Althaus. Hij is voor mij overigens verder een onbekende, maar al bladerend in zijn hoofdwerk kwam ik een interessante passage tegen, die bij de overdenking van wat ‘geloof’ is van belang is. Vaak wordt gevraagd: waar is je geloof op gebaseerd? En het enige (en) juiste antwoord is dan eigenlijk: nergens op! Het geloof is het fundament zelf! Het geloof fundeert, maar is zelf ‘grondeloos’. Tegenover de skepsis van buiten en de twijfel(s) vanuit jezelf sta je eigenlijk machteloos en weerloos: er zijn geen ‘redelijke’ gronden, die je geloof kunnen funderen, hoe vaak dat ook (tevergeefs) geprobeerd is.
Zijn korte, maar krachtige beschouwing daarover sluit hij dan zo af: “Die Zuversicht des Glaubens impliziert ein Betroffensein durch Wahrheit, die nicht gedanklich vergewissert werden kann”. Dat is volgens mij precies to-the-point en vat het Luthers geloofsbegrip tot in de kern samen.
Het volledige citaat uit Joest's Dogmatik, Bd 1, S. 46:
“Man muss hier klar sehen. Der Glaube, der seine gewisse Zuversicht darauf setzt, dass ihm der Selbstzusage Gottes in Jesus Christus der Grund gegeben ist, der ihn trägt, bleibt der Möglichkeit ausgesetzt, dass diese Zuversicht durch die Skepsis anderer und durch eigenen Zweifel angefochten werden und under Illusionsverdacht geraten kann, ohne dass dieser Verdacht durch theoretische Argumente, die den Skeptiker überzeugen müssten und den eigenen Zweifel überwinden könnten, zu entkraften ist. Weder dass in dem Menschen Jesus Gott selbst sein Glauben begründendes Wort gesprochen hat, noch dass Gott überhaupt im Gegenüber zu Mensch und Welt Wirklichkeit ist, kann auf diese Weise sichergestellt werden. Die Zuversicht des Glaubens impliziert ein Betroffensein durch Wahrheit, die nicht gedanklich vergewissert werden kann”.
In vertaling:
“Het luistert nauw hier: opgelet! Het geloof, dat zijn vaste vertrouwen hierop vestigt, dat ons een vaste, dragende grond onder de voeten gegeven is in de toewending van God in Christus Jezus, dat geloof blijft bloot staan aan de mogelijkheid, dat het door de scepsis van anderen en/of door onze eigen twijfel wordt aangevochten en dat ons geloof aangemerkt kan worden als (een) illusie. Deze aantijgingen kunnen niet met behulp van theoretische argumenten weerlegd worden en die zullen de sceptici ook niet kunnen overtuigen en evenmin kunnen die de eigen twijfel wegnemen. Dat God zelf in de mens Jezus zijn beslissende woord gesproken heeft, hetgeen ons geloof fundeert of dat God überhaupt als een Tegenover van de mens en de wereld een werkelijkheid is kan op deze wijze geenszins ‘bewezen’ worden. Het geloofsvertrouwen impliceert een geraakt zijn door een waarheid, die niet langs de weg van het denken vastgesteld of bewezen kan worden”.
Het 'ongeloof' van Arjen Lubach bij "Zomergasten"
Arjen Lubach, atheïst en/of agnost?
Arjen Lubach was te gast bij Zomergasten op zondag 7 augustus. Hij is bekend geworden als schrijver en cabaretier en heeft als TV-programma “Zondag met Lubach”, een satirisch-komisch-kritisch programma, waarin hij gebeurtenissen en nieuwtjes van de week doorneemt.
Interessant werd het toen gevraagd werd naar zijn opvoeding en geloof. Hij vertelde, dat hij in Lutjegast was opgegroeid in een (gewoon) gereformeerd gezin en naar een ‘school met de Bijbel’ was geweest. Thuis werd wel eens uit de Bijbel gelezen en ook ging hij ’s zondags met zijn ouders mee naar de kerk. Allerlei liedteksten kon hij nog zonder moeite reciteren.
Toen hij 12 jaar was overleed zijn moeder en sindsdien (hoewel niet alleen daardoor) begon hij meer en meer afstand te nemen van het geloof in God. Toen hem gevraagd werd hoe hij God dan ‘zag’ kwamen beelden als ‘alziend, almachtig, algoed’ e.d. naar voren, maar dat kon niet zo zijn. De werkelijkheid en de wetenschap weerspraken dat overduidelijk. Het is maar de vraag of er zoiets als een Opperwezen bestaat, aldus Arjen, niemand heeft het ooit kunnen bewijzen. Het is kinderachtig om van ongelovigen te vragen om te bewijzen dat Hij niet bestaat. De bewijslast ligt bij hen, zo stelde hij triomfantelijk vast en daar was nog nooit iets zinnigs van terechtgekomen.
Waarom zou ik in allerlei zelfverzonnen sprookjes moeten geloven, terwijl ons gezonde verstand en de wetenschap voldoende helderheid bieden in hoe de wereld ontstaan is en in elkaar zit? Je kunt wel zeggen, dat er een theepot in het heelal rondvliegt, maar nog nooit is die door iemand waargenomen. Waarom zou ik zoiets geloven? Waarom zou ik dan in God geloven?, aldus Arjen Lubach. Zijn uitgekozen filmfragmenten over Uri Geller en Chopra moesten zijn standpunt nog eens hard maken: er is veel kwakzalverij, bedrog en quasi-wetenschap en daar moeten we ons niet door laten inpakken. Geloven in God is net zoiets als geloven dat je met mentale energie lepels en vorken kunt ombuigen. Allebei flauwekul!
De spirituele guru Chopra probeerde met behulp van de quantum-fysica het bestaan van God aan te tonen of aannemelijk te maken, maar zijn kennis betr. die wetenschapstak was dermate gebrekkig, dat enkele fysici hem de les lazen. Maar wat denk je als gelovige met behulp van dat gebied van kennis te bereiken? zo vroeg ik mij af.
Geloven en weten zijn twee verschillende ‘werelden’, zo wilde Arjen Lubach ook vooral onderstrepen. Weten en wetenschap gaan over harde feiten en bewezen inzichten, terwijl geloven zich bezighoudt met aannames, veronderstellingen, onzekerheden, vage verzinsels. Ook het terrein van de homeopathie behoort tot die categorie, zo liet Arjen weten. En zo werd de wereld heel netjes ingedeeld in vakjes en kwam de werkelijkheid er heel overzichtelijk uit te zien.
Maar Arjen leek mij toch een beetje teveel op iemand, die zijn kruit aan het verschieten is met een geweer, dat geen vizier heeft. Hij doet de bijbelverhalen af als zelfverzonnen sprookjes, zonder zich af te vragen, waarom die ‘sprookjes’ ontstaan zijn en verteld werden (worden) en welke betekenis die ‘sprookjes’ zouden kunnen hebben. Zijn kritiek is even onzinnig als van iemand, die zegt nooit meer een Donald Duck te willen lezen, omdat hij nog nooit eendjes heeft zien of heeft horen praten. Onzin! Weg ermee!!
Ook zijn ‘beeld’ van God is ‘naïef en mythisch’ en heeft als basis, dat we te doen hebben met een ‘bovennatuurlijke grootheid’, die zich echter niet vertoont en waarvan we het bestaan alleen maar kunnen aannemen. Geloven is in de opvatting van Arjen Lubach het voor waar aannemen van onbewijsbare en voor een deel onzinnige dingen.
Al eeuwen lang hebben veel nadenkende gelovigen en theologen erkend, dat we over God niet kunnen spreken als een ‘zijnde’, maar dat Hij de grond van alle zijn is en deze omvat. Paul Tillich vatte dat samen door te zeggen: “God is not a Being, but Being Itself”.
Geloven in God betekent niet zozeer, dat je aanneemt, dat er wel ergens een Hoger Wezen bestaat, helaas onzichtbaar en meestal onmerkbaar. Dat is ‘geloven’ reduceren tot ‘believing’ en Arjen’s kritiek daarop snijdt in zekere zin wel hout. Maar daar gaat het bij ‘geloven’ eigenlijk helemaal niet om. Geloven is niet zozeer aannemen, dat er wel iets is (maar ik weet het niet zeker en ik weet ook niet wat), maar is eerder te omschrijven als ‘gegrepen zijn door de overmacht van het Zijn’. Bij gebrek aan adekwate namen of bewoordingen kies ik daarvoor het woord ‘God’, een woord dat uit de lange religieuze traditie komt en waarin ik a.h.w. geboren en ‘gedoopt’ ben. Dat ‘overweldigd zijn’, dat ‘gegrepen zijn door wat mij ten diepste aangaat’ dat noemen we in de christelijke traditie geloof (faith).
Ook Albert Einstein had zo zijn bedenkingen tegen de mogelijkheid, dat er een persoonlijke God zou bestaan. In zijn optiek was dat een wetenschappelijke onmogelijkheid (net zo’n pretentieuze uitspraak als die van Chopra, maar dan vanuit de andere kant).
Ik citeer nu even wat Paul Tillich hem daarop antwoordde:
"The symbol of the Personal God is indispensable for living religion. It is a symbol, not an object, and it never should be interpreted as an object. And it is one symbol besides others indicating that our personal center is grasped by the manifestation of the inaccessible ground and abyss of being".
Arjen ontkent dus iets wat in wezen geen onderdeel van het christelijk geloof uitmaakt. Ieder weldenkend christen zou met hem moeten instemmen, dat het in het christelijk geloof niet over 'zo'n God' gaat. Maar als wij het woord ‘God’ in de mond nemen dan willen wij daarmee verwijzen naar het Geheim van ons leven en van de wereld en spreken we ook de hoop uit, dat deze werkelijkheid niet zinloos en betekenisloos is, maar voortgaat in de richting van het Koninkrijk. Op hoop tegen hoop! (naar Hoping against Hope van John D. Caputo). ‘God’ staat altijd in de vocatief (het is een ‘aanroep’!) en nooit in de ‘accusatief’, waarover je kunt redeneren zodat je God kunt ‘object-iveren’. Nee, Hij is het die mij in de accusatief zet en mij bevraagt: “Mens, waar ben je?” en “Mens, waar is je broeder/zuster?”
Dat zijn de vragen, die ertoe doen als het om geloven (faith) gaat en jouw manier van leven, jouw omgaan met mensen en de wereld, laten zien, in hoeverre jij die vragen hebt gehoord en serieus neemt.
Een gesprek met Arjen over wat ‘geloven in de kern van de zaak’ betekent zou een heel andere inhoud opleveren, denk ik. We zouden ons niet meer op het terrein van de fysica, metafysica en kennisleer bevinden, maar ons gaan begeven op het gebied van de levenskunst, ethiek en politiek, muziek en poëzie, waarbij hij en ik geen objectieve waarnemers en buitenstaanders meer zijn, maar existentieel betrokkenen, geen outsiders, maar insiders.
Als ik Arjen zo bevlogen heb horen redeneren over God, kerk en geloof dan denk ik, dat er ook in de kerken nog een hoop werk aan de winkel is. Hoe is het met de bespreking van de Bijbel in de zondagse erediensten en/of op de catechese gesteld? Ik vrees dat er te oppervlakkig of te onoplettend voorbijgegaan wordt (en is) aan de bedenkingen en kritische vragen van mensen als Arjen Lubach. Een meer doordachte respons en een doordringen tot de kern van waar het bij ‘geloven’ om gaat zouden veel frustratie kunnen voorkomen en tot wellicht minder zogenaamde ‘afvalligheid en ongeloof’ leiden.
Mensen als Arjen Lubach reken ik tot de niet-kerkelijke gelovige schare, die niemand tellen kan en hun kritiek zou moeten leiden tot een kritische reflectie over veel kerkelijk gedachtengoed, dat blijkbaar aanleiding geeft tot dit soort misvattingen.
Een gesprek over waar het werkelijk over gaat zou de zogenaamde kloof tussen gelovigen en niet-meer-gelovigen kunnen overbruggen en ook zouden veel miverstanden aan beide kanten opgehelderd kunnen worden. Helaas kruipt iedereen graag bij club- en soortgenoten op schoot en zo komt men doorgaans niet veel verder dan ronddraaien om en in zijn/haar eigen gelijk.
Een leerzaam programma, “Zomergasten”!