Jesaja 40: 1-11

Preek gehouden in de Grote of Mariakerk op de 2e zondag van Advent (7 december 2014) n.a.v. Jesaja 40: 1-11 en Johannes 1: 19-28

Dubbele troost

Israël verkeert in de ballingschap, is vèr van huis en de tempel ligt in puin…alle hoop is vervlogen, het geloof staat op een laag pitje en enige verwachting op terugkeer is er nauwelijks. Op zo’n dieptepunt staat er een profeet op, een Gods man, die in Naam van God woorden van hoop en toekomst gaat spreken. Hij weet zich geroepen door God, die hem opdraagt het volk te troosten. “Ja, jij, Jesaja II Deutero-Jesaja), jij moet Mijn volk troosten…” “Ik? Hoe zou ik kunnen? Wat moet ik zeggen, wat moet ik doen? En zullen ze zich iets van mij en van U aantrekken?”

Een onmogelijke opgave…een volk, zo diep vernederd, zo vèr van huis, zo verslagen en ontredderd, hoe zou je daar troost kunnen bieden?

“Ga en troost Jeruzalem”, zegt de Eeuwige… En de profeet vraagt zich af, wat hij zou moeten zeggen en zouden er wel mensen zijn die zijn prediking zouden geloven? Zal dit woord wel in goede aarde vallen? De profeet durft het niet aan…hij wendt zich tot God en zegt:

“ Ik weet niet wat ik moet zeggen en Jeruzalem weigert zich te laten troosten!” Toen zei de Here God, geprezen zij Hij, - en nu breng ik twee krentjes uit de Joodse exegese-pap naar voren - “wij zullen samen gaan en het troosten…” daarom staat er: Troost, troost mijn volk! Tot twee keer toe het woord “troosten” …maar er wordt ook nog een andere lezing in dit verband voorgesteld. “Mijn volk” kun je ook lezen als “met Mij”…immie i.p.v. ammie. God en mens zullen het vertroosten, de boven- en de benedenwereld, de levenden en de doden, deze en de toekomstige generaties, de verloren tien stammen en de overgebleven stammen…zij zullen allemaal samen mèt Mij Jeruzalem troosten!

God wil zich niet neerleggen bij de catastrofe, Hij kan het niet aanzien, dat zijn volk verkommert en verpietert en alle hoop dreigt te verliezen…Hij staat op en Zijn woord klinkt als een klaroenstoot in de nacht: “Sta op! Wachet auf!!” Er is een weg, die begaanbaar is…een onmogelijk lijkende weg…met veel hobbels en versperringen…Ik weet het: het is een lange weg naar Jeruzalem…de nieuwe aarde is nog achter de horizon verborgen…maar toch, ga op weg! Want Ik zal de weg daarheen begaanbaar maken…dwars door de woestijn zal Ik een weg banen…en komt de nieuwe wereld in zicht.

Als mensen daaraan werken, herken ik daarin iets van het werken en troosten van God. Het is de stem van God. Hij is het die hoop proclameert; Hij is het die de toekomst opendoet; Hij is het die opwekt uit naargeestigheid en pessimisme. Hij is het die wegen baant, waar geen wegen zijn…”Hoor, een stem roept! Troost, troost mijn volk! Ja, mijn volk….ook in die babylonische godvergetenheid is en blijft het mijn volk…door dik en dun, …”

Troosten is spreken tot het hart van Jeruzalem, zeggen wat haar goed doet. Haar toekomst toezeggen en uitzicht geven op een nieuwe tijd. Haar ogen openen voor de sterkte van God, zijn machtige arm, die tegenstand wegvaagt en op zijn ongekende wijze de wereld terecht brengt. Zoals een herder de kudde weidt en de schaapjes telt en bij name kent…zo zal Hij zijn volk weiden en leiden en brengen op ongekende plaatsen.

“Troost, troost mijn volk. Zeg het dat zijn lijdenstijd voorbij is. Het is nu wel genoeg geweest”. O, hoe vaak kunnen wij dat ook zelf niet verzuchten en hoevelen in deze wereld snakken niet naar verandering en zien uit naar ommekeer? Dat er een einde komt aan alle vernedering en uitzichtloosheid…dat alles anders zal worden! “God, kunt U dat bewerken? En: wat moeten wíj doen?” “ Ik zal een weg banen door de wildernis”, zegt de Eeuwige, “maar jullie moeten op weg gaan en de ongebaande wegen bewandelen. Samen zullen wij het doen…troost, troost Mijn volk!”

Prachtig visioen, warme en moedgevende troost! Maar is het ook waar? Werkt het ook? Of is ook dit een schrale troost? Dat is een bange vraag, die altijd weer opkomt.

Want er is in deze wereld nog een stem…niet alleen de stem van God…er is ook een tegenstem, een tegenspraak en die kennen we ook heel goed en die geven we ook graag gehoor…en wat zegt die stem? Wel, die zegt: “Alle vlees is als gras…zijn bloem valt af en de mens is als gras dat verdort…ja, zeker weten…het volk is gras!” Het is het accent op de menselijke kleinheid, zijn tekort, zijn kwetsbaarheid en zijn machteloosheid.

Je kunt niet zeggen, dat het onrealistisch is…maar is het ook waar?! Is dit inderdaad het laatste woord over ons menselijk bestaan? Bij alle goede perspectieven toch weer in moedeloosheid terugvallen, omdat we nu eenmaal maar mensen zijn, sterfelijk en vergankelijk?

Hoe vaak wordt dat niet in stelling gebracht als het gaat om kleine of grote veranderingen in de wereld of in ons eigen leven. Hoe vaak wordt niet gezegd: nee, dat kan niet, want dat lukt toch niet…je zult het zien: de wereld is niet te veranderen…de mensen zijn egoïstisch en zullen dat altijd blijven. Doe niet zo idealistisch, wees reëel! Nee, het wordt toch nooit wat…vrede op aarde, welnee, een illusie…en zo blijft alles zoals het was…en iedereen trekt zich weer terug in de schulp van zijn kleinheid en gelatenheid…

Maar wacht eens even, zegt God…Mijn woord houdt eeuwig stand! Wat Ik hier proclameer zal niet ongedaan gemaakt kunnen worden…en nu en de eeuwen door zullen mijn woorden en daden van troost blijven klinken…en ook gedaan, nagedaan worden! En zo zal de nieuwe wereld aanbreken…

Ja, mensen zijn voorbijgaand, maar Mijn woord houdt eeuwig stand…Mijn stem zal de eeuwen door klinken en mensen zullen er geloof aan hechten…

Die stem van God door Deutero-Jesaja heen klinkt in alle tijden. De ene keer worden we zelf getroost en dan weer worden we opgeroepen om te troosten. Dan horen wij in ons oor: “Troost, troost mijn volk, ja doe het maar, laat je niet

intimideren door het kwaad, door het lot…er is een weg, dwars door de woestijn, dwars door de onmogelijkheid. Ga maar op weg en je zult het zien en beleven!”

Dan weer liggen wij zelf langs de kant van de weg en wij hopen, dat er iemand is die ons zal troosten. Nee, geen goedkope en schrale troost, maar echte en helpende troost. Dat er iemand is die in naam van God mij bij de hand neemt en zegt: “Blijf hier niet liggen, maar kom mee…of wacht: ik zal je dragen, want je kunt het nog niet alleen. Toe maar, hier is mijn hand…”

Zo klinkt die stem van God ook in de woestijn en mensen lopen uit. Van alle kanten stromen ze toe, want iedereen wil wel een beter leven. Iedereen is teleurgesteld en moedeloos en dan is men wel vatbaar voor troostwoorden. Maar de man in de woestijn zegt ook: “Je moet het heel anders gaan doen! Je kunt niet op dezelfde weg voortgaan. Er moet werkelijk iets veranderen, niet alleen in de wereld, maar vooral ook in en bij jezelf. Je moet jezelf eens helemaal loslaten, kopje onder en dan als herboren weer opstaan. Dat zou je eens moeten doen! Kom maar, stap er maar in…in dit water…ik zal je onderdompelen en je zult als nieuw verschijnen!”

Maar er is nog iemand gekomen en die staat als een grote Onbekende dit alles waar te nemen en Hij zal ook zelf die weg gaan. Hij gaat nog een stap verder, niet alleen het water in, maar ook de dood in. En zo brengt Hij het leven terecht. O ja, die ken ik wel, denk ik dan. Maar het woord van Johannes gonst door mijn hoofd: “Midden onder u staat Hij die gij niet kent”. Hij is mij bekend en toch ook weer niet. Als ik hem denk te kennen, ken ik Hem niet…als ik denk Hem niet te kennen dan ken ik Hem misschien nog het best. Zodra ik Hem inpak in mijn begrippen en hem inpas in mijn denkkaders dan onttrekt Hij zich aan mijn oog…dan zie ik alleen maar mijn eigen afbeelding. Maar als ik het aandurf om Hem te laten zijn wie Hij is en zoals Hij zichzelf aan mij bekend maakt, in welke gestalte ook, dan zie ik Hem en in Hem zie ik God oplichten.

Ik ben gehecht aan het lied: “Jezus, hoe vertrouwd en goed klinkt mij uw naam in het oor”. Maar het kan me ook zo maar uit handen geslagen worden, als ik vanmorgen te horen krijg: “Midden onder u staat Hij die gij niet kent”. Is dat een troostwoord?!

Ja, toch wel, want Hij wil mijn kennis van Hem zuiveren; het belangrijkste is dat Hij mij kent en dat Hij zich steeds meer bekend zal maken. Dat duurt een leven lang. Dat leer je niet op een cursus of een training, maar Hij gaat mee de diepten door en baant voor ons de weg, ogenschijnlijk een onbegaanbare weg, maar uiteindelijk zal blijken dat dit de weg ten leven is.

Zo gaat Hij met ons mee en zien wij naar Hem uit, totdat Hij komt.