Lucas 15

Goede God, U weet wie wij zijn, maar vaak weten we het zelf niet. U kent ons hart en U weet, dat het een mengvat van goed en kwaad is. U weet wat wij doen en wat wij nalaten, U weet dat wij gericht zijn op onszelf en dat wij zo vervreemden van U en wegen gaan, die heilloos en doelloos zijn.
Kom op ons toe, o God, zoals U gekomen bent en komen zult. Breek af, wat in de weg staat en bouw op, wat heilzaam is en toekomst heeft. Vergeef wat verkeerd was en is en zegen wat goed is en goed zal zijn. Als U ons aan de voet van het kruis brengt, laat ons dan nederig zijn, met een besef van schuld en betrokkenheid en laat ons, als in een ogenblik zien, dat U ons ziet en met ontferming over ons en onze kinderen bewogen bent. En dat we daarom en daaruit mogen leven! Zo bidden en smeken wij U in Jezus’ Naam.

Wij zingen nu een Taize-lied en het kenmerk daarvan is dat het een korte tekst, vaak rechtstreeks ontleend aan de Bijbel, die telkens opnieuws gezongen wordt. Hoe vaak staat niet vantevoren vast en dat laat ik aan de vrijheid van de begeleider over.
Kom op ons toe met uw verheven Woord, o God, en maak ons stil en aandachtig, opmerkzaam en nieuwsgierig. Ook als we de verhalen wel kunnen dromen, geef dat we er dan ook nog steeds van dromen, telkens opnieuw. Ververs de olie in onze vaten, zodat het licht weer gaat schijnen, en wij weer opnieuw beginnen te gloeien in uw dienst, tot uw dienst. Waai met uw Geest door ons leven en schud ons wakker uit onze matheid en stel ons in het licht van uw vriendelijk aangezicht.


De verhalen over koning David zijn intrigerende verhalen, verhalen vol intriges ook. Er was voortdurend sprake van gekonkel aan het hof, pogingen tot staatsgrepen door zonen van David en een van hen was Absolom, de lieveling van het volk. Hij pleegde ook een coup, maar dat mislukte en hij zocht ergens een veilig heenkomen. Op een gegeven moment wil David de strijd tegen hem aanbinden, maar zijn legeroverste Joab vindt dat geen goed idee. Maar hoe maak je dat de vastbesloten en opvliegende David duidelijk?
Joab verzint een list. Hij zet een vrouw in, zogenaamd een bedroefde weduwe, die in zak en as naar David wordt gestuurd en hem haar verhaal vertelt. Zij vertelt dat zij twee zonen had, maar dat ze ruzie hadden gekregen en de ene had de andere doodgeslagen. Vreselijk natuurlijk, maar nu wilde de hele familie dat die zoon, die dat gedaan had, ook gedood zou worden: oog om oog, nietwaar. Maar dan zou ze twee zonen verloren hebben. Dus zij wilde graag, dat hij in leven bleef...en of de koning haar daarbij kon helpen. Ja, David zou alles in het werk stellen, dat het zou blijven zoals het was.
David heeft op een bepaald moment door, dat hem een spiegel wordt voorgehouden: ook hij zou de hand over zijn hart moeten strijken t.a.v. zijn eigen zoon en hem in leven houden en hem moeten vergeven. Uiteindelijk zegt hij ook: ik zie af van oorlog voeren tegen hem. Laat hem maar in vrede terugkeren!

Niet alleen een moeder had twee zonen, ook een vader had twee zonen. Daarover vertelt Jezus in zijn bekende gelijkenis, die bekend staat als die van de verloren zoon. We weten, denk ik, allemaal wel, hoe dit verhaal gaat: dat een vader twee zonen heeft, van wie de jongste zijn erfdeel opeist en ervandoor gaat, naar een ver land en daar alles doet wat God verboden heeft. Maar het geld raakt op, een crisis breekt uit en wat dan? Dan komt hij bij de varkens terecht en zou nog zelfs wel graag een hapje mee-eten met die varkens, maar als hij zo aan de grond zit, komt hij tot zichzelf en besluit om terug te keren naar huis, naar het huis van zijn vader. En dan lezen we in Lukas 15: 18 e.v.

Ik geef toe, het is een beetje een tandeloos en sentimenteel verhaal geworden, dat verhaal van die verloren zoon. Het is ook zo vaak verteld en er is zo vaak een moraal aan het verhaal vastgeknoopt, dat je vooral braaf thuis moet blijven zitten waar je zit en niet de wijde boze wereld moet ingaan, want dat loopt altijd verkeerd af en zo. En ook dat we toch altijd weer moeten vergeven, al is het duizend keer: kijk maar naar die vader, hoe goed hij dat deed. Zo moeten wij ook doen en zijn. En die vader is natuurlijk het beeld van God: Hij vergeeft altijd  en iedereen. “Pardonner c’est son métier”, - vergeven, dat is Zijn beroep,-  zo sneerde Voltaire al in de 18e eeuw. Maar dat alles zegt meer over wat wij er zelf van gemaakt hebben dan van de oorspronkelijke gelijkenis. We moeten er sowieso van uitgaan, dat Jezus geen slappe verhalen vertelde, maar sterke verhalen. En dit is er dan één van.
Het verhaal is allereerst sterk, omdat ik die vader zo sterk vind. Hij wordt niet kwaad op zijn jongste zoon, die zijn erfdeel komt opeisen. Ook al gebeurde dat misschien wel vaker – en het gebeurt nog wel – het was voor die vader toch een bittere pil. “Hey pa, kom op met die poen, ik heb geen zin om te wachten tot je dood bent...kan nog wel heel lang duren en dan ben ik zelf ook een stuk ouder: ik ben nu jong, dus ik wil nu uit het leven halen wat er in zit en met een beetje meer geld gaat dat een stuk gemakkelijker en fijner”.
De vader wordt niet boos, vervalt niet in zelfbeklag, maar hij doet wat zijn jongste zoon hem vraagt: hier heb je waar je recht op heb en doe ermee wat je wilt. Geen verwijten, geen opgeheven vingertje, geen waarschuwingen. “Ga maar, doe maar, kies maar, vertrek maar: het is jouw vrijheid! Het is jouw keuze, het is jouw leven!” Dat lijkt zo gemakkelijk, maar het is o zo moeilijk: het liefst had hij die jongen thuis gehouden, natuurlijk...maar dat kan hij niet afdwingen. Deze vader laat zien, dat hij van zijn zoon houdt door hem los te laten! Dat is geen onverschilligheid, maar de enige mogelijkheid, die uit de liefde voortkomt. Het alternatief zou zijn de zoon binnenhouden en aan banden leggen, aan de tafelpoot vastbinden, want ik wil zo graag dat je bij me blijft en dat is ook het beste voor je! Maar daarmee ontneem je de ander zijn vrijheid en zijn of haar recht om zichzelf te zijn en te worden. Liefde geeft die ruimte wel. “Ga maar!” zegt de vader.
En die jongen gaat de wijde wereld in, ver van huis is hij. Hij zet de bloemetjes buiten en zijn motto is: lang leve de lol. Of: YOLO! (You Only Live Once). Maar dat heeft toch ook zijn grenzen en beperkingen: het geld kan opraken, je komt met verkeerde vrienden in aanraking, die eigenlijk geen vrienden zijn. Je raakt aan lager wal en het eind van het liedje is dat je aan de grond zit. Ja. letterlijk op de grond. Varkenshoeder kon hij  nog worden, ook al was hij hoger opgeleid, dat was het enige baantje dat hij kon bemachtigen. Nou, een vetpot was dat niet. Een hongerloontje kreeg hij ervoor. Het was crisistijd, zeiden ze en dat klopte ook wel. Hij komt zelf ook in een crisis en hij gaat bij zichzelf te rade: nu zit ik hier, was ik maar thuis. Dat is heimwee in de meest oorspronkelijke zin: verlangen naar huis.
Misschien is heimwee wel iets dat God in ons hart legt. Hij doet ons verlangen naar huis, naar Hemzelf uiteindelijk. Heimwee brengt je te binnen, dat je leven gebroken is, dat er een tekort en een gemis is. Heimwee leidt ook tot zelfkennis en laat je zien, welk aandeel je zelf daarin hebt. Je hebt beslissingen genomen, keuzes gemaakt, die je hier uiteindelijk gebracht hebben. Had ik eigenlijk anders moeten doen? zo denk je dan. Heimwee brengt je dichter bij jezelf, dichter bij God ook. Heimwee roept ook het verlangen naar het volmaakte wakker: O, wat zou het geweldig zijn, als alles anders was! De droom van het Koninkrijk Gods ontwaakt in je hart en je begint te verlangen naar heelheid en aanvaard-zijn. Je zou wel opnieuw willen beginnen, de mogelijkheden die je had alsnog benutten, maar kan dat eigenlijk wel? Heimwee stelt je voor een keuze: zal ik opstaan en naar mijn vader gaan of niet? Als ik het niet doe, dan kom ik om in mijn ellende en is het einde verhaal. Als ik het wel doe, loop ik het risico teruggestuurd te worden, maar alles beter dan dit.
Daar gaat hij: vader zal wel boos zijn. Hoe zou ik hem gunstig kunnen stemmen? Zodat hij zijn hand over zijn hart zal strijken? Wel, ik ga hem zeggen, dat het me spijt. Maar dan iets sterker aangezet: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als één van uw dagloners”. Dat klinkt goed, nietwaar? Vol zelfkennis, schuldbesef en nederigheid...daar zal hij toch wel voor zwichten?
En onderweg herhaalt hij het telkens weer. Hij kan (het) wel dromen, wat hij moet zeggen. Maar halverwege spring ik plotseling uit de bosjes te voorschijn – vraag niet hoe het kan -  en ga ik breeduit voor zijn neus staan en vraag hem op de man af: “wat bedoel je eigenlijk precies met je prevelement? En waarom hoor ik je steeds mompelen, dat je tegen de hemel gezondigd hebt? Wat bedoel je daar precies mee?” “Ja, ja”, zo zei hij toen, nog beduusd van mijn plotseling verschijnen... ”ik bedoel daar eigenlijk God mee, maar ik mag zijn naam niet noemen, want die is te heilig en verheven...en om eerlijk te zijn, ik zeg het vooral om mijn vader gunstig te stemmen. Ik geloof eigenlijk zelf niet meer zo in God: ik heb zoveel ellende gezien en Hij liet mij eigenlijk ook zowat stikken, toen ik toen en daar aan de grond zat,  dus...nee, ik doe er eigenlijk niets meer mee of aan”.
“Ja, maar”, zo breng ik dan naar voren, “hebben we de hemel of God juist niet nodig om tot inkeer te komen en is Hij het niet die ons het heimwee te binnen brengt? Hoe zou je anders nu op weg zijn naar je vader, als God er niet was? Gaat Hij niet aan alles vooraf, is Hij het niet die jou op andere gedachten heeft gebracht en is Hij het niet, die jou op weg deed gaan? Ik vraag het maar...het is aan jou om daar over na te denken en al of niet te be-amen.
Straks kom je thuis en dan staat je vader al op je wachten...wat, zeg ik, die staat elke dag op de uitkijk om te zien of je er al aankomt”.
“Echt waar?”, zegt de zoon. “Ja”, vervolg ik dan...”en eigenlijk zou ik willen zeggen, die vader van jou is nou sprekend God, zelfs als Hij zwijgt, zich stil houdt en het net lijkt, alsof Hij er niet is. In zijn verborgenheid is Hij aanwezig, in zijn afwezigheid is Hij present”.
Is er zo halverwege nog een weg terug. Ik denk het niet: eenmaal op weg naar de vader word je als door een magneet naar hem toegetrokken. En de schuldbelijdenissen en zelfvernederingen smelten als een ijsblokje in een warme mond vol tanden, want de liefde bedekt alle dingen.
“Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen”, hoor ik iemand anders zeggen. “Kom binnen, mijn zoon, laten we feest vieren, want je was dood, maar je leeft. Je was verloren, maar je bent gevonden!”
Dat is zo ongeveer het hele Evangelie in een notedop: aanvaard zijn en worden door God, terwijl je het niet waard bent. God die fiducie in jou heeft, ook al heb je het niet in Hem. Door Hem gevonden worden, terwijl je niet naar Hem zoekt. Hem vinden, omdat Hij naar ons zoekt en ons telkens vindt: arm en berooid, zelfverzekerd en vol bravoure, maar Hij weet van ons heimwee en van tijd tot tijd zet Hij ons op weg, op weg naar Hem om thuis te raken, eens en voor altijd.
Meester, men zoekt u wijd en zijd, komend langs velerlei wegen. Oud’ren gaan rustig welbereid, jong’ren aarzlend U tegen. Maar vroeg of laat, ’t zij dag of nacht, eens vindt Gij ons moe en zonder kracht, hunkerend naar uwe zegen.
Zo vindt Hij ons ook vandaag, hier rond het Woord en bij het water van de Doop. Hij vindt jullie, Eline en Jan-Peter, samen met jullie Jurre en met elkaar laten jullie je vinden door Hem, want hoe verschillend jullie ook zijn, ook al zegt Eline van harte en volmondig Ja en ook al wil Jan-Peter nog liever wat aarzelen en twijfelen, bij God zijn alle dingen mogelijk en Hij is het die ons ruimte en vrijheid geeft en Hij is het, die ons allen trekt met koorden van liefde.
Zo zijn wij daarom blij en verheugd op deze zondag Laetare: verblijdt u állen in de Heer.
Eline, weet je nog, dat we 7 jaar geleden samen – en samen met anderen – in Taizé waren? En daar zongen we -  zoals vandaag - : The Kingdom of God is justice and peace and joy in the Holy Spirit. Come, Lord, open in us the gates of your Kingdom! Het Koninkrijk van God is gerechtigheid en vrede en vreugde in de Heilige Geest. Kom, o Heer, open in ons de poorten van uw Koninkrijk.

Zondvloedgebed p. 98

Overleden op 8 maart: mw. H.J. Remmelts-ten Hoeve (Irenehuis. K05) 94 jaar oud.
A.s. donderdag om half 11 uitvaartdienst in Reestborgh.
Dank U, God, voor het wonder van uw genade en goedheid, waarin ook onze kinderen mogen delen. Immers, U hebt ons al gevonden, voordat wij naar U zochten, U legt uw hand op ons en zegt: Jij, ja, ook jij bent mijn kind. Wij danken U, dat deze ouders vanmorgen hier waren en hun kind Jurre toevertrouwden aan U, de bron van ons aller leven. Wees hen nabij in de opvoeding van hun kind, als zij ieder op eigen wijze daarbij betrokken zijn en geef dat Jurre tot uw eer mag oprgoeien en tot vreugde van zijn ouders en van uw gemeente.
Wij bidden voor beide families, waar ook juist vandaag een lege plek gevoeld wordt en sterk hen die verdriet hebben om gemis en om breuken: maak ons allen sterk en geef ons moed en hoop voor de toekomst, zo bidden wij U.
Voor de nabestaanden van hen, die ons ontvallen zijn, bidden wij U, ja voor allen, die verdriet hebben om het heengaan van een geliefd medemens.
Wij bidden voor uw gemeente in deze stad en over de gehele wereld, in het bijzonder als zij in de verdrukking komt, niet gehoord wordt, zich moet verbergen uit angst voor vervolging: o God, blijf de Herder van uw gehele kerk en laat niet los het werk van uw handen.
Zegen alle goed werk in uw naam of in naam van de gerechtigheid, zoals bijv. het werk van Amnesty International, ja laat zo uw wil geschieden over het rond der aarde.
Zegen onze gaven en laat de stilte van dit moment opklimmen tot voor uw aangezicht en gehoord worden als een gebed: